Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2001-2002 | 28000-IXA nr. 2 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2001-2002 | 28000-IXA nr. 2 |
Inhoudsopgave | ||
Artikelsgewijze toelichting bij het wetsvoorstel | 2 | |
Begrotingstoelichting | 5 | |
1 | Leeswijzer | 5 |
2 | Beleidsagenda Nationale Schuld | 7 |
2.1 | Rentekosten in 2002 | 7 |
2.2 | Financieringsbeleid en beleidsprioriteiten 2002 | 9 |
2.3 | Beleid inzake kasbeheer en beleidsprioriteiten 2002 | 11 |
3 | Beleidsartikelen | 13 |
3.1 | Financiering staatsschuld | 13 |
3.1.1 | Algemene doelstelling | 13 |
3.1.2 | Operationele doelstellingen | 13 |
3.1.3 | Budgettaire gevolgen van beleid | 19 |
3.2 | Kasbeheer | 24 |
3.2.1 | Algemene beleidsdoelstelling | 24 |
3.2.2 | Operationele doelstellingen | 25 |
3.2.3 | Budgettaire gevolgen van beleid | 27 |
4 | Bedrijfsvoeringsparagraaf | 30 |
5 | Verdiepingsbijlage | 31 |
5.1 | Financiering staatsschuld | 31 |
5.2 | Kasbeheer | 34 |
6 | Was-wordt-tabel | 38 |
7 | Begrippenlijst | 41 |
A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET BEGROTINGSWETSVOORSTEL
Wetsartikel 1 (uitgaven/verplichtingen en ontvangsten)
De begrotingen die onderdeel uitmaken van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 1, derde lid, van de Comptabiliteitswet elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld. Het onderhavige wetsvoorstel strekt ertoe om de begroting van de Nationale Schuld voor het jaar 2002 vast te stellen.
Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten tezamen vormen de Rijksbegroting voor het jaar 2002. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota 2002.
Met de vaststelling van dit wetsartikel wordt de in de begrotingsstaat opgenomen begroting van de uitgaven, verplichtingen en de ontvangsten voor het jaar 2002 vastgesteld. De in die begroting opgenomen begrotingsartikelen worden in onderdeel B van deze memorie van toelichting toegelicht (de zgn. begrotingstoelichting).
De bepalingen, opgenomen in de wetsartikelen 4 en 5 zijn noodzakelijk, omdat de Comptabiliteitswet 2001 (CW 2001) nog niet in werking is getreden. Deze wet, die de huidige Comptabiliteitswet zal gaan vervangen, is op 5 juli 2001 bij de Tweede Kamer ingediend (Kamerstukken II, 2000/2001, 27 849). In de CW 2001 zijn bepalingen opgenomen die ertoe moeten leiden dat de begrotingen een meer beleidsmatig karakter krijgen. Die bepalingen bevatten de kern uit het gedachtegoed van de Nota VBTB1 (Van Beleidsbegroting tot Beleidsverantwoording). De begrotingen worden daartoe opgebouwd uit voornamelijk beleidsartikelen. Om meer inzicht te geven in het beleid dat met de uitgetrokken gelden wordt nagestreefd, moet de toelichting bij de beleidsartikelen antwoord kunnen geven op de www-vragen: Wat wil de regering bereiken (doelstellingen), wat gaat zij daarvoor doen (inzet van instrumenten en te verrichten activiteiten/prestaties) en wat mag dat beleid kosten (zowel in termen van verplichtingen als van programma- en apparaatsuitgaven)?
Na overleg met de Tweede Kamer is besloten dat voor het eerst voor het begrotingsjaar 2002 de departementale begrotingen op deze nieuwe leest zouden worden geschoeid. Gelijktijdig zouden daartoe de noodzakelijke bepalingen van de CW gewijzigd worden. Het wetgevende proces om die wijzigingen door te voeren, neemt meer tijd in beslag dan was voorzien. Bij de begrotingsvoorbereiding 2002 is door alle departementen al van de VBTB-bepalingen uit ontwerp-CW 2001 uitgegaan. Teneinde geen onduidelijkheid te laten bestaan over de juridische basis van de begrotingsopzet 2002 wordt er thans voor gekozen om bij deze begrotingswet voor het jaar 2002 vooruit te lopen op de noodzakelijke wijzigingen in de CW. Daartoe worden in wetsartikel 4 een aantal bepalingen uit de huidige CW niet (meer) van toepassing verklaard op de begroting van Nationale Schuld.
In wetsartikel 5 worden vervolgens ter vervanging de relevante VBTB-bepalingen uit de CW 2001 opgenomen.
De bepalingen die op grond van wetsartikel 4 uit de huidige CW die komen te vervallen, luiden:
Artikel 5, eerste, derde, zesde en negende lid.
1. De ramingen van de verplichtingen en de uitgaven enerzijds en die van de ontvangsten anderzijds worden opgenomen in afzonderlijke begrotingsartikelen.
3. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op de ramingen van de uitgaven en de ontvangsten die op grond van het bepaalde in artikel 23, vierde lid, in mindering zullen worden gebracht op ontvangsten, onderscheidenlijk op uitgaven.
6. Een begroting kan een begrotingsartikel «onvoorzien» en een begrotingsartikel «geheim» bevatten.
9. Ten behoeve van de verwerking van de gevolgen van de loon- en van de prijsontwikkeling bevat een begroting een administratief begrotingsartikel «loonbijstelling» en een administratief begrotingsartikel «prijsbijstelling».
De bepalingen in de leden 1 t/m 10 van wetsartikel 5 corresponderen met de volgende artikel(leden) uit de CW 2001. Voor een inhoudelijke toelichting bij de verschillende onderdelen wordt verwezen naar Kamerstukken II, 2000/2001, nr. 27 849, nr. 3.
Lid 1 = Artikel 2, lid 2.
Lid 2 = Artikel 4, lid 1.
Lid 3 = Artikel 5, lid 1.
Lid 4 = Artikel 5, lid 2.
Lid 5 = Artikel 5, lid 3.
Lid 6 = Artikel 6, lid 1.
Lid 7 = Artikel 6, lid 2.
Lid 8 = Artikel 6, lid 3.
Lid 9 = Artikel 6, lid 4.
Lid 10 = Artikel 6, lid 5.
Artikel 7 van de concept-CW 2001 bevat voor de begroting IXA (Nationale Schuld) een aantal nieuwe bepalingen. Deze bepalingen hebben zowel tot doel de begroting van Nationale Schuld VBTB-conform in te kunnen richten als om in die begroting transacties te kunnen verwerken die voortvloeien uit het beleid inzake het geïntegreerd middelenbeheer. Tevens maken de nieuwe bepalingen mogelijk dat de begroting IXA op transactiebasis gepresenteerd kan worden. Hierdoor ontstaat betere aansluiting bij de uitgangspunten van het begrotingsbeleid. Voor de onderhavige begroting van Nationale Schuld voor het jaar 2002 wordt dit thans, vooruitlopend op de totstandkoming van de CW 2001, geregeld in de wetsartikelen 6 en 7.
Voor een nadere inhoudelijke toelichting bij de verschillende onderdelen van wetsartikel 7 wordt verwezen naar Kamerstukken II, 2000/2001, nr. 27 849, nr. 3.
De bepalingen die op grond van wetsartikel 6 uit de huidige CW die komen te vervallen, luiden sinds de Zevende wijziging van de CW (Stb. 2001, nr. 240).
2. De begroting van nationale schuld bevat in afzonderlijke begrotingsartikelen ramingen met betrekking tot
a. de rente en de kosten van de vaste schuld;
b. de rente en de kosten van de vlottende schuld;
c. de uitgaven wegens aflossing van de vaste schuld;
d. de ontvangsten wegens uitgifte van vaste schuld.
3. In afwijking van het tweede lid neemt onze minister van Financiën de vergoedingen en de kosten die voortvloeien uit vermogens- of financieringstransacties, andere dan transacties met betrekking tot de vaste of de vlottende schuld, als raming op in de begrotingsartikelen inzake de rente en de kosten van de vaste of de vlottende schuld.
In artikel 7, lid 1c, van deze begroting is de bepaling opgenomen dat in de begroting van de Nationale Schuld ook de uitgaven en ontvangsten, die voortvloeien uit met baten- en lastendiensten aan te gane leningstransacties, worden opgenomen. Aangezien het de bedoeling is de leningverstrekking voor activabeheer (anticiperende aankopen) in de toekomst via een baten en lastendienst te laten lopen, wordt deze leningverstrekking alvast via IX-A geregeld.
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van het bepaalde in artikel 25a, derde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State.
Hoe hoog is volgend jaar de schuld van de Staat en hoeveel rente betaalt de Staat naar verwachting op die schuld? Financiert de Staat met langlopende of kortlopende leningen? Wat is het risico dat de rentelasten sterk stijgen als de rente wijzigt?
Deze begroting geeft antwoord op deze vragen en levert de daarbij relevante achtergrond. Hierbij wordt voortdurend onderscheid gemaakt tussen schuld die extern wordt gefinancierd, door bijvoorbeeld banken, beleggers en pensioenfondsen, en de schulden of tegoeden die verschillende aan de schatkist gelieerde instellingen hebben bij de minister van Financiën. De begroting IXA is daarom opgebouwd uit twee beleidsartikelen. Het artikel Financiering staatsschuld heeft betrekking op de extern gefinancierde schuld terwijl het artikel Kasbeheer betrekking heeft op de schuldverhouding tussen de minister van Financiën en de instellingen die aan de schatkist zijn gelieerd (geïntegreerd middelenbeheer) alsmede op het betalingsverkeer van de rijksoverheid.
De toelichting reflecteert dit onderscheid door voor ieder van beide onderdelen doelen, middelen en instrumenten afzonderlijk te bespreken en de relevante cijfers toe te lichten. Door de indeling en aanhef wordt duidelijk welk onderdeel wordt besproken.
Zoals bekend is de begroting 2002 opgesteld conform de VBTB-systematiek. Dit betekent een substantiële wijziging ten opzichte van de wijze en vorm van presenteren die voorheen werd gehanteerd.
Ten eerste impliceert VBTB dat meer dan voorheen de aandacht wordt geconcentreerd op de hoofdlijn van het beleid. Dit betekent bijvoorbeeld dat gedetailleerde cijferoverzichten niet langer de hoofdmoot van de begroting zijn, maar in de verdiepingsbijlage zijn vervat.
Ten tweede is, onder andere tijdens gedachtewisseling in de Tweede Kamer omtrent VBTB, gebleken dat schulduitgifte en daarmee verbonden activiteiten een specialistische en technisch ingewikkelde materie vormen. Hieruit volgt dat het wenselijk is om in de begroting enerzijds de aandacht te concentreren op de (VBTB) hoofdlijnen en anderzijds veel aandacht te schenken aan toelichting van en uitleg over technische termen, beleid en vergelijkingen met het buitenland.
Gelet op het bovenstaande bevatten paragrafen 2 en 3 de belangrijkste gegevens van deze begroting. Paragraaf 2 bevat de beleidsagenda, beschrijft de prioriteiten voor het jaar 2002 en verschaft tevens de relevante achtergrond van deze prioriteiten, te weten een uiteenzetting van het langjarige financieringsbeleid en het beleid ten aanzien van het kasbeheer. Paragraaf 3 bevat de beleidsartikelen waarbij wordt ingegaan op de beleidsprioriteiten. Zoals vermeld zijn de gedetailleerde cijfermatige overzichten opgenomen in de verdiepingsbijlage.
Als gevolg van de nieuwe artikelindeling in het kader van VBTB zijn ter wille van de vergelijkbaarheid in de tabellen bij de beleidsartikelen inzake Budgettaire gevolgen van beleid en in de Verdiepingsbijlage, de cijfers voor de jaren 2000 en 2001 herrekend naar de nieuwe artikelindeling. Voorts zijn de rentelasten omgerekend van kas- naar transactiebasis. Voor de berekening van de apparaatsuitgaven, die voorheen op IX-B werden verantwoord, zijn op ervaringsgegevens gebaseerde verdeelsleutels gebruikt. De herrekening is derhalve niet 100% exact. Voor de aansluiting met de oude artikelindeling wordt verwezen naar de conversietabel (was-wordt-tabel) in paragraaf 6.
De bedrijfsvoering wordt toegelicht in paragraaf 4.
Onder budgetflexibiliteit wordt het niet verplichte deel van de geraamde uitgaven verstaan. Door inzicht te geven in juridische en bestuurlijke verplichtingen wordt duidelijk welk deel van de uitgaven nog te beïnvloeden is door het Parlement. Voor de verplichtingen die opgenomen zijn in de begroting van de Nationale Schuld geldt op grond van de Comptabiliteitswet dat deze gelijkgesteld zijn aan de geraamde uitgaven. Achtergrond is dat de rentebetalingen, welke het grootste deel uitmaken van de voor de budgettaire kaders relevante uitgaven van de begroting IXA, slechts zeer beperkt beïnvloedbaar zijn, omdat deze voornamelijk voortvloeien uit de in het verleden opgebouwde (staats)schuld.
Alle bedragen in deze begroting luiden in duizenden, miljoenen of miljarden euro's. De autorisatie vindt plaats op basis van de eurobedragen uit de begrotingsstaat. In de tabellen met budgettaire gevolgen en de verdiepingsbijlage van de afzonderlijke artikelen zijn deze bedragen in deelbedragen uitgesplitst. Conform een interdepartementale richtlijn zijn alle bedragen in de tabellen één op één naar euro's geconverteerd. Hierdoor kunnen de totaalbedragen enigszins afwijken van de som van de deelbedragen.
Begroting 2002 en verder ten opzichte van voorbeeldbegroting 2000: VBTB-groeiproces
De gedachte dat de invoering van VBTB een groeiproces is, wordt geïllustreerd door de vergelijking van de voorbeeldbegroting IXA-2000 met de eerste onderhavige officiële VBTB-begroting IXA. De indeling van de beleidsartikelen is herzien en ook de doelstellingen zijn opnieuw geformuleerd. Voorts is veel aandacht besteed aan de uitwerking van prestatiegevens of het programmeren van beleidsevaluatieonderzoek. Dit betekent niet dat nu al het eindstation is bereikt. In de groeiparagrafen bij de beleidsartikelen wordt uiteengezet welke acties in ieder geval zullen worden ondernomen om de beleidsartikelen (nog) meer in overeenstemming te brengen met de VBTB-beginselen. In het kader van de invoering Regeling Prestatiegegevens en Evaluatieonderzoek Rijksoverheid zal tijdig voor de ontwerpbegroting 2003 de volledigheid van de monitoring van de beleidsartikelen door prestatiegegevens en evaluatieonderzoek worden doorgelicht. Tevens wordt voorzien dat als gevolg van voortschrijdend inzicht, onder andere samenhangend met voornoemde regeling en nadere inzichten over streefwaarden, nieuwe aanvullende acties kunnen worden toegevoegd aan de groeiparagrafen, of opgenomen doelstellingen nader kunnen worden geconcretiseerd. De voornoemde acties die hun weerslag, waar mogelijk, zullen vinden in begroting 2003, laten onverlet dat onderhavige begroting de Staten-Generaal een goed beeld geeft wat het ministerie van Financiën in 2002 wil bereiken, wat het daarvoor gaat doen en wat dat zal kosten.
2. BELEIDSAGENDA NATIONALE SCHULD
In deze beleidsagenda wordt allereerst ingegaan op de hoogte van de rentelasten in 2002. Daarbij worden de belangrijkste beleidsmatige mutaties weergegeven. Daarna wordt ingegaan op het beleid en de beleidsprioriteiten.
In 2002 zal de Staat naar verwachting 10,3 miljard euro aan rentekosten betalen over de staatsschuld. Daarnaast wordt per saldo 1,2 miljard euro vergoed over door andere overheidsinstellingen bij de schatkist aangehouden middelen. De rentekosten beslaan circa 8% van de totale begrotingsuitgaven. De omvang van de staatsschuld bedraagt ultimo 2002 circa 176 miljard euro.1 In tabel 1 wordt een overzicht gegeven van de verwachte uitstaande staatsschuld aan het einde van ieder jaar. Tevens zijn de begrote rentekosten opgenomen op zowel de staatsschuld als voortvloeiend uit de interne schuldverhoudingen met aan de schatkist gelieerde instellingen.2
Tabel 1: Uitstaande staatsschuld en rentekosten (stand ontwerpbegroting 2002) (x EUR 1 miljard) | |||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | |
EMU-schuld | 225,2 | 223,2 | 216,9 | 211,5 | 204,9 | 202,0 | 197,8 |
Staatsschuld conform EMU-definitie1 | 182,3 | 181,0 | 175,6 | 170,2 | 164,6 | 161,7 | 158,6 |
Rentekosten staatsschuld | 11,8 | 11,2 | 10,3 | 9,8 | 9,2 | 8,4 | 8,0 |
Rentekosten interne schuldverhoudingen | 0,4 | 1,0 | 1,2 | 1,6 | 1,9 | 2,2 | 2,5 |
1 Omvat gevestigde schuld, vlottende schuld en overig (met name muntschuld). Zie tevens bijlage 4.3 van de Miljoenennota 2002.
In tabel 2 worden de mutaties in de rentekosten vanaf de ontwerpbegroting 2001 weergegeven. De operationele doelstellingen die ten grondslag liggen aan de beleidsmatige mutaties worden toegelicht in paragraaf 3.
Tabel 2: Belangrijkste beleidsmatige mutaties sinds ontwerpbegroting 2001 (x EUR 1 miljoen) | ||||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | artnr. | |
Stand ontwerpbegroting 20011 | 12 270 | 12 381 | 12 594 | 12 541 | 12 188 | |||
Belangrijkste beleidsmatige mutaties: | ||||||||
Risicomanagement | – 5 | – 16 | – 23 | – 24 | – 24 | 1 | ||
Overige mutaties: | ||||||||
Bijstelling kapitaalmarktberoep | – 560 | – 744 | – 837 | – 1 109 | – 1 475 | 1 | ||
Bijstelling rekenrente | – 109 | – 270 | – 492 | – 658 | – 824 | 1 | ||
Bijstelling rente interne schuldverhoudingen | 404 | 274 | 208 | 247 | 533 | 2 | ||
Overig | 173 | – 63 | – 83 | 70 | 181 | 1 | ||
Stand ontwerpbegroting 20021 | 12 930 | 12 172 | 11 562 | 11 367 | 11 068 | 10 578 | 10 447 |
1Stand ontwerpbegroting betreft in deze tabel het saldo van de programmauitgaven en -ontvangsten vermeerderd met het saldo van de overige apparaatsuitgaven en -ontvangsten. Dit totale saldo wordt aangeduid als rentekosten. Uitsplitsing vindt plaats in de beleidsartikelen en de verdiepingsbijlage.
De mutaties in de begroting als gevolg van het financieringsbeleid zijn beperkt in vergelijking met de overige mutaties. De reden hiervoor is dat de hoogte van de rentelasten vooral wordt bepaald door de omvang van de schuld en de hoogte van de rente. Beide zijn factoren waarop het financieringsbeleid geen invloed heeft. Daarnaast ligt op korte termijn het grootste gedeelte van de rentelasten vast. Van de genoemde 10,3 miljard euro aan rentelasten in 2002 bestaat circa 8,9 miljard euro uit rentelasten over de bestaande leningen. De overige 1,4 miljard euro zijn de rentelasten van nog uit te geven leningen voor de dekking van de financieringsbehoefte in 2002 en van de kortlopende leningen die ter regulering van het schatkistsaldo worden aangegaan. Echter, met het langer worden van de termijn ligt een navenant kleiner deel van de rentelasten vast. Onderstaand wordt ingegaan op de drie factoren die op langere termijn de rentelasten op deze begroting bepalen. In afnemende volgorde van belang zijn dat de omvang van de schuld, de hoogte van de rente en het financieringsbeleid. Hieronder wordt ieder van deze factoren kort toegelicht.
De eerste factor betreft de omvang van de schuld. Dit is verreweg de belangrijkste determinant van de rentekosten. Immers, als de Staat geen nieuwe leningen aangaat, hoeft hierop ook geen rente te worden betaald. De omvang van de schuld is een uitvloeisel van het begrotingsbeleid. Tevens is de conjunctuur van invloed, die via mee- of tegenvallers in de ontvangsten of uitgaven van de overheid leidt tot een toe- of afname van de schuld.
De tweede factor betreft de rente die de Staat moet betalen. Deze wordt bepaald door het algemene renteniveau en het relatieve renteniveau op het moment van afsluiten. Het algemene renteniveau, de vraag of de rente op 5, 10 of 15 procent ligt, wordt bepaald door de internationale vraag naar en aanbod van kapitaal, marktverwachtingen, maar bijvoorbeeld ook door de wijze waarop financiële markten zijn georganiseerd en gereguleerd. Het relatieve renteniveau, dat is de rente die de Staat betaalt in vergelijking tot andere debiteuren, wordt in hoge mate bepaald door het economische beleid en de economische situatie van Nederland alsmede de perceptie daarvan in financiële markten. Zo betaalt de Staat, vanwege zijn solide reputatie, altijd beduidend minder rente dan private debiteuren betalen op leningen van dezelfde looptijd. Doordat sinds 1999 de EMU-landen alle lenen in dezelfde valuta, de euro, is sinds die tijd tevens vergelijking mogelijk met de niveaus waarop andere staten lenen. Alleen de Duitse Staat leent tegen gunstiger rentes dan Nederland (circa 0,1 tot 0,15 procent minder voor een 10 jarige lening).
De derde factor die de rentekosten bepaalt, is het financieringsbeleid. Hieronder wordt verstaan het totaal aan regels en gebruiken dat de Staat in acht neemt bij het uitgeven en beheren van schuld. Het gaat dan bijvoorbeeld om de keuze van het soort schuld dat de Staat uitgeeft, de looptijd, de wijze van uitgifte, de spreiding van emissies over het jaar en dergelijke. Het financieringsbeleid beïnvloedt tot op zekere hoogte het relatieve renteniveau. Een transparant en betrouwbaar beleid draagt bij tot de goede reputatie van de Staat als debiteur en daarmee de aantrekkelijkheid van de Nederlandse schuld in vergelijking tot andere emittenten. Een nog belangrijker aspect van het financieringsbeleid is de keuze van instrumenten en van de looptijden in de schuldportefeuille. Dit hangt samen met het feit dat op de financiële markten voor iedere looptijd een specifiek rentetarief tot stand komt. Deze tarieven fluctueren voortdurend, waarbij geldt dat de fluctuaties voor iedere looptijd verschillend zijn. In het algemeen geldt dat rentetarieven voor korte looptijden meestal lager zijn dan rentes voor lange looptijden, maar tevens geldt dat de fluctuaties heftiger zijn naarmate de looptijd korter is. Deze marktsituaties hebben invloed op de keuzes in het financieringsbeleid. Door bijvoorbeeld een aanzienlijk deel van de schuld langjarig te lenen, verzekert de Staat zich tegen al te sterke fluctuaties in de rentekosten. Deze afweging tussen rentekosten enerzijds en risico anderzijds staat centraal in het financieringsbeleid.
De rentelasten op de interne schuldverhoudingen vloeien voort uit het geïntegreerd middelenbeheer. Hiervoor geldt op vergelijkbare wijze dat naast het beleid voornamelijk andere factoren de belangrijkste determinant van de rentelasten zijn. Het gaat dan vooral om de omvang van de tegoeden die fondsen en andere aan de schatkist gelieerde instellingen aanhouden, alsook om de daarop te vergoeden rente. De mutatie van de interne rentelasten wordt in hoofdzaak veroorzaakt door de rentevergoeding aan de sociale fondsen, waarvoor met ingang van Voorjaarsnota 2001 een structurele raming is opgenomen, en een lagere middelenoverdracht aan het Fonds Economische Structuurversterking.
