nr. 68
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 juli 2002
Tijdens het AO d.d. 30 augustus 2000 over het kabinetsstandpunt Handhaven
op niveau (26 800 VI, nr. 87) zegde ik u toe een brief te zenden over
de fiscale aftrekbaarheid van bestuurlijke boeten. De onderhavige brief, die
in overeenstemming met het Ministerie van Financiën tot stand is gekomen,
strekt hiertoe. Deze brief bereikt u later dan toegezegd, in verband met het
later dan voorzien beschikbaar komen van de nodige informatie.
In artikel 3.14, eerste lid, onderdeel c, Wet inkomstenbelasting 2001
is nu bepaald dat kosten die verband houden met boeten opgelegd in het kader
van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften niet
aftrekbaar zijn. Bestuurlijke boeten komen in een groot aantal wetten en regelingen
voor. Slechts voor een beperkt aantal geldt dat aftrek via de fiscale weg
is uitgesloten. Hierbij speelden in het verleden de volgende criteria een
rol:
– aftrekbaarheid doet afbreuk aan een doeltreffende straftoemeting;
– aftrekbaarheid ondermijnt bij voorbaat de strafbedreiging in een
aantal wetten;
– aftrekbaarheid leidt tot rechtsongelijkheid vanuit strafrechtelijk
oogpunt tussen veroordeelden die wèl, en veroordeelden die niet hun
fiscale boete kunnen afzetten, alsmede tussen de eerstgenoemden onderling
als gevolg van tariefverschillen en winst- of verliespositie
Het lijkt voor de hand te liggen dat, wanneer het aantal delicten dat
langs bestuurlijke weg wordt beboet, wordt uitgebreid, dezelfde criteria als
in het verleden moeten worden aangelegd om te beoordelen of terzake ook de
aftrekbeperking moet worden uitgebreid.
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals