nr. 104
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Zoetermeer, 25 januari 2002
Tijdens het vragenuurtje op 18/12 jl. heb ik toegezegd (Handelingen der
Tweede Kamer, nr. 37, pag. 2744–2746) u nader te informeren over de
financiële positie van het Vervangingsfonds over het kalenderjaar 2001.
U toonde daarbij in het bijzonder interesse voor de factoren die het geraamde
overschot kunnen verklaren. De afgelopen weken heb ik benut om hier zicht
op te krijgen, bij mijn bevindingen heb ik ook gebruik gemaakt van de informatie
die het VF mij heeft aangereikt. Dienaangaande kan ik u als volgt berichten.
Het VF voorziet voor het kalenderjaar 2001 een positief exploitatiesaldo
van 40 mln €. Op dit moment wordt de eindafrekening voor het kalenderjaar
opgemaakt, zodoende kunnen nog kleine verschillen optreden. Zoals te doen
gebruikelijk kunt u te zijner tijd een jaarverslag tegemoet zien waarin de
definitieve uitkomsten voorzien van een accountantsverklaring zijn opgenomen.
Alvorens ik inga op de oorzaken van het overschot, doet het mij deugd vast
te stellen dat dit kalenderjaar met een positief resultaat kan worden afgesloten.
Zoals u bekent, baarde de financiële situatie in eerdere jaren nogal
wat zorgen. Hopelijk komt hierin verandering, van belang daarbij is welke
factoren het overschot verklaren en of hierbij sprake is van een trend.
Uit de eerste analyses komt het volgende beeld naar voren. Het overschot
wordt grosso modo door een drietal factoren veroorzaakt:
1. Het Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschappen heeft gelet op
de financiële problemen in eerdere jaren, aan het begin van 2001 aan
het VF 13.61 mln € verstrekt met het oog op het waarborgen van de vervangingsbekostiging.
2. Om diezelfde reden heeft het Participatiefonds in 2001 uit eigen beweging
en met instemming van OCenW gelijktijdig 15.88 mln € aan het Vervangingsfonds
verstrekt. Net als in eerdere jaren houdt het Participatiefonds over 2001
rekening met een positief resultaat, waardoor het waarborgen van
de wachtgeldkosten door deze bijdrage derhalve niet in het gedrang komt.
3. In het najaar van 2001 laat het Vervangingsfonds weten dat de inkomsten
toenemen (m.n. wao-inkomsten) en de uitgaven minder sterk stijgen. De stijging
van de wao-inkomsten is waarschijnlijk een na-ijleffect, waardoor hoger verzuim
over de afgelopen jaren tot een hogere instroom in de wao heeft geleid. Nog
nagegaan wordt of er bij USZO sprake is van achterstanden die zijn weggewerkt
en daardoor mede een hogere instroom in de hand werken. Onlangs ontvangen
«Trendcijfers ziekteverzuim» laten vooralsnog zien dat er sprake
is van een voorzichtige stabilisatie c.q. daling van het verzuim.
De minder sterke toename van de uitgaven kan worden veroorzaakt door een
viertal oorzaken. Zo kunnen er op het moment van afwezigheid geen (voldoende)
vervangers beschikbaar zijn of het ziekteverzuim stabiliseert/daalt. Voorts
kunnen scholen toch voor vervanging kiezen, maar ervan afzien om de kosten
te declareren bij het VF om te voorkomen dat ze hierdoor in een hogere trede
van het premiedifferentiatiesysteem van het VF terecht komen. In dat geval
is het voor scholen financieel voordeliger om de vervangingskosten uit eigen
middelen te betalen of wordt de vervanging intern opgevangen. Vooralsnog hebben
het departement slechts incidenteel signalen bereikt waarin scholen aangeven
dat ze afzien van vervanging vanwege het ontbreken van financiële middelen.
Dit neemt overigens niet weg dat dit probleem bij de betreffende scholen nijpend
kan zijn. Overigens heeft het Bestuur van het VF onlangs besloten om de in
2001 berekende toeslagen met 35% te verminderen, nu de financiële positie
daar – met inachtneming van het meerjarig perspectief – ruimte
voor biedt. Een laatste verklaring voor de minder sterke stijging van de uitgaven
zou kunnen zijn dat de kosten per vervanging zijn gedaald.
Het zal u niet verbazen dat de keur en het samenstel aan factoren een
nader onderzoek rechtvaardigt om vast te stellen in welke mate het overschot
wordt verklaard. Het VF heeft desgevraagd toegezegd een onderzoek te starten
naar (het aandeel van) de oorzaken van het overschot, de uitkomsten hiervan
liggen pas medio maart voor. Op basis hiervan kan ook beter bepaald worden
of en in welke mate er sprake is van een trend die van invloed is op het waarborgen
van de toekomstige bekostiging van het vervangingsstelsel . Daarbij is ook
van belang of de afspraken die met sociale partners zijn gemaakt op het terrein
van verzuimreductie, tot resultaat leiden. Met uw instemming zijn hiervoor
vooraf door mij (en eveneens het Participatiefonds) aanzienlijke middelen
vrijgemaakt om het arbobeleid een extra impuls te geven. Mijn inzet blijft
er derhalve op gericht om u verder op de hoogte te houden van de achtergronden
en mogelijkheden om het verzuim c.q. vervangingskosten te beheersen.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
L. M. L. H. A. Hermans