2.2 Financieringsbeleid en beleidsprioriteiten 2002
Het financieringsbeleid betreft de regels en gebruiken die de Staat in acht neemt bij het beheren van zijn reeds aangegane schulden en het lenen van geld door het uitgeven van nieuwe schuld. Onderstaand wordt beschreven hoe dit beleid sinds 1999 is vormgegeven. Deze beschrijving vormt de achtergrond voor de daaropvolgende toelichting op de beleidsprioriteiten voor het jaar 2002.
Door een sterk toenemende schuld kreeg in de jaren tachtig een financieringsbeleid vorm dat kan worden gekenschetst als «streven naar soliditeit». Dit hield in dat de Staat streefde naar het uitgeven van schuld met een zo lang mogelijke looptijd en naar het, mede daardoor, beperken van mogelijk negatieve gevolgen op de markt voor guldenobligaties. Door het onder controle brengen van de overheidsfinanciën en door de vorming van de EMU ontstond een nieuwe situatie die heeft geleid tot het huidige financieringsbeleid. Een uitgebreide beschrijving van de ontwikkeling van het beleid is vervat in de evaluatie van het financieringsbeleid die op 5 februari 2001 door de minister van Financiën aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 27 606, nr. 1) is gezonden. Onderstaand wordt het financieringsbeleid kort beschreven, waarbij zij opgemerkt dat een aantal aspecten meer gedetailleerd aan bod komt bij behandeling van de beleidsartikelen.
Sinds 1999 staat het financieringsbeleid in het teken van de euro en de vorming van Europese kapitaalmarkt. De staatsschuld is volledig geredenomineerd in euro, mede om de verhandelbaarheid te bevorderen. Bij het uitgeven van leningen streeft de Staat naar liquiditeit, transparantie, standaardisatie en naar een goede verhandelbaarheid van leningen nadat ze zijn uitgegeven. Dit betekent ten eerste dat de Staat sinds 1999 uitsluitend leningen uitgeeft met een looptijd van 3, 10 of 30 jaar. Deze leningen worden gespreid over het jaar uitgegeven. Fluctuaties in het schatkistsaldo worden opgevangen door uitgifte van kortlopende leningen, Dutch Treasury Certificates, of door het voor korte tijd aantrekken of uitzetten van geld in de geldmarkt. Ten tweede houdt dit in dat de Staat garandeert dat die leningen «groot» zijn, dat wil zeggen, dat ze een uitstaand volume bereiken van minstens 10 miljard euro en dat de Staat zijn uitgiftes volgens een vooraf aangekondigd schema uitvoert. Een derde karakteristiek van het sinds 1999 gevoerde beleid is dat de Staat, om zijn leningen te plaatsen, gebruik maakt van een dertiental banken, aangeduid als Primary Dealers. Deze partijen zijn gerechtigd staatsleningen bij emissie af te nemen. Deze partijen verbinden zich door een eenjarig contract tot het distribueren en promoten van Nederlandse staatsleningen. Ten vierde is met het oog op de verhandelbaarheid van de schuld tevens een groot aantal minder courante leningen geruild tegen leningen die actief worden verhandeld. Ten vijfde is de Staat instrumenteel geweest bij het oprichten van MTS Amsterdam; samen met de primary dealers is het initiatief genomen tot het opzetten van dit electronisch handelsplatform. Het doel van de oprichters was en is de verhandelbaarheid van Nederlandse staatsleningen te bevorderen. Van deze onderneming zijn de Primary Dealers en de Staat aandeelhouder. Banken met een aansluiting op dit systeem kunnen met behulp van computer en beeldscherm de prijsvorming van staatsleningen volgen en direct onderling handelen op deze prijzen. De Primary Dealers hebben zich jegens de Staat en elkaar verplicht om minstens vijf uur per dag prijzen in het systeem af te geven waarop ze bereid zijn leningen te kopen en te verkopen.
Een zesde belangrijk kenmerk van het sinds 1999 gevoerde financieringsbeleid is herijking van het risicomanagement op basis van een Asset and Liability Management studie. De studie heeft geresulteerd in de ambtelijke aanbeveling aan de minister van Financiën om te streven naar een lange-termijn-doelportefeuille van de staatsschuld die onder andere gekenmerkt wordt door een beperkt lagere modified duration dan in 1998. De modified duration is een maatstaf voor de gemiddelde looptijd van de portefeuille. Het financieringsbeleid is erop gericht dit beleid uit te voeren door actief de schuldportefeuille te sturen. Hiertoe wordt de verhouding tussen de uitgifte of heropening van 3 en 10 jarige leningen gebruikt, maar ook worden renteswaps ingezet. Het nastreven van de lange termijn doelportefeuille wordt jaarlijks geoperationaliseerd in een concreet doel, in 2002 een modified duration van 3,9 (zie tevens paragraaf 3.1.2 inzake de beleidsartikelen).
Het beleid is sinds 1999 op onderdelen aangepast. Het gebruik van swaps in het risicomanagement is daar een voorbeeld van. Een ander voorbeeld is dat staatsleningen sinds begin 2001 elektronisch worden uitgegeven. Waar Primary Dealers voorheen telefonisch kenbaar maakten welke bedragen ze wilden afnemen, vindt dit nu elektronisch plaats via het systeem van MTS Amsterdam. In 2001 is tevens een wijziging doorgevoerd in de manier waarop korte leningen, Dutch Treasury Certificates, worden uitgegeven. Een twintigtal partijen, Primary Dealers en zogenoemde Single Market Specialists, is gerechtigd om deze schuldbewijzen van de Staat de kopen. Tevens worden Dutch Treasury Certificates sinds begin 2001 verhandeld op MTS Amsterdam.
Tegen de achtergrond van de bovenstaande beschrijving van het financieringsbeleid liggen in 2002 de belangrijkste beleidsprioriteiten op het vlak van het risicomanagement:
1. Het streven naar een schuldportefeuille per ultimo 2002 met een modified duration van 3,9 gegeven de rentestanden ultimo 2000. Het financieringsbeleid van de Staat is er op gericht om in de komende jaren geleidelijk de modified duration van de staatsschuld te verlagen. De verlaging van de modified duration wordt in beginsel gerealiseerd met de uitgifte van een nieuwe 10-jarige lening met een minimale omvang van 10 miljard euro en met de uitgifte van een nieuwe of heropening van een bestaande 3-jarige lening. Daarnaast zullen in 2002 renteswaps worden ingezet om de modified duration te doen uitkomen op de doelwaarde.
2. Het verder herijken van het risicomanagement, onder andere door ontwikkeling van een prestatie-indicator voor het inlenen en uitlenen van korte gelden. Hiertoe wordt onderzoek gedaan naar rentebewegingen op de geldmarkt. Bij de keuze voor een indicator is van belang dat deze helder en ondubbelzinnig is en de te volgen strategie in de praktijk uitvoerbaar.
2.3 Beleid inzake kasbeheer en beleidsprioriteiten 2002
Integratie en stroomlijning van het beheer van publieke middelen is een ontwikkeling die in toenemende mate in de belangstelling staat. De rijksoverheid en de aan haar gelieerde instellingen trachten de hen toegewezen middelen zo efficiënt mogelijk te beheren. In de afgelopen jaren is het besef gegroeid dat efficiencyvoordelen te behalen zijn door de geldstromen van de rijksoverheid en van de aan haar gelieerde instellingen te bundelen. Het integreren van publieke middelen kan risicoarm kasbeheer vereenvoudigen en maakt rentevoordelen mogelijk.
Concreet komt dit erop neer dat aan de overheid gelieerde instellingen (sociale fondsen, baten-lasten diensten, rechtspersonen met een wettelijke taak) niet ieder voor zich tegoeden aanhouden of op individuele basis leningen opnemen bij private banken. In plaats daarvan houden deze instellingen hun eventuele tegoeden rentedragend aan bij de Staat en kunnen zij gebruik maken van een leenfaciliteit op het moment dat hun taak het aangaan van zo'n verplichting vereist. Het saldo van de aldus geïntegreerde tegoeden en schulden leidt ertoe dat het totaal door de Staat op de geld- en kapitaalmarkt te lenen bedrag toe- of afneemt. Van een afname (toename) is sprake indien de aan de schatkist gelieerde instellingen per saldo meer (minder) gelden aanhouden bij de schatkist. Op deze wijze worden dus eerst binnen de overheid alle tijdelijke of structurele kastekorten of -overschotten gesaldeerd voordat de Staat zich op de gelden kapitaalmarkt begeeft om externe financiering aan te trekken.
Gelet op het bovenstaande is het beleid inzake geïntegreerd middelenbeheer voortdurend in ontwikkeling, voornamelijk tot uitdrukking komend in de reikwijdte van het gemeenschappelijk middelenbeheer. In eerste instantie is het geïntegreerd middelenbeheer van toepassing op de ministeries, de batenlastendiensten en begrotingsfondsen (onder andere AOW Spaarfonds). In tweede instantie nemen de sociale fondsen sinds 1997 deel aan het geïntegreerd middelenbeheer. Thans is uitbreiding van het geïntegreerd naar daarvoor in aanmerking komende rechtspersonen met een wettelijke taak (RWT's) in voorbereiding.
De beleidsagenda voor het jaar 2002 wordt bij het kasbeheer in belangrijke mate bepaald door twee onderwerpen. Deze onderwerpen hebben betrekking op het betalingsverkeer van de rijksoverheid en op het geïntegreerd middelenbeheer.
1. Betalingsverkeer rijksoverheid: de afspraken die met de «huisbankiers» over het betalingsverkeer van de rijksoverheid zijn gemaakt, lopen voor het eerst in 2003 af. In de loop van 2002 vinden de eerste gesprekken plaats over een eventuele verlenging van de in 1999 gesloten overeenkomsten. Ter voorbereiding daarop worden de huidige overeenkomsten geëvalueerd, waarbij de ministeries betrokken worden en de ontwikkelingen in de zakelijke markt voor betaaldiensten.
2. Geïntegreerd middelenbeheer: in een streven naar een doelmatig beheer van publieke middelen, is een 1e wijziging van de Comptabiliteitswet 2001 in voorbereiding waarin nadere regels worden gesteld aan het beheer van publieke middelen door rechtspersonen met een wettelijke taak (RWT's). Dit moet leiden tot een uitbreiding van bundeling van publieke geldstromen, ook wel geïntegreerd middelenbeheer genoemd. De sociale fondsen en batenlastendiensten nemen reeds deel aan geïntegreerd middelenbeheer. Kenmerk van geïntegreerd middelenbeheer is dat instellingen hun (tijdelijk) overtollige middelen rentedragend aanhouden in de schatkist. Tevens krijgen de instellingen, mits het vakdepartement een garantstelling afgeeft, toegang tot een leenfaciliteit bij het ministerie van Financiën. De voordelen van geïntegreerd middelenbeheer zijn dat door bundeling van geldstromen de kosten van werkkapitaal worden geminimaliseerd, gelden nagenoeg risicoloos worden beheerd en de instellingen kunnen lenen tegen een renteniveau waarop de Staat inleent.
Een efficiënt en effectief beheer van de staatsschuld en het voorzien in financieringsbehoeften van de Staat door het inlenen en uitlenen van gelden.
Zoals in de beleidsagenda beschreven vindt dit beleid plaats binnen een aantal randvoorwaarden en aannames die voor de volledigheid onderstaand worden genoemd.
1. De financieringsbehoefte in een gegeven jaar is grotendeels uitvloeisel van het algemene economische beleid en de conjunctuur. De financieringsbehoefte in een gegeven jaar wordt gedefinieerd als de herfinanciering van in dat jaar aflopende leningen vermeerderd met het feitelijk tekort of verminderd met het feitelijk overschot van de Staat.
2. Leningen worden aangegaan in euro.
3. Leningen worden aangegaan ten behoeve van de Nederlandse Staat.
4. Leningen hebben een vaste looptijd en een vaste coupon, er is niet sprake van vervroegde aflossingsclausules of andere ingebouwde kostbare opties.
5. Leningen worden aangegaan op zodanige wijze dat de soliditeit van het beleid is gewaarborgd en de positie van de Nederlandse Staat als eersteklas debiteur geen schade wordt toegebracht.
6. Emissie tegen voor de Staat zo gunstig mogelijke condities is gebaat bij een brede en actieve markt voor staatsleningen. Dit houdt in dat een groot aantal partijen Nederlandse staatsleningen (DSL's) vraagt en aanbiedt en dat prijsvorming tot stand komt zonder dat individuele partijen deze prijsvorming naar hun hand kunnen zetten. Belemmeringen en obstakels voor het functioneren van deze markt, zoals complexe, ondoorzichtige producten en (voor buitenlandse beleggers) ingewikkelde uitgifte- of betalingsprocedures zijn overeenkomstig dit uitgangspunt negatief.
Verantwoordelijkheid | Resultaat- en in mindere mate systeemverantwoordelijheid |
VBTB Groeiparagraaf | Het verder herijken van het risicomanagement, met name door ontwikkeling van een prestatie-indicator voor het inlenen en uitlenen van korte gelden. Hiertoe wordt onderzoek gedaan naar rentebewegingen op de geldmarkt. Bij de keuze voor een indicator is van belang dat deze helder en ondubbelzinnig is en de te volgen strategie in de praktijk uitvoerbaar. |
Wettelijke grondslag | Comptabiliteitswet |
3.1.2 Operationele doelstellingen
Uit de algemene doelstelling zijn drie operationele doelen afgeleid:
1. Het inlenen van lange gelden, voor de financiering van het tekort en de herfinanciering van de bestaande staatsschuld, tegen zo laag mogelijke kosten binnen een aanvaardbaar risico op fluctuaties in de budgettaire rentelasten.
2. Het bevorderen van de distributie, promotie, verhandelbaarheid en liquiditeit in DSL's en DTC's. Gestreefd wordt naar een zo hoog mogelijke concentratie van de staatsschuld in leningen met een minimale omvang van 10 miljard euro en naar een permanente verbetering van de markt voor DSL's en DTC's.
3. Het inlenen en uitlenen van korte gelden, voor het reguleren van het dagelijkse schatkistsaldo tussen 0 en 50 miljoen euro, tegen zo laag mogelijke kosten respectievelijk zo hoog mogelijke opbrengsten binnen een aanvaardbaar risico.
Hieronder worden deze drie operationele doelstellingen nader toegelicht. Tevens wordt kort aandacht besteed aan een internationale vergelijking.
3.1.2.1 Operationele doelstelling 1 Inlenen lange gelden
Inlenen van lange gelden tegen zo laag mogelijke kosten binnen een aanvaardbaar risico.
Bij de financiering van de staatsschuld wordt een afweging gemaakt tussen rentekosten en risico. Bij een normale rentestructuur is de rentevergoeding voor lang lenen hoger dan voor kort lenen. Korter lenen leidt daardoor over een langere periode bezien tot gemiddeld lagere rentelasten. Korter lenen betekent echter dat er jaarlijks een groter deel van de schuld wordt afgelost en opnieuw gefinancierd moet worden. Tevens geldt dat kortere rentes meer en heftiger fluctueren dan langere rentes. Hierdoor neemt het risico voor de begroting als gevolg van bewegingen in de rentestanden toe.
Om de afweging te maken tussen goedkoper (korter) financieren en minder risicovol (langer) financieren is in 1998 een risicomodel ontwikkeld.1 De herijking was mede mogelijk vanwege sterke verbetering van de rijksfinanciën en met het oog op de vorming van de Europese kapitaalmarkt. Op basis van berekeningen met dit risicomodel is destijds gekozen voor een schuldportefeuille die wordt gekenmerkt door een modified duration van 3,4 bij de rentestanden ultimo 2000. Het financieringsbeleid van de Staat is er op gericht om in de komende jaren geleidelijk de modified duration van de staatsschuld te verlagen. Tabel 3 laat de gewenste ontwikkeling van de modified duration in de komende jaren zien, gegeven de rentestanden ultimo 2000. Medio 2001 bedraagt de modified duration 4,06.
Tabel 3: Ontwikkeling modified duration, 2000–2006 | ||||||||
Eind 20001 | Juni 20011 | Eind 20012 | Eind 20022 | Eind 20033 | Eind 20043 | Eind 20053 | Eind 20063 | |
Modified duration | 4,2 | 4,06 | 4,0 | 3,9 | 3,85 | 3,80 | 3,75 | 3,75 |
1 realisatie 2 doel 3 raming
De langetermijnportefeuille wordt in beginsel gerealiseerd met de uitgifte van 3- en 10-jarige leningen (DSL's) en kortlopende leningen met een looptijd van 3, 6, 9 en 12 maanden (DTC's). Gedurende het jaar 2000 is gebleken dat het sturen van het risicoprofiel van de portefeuille wordt bemoeilijkt als door de verbeterde budgettaire situatie minder schuld wordt uitgegeven. Daarom worden met ingang van 2001 renteswaps ingezet om het risico van de schuldportefeuille te sturen.2 Een renteswap is een contract tussen twee partijen, waarbij wordt overeengekomen om gedurende de looptijd de lange renteverplichting van de ene partij te ruilen tegen de korte renteverplichting van de ander. Met een swap waarbij een partij een lange rente ontvangt en een korte rente gaat betalen, zoals bij de swaps die de Staat afsluit, wordt de modified duration van de schuldportefeuille verlaagd. In de eerste helft van 2001 zijn 9 swaps afgesloten met een totale nominale waarde van 1 miljard euro. Naar verwachting zullen in 2001 swaps met een totaalvolume van 3 miljard euro worden afgesloten. Ook in 2002 worden renteswaps ingezet voor de sturing van het renterisico, naar verwachting 1 tot 6 miljard euro, afhankelijk van de ontwikkeling in de financieringsbehoefte. Evaluatie van het swapinstrument is voorzien in het begin van 2003.
Box 1: RISICOMANAGEMENT
In deze box worden de begrippen die samenhangen met het beheer van het risico van de rentelasten voor de begroting toegelicht.
Het renterisicomanagement is er op gericht een afweging te maken tussen de hoogte van de rentelasten en het bijhorende risico van fluctuaties in de rentelasten. Voor de rente zijn twee begrippen van belang: de rentecurve en de volatiliteit. De rentecurve geeft de verhouding weer tussen de looptijd en de hoogte van de rente. In een normale situatie is de rente voor een korte termijn lager dan voor een lange termijn. Dat betekent dat geld lenen voor een korte termijn goedkoper is, maar het risico bestaat dat de rente aan het einde van de termijn hoger ligt. Over een langere periode bezien kunnen hierdoor de rentelasten hoger uitvallen in vergelijking met het vastzetten van de rente voor een langere termijn. De volatiliteit is de mate waarin de hoogte van een rentetarief in de tijd kan fluctueren. Deze wordt met statistische technieken berekend op basis van historische gegevens.
De omvang van het renterisico voor de begroting wordt gemeten met cashflow-at-risk (CAR). De CAR is een maatstaf voor het risico en geeft aan met welk bedrag de rentelasten maximaal kunnen fluctueren gemeten over een periode van 10 jaar bij een hoge mate van waarschijnlijkheid (kans van 95%). Omdat de rente zowel kan stijgen als dalen, kunnen de fluctuaties zowel naar boven als naar beneden zijn. De CAR is afhankelijk van de omvang van de herfinanciering in een jaar. De herfinanciering wordt immers tegen nieuwe rentepercentages opnieuw geleend en bepaalt dus de omvang van het renterisico in een bepaald jaar. De statistische onzekerheid in de CAR is het gevolg van de volatiliteit van de rente.
Door voor de CAR een waarde te kiezen, ontstaat er een begrenzing van het renterisico. Binnen deze begrenzing wordt een opbouw van de portefeuille gekozen naar resterende looptijd, zodanig dat dit tot de laagste rentekosten leidt. In de brief van de minister van Financiën aan de Tweede Kamer (15 maart 1999) is de keuze uiteengezet voor een uitgiftestrategie die over een periode van 10 jaar een cash-flow-at-risk kende van 4,2 miljard euro.
Deze langetermijndoelportefeuille kan worden gekenmerkt door de gemiddelde resterende looptijd. Deze meet de termijn die verstrijkt tot het moment waarop rente en aflossing plaatsvinden. Een portefeuille die in de eerstkomende jaren leidt tot veel rente en aflossing heeft een kortere gemiddelde looptijd dan een portefeuille waarvan rente en aflossing meer naar de toekomst zijn geschoven. Rekenkundig is de gemiddelde resterende looptijd de som van alle betalingen (aflossing en rente) vermenigvuldigd met de periode gedeeld door de som van de totale betalingen. De langetermijnschuldportefeuille heeft een gemiddelde resterende looptijd van 4,8 jaar.
Een begrip dat hier veel op lijkt is de duration. Duration is een veel gebruikt begrip in de financiële wereld. Het belangrijkste verschil met de gemiddelde resterende looptijd is dat voor de berekening van de duration gebruik wordt gemaakt van de contante waarde van de betalingen. Hierdoor wordt met behulp van de duration tot uitdrukking gebracht dat het renterisico van herfinanciering over een bepaalde periode groter is dan de herfinanciering op dit moment. De op deze manier berekende duration wordt Macauley duration genoemd. Daarnaast is er de modified duration. Dit is een verhoudingsgetal dat de waardeverandering van een portefeuille weergeeft in procenten indien de rentecurve 1 basispunt wijzigt. De modified duration is de Macaulay duration gedeeld door 1 plus de rente. De langetermijnportefeuille heeft een modified duration van 3,4 bij de rentestand ultimo 2000. Doordat de modified duration wordt berekend met contante waarden, hebben rentebewegingen invloed op de hoogte van deze variabele. Om de ontwikkeling van de modified duration van jaar tot jaar te kunnen vergelijken, wordt de modified duration steeds berekend op basis van actuele rentestanden, als ook op basis van de rentestanden aan het einde van 2000.
3.1.2.2 Operationele doelstelling 2 Bevorderen distributie, promotie, verhandelbaarheid en liquiditeit
Bevordering van distributie, promotie, verhandelbaarheid en liquiditeit.
De Nederlandse Staat hecht een groot belang aan een goed ontwikkelde markt in Nederlandse staatsleningen. Een efficiënte, liquide markt schept een gunstig klimaat voor de uitgifte van nieuwe leningen. Hierdoor kunnen de rentelasten voor de Staat dalen. Het stelsel van Primary Dealers en het nauw daarmee verbonden handelsplatform MTS Amsterdam hebben een belangrijke bijdrage aan het vergroten van de verhandelbaarheid en daarmee de liquiditeit van het Nederlandse schuldpapier.
Voor 2002 blijft het beleid erop gericht om de primaire en secundaire markt voor zowel DSL's als DTC's voortdurend te verbeteren. Daarbij zal worden voortgebouwd op de initiatieven die in 2001 zijn ontplooid. Vanaf de emissie in maart van dit jaar worden DSL's elektronisch uitgegeven via MTS Amsterdam. Emissie van nieuwe leningen via het elektronisch handelsplatform vergroot de efficiëntie en transparantie van de markt. Daarnaast hebben in 2001 de Primary Dealers en een aantal geselecteerde banken, de Single Market Specialists, zich toegelegd op het bevorderen van de verhandelbaarheid van het Nederlandse geldmarktpapier (DTC's). Het doel is om de liquiditeit van DTC's verder te vergroten om daarmee op termijn de voorwaarden waaronder de Nederlandse Staat DTC's kan uitgeven te verbeteren.
Er wordt naar gestreefd om een zo groot mogelijk deel van de staatsschuld te concentreren in leningen met een minimale omvang van 10 miljard euro. Vanaf 1 januari 1999 worden daarom nog slechts leningen uitgegeven met een uiteindelijk uitstaand volume van minimaal 10 miljard euro. Eind 2000 vormden leningen met een uitstaand volume van meer dan 10 miljard euro 55% van de totale vaste schuld. Voor 2002 wordt bij de geraamde omvang van de financieringsbehoefte en het huidige financieringsbeleid verwacht dat het aandeel van de liquide leningen verder toeneemt tot ongeveer 75%. In de jaren daarna loopt het aandeel van liquide leningen naar verwachting geleidelijk op tot 87% van de totale vaste schuld. Door middel van vervroegde aflossing, die is toegestaan bij een aantal leningen, en door middel van inkoop van openbare leningen met een klein uitstaand volume wordt in de komende jaren het beleid tot concentratie voortgezet.
3.1.2.3 Operationele doelstelling 3 In- en uitlenen van korte gelden
In- en uitlenen van korte gelden tegen zo laag mogelijke kosten respectievelijk zo hoog mogelijke opbrengsten binnen een aanvaardbaar risico
De uitgaven en ontvangsten van de Staat leiden dagelijks tot een tekort of een overschot in de schatkist. Het saldo van de schatkist, dat wordt bijgehouden op een rekening bij De Nederlandsche Bank (DNB), dient iedere dag door de Staat gereguleerd te worden binnen een bandbreedte van 0 tot 50 miljoen euro. Kastekorten worden gedekt met kortlopende leningen (DTC's) en transacties op de geldmarkt. Een kasoverschot wordt rentedragend in de markt uitgezet. Ter beperking van het kredietrisico worden gelden alleen aan kredietwaardige partijen uitgeleend. Daarnaast beperkt de Staat het uitgeleende bedrag per partij tot een maximum dat afhankelijk is van de kredietwaardigheid van de betreffende partij.
Voor de regulering van het schatkistsaldo wordt ernaar gestreefd gelden in en uit te lenen tegen zo laag mogelijke kosten respectievelijk zo hoog mogelijke opbrengsten binnen een aanvaardbaar risico. Op dit moment ligt de nadruk op het beperken van het kredietrisico bij het uitzetten van gelden. Het beheren van het renterisico dat de Staat loopt bij het reguleren van het schatkistsaldo is momenteel in ontwikkeling. Het vormt een logisch vervolg op het risicomanagement voor de staatsschuld, dat in de afgelopen jaren is ontwikkeld. In het komende jaar zal een prestatie-indicator voor het in- en uitlenen van gelden voor de regulering van het schatkistsaldo worden ontwikkeld.
Overzicht prestatiegegevens en beleidsevaluatieonderzoek van de doelstellingen | |||||
Algemene beleidsdoelstelling Staatsschuld | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 |
Operationele doelstelling 1 | |||||
• Modified duration | 3,9 | 3,85 | 3,80 | 3,75 | 3,75 |
• Evaluatie inzet swaps | • | ||||
Operationele doelstelling 2 | |||||
• Percentage schuld in leningen> 10 mrd euro | 75 | 78 | 81 | 84 | 87 |
Operationele doelstelling 3 | |||||
• Ontwikkelen indicator | • |
3.1.2.4 Internationale vergelijking
Teneinde het Nederlandse beleid in internationaal perspectief te plaatsen is onderstaand een korte internationale vergelijking van rentes en portefeuillerisico opgenomen.
Een eerste element ter vergelijking betreft de renteniveaus waarop Europese staten lenen (zie grafiek 1). De belangrijkste determinant hiervoor is liquiditeit en veel minder de kredietwaardigheid. Voor de goede orde wordt opgemerkt dat uit de grafiek niet blijkt voor welk deel het renteverschil wordt veroorzaakt door liquiditeit, kredietwaardigheid of andere factoren. Nederland is internationaal gezien een zeer goede debiteur. Binnen het Eurogebied betaalt alleen de Duitse Staat minder rente. Nederland en Frankrijk betalen een vergelijkbare rentevergoeding. De overige Eurolanden moeten duidelijk meer betalen op hun schuld.
Grafiek 1: Rente op tienjaarsleningen in Europa, ultimo juni 2001
De belangrijkste reden voor het bestaan van de spread tussen de Duitse en Nederlandse rente dient niet te worden gezocht in de gepercipieerde relatieve kredietwaardigheid van beide landen, maar in de omvang en liquiditeit van de Duitse markt en met name het bestaan van bepaalde afgeleide producten. De Duitse (en Franse) staatsschuld is aanmerkelijk groter dan de Nederlandse, maar de belangrijkste factor is de Bund future, een contract waarmee op termijn Duitse staatsobligaties kunnen worden gekocht. Dit contract, dat door private marktpartijen is gecreëerd, wordt door financiële instellingen zeer intensief gebruikt als instrument voor het risicomanagement. Hieruit komt extra vraag voort naar de onderliggende waarde van het futures contract, te weten de Duitse leningen. Daarnaast geldt dat veel niet-Europese beleggers een tendens hebben om bij belegging in Europa te kiezen voor Duitsland. Hierbij speelt uiteraard dat Duitsland vanwege zijn bevolkingsaantal en economische productie de grootste economie is binnen de EMU. De markt doet hierdoor de Duitse rente op een lager niveau belanden dan voor andere Europese landen. Zoals eerder aangegeven is in antwoord op het grote belang van liquiditeit de bevordering hiervan voor Nederlandse staatsleningen een belangrijke activiteit geweest sinds 1999. Deze inspanning laat onverlet dat uiteindelijk op de markt de renteniveaus tot stand komen. Overigens is reeds onderzocht of de Nederlandse DSL's leverbaar kunnen worden onder het Bund Futurecontract. De private partijen die het contract beheren zijn hiertoe vooralsnog niet bereid gebleken. Bij deze houding speelt mee dat in financiële kringen het adagium geldt dat wijzigingen in een succesvol product risico's meebrengen.
Een tweede element voor internationale vergelijking betreft de portefeuillesamenstelling. Alhoewel aan deze vergelijking enige voetangels en klemmen zijn verbonden, zo is niet voor alle landen duidelijk of zij een Macauley of een modified duration berekenen1, kan uit deze vergelijking worden geconcludeerd dat de Nederlandse (doel)portefeuille een met andere landen vergelijkbare duration heeft. Onderstaand wordt voor de landen waarvoor deze gegevens bekend zijn de duration en gemiddelde looptijd van de schuld gegeven. Opvallend is dat landen met een relatief lage duration bezig zijn te verlengen. De gepresenteerde gegevens hebben betrekking op 1998 en 1999. Dit houdt verband met het feit dat veel landen niet op continue basis durationcijfers publiceren waardoor voor 2000 geen adequaat overzicht kan worden opgesteld.
Tabel 4: Internationale vergelijking duration, gemiddelde resterende looptijd en Staatsschuld | |||||
Duration | Gemiddelde | Staatsschuld1 | |||
resterende looptijd | (% BNP) | ||||
1998 | 1999 | 1998 | 1999 | 1999 | |
België | 5,8 | 105,8 | |||
Denemarken | 4,4 | 4,0 | 60,8 | ||
Duitsland | 5,7 | 5,8 | 34,6 | ||
Finland | 3,9 | 3,4 | 5,0 | 4,6 | 55,9 |
Frankrijk2 | 6,2 | 6,2 | 45,0 | ||
Ierland | 5,2 | 5,5 | 6,5 | 7,1 | 45,4 |
Italië3 | 5,0 | 5,5 | 108,6 | ||
Nederland | 4,3 | 4,3 | 6,5 | 6,5 | 51,3 |
Oostenrijk | 3,7 | 3,9 | 5,8 | 5,9 | 62,9 |
Portugal3 | 2,7 | 2,9 | 3,7 | 4,1 | 59,5 |
Spanje3 | 3,2 | 3,9 | 4,9 | 5,3 | 48,0 |
Zweden | 3,2 | 3,2 | 4,0 | 4,0 | 71,3 |
VK | 6,0 | 5,9 | 8,9 | 8,8 | 47,6 |
Noorwegen | 3,3 | 3,3 | 21,9 | ||
IJsland | 4,4 | 4,6 | 35,8 | ||
Canada | 4,3 | 4,3 | 47,4 | ||
Australië | 3,8 | 3,4 | 5,4 | 5,8 | 13,7 |
Nieuw Zeeland | 3,7 | 4,3 | 46,6 | ||
VS | 5,7 | 5,8 | 39,1 |
1 De staatsschuld is niet gelijk aan de EMU-schuld.
2 Streeft een gemiddelde resterende looptijd na tussen 6 en 6,5 jaar.
3 Streeft naar verlenging.
Bron: Ministerie van Financiën
De tabel bevestigt de algemene indruk dat de diversiteit tussen schuldportefeuilles van EMU landen afneemt.
Daar waar economische, valuta- en marktomstandigheden het voorheen voor sommige Europese landen moeilijk maakten om lang te lenen, is deze situatie nu sterk veranderd. Hierdoor kunnen meer landen hun begroting immuniseren voor het potentieel destabiliserende effect van overmatig kort lenen.
In de laatste kolom van de eerste tabel is de hoogte van de staatsschuld van ieder land opgenomen in termen van het BNP. De cijfers geven aan dat er niet een duidelijk verband is tussen de hoogte van de staatsschuld en de hoogte van het risico dat een land loopt (duration en gemiddelde resterende looptijd worden hier als indicatie voor risico gebruikt). Geconcludeerd kan worden dat zowel de waarde van de Nederlandse modified duration in 1998 en 1999 als de waarde van de modified duration van de doelportefeuille overeenkomen met die van landen met een vergelijkbare staatsschuldquote.
3.1.3 Budgettaire gevolgen van beleid
In onderstaande tabel wordt een meerjarenoverzicht gegeven van de ontvangsten en uitgaven voor het beleidsartikel financiering staatsschuld. Hierbij past een belangrijke kanttekening. De begroting van de staatsschuld verschilt van andere begrotingen in de zin dat de rentelasten niet een specifiek beleidsdoel dienen. De rentelasten zijn immers uitvloeisel van de beleidsprioriteiten en beleidsafwegingen van deze en voorgaande kabinetten ten aanzien van de eigenlijke overheidsdoelen, die betrekking hebben op, in willekeurige volgorde, infrastructuur, sociale zekerheid, belastingdruk, defensie, onderwijs, milieu, ontwikkelingshulp etc. Zoals in de beleidsagenda beschreven, wordt het grootste deel van de programma-uitgaven bepaald door de in het verleden besliste omvang van de schuld en door de rentestand.
De toewijzing van de operationele doelstellingen aan de programmauitgaven moet worden gezien tegen de achtergrond van de genoemde afhankelijkheid van deze uitgaven van het regeringsbeleid. Alle drie de operationele doelen zijn gericht op het tegen zo laag mogelijke kosten lenen bij een aanvaardbaar risico van fluctuaties in de rentelasten.
Dit blijkt duidelijk uit de formulering van de eerste en derde doelstelling, die betrekking hebben op de afweging tussen kosten en risico voor lange leningen respectievelijk korte leningen. Voor de tweede doelstelling, die betrekking heeft op de distributie, promotie en verhandelbaarheid van DSL's, is wellicht niet zonder meer duidelijk dat deze gericht is op kostenreductie. De relatie is hierbij indirect. Er wordt vanuit gegaan dat een goede verhandelbaarheid en een actieve markt voor DSL's bijdraagt aan een klimaat waarin de Staat tegen zo laag mogelijke rentes kan lenen.
