28 000 XI
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (XI) voor het jaar 2002

24 508
Volkshuisvestingsbeleid

nr. 42
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 17 december 2001

De vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer1 heeft op 29 november 2001 overleg gevoerd met staatssecretaris Remkes van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over:

het onderzoek naar de standplaatsen en woonwagens (27 400-XI, 24 508, nr. 95);

de familie Petalo (24 508, nr. 63).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

Mevrouw Van 't Riet (D66) memoreert de bespreking van 18 april over de woonwagenproblematiek, het tekort aan standplaatsen en de gevolgen van de afschaffing van de Woonwagenwet. Met die afschaffing werd in 1999 gelijke behandeling van huizen- en woonwagenbewoners een feit. In het voorjaar moest gewacht worden op een aanvullend onderzoek naar de gevolgen van de afschaffing van deze wet. Er was behoefte de reacties van gemeenten en corporaties uit de praktijk op het nieuwe beleid en de wensen van de woonwagenbewoners te bezien. De deelonderzoeken liggen nu ter bespreking voor.

Het beeld is niet negatief, hoewel er nog een tekort aan standplaatsen is. De uniformiteit van beleid van voorheen, namelijk de Woonwagenwet zelf, werd als ontoereikend gezien om de simpele reden dat woonwagenbewoners geen uniforme groep zijn. De onderzoekers doen in verband met het tekort aan standplaatsen een interessante suggestie. Gemeenten en corporaties kunnen ervoor kiezen de niet te vervullen standplaatsen op een bepaald centrum op te heffen en woonwagencentra waar vraag naar is uit te breiden. Wat is de mening van de staatssecretaris hierover?

De staatssecretaris slaat de aanbevelingen uit het rapport Ieder zijn vak dat het wenselijk is dat het Rijk de vinger aan de pols houdt en regelmatig rapporteert, in de wind. Hij schrijft in zijn brief dat de jaarlijkse rapportage over de inloop van het tekort aan standplaatsen vervalt. Mevrouw Van 't Riet is het hiermee eens. Het beleid is naar de gemeenten gedecentraliseerd en het is niet de bedoeling dat het Rijk weer centraliseert.

Tijdens het eerdere overleg zei dat de staatssecretaris dat het BBSH (het Besluit beheer sociale huursector) en de Woonwet geschikte instrumenten zijn, mocht het onderzoek een ongunstig beeld opleveren. In zijn brief van 18 juli laat hij weten dat gekeken kan worden naar de nieuwe Woonwet als instrument om de behoefte van de mensen beter te laten aansluiten op het handelen van overheden en corporaties. Volgens mevrouw Van 't Riet is voor dat laatste zeker aanleiding. Van de staatssecretaris mag verwacht worden dat hij nu al aangeef hoe dit concreet vorm moet krijgen. Specifieke woonwensen moeten aansluiten op de vraag. Wat betekent dit voor het woonwagenbeleid?

Mevrouw Van 't Riet is het ermee eens dat de staatssecretaris geen centrale bemoeienis in de vorm van aparte regels voor woonwagenbewoners in het algemeen wil. Hoe reageert hij op de suggestie van de onderzoekers dat specifieke aandacht nodig is voor de reisgeoriënteerden? Hoewel het niet met zoveel woorden gezegd wordt – gesproken wordt over de vrees voor no-go-areas – vrezen gemeenten dat bij de verkoop van standplaatsen allerlei problemen opdoemen en dat gevaarlijke getto's ontstaan. De onderzoekers hebben de indruk dat sommige gemeenten liever gedogen dan hun bevoegdheden gebruiken. De staatssecretaris heeft terecht geen begrip voor deze opstelling van de gemeenten, maar handhaving in woonwagencentra rondom standplaatsen geniet waarschijnlijk niet altijd de hoogste prioriteit bij lokale bestuurders. Ligt hier een rol voor het Rijk?

Mevrouw Van Gent (GroenLinks) merkt op dat de afschaffing van de Woonwagenwet niet mag betekenen dat de aandacht voor het woonwagenbeleid en het tekort aan standplaatsen verslapt. Sinds de afschaffing van de wet in 1999 zijn de huisvestingsproblemen van de woonwagenbewoners toegenomen. Het tekort aan standplaatsen wordt terecht als problematisch ervaren en het valt op dat gemeenten en corporaties weinig geneigd zijn tot het voeren van een specifiek woonwagenbeleid. Ook de communicatie tussen de bewoners en de instituties verloopt moeizaam. Een groot aantal gemeenten en corporaties heeft zelfs het beheer van woonwagencentra uitbesteed aan particuliere bureaus. In het woonwagenbeleid is een tweedeling opgetreden: geen specifiek beleid meer voor woonwagen, maar via een interactieve weg wordt toch getracht zoveel mogelijk aan ieders woonwensen te voldoen. De gemeenten en corporaties lijken erg in hun maag te zitten met woonwagenbewoners en er bestaat nog steeds geen vrij toewijzingsbeleid voor nieuwe en vrijgekomen standplaatsen.

Tijdens de begrotingsbehandeling van VROM hield de staatssecretaris een hartstochtelijk betoog voor keuzevrijheid bij het wonen. Dit spitst zich toe op kopen en huren, maar mevrouw Van Gent gaat ervan uit dat die keuzevrijheid ook geldt voor woonwagenbewoners. Al enige jaren bestaat een tekort van 2500 standplaatsen. De nieuwbouw wordt vooral ingezet voor herhuisvesting van zittende bewoners. Voor zogenoemde reizigersplaatsen, 18% van de totale groep, is helemaal geen aandacht.

Mevrouw Van Gent geeft een aantal suggesties om het tekort in te lopen. Provincies moeten meer sturen. Via het ISV-beleid moeten zij het regionale volkshuisvestingsbeleid coördineren. Krijgen alle provincies een taakstelling opgelegd die in overleg met de gemeenten moet worden ingevuld? Een gedeeltelijke terugvordering van het ISV-geld door het ministerie is een mogelijkheid als de taakstelling voor de standplaatsen niet wordt gehaald. Corporaties zijn via het BBSH belast met de zorg voor de doelgroep. Woonwagenbewoners met een laag inkomen behoren tot deze doelgroep. Corporaties moeten dus gedwongen kunnen worden om standplaatsen over te nemen of bij te bouwen. Toewijzing van een vrije standplaats via het normale woonverdeelsysteem is nog een lastig punt. Bij de afschaffing van de Woonwagenwet werd een bepaalde periode afgesproken waarin voorrang werd verleend op de wachtlijst. Deze regeling heeft weinig zoden aan de dijk gezet. Wat is de mening van de staatssecretaris hierover?

Verschillende groepen woonwagenbewoners hebben diverse wensen. Mevrouw Van Gent vraagt aandacht voor de groep die al lang wacht, maar zij realiseert zich dat een bepaalde groep alleen op een specifieke plek wil wonen, hetgeen de wachtlijstproblematiek gecompliceerder maakt. Ook woningzoekenden moeten enige tijd wachten voordat zij krijgen wat zij wensen. Is het mogelijk dat de wachtlijsten worden opgeschoond? Wat is volgens de staatssecretaris een reële wachttijd om in aanmerking te komen voor een standplaats op een kamp?

Mevrouw Van Gent vindt het merkwaardig dat gemeenten het beheer uitbesteden. Het lijkt erop dat zij niet het lef hebben om in conclaaf te gaan met hun burgers die in een woonwagen willen wonen. De uitbesteding door corporaties van het beheer, de toewijzing en de inning van de huur acht zij onwenselijk. Het is voor de integratie van woonwagenbewoners van belang dat zij voor gemeenten en corporaties gesprekspartner worden. Mevrouw Van Gent realiseert zich dat het uitbesteden niet kan worden verboden, maar misschien kan de staatssecretaris tijdens de regiogesprekken uitspreken dat hij dit een zorgelijke ontwikkeling vindt. Het is een idee om bewoners van een woonwagencentrum te verplichten een bewonersorganisatie op te richten zodat langs deze weg gestructureerd overleg tot stand kan komen. Als smeermiddel hiervoor kan een deel van het ISV-budget worden ingezet voor de bewoners van een centrum. Wat is de reactie van de staatssecretaris hierop?

