28 000 VI
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2002

nr. 62
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 april 2002

Aanleiding

In 2000 heeft de minister van Justitie een onderzoek laten uitvoeren naar de snelheid van behandeling van zaken in de jeugdstrafrechtsketen. De resultaten van het onderzoek bevestigden het beeld dat de doorlooptijden niet aan een uit pedagogisch oogpunt gewenste snelle afdoening voldoen en onaanvaardbaar lang zijn. Begin november 2000 bent U geïnformeerd over dit onderzoek en de uitkomsten hiervan.

Tijdens de begrotingsbehandeling 2001, op 7 november 2000, is in de Tweede Kamer stil gestaan bij de uitkomsten van het bovengenoemde onderzoek. Dit heeft geleid tot een motie waarin enerzijds wordt aangegeven dat de doorlooptijden van jeugdzaken, al jaren, veel te lang zijn en waarin anderzijds de regering wordt gevraagd aan te geven hoe verzekerd kan worden dat jeugdstrafrechtzaken binnen (ten hoogste) zes maanden berecht kunnen worden (motie Kalsbeek/Halsema (nr 37 (27 400-VI, nr. 22))).

Op 23 april 2001 heb ik U geïnformeerd over het plan van aanpak voor de daadwerkelijke verkorting van de doorlooptijden in de jeugdstrafrechtsketen (27 400 VI nr 60). In deze brief zijn streeftijden geformuleerd voor verschillende fasen in het afdoeningstraject van jeugdzaken.

1. Tussen het eerste verhoor door de politie en de inzending van het proces verbaal naar Halt geldt een maximale duur van 5 dagen.

2. Het Halt-traject: tussen het eerste verhoor door de politie en het daadwerkelijk begin van de werkzaamheden door de jongere in het kader van de Halt-afdoening geldt een maximale duur van 2 maanden.

3. Het Politietraject: tussen het eerste verhoor en inzending van het proces-verbaal naar het OM (voor zowel voor een afdoening door het OM als een afdoening door de rechtbank) geldt een periode van maximaal één maand.

4. Het OM-traject: tussen het eerste verhoor door de politie en de beslissing van het OM, in die gevallen waarin de zaak door het OM wordt afgedaan, geldt een maximale duur van drie maanden.

5. Het traject Raad voor de Kinderbescherming: in de gestelde periode voor het OM-traject dient ook de Raad voor de Kinderbescherming zijn onderzoek- en adviestaak te hebben vervuld.

6. Het rechtbank-traject: tussen het eerste verhoor door de politie en de beslissing van de rechter(s) in eerste aanleg geldt een maximale duur van zes maanden.

7. Het executie-traject: voor de duur van de periode na het onherroepelijk worden van een opgelegde taakstraf, detentie of PIJ-maatregel en de daadwerkelijke start van de tenuitvoerlegging geldt een maximale periode van één maand.

Omdat zeer ingewikkelde zaken nu eenmaal noodgedwongen meer tijd vergen dan doorsnee zaken en niet alle zaken vergelijkbaar zijn, ben ik ervan uitgegaan dat in het jaar 2003 het moment zal worden bereikt waarop 80% van alle zaken binnen de genoemde streeftijden wordt afgedaan.

Daarnaast heb ik in deze brief aangegeven op welke wijze deze normtijden moeten worden gerealiseerd, namelijk:

1. Het substantieel terugdringen van de onnodige wachttijd in de behandeling van jeugdzaken.

2. Het stroomlijnen van de procedures binnen en met name ook tussen de verschillende organisaties in de jeugdstrafrechtsketen.

3. Het verbeteren van de registratie, beleids- en sturingsinformatie om effectief te sturen en de vorderingen in het verbetertraject zichtbaar te maken.

4. Wetenschappelijk benchmark-onderzoek naar de ontwikkelingen in het Verenigd Koninkrijk op dit gebied.

5. Het vaststellen van gewenste doorlooptijden in hoger beroep vóór eind 2001.

In deze brief wordt tevens aangegeven dat de betrokken organisaties gezamenlijk een project hebben opgezet en dat voor dit project een Topberaad is ingesteld van eindverantwoordelijke leidinggevenden van de organisaties in de jeugdstrafrechtsketen. De organisaties zijn: de politie, HALT, de Raad voor de Kinderbescherming, het Openbaar Ministerie, de Zittende Magistratuur en de Dienst Justitiële Inrichtingen.

Ik heb met het Topberaad afgesproken dat alle leden zich, binnen hun respectievelijke verantwoordelijkheden, gezamenlijk inzetten voor het welslagen van dit project. De organisaties blijven derhalve zelf verantwoordelijk voor de realisatie van de gestelde normen.

Activiteiten uitgevoerd in 2001

Binnen het project is begonnen met een inventarisatie van het bestaande materiaal om onder meer het op arrondissementaal niveau inzichtelijk maken van de historische doorlooptijden (1997–2001), de verschillende werkwijzen, de wijzen van samenwerking en de good-practices bij de afhandeling van jeugdzaken. In augustus 2001 zijn de eerste resultaten van de inventarisatie gepresenteerd en is het projectplan door het Topberaad vastgesteld.