Om de bovenstaande redenen zijn de drie operationele doelstellingen allen gekoppeld aan de programmauitgaven rentelasten schuld en de programmaontvangsten rentebaten schuld.
Tabel 5: Budgettaire gevolgen (EUR1000) | |||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | |
Uitgaven | 42 514 509 | 30 134 844 | 34 774 271 | 33 097 890 | 25 920 026 | 21 042 561 | 21 022 824 |
Programma-uitgaven | 42 489 886 | 30 116 468 | 34 753 255 | 33 076 932 | 25 899 067 | 21 021 603 | 21 001 866 |
Doelst. 1 Inlenen van lange gelden | |||||||
Doelst. 2 Distributie, promotie, verhandelbaarheid en liquiditeit | |||||||
Doelst. 3 In- en uitlenen van korte gelden | |||||||
Rentelasten schuld | 12 158 086 | 11 153 469 | 10 366 063 | 9 868 239 | 9 237 398 | 8 456 573 | 8 055 852 |
Aflossing vaste schuld | 29 325 218 | 18 916 802 | 24 387 192 | 23 208 694 | 16 661 669 | 12 565 066 | 12 946 014 |
Uitgaven voortijdige beëindiging | 1 006 581 | 46 196 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Mutatie vlottende schuld | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Apparaatsuitgaven | 24 623 | 18 376 | 21 016 | 20 958 | 20 959 | 20 958 | 20 958 |
Personeel en materieel | 3 249 | 2 834 | 2 752 | 2 693 | 2 694 | 2 694 | 2 694 |
Overige apparaatsuitgaven | 21 374 | 15 542 | 18 265 | 18 265 | 18 265 | 18 265 | 18 265 |
Ontvangsten | 24 152 755 | 17 599 668 | 19 149 168 | 17 841 919 | 11 167 998 | 9 734 992 | 9 857 286 |
Programma-ontvangsten | 24 152 560 | 17 599 600 | 19 149 111 | 17 841 874 | 11 167 975 | 9 734 969 | 9 857 263 |
Doelst. 1 Inlenen van lange gelden | |||||||
Doelst. 2 Distributie, promotie, verhandelbaarheid en liquiditeit | |||||||
Doelst. 3 In- en uitlenen van korte gelden | |||||||
Rentebaten schuld | 19 101 | 43 827 | 71 148 | 78 543 | 78 727 | 78 635 | 78 635 |
Uitgifte vaste schuld | 18 260 453 | 17 555 461 | 19 077 963 | 17 763 331 | 11 089 248 | 9 656 335 | 9 778 628 |
Ontvangsten voortijdige beëindiging | 614 506 | 311 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Mutatie vlottende schuld | 5 258 500 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Apparaatsontvangsten | 195 | 68 | 57 | 45 | 23 | 23 | 23 |
Apparaatsontvangsten | 139 | 68 | 57 | 45 | 23 | 23 | 23 |
Overige apparaatsontvangsten | 55 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Toelichting op budgettaire gevolgen van beleid
Met betrekking tot de gepresenteerde bedragen is het van belang te onderstrepen dat het, conform Europese voorschriften (ESR 95), cijfers op transactiebasis betreft. Voorheen werden in begroting IXA cijfers op kasbasis gepresenteerd, terwijl de budgettaire nota's sinds de ontwerpbegroting 1999 uitgaan van de rentelasten op transactiebasis. De aansluiting tussen kasbasis en transactiebasis werd afzonderlijk in de budgettaire nota's gepresenteerd. Met de overgang op transactiebasis van IXA zijn deze aansluitingsverschillen opgeheven.
Het verschil tussen kasbasis en transactiebasis bestaat uit de periode waaraan kosten worden toegerekend. Bij registratie op kasbasis wordt alleen een rentelast geboekt als ook daadwerkelijk een betaling heeft plaatsgevonden. Dit systeem gaat voorbij aan het feit dat rente op staatsleningen veelal maar eenmaal per jaar wordt uitbetaald. Bij verantwoording op transactiebasis worden de rentelasten toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben, ongeacht of er een kasbetaling plaatsvindt. Voor een nadere toelichting zie de verdiepingsbijlage.
De rentelasten schuld bestaan uit de rentelasten van zowel de vaste als de vlottende schuld.
De raming van de rentelasten op de vaste schuld is opgebouwd uit de rentelasten van de bestaande leningen en de verwachte rentelasten van nog uit te geven leningen voor de dekking van de financieringsbehoefte. Naast de rentelasten van leningen omvatten de rentelasten vaste schuld ook de kosten van de renteswaps. De rentelasten van de bestaande leningen worden ingeboekt op basis van het effectief rendement bij het moment van uitgifte en liggen vast voor de looptijd van de lening.
De raming van de rentelasten voor nog uit te geven schuld is gebaseerd op de omvang van het verwachte kapitaalmarktberoep en de verwachte rentevoet (rekenrente). Hierbij wordt ervan uitgegaan dat het kapitaalmarktberoep geleidelijk door het jaar heen wordt gefinancierd. Daarom worden de rentelasten in het eerste jaar berekend over de helft van het kapitaalmarktberoep.
De rentelasten over de vlottende schuld bestaan uit de rentelasten van de dagelijkse debetstand van het schatkistsaldo en van de uitgegeven kortlopende leningen (DTC's).
Uitgaven vervroegde beëindiging
De uitgaven bij vervroegde beëindiging bestaan uit de betaalde boetes bij vervroegde aflossing van leningen en de uitgaven bij een voortijdige beëindiging van renteswaps. Als gevolg van de omruiloperatie waren deze uitgaven in 2000 belangrijk hoger dan de verwachte realisatie voor 2001. Meerjaars wordt niet geraamd omdat er weinig overeenkomsten resteren met een clausule die de Staat de mogelijkheid geeft voortijdig te beëindigen. Tot voortijdige beëindiging wordt overgegaan als dit door de marktomstandigheden een positief resultaat oplevert.
Er wordt onderscheid gemaakt naar reguliere, eenzijdig vervroegde en tweezijdig vervroegde aflossingen. Reguliere aflossingen zijn aflossingen aan het einde van de looptijd van de lening. Een eenzijdig vervroegde aflossing is een aflossing van een lening voor het verstrijken van de looptijd, waarbij het recht tot aflossing is bedongen bij uitgifte. Dit betreft leningen die zijn uitgegeven voor 1991 met een oorspronkelijke looptijd langer dan 10 jaar. Na 10 jaar zijn deze leningen vervroegd aflosbaar. Er wordt alleen van het recht gebruikt gemaakt indien vervroegde aflossing bedrijfseconomisch voordelig is voor de Staat. Tweezijdig vervroegd aflossen, of terugkoop, is een voortijdige aflossing die geldgever en geldnemer tijdens de looptijd van de lening overeenkomen.
Op dit artikelonderdeel worden op 31 december de mutaties in de uitstaande vlottende schuld en de uitzettingen ten opzichte van 31 december van het voorgaande jaar geboekt, voorzover deze mutatie per saldo een uitgave betreft (minder vlottende schuld en/of meer uitzettingen). Betreft deze mutatie per saldo een ontvangst (meer vlottende schuld en/of minder uitzettingen), dan wordt deze verantwoord onder de programma-ontvangsten.
De apparaatsuitgaven staatsschuld bestaan uit de personele en materiële uitgaven ten behoeve van het Agentschap van het ministerie van Financiën, dat het beheer van de staatsschuld uitvoert. In de apparaatsuitgaven voor het jaar 2000 zijn uitgaven voor huisvesting niet meegenomen, in de jaren 2001 en daarna zijn de uitgaven voor huisvesting en automatisering niet opgenomen. Deze zijn, overeenkomstig interne besluitvormingsprocedures binnen het ministerie van Financiën, vooralsnog begrepen in het niet beleidsartikel Algemeen op begroting IXB van het ministerie van Financiën. Inclusief deze op IXB begrote kosten zijn de apparaatsuitgaven staatsschuld als volgt:
Tabel 6: Apparaatsuitgaven Staatsschuld, inclusief op IXB begrote uitgaven (EUR 1000) | |||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | |
Apparaatsuitgaven | 3 600 | 3 800 | 3 800 | 3 700 | 3 700 | 3 700 | 3 700 |
De bedragen vanaf 2001 zijn inclusief de loon- en prijsbijstelling 2001. De personele uitgaven hebben betrekking op de bij de uitvoering van schuldbeleid en beheer betrokken personeel. De materiële uitgaven betreffen voor een groot deel automatiseringsuitgaven zoals de systemen voor schuldregistratie, alsook abonnementen op financiële informatiesystemen zoals Reuters en Bloomberg. De adequaatheid van de geautomatiseerde systemen wordt thans onderzocht teneinde te bepalen of aanpassingen in het jaar 2003 nodig zijn.
De overige apparaatsuitgaven bestaan vooral uit de vergoeding aan de Primary Dealers. Dit betreft een provisie die Primary Dealers ontvangen en die afhankelijk is van de totale afname bij emissies van DSL's. Andere apparaatuitgaven zijn advertentiekosten, provisie voor geldmarktintermediairs, de kosten voor een notering aan de beurs en de kosten voor de clearing en settlement van transacties.
De rentebaten schuld omvatten de ontvangen rente over een positief schatkistsaldo en van de renteswaps. De stijging in de ontvangsten in de jaren 2001 en 2002 is het gevolg van toename van de inzet van renteswaps in kader van het risicomanagement.
Ontvangsten vervroegde beëindiging
De ontvangsten bij vervroegde beëindiging zijn vooral ontvangsten bij een voortijdige beëindiging van renteswaps.
De uitgifte van vaste schuld (het kapitaalmarktberoep) in een gegeven jaar wordt bepaald door de omvang van de financieringsbehoefte en de wijze waarop deze behoefte wordt gedekt. De financieringsbehoefte is gedefinieerd als de herfinanciering van aflossingen vermeerderd met het feitelijk tekort of verminderd met het feitelijk overschot van de Staat. Schematisch geldt dat de financieringsbehoefte daalt als er een feitelijk overschot is. De aan- of verkoop van deelnemingen door de Staat is ook van invloed op het beroep op de kapitaalmarkt. Het beroep op de kapitaalmarkt daalt als staatsdeelnemingen worden vervreemd. Immers, hierdoor ontvangt de overheid bedragen die niet hoeven te worden geleend. Daarnaast wordt de financieringsbehoefte tevens bepaald door de mutaties in de saldi van de instellingen in het geïntegreerd middelenbeheer. Deze instellingen houden hun overschot bij de Staat aan, of als ze een tekort hebben, maken ze gebruik van een leenfaciliteit bij de Staat. Oplopende saldi betekenen een lagere financieringsbehoefte voor het Rijk. In beginsel wordt de gehele financieringsbehoefte per jaar gedekt met de uitgifte van lange leningen (DSL's). Het kapitaalmarktberoep is dan gelijk aan de financieringsbehoefte.
Voor een toelichting zie «Mutatie in vlottende schuld» bij de programma-uitgaven.
Apparaatsontvangsten staatsschuld
De apparaatsontvangsten bestaan uit kosten die in rekening worden gebracht voor het doen van betalingen en beheer van stukken in depot.
De overige apparaatsuitgaven hebben betrekking op de correctie van ten onrechte geïnde coupons, de zogenaamde kapitaalcoupons.
3.2.1 Algemene beleidsdoelstelling
Het optimaliseren van het kasbeheer van het rijk en van de instellingen die aan de schatkist zijn gelieerd.
Algemene doelstelling van het beleid is het bundelen van geldstromen onder gelijktijdige aanbieding van een infrastructuur waarmee het betalingsverkeer van het rijk en van de instellingen die aan de schatkist zijn gelieerd, zo efficiënt mogelijk wordt afgewikkeld. Belangrijkste oogmerk van het beleid is om financiële risico's bij het beheer van publieke geldstromen te voorkomen en publieke middelen doelmatig te beheren.