Het is niet duidelijk of mensen die een woonwagenstandplaats willen kopen in aanmerking komen voor de nationale hypotheekgarantie. Wil de staatssecretaris hierop ingaan? Zijn er nog knelpunten voor woonwagenbewoners bij de Wet bevordering eigen woningbezit? Het Nationaal akkoord wonen heeft een looptijd tot en met 2005. Op dit moment bevat het akkoord geen concrete maatregelen voor de uitbreiding van het aantal standplaatsen en de normalisering van het beleid. Is de staatssecretaris bereid, alsnog verplichtende afspraken te maken met corporaties en gemeenten hieromtrent? Bij de intrekking van de Woonwagenwet is toegezegd dat jaarlijks moet worden gerapporteerd over de kwantitatieve ontwikkelingen, maar de staatssecretaris wil hiervan af. Mevrouw Van Gent stelt voor, de tekorten aan standplaatsen en de voortgang van de overdracht jaarlijks mee te nemen in het toezichtverslag sociale huursector. Het is haar opgevallen dat bij verkoop en de keuzevrijheid in de rapporten soms ervoor gekozen wordt om niet te verkopen omdat men bang is voor eventuele no-go-areas en soms voor verkoop om van de sores – een uitdrukking uit de onderzoeksrapporten – af te zijn. Het is opvallend dat deze groep anders behandeld wordt, terwijl het voornemen was om geen specifiek woonwagenbeleid meer te voeren. Wat is de visie van de staatssecretaris hierop?

Tot slot vraagt mevrouw Van Gent in verband met de herstructurering van het kamp Beukbergen te Zeist naar de oplossing van brandgevaarlijke situaties en de geluidscontouren Soesterberg. Over dit laatste zou de staatssecretaris een bespreking voeren met Defensie.

Mevrouw Kortram (PvdA) benadrukt dat zij het decentrale karakter van het woonwagenbeleid niet ter discussie wil stellen net zo min als de vraag of de wachtlijsten realistisch zijn en of woonwagenbewoners wel of niet in woonwagens willen wonen, omdat discussie over dit laatste volgens haar vervuilend werkt. Wel wil zij graag voortborduren op het overleg dat een halfjaar geleden gevoerd is over het woonwagenbeleid. Bij de afschaffing van de Woonwagenwet zijn toezeggingen gedaan die moeten worden nagekomen. Indertijd betreurde de staatssecretaris het met de PvdA-fractie dat gemeenten en corporaties het te vaak laten afweten. Hij zei dat hij bereid is zijn verantwoordelijkheid te nemen, omdat decentralisatie niet inhoudt dat hij niet verantwoordelijk is voor kwetsbare of bijzondere groepen. In het Nationaal akkoord wonen 2001–2005 en in de verstedelijkingsronde heeft de staatssecretaris aandacht aan deze thematiek besteed. Is het mogelijk dat een verslag van hetgeen over woonwagens besproken is tijdens deze verstedelijkingsronde de Kamer wordt toegezonden?

Mevrouw Kortram acht de begeleidende brief bij het rapport Ieder zijn vak niet voldoende. Communicatie met gemeenten en corporaties heeft tot nu toe niet kunnen verhinderen dat vele gemeenten met corporaties in de prestatieafspraken geen aandacht schenken aan de woonwagenproblematiek waardoor er voor de inspectie weinig te controleren valt. Ook heeft men een groot tekort aan standplaatsen niet kunnen voorkomen. Mevrouw Kortram betreurt het dat artikel 64 van de Woningwet niet meer van kracht is. Het is niet meer gebruikelijk dat de voortgangsrapportage over ontwikkelingen en plannen voor standplaatsen aan de begroting gekoppeld worden. Via artikel 64 had men wel een vinger aan de pols kunnen houden. Is de staatssecretaris bereid om, zolang de tekorten niet zijn ingelopen, de Kamer jaarlijks te informeren over de voortgang op dit punt? Mevrouw Kortram sluit zich aan bij het voorstel van mevrouw Van Gent hierover.

Om 1000 standplaatsen te realiseren is tien jaar nodig. In 2003 wordt echter al de verklaring van rechten afgeschaft. Hierdoor kan geen voorrang meer verleend worden bij het toewijzen van standplaatsen. In de praktijk was dit echter al niet mogelijk, omdat alleen voorrang verleend kan worden als er iets toe te wijzen valt. Wil de staatssecretaris meegaan met het voorstel van mevrouw Kortram om, zolang gemeenten en corporaties hun taak op het gebied van woonwagenbewoners niet naar behoren kunnen vervullen, een overgangssituatie te creëren? Dit houdt in dat woonwagenbewoners voorlopig een specifieke doelgroep van het rijksbeleid blijven. De zogenoemde verklaring van recht – gemeenten kunnen besluiten personen voorrang te verlenen bij het toewijzen van standplaatsen – blijft gehandhaafd.

Tot slot vraagt mevrouw Kortram naar de stand van zaken met de familie Petalo. Hoe denkt de staatssecretaris dergelijke situaties te voorkomen? Wat is de stand van zaken in het woonwagenkamp te Zeist? De brandonveiligheid heeft haar zeer verontrust.

De heer Luchtenveld (VVD) merkt op dat met de afschaffing van de Woonwagenwet en de opneming van decentralisatie van de toewijzing van woonwagenstandplaatsen als gewone woningen in het volkshuisvestingsbeleid een juiste keuze is gemaakt. Het is goed dat nogmaals is onderstreept dat dit ook in het kader van de BBSH behoort tot de taken van de corporaties en tot de normale zorg van de gemeenten voor huisvesting van alle burgers. Uit het gepresenteerde onderzoek komt een achterstand in het aantal standplaatsen naar voren die mondjesmaat wordt ingelopen. In het Nationaal akkoord wonen 2001–2005 is terecht afgesproken dat alle partijen zich inspannen om in de behoefte aan woonwagenstandplaatsen te voorzien. In dat kader kan de vinger aan de pols worden gehouden bij het inlopen van de achterstand. Een jaarlijkse rapportage bij de begroting acht de heer Luchtenveld niet nodig. Niet voor niets is artikel 64 van de Woningwet niet meer van kracht. Hij onderschrijft van harte dat wordt opgetreden tegen gemeenten die illegale standplaatsen gedogen, al is dit alleen maar vanwege de veiligheid. In dit kader dringt hij erop aan dat op korte termijn de brandveiligheidssituatie van illegale kampen wordt aangepakt.

Een punt van zorg is dat het bij Vinex-gebieden in verband met de grondexploitatie moeilijk is om nieuwe woonwagenlocaties te realiseren. Gemeenten en corporaties zullen hierover goed overleg moeten voeren. De staatssecretaris kondigt aan te bezien of via subsidie in het kader van de Wet bevordering eigen woningbezit een standplaats kan worden gekocht als de woonwagen in eigendom is. Hoe staat het hiermee?

Tot slot merkt hij op dat volgens hem de rijksoverheid niet de taak heeft te interveniëren bij de kwestie rondom de familie Petalo.

De heer Rietkerk (CDA) merkt op dat na het intrekken van de Woonwagenwet, het Rijk geen specifiek beleid meer voert en dat de provincies een bescheiden rol hebben. Er ligt dus een grote verantwoordelijkheid bij de gemeenten. Hij vindt het opvallend dat uit de brief van de staatssecretaris blijkt dat slechts 15% behoefte aan reizen heeft en dat de diversiteit aan woonwensen groot is. Hierbij past de eerder door mevrouw Van Gent gesignaleerde keuzevrijheid. Het in groepsverband wonen speelt hierbij ook een grote rol. Het contact tussen gemeenten en woonwagenbewoners verloopt niet goed. Kan met de VNG worden bezien hoe een verbetering tot stand gebracht kan worden? Beschikken gemeenten en woningbouwcorporaties over voldoende instrumenten om een oplossing te vinden voor het grote tekort aan standplaatsen? Illegale standplaatsen moeten bestreden worden. Beschikt men over voorbeelden van een goede aanpak hiervan? Hoe vindt de evaluatie van het Nationaal akkoord wonen 2001–2005 plaats? De heer Rietkerk dringt aan op spoed bij het wegnemen van regels die een belemmering vormen voor de aankoop van standplaatsen en woonwagens. Waarom duurt dit zo lang? Wil de staatssecretaris ingaan op de passage in de brief, waarin hij schrijft dat hij zal bezien op welke wijze via de nieuwe Woonwet aandacht kan worden geschonken aan gemeenten en corporaties die onvoldoende inspelen op de behoefte van mensen met bijzondere woonwensen?