In het najaar van 2001 is gestart met de volgende activiteiten.

1. Bij alle betrokken organisaties in ieder arrondissement zijn interviews gehouden met als doel het verifiëren van de eerste resultaten van de deskresearch, het verkrijgen van inzicht in de werkwijze binnen iedere arrondissementale jeugdstrafrechtsketen en het vernemen van de verbeteractiviteiten ten aanzien van de verkorting van de doorlooptijden op arrondissementaal niveau.

2. De volgende onderzoeken zijn verricht:

• Doorlichten van de afstemming tussen de organisaties in de jeugdstrafrechtsketen;

• Analyse van succesvolle regionale samenwerkingsverbanden in een aantal arrondissementen;

• Analyse van de informatiesystemen die in gebruik zijn bij de betrokken organisaties in de jeugdstrafrechtsketen en de gegevens over jeugdigen die in deze systemen zijn opgeslagen;

3. De gewenste doorlooptijden in hoger beroep zijn opgesteld.

Inmiddels is het WODC gestart met een onderzoek naar de ontwikkeling van jeugdcriminaliteit in de West-Europese landen en Noord-Amerika alsmede de aanpak van de jeugdcriminaliteit in een aantal West-Europese landen. Het onderzoek richt zich daarin voornamelijk op het Verenigd Koninkrijk en Duitsland.

Resultaten

De tot op heden verkregen resultaten vormen een nulmeting. Deze nulmeting geeft inzicht in de knelpunten, de oplossingsrichtingen, de good-practices en de specifieke aanbevelingen voor iedere organisatie. De nulmeting vormde een goede basis voor de aanbevelingen per organisatie en de vervolgactiviteiten van het project.

Uit recente gegevens blijkt dat de betrokken organisaties in de meeste arrondissementen nog een forse inspanning moeten leveren teneinde in 2003 te voldoen aan de gestelde streeftijden. Evenwel valt op te merken dat de gemiddelde doorlooptijden in de jeugdstrafrechtsketen in 2001 zijn gedaald. Binnen het OM traject is de realisatie op de gestelde streefnormen dientengevolge in 2001 landelijk met bijna 5% gestegen ten opzichte van 2000. Met een verbetering van meer dan 20% ten opzichte van 1999 benaderen de arrondissementen Rotterdam, Maastricht en Dordrecht de gestelde streefnormen.

Vervolgaanpak in 2002

Binnen het project worden in 2002 de volgende activiteiten uitgevoerd.

1. Het volgen van de verbeteracties binnen en tussen de organisaties in de arrondissementen; het verstrekken van informatie over de resultaten van deze verbeteractiviteiten; het verstrekken van informatie over de realisatie van de doorlooptijden en het verbeteren van de samenwerking tussen de organisaties. Hiervoor worden in 2002 onder meer de volgende activiteiten verricht;

• Bezoeken van Arrondissementale Platforms Jeugdcriminaliteit voor het stimuleren van de samenwerking en coördinatie binnen een arrondissement.

• Houden van een tweetal interviewrondes bij alle betrokken organisaties waarbij de nadruk ligt op concrete verbeteringen en de realisatie van kortere doorlooptijden.

2. In 2002 wordt in het kader van het project tevens aandacht besteed aan:

• Onderzoek naar een systeem voor betrouwbare informatie over doorlooptijden.

• Verifiëren van de beoogde doorlooptijden voor zaken in hoger beroep.

• Onderzoek naar handreiking voor een verwijsformulier binnen de jeugdstrafrechtsketen.

3. In 2002 wordt voorts door het WODC een onderzoek uitgevoerd naar de resultaten van het project «Verkorting Doorlooptijden in de Jeugdstrafrechtsketen» en naar de daadwerkelijke effectuering van verbetervoorstellen. Daarbij zal ook het instrumentarium waarmee doorlooptijden worden gemeten worden getoetst.

Verbetering samenwerking in de keten

Naast het realiseren van kortere doorlooptijden per organisatie in iedere arrondissementale jeugdstrafrechtsketen, worden tevens initiatieven ontwikkeld die expliciet gericht zijn op versterking van samenhang, samenwerking, afstemming en aansluiting binnen de keten. Daartoe zal een drietal instrumenten worden ontwikkeld, te weten; casusoverleg, procesbewaking en casusbewaking. In dit kader verwijs ik naar de nota «Vasthoudend en effectief – versterking van de aanpak van jeugdcriminaliteit» die u dd 27 maart 2002 heeft ontvangen (5158066/02/DJC).

Tot slot

Ondanks de constatering dat het behalen van de gewenste streeftijden in 2003 nog de nodige inspanning vergt, bestaat nu het momentum om daadwerkelijk door middel van een gezamenlijke inspanning de doorlooptijden substantieel terug te dringen. De gezamenlijke aanpak is door alle betrokkenen goed ontvangen. Alle organisaties onderschrijven het maatschappelijke belang van een snelle en adequate interventie bij normoverschrijdend gedrag door jeugdigen.

In het najaar bericht ik u over het verdere verloop van het project.

De Staatssecretaris van Justitie,

N. A. Kalsbeek

Naar boven