Bundeling van geldstromen is in de eerste plaats van belang voor de rijksoverheid als geheel. Zonder die bundeling zouden op de vele honderden betaalrekeningen van de rijksoverheid aanzienlijke bedragen aan saldi uitstaan, hetgeen vanuit doelmatig kasbeheer ongewenst is. Via afspraken met banken streeft het ministerie van Financiën er naar om creditsaldi terstond over te hevelen naar de centrale schatkistrekening bij De Nederlandsche Bank. Omgekeerd worden debetsaldi onverwijld aangevuld met schatkistgelden. Rentekosten worden op deze wijze geminimaliseerd.
Voor sommige instellingen die publieke middelen beheren, zoals baten-lasten diensten en sociale fondsen, wordt een vergelijkbare constructie toegepast. Deze vorm van geïntegreerd middelenbeheer laat de bestuurlijke verantwoordelijkheid van de betreffende instelling onverlet. Het is de instelling die vanuit haar publieke activiteiten bepaalt wanneer uitgaven moeten worden gedaan. Financiën zorgt ervoor dat de middelen beschikbaar zijn.
Het is de bedoeling om de participanten aan geïntegreerd middelenbeheer uit te breiden naar daarvoor in aanmerking komende rechtspersonen met een wettelijke taak (RWT's). Belangrijkste overwegingen daarbij zijn het voorkomen van financiële risico's bij het beheer van publieke middelen en het verbeteren van het renteresultaat voor de publieke sector.
Verantwoordelijkheid | Resultaatverantwoordelijk voor het optimaliseren van het beheer van de schatkist |
VBTB Groeiparagraaf | Afhankelijk van de uitbreiding van geïntegreerd middelenbeheer naar rechtspersonen met een wettelijke taak worden indicatoren bijgehouden om het resultaat hiervan zichtbaar te maken. Hierbij is te denken aan:a. het aantal instellingen dat deelneemt aan geïntegreerd middelenbeheer versus de daarvoor in aanmerking komende instellingen; b. de gemiddelde omvang van de gelden die de instellingen in de schatkist hebben aangehouden dan wel te laste van de schatkist hebben geleend. |
Wettelijke grondslag | Comptabiliteitswet en de wetten in verband met het integreren van het middelenbeheer van de sociale fondsen. |
3.2.2 Operationele doelstellingen
3.2.2.1 Operationele doelstelling 1 Doelmatige inrichting van het kasbeheer
Het realiseren van een doelmatige inrichting van het kasbeheer van het rijk en van de instellingen die aan de schatkist zijn gelieerd door het uitvoeren van een gezamenlijk en risico-arm middelenbeheer en het aanbieden door de Staat van marktconforme producten zoals rekening-courantfaciliteiten, deposito's en leningen alsmede ondersteuning in de vorm van account management ten behoeve van de daarvoor in aanmerking komende instellingen.
Bij de inrichting van het kasbeheer wordt gestreefd naar een risico-arm beheer alsmede naar beperking van rentelasten dan wel naar een optimalisatie van rente-opbrengsten. Een bundeling van publieke geldstromen (geïntegreerd middelenbeheer) draagt hieraan bij. Banken brengen immers in de regel voor debetgelden een hoger tarief in rekening dan dat zij over creditgelden vergoeden. Dit voor bankrekeninghouders nadelige verschil vervalt zodra creditsaldi kunnen worden aangewend ter dekking van debetsaldi en de bank over het dan nog resterende saldo rente verrekent. Een bundeling van geldstromen zorgt er voor dat het beheer van publieke gelden risicoloos geschiedt. De deelnemende instellingen, en daarmee ook het publiek waarvoor zij zich inzetten, zijn er namelijk van verzekerd dat de in de schatkist gestorte gelden beschikbaar blijven voor het publieke doel waarvoor zij zijn bestemd.
Uitgangspunt bij de bundeling van geldstromen is dat baten-lastendiensten (agentschappen1), de beheerders van de sociale fondsen), de beheerders van de sociale fondsen2 en andere publieke instellingen hun gelden rentedragend in de schatkist aanhouden en, afhankelijk van specifieke afspraken, in de gelegenheid zijn om geldenà deposito uit te zetten terwijl krediet- en leningfaciliteiten eveneens tot de mogelijkheden behoren.
Voor het uitbreiden van geïntegreerd middelenbeheer naar RWT's is een wijziging van de Comptabiliteitswet vereist. Het wijzigingsvoorstel bevindt zich nog in het voorbereidingstraject. Dit neemt niet weg dat de systematiek van geïntegreerd middelenbeheer op verzoek, en zo nodig ook na verkregen instemming van het vakministerie, reeds kan worden toegepast. Met een aantal rechtspersonen zijn hieromtrent reeds afspraken gemaakt; zij nemen reeds deel aan geïntegreerd middelenbeheer.
Evaluatie van geïntegreerd middelenbeheer zal, bij aanname van het wetsvoorstel tot wijziging van de Comptabiliteitswet, in principe om de vijf jaar plaatsvinden. Tegelijkertijd wordt ook aandacht besteed aan de manier waarop het ministerie van Financiën de dienstverlening, waaronder het accountmanagement, ten behoeve van de aan de schatkist gelieerde instellingen verzorgt.
Zoals in paragraaf 3.2.1 in de groeiparagraaf is aangegeven, zal afhankelijk van de uitbreiding van geïntegreerd middelenbeheer naar rechtspersonen met een wettelijke taak indicatoren worden bijgehouden om het resultaat hiervan zichtbaar te maken. Hierbij is te denken aan:
a. het aantal instellingen dat deelneemt aan geïntegreerd middelenbeheer versus de daarvoor in aanmerking komende instellingen;
b. de gemiddelde omvang van de gelden die de instellingen in de schatkist hebben aangehouden dan wel ten laste van de schatkist hebben geleend.
3.2.2.2 Operationele doelstelling 2 Betrouwbare en efficiënte infrastructuur voor afwikkeling betalingsverkeer
Het aanbieden van een betrouwbare en efficiënte infrastructuur voor de afwikkeling van het betalingsverkeer van het Rijk en, voor zover nodig, van de instellingen die aan de schatkist zijn gelieerd.
Op grond van artikel 19 van de Comptabiliteitswet voert de minister van Financiën het beheer over 's Rijks schatkist. Dit beheer is nader uitgewerkt in het Besluit Kasbeheer 1998 (Stb. 1998, 53), welk besluit onder meer de basis vormt voor de overeenkomsten met banken waarin de afspraken omtrent het betalingsverkeer van de rijksoverheid zijn vastgelegd. Het centraal inkopen van de betaaldiensten van de rijksoverheid brengt kostenvoordelen met zich mee en stelt het ministerie van Financiën in staat de geldstromen efficiënt te beheren. Daarnaast treden twee private banken thans op als «huisbankier» van de Staat. De centrale schatkistrekening is ondergebracht bij De Nederlandsche Bank (DNB).
De gemaakte afspraken met de twee «huisbankiers» stellen de ministeries en baten-lastendiensten in de gelegenheid hun betalingsverkeer zelfstandig te verzorgen zonder dat men verplicht is gelden bij deze banken aan te houden. Het ministerie van Financiën is belast met het afdekken van de financiële posities. Debetsaldi worden aangevuld met gelden die afkomstig zijn uit de schatkist terwijl creditsaldi worden overgeheveld naar de schatkist. Het is de bedoeling om een vergelijkbaar systeem ook toe te passen bij de betaalrekeningen van de daarvoor in aanmerking komende RWT's.
De afspraken die met de twee «huisbankiers» zijn gemaakt, lopen per 1 mei 2003 af. Het overleg over een eventuele verlenging van de contracten dient het jaar daarvoor te beginnen. Voorafgaand aan dat overleg worden de betreffende contracten geëvalueerd. In dat verband wordt tevens een onderzoek ingesteld naar de tevredenheid van de ministeries over de dienstverlening door de «huisbankiers».
Omdat fluctuaties in het schatkistsaldo bij DNB moeten worden opgevangen via transacties in de geld- en/of in de kapitaalmarkt, is een goede liquiditeitsprognose van evident belang. Daartoe wordt, wat de ontvangsten betreft, met name een verbetering van de korte termijn belastingraming nagestreefd. Wat de uitgaven betreft wordt vooral gestreefd naar goede afspraken met onder andere de ministeries en de beheerders van de sociale fondsen om de betrouwbaarheid van de prognoses te verhogen.
Bij de uitgaven is de doelstelling voor de kasraming van één dag vooruit dat raming en realisatie gemiddeld voor minstens 95% met elkaar overeenkomen. De onzekerheidsmarge van 5% wordt veroorzaakt door spoedbetalingen op de dag zelf. Bij de ontvangsten is de doelstelling voor 2002 – gelijk de huidige situatie – dat raming en realisatie gemiddeld voor minstens 86% met elkaar overeenkomen, oplopend tot 90% in latere jaren. De verwachte verbetering hangt samen met ontwikkelingen in de informatievoorziening vanuit de Belastingdienst (door middel van het zogenaamde geldverkeersysteem en een nieuwe opzet van de debiteureninformatie).
Overzicht prestatiegegevens en beleidsevaluatieonderzoek van de doelstellingen | |||||
Algemene beleidsdoelstelling Kasbeheer | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 |
Operationele doelstelling 1 | |||||
• Evaluatie geïntegreerd middelenbeheer | • | ||||
• Evaluatie dienstverlening/accountmanagement | • | ||||
Operationele doelstelling 2 | |||||
• Evaluatie bankcontracten | • | ||||
Percentage overeenkomst tussen: | |||||
• Geraamde en gerealiseerde uitgaven | 95 | 95 | 95 | 95 | 95 |
• Geraamde en gerealiseerde ontvangsten | 86 | 88 | 88 | 90 | 90 |
3.2.3 Budgettaire gevolgen van beleid
In onderstaande tabel wordt een meerjarenoverzicht gegeven van de uitgaven en ontvangsten van het beleidsartikel Kasbeheer.
Tabel 7: Budgettaire gevolgen (EUR1000) | |||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | |
Uitgaven | 787 627 | 1 303 411 | 1 546 155 | 1 846 558 | 2 132 556 | 2 415 264 | 2 674 342 |
Programma-uitgaven | 786 671 | 1 302 155 | 1 544 892 | 1 845 289 | 2 131 287 | 2 413 995 | 2 673 073 |
Doelst. 1 Doelmatige inrichting kasbeheer | |||||||
Doelst. 2 Betrouwbare en efficiënte infrastructuur | |||||||
Rentelasten | 786 671 | 1 261 315 | 1 510 859 | 1 811 255 | 2 131 286 | 2 413 995 | 2 673 073 |
Verstrekte leningen | – | 40 840 | 34 034 | 34 034 | 0 | 0 | 0 |
Mutaties in rekening-courant en deposito's | – | – | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Uitgaven bij voortijdige beëindiging leningen | – | – | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Apparaatsuitgaven | 812 | 802 | 809 | 815 | 815 | 815 | 815 |
Overige apparaatsuitgaven | 144 | 454 | 454 | 454 | 454 | 454 | 454 |
Ontvangsten | 409 238 | 260 437 | 328 000 | 311 443 | 282 385 | 263 055 | 242 265 |
Programma-ontvangsten | 409 238 | 260 437 | 328 000 | 311 443 | 282 385 | 263 055 | 242 265 |
Doelst. 1 Doelmatige inrichting kasbeheer | |||||||
Doelst. 2 Betrouwbare en efficiënte infrastructuur | |||||||
Rentebaten | 409 238 | 260 437 | 262 656 | 252 452 | 240 637 | 232 198 | 222 298 |
Ontvangen aflossingen | – | – | 65 344 | 58 991 | 41 748 | 30 857 | 19 966 |
Mutaties in rekening-courant en deposito's | – | – | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Ontvangsten bij voortijdige beëindiging | – | – | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Apparaatsontvangsten | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Toelichting op de budgettaire gevolgen van beleid
Programma-uitgaven en -ontvangsten
De programma-uitgaven en -ontvangsten zijn onder te verdelen naar een viertal hoofdcategorieën, te weten:
1. rentelasten en -baten;
2. mutaties in rekening-courant en deposito's;
3. verstrekte leningen en ontvangen aflossingen;
4. uitgaven en ontvangsten bij voortijdige beëindiging leningen.