De heer Rietkerk is tevreden over de resultaten van het «rondje Remkes» dat vooral gericht is op contacten met de steden. Bij welke gemeenten heeft hij de knelpunten die thans aan de orde zijn aan de orde gesteld? Maakt de staatssecretaris ook een rondje langs de provincies?

In verband met de familie Petalo merkt de heer Rietkerk op dat het duidelijk is dat gemeenten, regio's en provincies vanuit de eigen verantwoordelijkheid een oplossing moeten zoeken. Klopt het dat de herstructurering van het woonwagencentrum in Zeist vooral gericht is op voorkoming van brandgevaarlijke situaties? Is voor meer centra een dergelijke herstructurering nodig? Wat wordt met betrekking tot het woonwagencentrum in Zeist bedoeld met de opmerking dat met Defensie naar de geluidscontouren gekeken wordt?

Het antwoord van de staatssecretaris

Het verheugt de staatssecretaris dat allen benadrukt hebben dat destijds terecht de Woonwagenwet is ingetrokken en dat voor deze groep mensen in een gedecentraliseerde opzet de normale beleidskaders van toepassing zijn. Dit betekent ook dat de Huisvestingswet, de in voorbereiding zijnde woonwet en de regelgeving voor de corporaties op de woonwagenbewoners van toepassing zijn. Woonwensen, voorkeur voor een woning, keuzevrijheid enz. gelden dus ook voor deze groep: gelijke monniken, gelijke kappen; gelijke rechten, gelijke plichten.

De verplichting tot deconcentratie is opgeheven. Dit is een gemeentelijke verantwoordelijkheid. Voor verbetering van de communicatie zijn twee partijen nodig. Er wordt een beroep gedaan op de bewoners, de lijnen met het gemeentebestuur in stand te houden. De staatssecretaris is bereid om onder andere in VNG-verband erop aan te dringen dat de communicatie goed verloopt. Hij verwacht dat gemeentebesturen de woonwensen volwaardig in het beleid meewegen. De indruk bestaat dat sommige gemeentebesturen na het afschaffen van de Woonwagen te gemakkelijk de conclusie hebben getrokken dat zij op dit punt geen verantwoordelijkheid meer dragen, hetgeen een misverstand is. De bewindsman heeft de initiatiefgroep op haar verantwoordelijkheid gewezen wat betreft de verbetering van het imago. Bij de totstandkoming van voldoende standplaatsen spelen diverse problemen een rol. Soms is er sprake van een financieel probleem en soms gaat het om de beschikbare ruimte. Verder heeft men op dit punt te maken met een geringe politieke prioriteitstelling op gemeentelijk niveau omdat het imago in sommige opzichten niet goed is.

De staatssecretaris vindt dat het Rijk een aanjagende rol moet spelen bij het opheffen van het tekort aan standplaatsen en bij het creëren van faciliteiten voor de reizigers. Hij heeft met het IPO overleg gevoerd over de provinciale verantwoordelijkheid. In vervolg op het Nationaal akkoord wonen zal onder andere met het IPO, de VNG en Aedes per provincie de problematiek, inclusief die van de passanten, nader in kaart worden gebracht. Afgesproken is dat in maart 2002 hiervan een eerste overzicht in beeld zal zijn gebracht zodat op basis daarvan het gesprek kan worden voortgezet. Desgevraagd merkt hij op dat hij niet van plan is om tussentijds de gemeenten een soort strafkorting of cijfermatige taakstelling op te leggen omdat dit haaks staat op de filosofie van het ISV (het Investeringsbudget stedelijke vernieuwing). Verder zijn geen budgetten beschikbaar voor het oplossen van dit probleem. Voor de deconcentratie is er eenmalig een bedrag beschikbaar gesteld waarvoor aparte voorwaarden en rapportageverplichtingen gelden. Voor de overdracht van woonwagens en standplaatsen aan corporaties geldt de normale rapportageverplichting in het kader van het BBSH. De staatssecretaris wijst een jaarlijkse rapportage van de hand. Wel is hij bereid om periodiek te rapporteren. In 2004 – in dat jaar worden nieuwe afspraken gemaakt over het ISV II – zal hij een analyse op dit punt het licht doen zien.

De weg langs het Nationaal akkoord wonen 2001–2005 en de IPO is niet de enige route. Tijdens de verstedelijkingsronde heeft hij dit probleem ook aan de orde gesteld. De wens om de problematiek van het tekort aan standplaatsen en de passanten systematischer in beeld te brengen heeft ertoe geleid dat de gemeenten binnenkort een circulaire ontvangen waarin nadrukkelijk de problemen onder de aandacht worden gebracht.

De staatssecretaris beraadt zich nog op de vraag of de datum van 1 januari 2003, gegeven de problematiek, moet worden verlengd. Het is de vraag of dit kan worden bereikt via wijziging van de Huisvestingswet omdat hiermee veel tijd gepaard gaat. Het is mogelijk, een dergelijke wijziging via een algemene maatregel van bestuur te bewerkstelligen. Qua wetgevingstechniek geeft hij hieraan de voorkeur.

De bewindsman heeft in verband met de vragen over het woonwagenkamp te Zeist gesprekken gevoerd met het woonwagenschap, waarin ook het gemeentebestuur zitting heeft, waarbij hij heeft gezegd dat de brandveiligheidssituatie de hoogste urgentie moet hebben. In het kader van het tweedelijnstoezicht draagt het Rijk daar verantwoordelijkheid voor. De inspectie houdt de vinger aan de pols. De herstructureringsruimte wordt mede bepaald door de geluidscontourenproblematiek. Defensie heeft nog geen definitief standpunt ingenomen. In de eerste helft van 2002 zal dit punt aan de orde komen.

Het Rijk draagt geen bijzondere verantwoordelijkheid voor de situatie van de familie Petalo. Volgens de reguliere weg moet de familie zich laten inschrijven. Net zoals andere burgers, komt men op de wachtlijst.

Het probleem met de brand- en hypotheekverzekeringen is opgelost. Het Verbond van verzekeraars heeft per circulaire op 28 november 2001 zijn leden in verband hiermee een oproep gedaan. Er is op haast aangedrongen om regels weg te nemen die een belemmering vormen voor de aankoop van standplaatsen en woonwagens, maar de staatssecretaris is niet van plan om de BEW-regeling hiervoor apart te wijzigen. Volgens afspraak komt er in 2002 een wetswijziging. Op basis daarvan kunnen wijzigingen worden voorgesteld en in dat verband zal dit punt worden meegenomen.

Nadere gedachtewisseling

Mevrouw Van Gent (GroenLinks) vraagt in verband met haar wens regelmatig op de hoogte te worden gesteld van de stand van zaken bij het oplossen van de wachtlijsten voor woonwagens en standplaatsen om een tweejaarlijkse rapportage. In het voorjaar 2002 verschijnt een eerste beeld van het gevoerde overleg met het IPO, de VNG en Aedes waarover een nadere gedachtewisseling kan plaatsvinden. In 2004 kan hierover wederom met elkaar overleg worden gevoerd. Zij is van mening dat in het BBSH nauwkeurig moet worden vastgelegd wat voor deze doelgroep moet worden gedaan. Volgens haar wordt de communicatie met de doelgroep te veel uitbesteed. De gemeenten moeten dit punt beter oppakken. Wil de staatssecretaris hiervoor aandacht vragen alsmede voor het punt dat de woonwagenbewoners zichzelf ook beter moeten organiseren? Klopt het dat woonwagens onder andere geluidsnormen vallen? Kan de staatssecretaris de Kamer over de uitslag van de inventarisatie van brandgevaarlijke situaties informeren? Is hier een herstructurerings- of actieplan aan verbonden?

Mevrouw Kortram (PvdA) vraagt naar de duur van de verlenging van de Huisvestingswet die per 1 januari 2003 beëindigt zal worden. Verder vraagt zij of, als de familie Petalo zich inschrijft, daadwerkelijk alle problemen zijn opgelost. Kunnen de verslagen van hetgeen besproken is over woonwagenbewoners en de standpunten die tijdens de verstedelijkingsronde zijn ingenomen beschikbaar worden gesteld?

De heer Rietkerk (CDA) ontvangt graag een kopie van de circulaire die het Verbond van verzekeraars aan de brancheorganisaties heeft gezonden. In tegenstelling tot de collega's ontvangt hij graag informatie over de tussenstand bij het ISV vóór het jaar 2004. Als de staatssecretaris terugvalt op het jaar 2005 krijgt hij vermoedelijk een probleem met de Kamer. Kan de staatssecretaris nog ingaan op de verklaring van rechten in verband met de beëindiging van de Huisvestingswet? Kan nog meer hulp geboden worden bij het stimuleren van het participatieproces van woonwagenbewoners?

De staatssecretaris antwoordt op de laatste vraag dat hij dit als de verantwoordelijkheid van de gemeentebesturen en de initiatiefgroep beschouwt. Hij adviseert de initiatiefgroep zich zelf in te spannen om stroeve communicatie te verbeteren. Verder meent hij dat gerapporteerd moet worden wanneer dit beleidsrelevant is. Dit doet zich voor op het moment waarop nieuwe convenanten met de gemeenten worden afgesloten en dat zal in 2004 het geval zijn. In het rijksbeleidskader zal dit een belangrijk thema zijn. In 2002 ontvangt de Kamer een brief over IPO/VNG/Aedes-actie en twee jaar daarna komt de structurele analyse van wat in de tussentijd gebeurd is. De bewindsman treedt niet in zaken omtrent de uitbesteding. Gemeenten dienen zelf voor communicatie met de diverse bevolkingsgroepen te zorgen. Het bouwbesluit spreekt van een andere normering vanwege het mobiele karakter. De brandveiligheid kan onderdeel uitmaken van de rapportage van de Inspectie.

De staatssecretaris denkt, wijzend op de evaluatie in 2004, aan een mogelijke verlenging van de verklaring van recht tot 1 januari 2005. De verslagen van de verstedelijkingsronde worden als bijlage bij deel III van de PKB automatisch naar de Kamer gezonden.

Tot slot merkt hij op dat inschrijving van de familie Petalo bij een gemeente de reguliere weg is, maar niet automatisch betekent dat zij onmiddellijk aan de beurt is.

De voorzitter van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Th. A. M. Meijer

De assistent-griffier van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Brandsema


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Witteveen-Hevinga (PvdA), Van Middelkoop (ChristenUnie), Feenstra (PvdA), Verbugt (VVD), Poppe (SP), Duivesteijn (PvdA), Augusteijn-Esser (D66), Klein Molekamp (VVD), Hofstra (VVD), ondervoorzitter, Th. A. M. Meijer (CDA), voorzitter, Luchtenveld (VVD), Van Wijmen (CDA), Kortram (PvdA), Ravestein (D66), Van der Steenhoven (GroenLinks), Van Gent (GroenLinks), Rietkerk (CDA), Oplaat (VVD), Van der Staaij (SGP), Schoenmakers (PvdA), Waalkens (PvdA), Udo (VVD), Mosterd (CDA), Ten Hoopen (CDA) en Depla (PvdA).

Plv. leden: Dijksma (PvdA), Stellingwerf (ChristenUnie), Valk (PvdA), Van Lente (VVD), De Wit (SP), Van Heemst (PvdA), Scheltema-de Nie (D66), Van Beek (VVD), Geluk (VVD), Schreijer-Pierik (CDA), Blok (VVD), Biesheuvel (CDA), Crone (PvdA), Giskes (D66), M.B. Vos (GroenLinks), Halsema (GroenLinks), Van den Akker (CDA), Niederer (VVD), Van 't Riet (D66), Spoelman (PvdA), Hindriks (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Visser-van Doorn (CDA) en Leers (CDA).

Naar boven