Ten laste van dit onderdeel komt de geraamde rente over saldi die in de schatkist worden aangehouden door baten-lastendiensten (agentschappen), de RWT's, de sociale fondsen en het AOW-spaarfonds. Dit aanhouden van gelden kan gebeuren op een rekening-courant en in de vorm van (spaar)deposito's. Voorts worden geraamd de middelen die worden toegevoegd aan het Fonds Economische Structuurversterking, de rente over geconsigneerde gelden alsmede de rente over borgtochten van belastingschuldigen. De meerjarig oplopende rentelasten vloeien vooral voort uit de toename van de rente die aan het AOW-spaarfonds en aan de sociale fondsen wordt vergoed.
Spiegelbeeldig aan hetgeen hiervoor opgemerkt is over de rentelasten, worden op dit beleidsartikel ook de rentebaten geraamd die voortvloeien uit roodstanden en leningen van baten-lastendiensten, sociale fondsen en andere instellingen. De raming heeft met name betrekking op rentebaten over aan de baten-lastendienst RGD verstrekte leningen.
Tevens kan er rente verrekend worden over debet- en/of creditsaldi op bank- en girorekeningen. Er wordt echter naar gestreefd om deze saldi zo klein mogelijk te doen zijn. Ter aanvulling hierop zij nog vermeld dat de Federal Reserve Bank of New York rente vergoedt over het saldo op de zogenaamde Foreign-Military-Sales-account.
In de begroting IXA vindt registratie van de rentelasten en -baten op transactiebasis plaats. Transactiebasis is het toerekenen van de ontvangsten en de uitgaven aan de periode waarop deze betrekking hebben.
Mutaties in rekening-courant en deposito's
Een aan de schatkist gelieerde instelling beschikt over een rekening-courant bij de schatkist waarvan het saldo dagelijks kan fluctueren. Een ontvangst ten gunste van de schatkist leidt tot een toename van dit saldo en doet de schuld van de Staat aan die instelling toenemen (dan wel doet de vordering van de Staat op die instelling afnemen). Omgekeerd leidt een uitgave ten laste van de schatkist tot een afname van het rekening-courantsaldo onder gelijktijdige vermindering van de vordering die de instelling op de Staat heeft (dan wel onder gelijktijdige verhoging van het bedrag dat die instelling de Staat verschuldigd is). Op grond van de Comptabiliteitswet 2001 worden de mutaties van deze schuldverhoudingen opgenomen in de slotwet van de begroting. De raming is derhalve pro memorie. Indien van jaar op jaar het saldo van de instellingen afneemt (toeneemt), is per saldo sprake van een uitgave (ontvangst) ten laste van (ten gunste van) de schatkist, onder gelijktijdige afname (toename) van de schuld aan de instellingen.
Verstrekte leningen en ontvangen aflossingen
Een aantal van de aan de schatkist gelieerde instellingen, waaronder de baten-lasten diensten, kan gebruik maken van een leenfaciliteit. Deze middelen zijn doorgaans alleen aan te wenden voor investeringsdoeleinden. Op grond van Comptabiliteitswet 2001 worden met ingang van 2002 ten laste van de begroting de hoofdsommen van te verstrekken leningen geraamd. Tevens worden de aflossingen op deze leningen geraamd. Wat betreft de leningverstrekking is geraamd een te verstrekken lening ter financiering van anticiperende (grond)aankopen in het kader van het activabeheer (34 miljoen euro in 2002). Verder is de raming pro memorie omdat het beroep op de leenfaciliteit op voorhand moeilijk is in te schatten. De geraamde aflossingen vloeien voort uit aan agentschappen verstrekte leningen.
Uitgaven en ontvangsten bij voortijdige beëindiging van leningen
Instellingen die leningen ten laste van de schatkist hebben opgenomen, kunnen deze onder bepaalde voorwaarden vervroegd aflossen. De hoogte van het door hen te betalen bedrag is mede afhankelijk van de marktrente van dat moment. Er vindt een terugbetaling plaats indien de actuele marktwaarde boven de nominale waarde van de af te lossen lening ligt. Ingeval de actuele marktwaarde van de vervroegd af te lossen lening onder de nominale waarde ligt, dient de instelling het verschil tussen beide waarden bij te betalen. In specifieke gevallen kan ook sprake zijn van door de instelling te betalen boete. Niet bekend is of en in welke mate instellingen van vervroegde aflossing gebruik wensen te maken. De raming is derhalve pro memorie.
Apparaatsuitgaven en -ontvangsten
De apparaatsuitgaven hebben betrekking op de personele en materiële uitgaven van de afdeling Centraal Kasbeleid van het ministerie van Financiën. De overige apparaatsuitgaven hebben betrekking op kosten die in rekening gebracht worden voor het gebruik van bankdiensten ten behoeve van het centrale beheer van het schatkistsaldo.
Bij VBTB gaat het om het realiseren van beleidsdoelstellingen en de verantwoording die daarover wordt afgelegd in de beleidsparagraaf. Het lijnmanagement is daarvoor primair verantwoordelijk, evenals voor de bedrijfsvoering die nodig is om deze beleidsdoelstellingen te realiseren. Bij de bedrijfsvoering kan onderscheid gemaakt worden tussen primaire processen en ondersteunende processen. In de primaire processen worden de beleidsdoelstellingen gerealiseerd, de ondersteunende processen faciliteren dit door de inzet van middelen zoals personeel, informatisering, organisatie, financiën, huisvesting en automatisering (PIOFHA). In het departementale jaarverslag wordt dit toegespitst op de drie clusters personeel en organisatie, financieel en materieel beheer en informatisering en automatisering. Ook bij de inzet van deze middelen worden (interne) doelstellingen geformuleerd.
Het monitoren van het realiseren van doelstellingen, zowel van de beleidsdoelstellingen als van de PIOFHA-doelstellingen, wordt nadrukkelijker dan voorheen onderdeel van de departemenale planning- en controlcyclus. Dit betekent dat in de jaarplannen, in de managementrapportages gedurende het jaar en in de jaarverslagen van de departementsonderdelen systematisch aandacht moet worden besteed aan de bedrijfsvoering van primaire en ondersteunende processen. Dit vergt wel het bestaan van een instrument om te kunnen monitoren: de bedrijfsvoeringsmonitor. Doelstelling van de bedrijfsvoeringsmonitor is het verschaffen van redelijke «zekerheid» aan het management dat de bedrijfsvoering zodanig functioneert dat, mede in de tijd en veranderende omstandigheden bezien, (beleids)doelstellingen op een recht- en doelmatige wijze gerealiseerd kunnen worden. Op onderdelen van de bedrijfsvoering is deze monitor nog in ontwikkeling. Bezien zal worden of de uitkomsten van de bedrijfsvoeringsmonitor kan leiden tot een bedrijfsvoeringsmededeling in het jaarverslag van elk departementsonderdeel. Op deze manier kan de mededeling van de minister in het departementale jaarverslag onderbouwd worden. Dit moet wel groeien omdat de bedrijfsvoeringsmonitor thans nog geen informatie biedt over alle onderdelen van de bedrijfsvoering.
In deze eerste op een VBTB-leest geschoeide begroting is het gewicht van beleidsevaluatieonderzoeken en prestatiegegevens toegenomen. De verwachting is dat deze een grotere rol zullen gaan spelen bij de beleidsbepaling. Dat stelt niet alleen eisen aan beleidsevaluatieonderzoeken, maar ook aan prestatiegegevens. De bedrijfsvoering van Financiën zal daarop worden ingericht. Het voornemen is om in 2002 speciale aandacht te besteden aan de ordelijke en controleerbare wijze van totstandkoming van prestatiegegevens, ongeacht of het interne gegevens of gegevens van derden betreft.
In tabel 1 en 2 worden de opbouw van de uitgaven en ontvangsten en uitgaven sinds ontwerpbegroting 2001 toegelicht.
Tabel 1: Opbouw uitgaven (x EUR 1 mln.) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | |
Stand ontwerpbegroting 2001 | 30 786 | 38 305 | 31 844 | 27 641 | 25 528 | ||
mutatie NvW 2001 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
mutatie amendement 2001 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2001 | – 284 | – 1 735 | 3 550 | – 707 | – 1 349 | ||
nieuwe mutaties | – 367 | – 1 796 | – 2 296 | – 1 015 | – 3 135 | ||
Stand ontwerpbegroting 2002 | 42 515 | 30 135 | 34 774 | 33 098 | 25 920 | 21 043 | 21 023 |
Tabel 1 bevat de optelling van alle uitgaven die samenhangen met de staatsschuld. Het gaat hierbij voornamelijk om de rentelasten (op transactiebasis) en de uitgaven voor aflossingen. De nieuwe mutaties komen voort uit de realisaties in het eerste halfjaar van 2001 (zoals vervroegde aflossingen en emissies van nieuwe leningen) en uit gewijzigde aannames over het kapitaalmarktberoep en de rekenrente in de periode 2001–2006. De nieuwe mutaties vormen de optelling van een groot aantal mutaties. De belangrijkste mutaties worden hieronder genoemd. De vervroegde aflossingen in de eerste helft van 2001 leiden tot hogere aflossingen in 2001 en het vervallen van aflossingsverplichtingen in latere jaren. In 2004 nemen de aflossingen toe als gevolg van de uitgifte van een lening met een resterende looptijd van drie jaar in mei 2001. Deze lening dient in 2004 door de Staat te worden afgelost. Verder zijn voor de periode 2001–2005 enkele correctieboekingen gemaakt tussen de artikelen Financiering staatsschuld en Kasbeheer. Per saldo hebben deze correcties geen gevolgen voor het totaal van uitgaven en ontvangsten op begroting IXA (zie tevens artikel 2).
Tabel 2: Opbouw ontvangsten (x EUR 1 mln.) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | |
Stand ontwerpbegroting 2001 | 18 546 | 28 753 | 24 371 | 17 915 | 16 154 | ||
mutatie NvW 2001 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
mutatie amendement 2001 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2001 | 245 | – 8 501 | – 289 | – 3 305 | – 1 486 | ||
nieuwe mutaties | – 1 191 | – 1 103 | – 6 240 | – 3 441 | – 4 933 | ||
Stand ontwerpbegroting 2002 | 24 153 | 17 600 | 19 149 | 17 842 | 11 168 | 9 735 | 9 857 |
Tabel 2 bevat de optelling van alle ontvangsten die samenhangen met de staatsschuld. Het gaat hierbij voornamelijk om de gelden die worden ontvangen doordat de Staat schuld uitgeeft. Andere ontvangsten zijn bescheiden in vergelijking met de ontvangsten door uitgifte van schuld. De raming van de hoeveelheid uit te geven schuld wordt gemaakt op basis van de aflossingen, het feitelijk tekort of overschot en andere factoren die het te lenen bedrag verlagen of verhogen. Tabel 3 illustreert de opbouw van de geraamde financieringsbehoefte. De nieuwe mutaties komen voort uit wijzigingen in realisaties (bijvoorbeeld vervroegde aflossing) en uit wijzigingen in aannames omtrent het kapitaalmarktberoep. De regel nieuwe mutaties vormt de optelling van een groot aantal individuele mutaties, waarvan onderstaand de belangrijkste worden benoemd. De nieuwe mutatie in 2001 komt voort uit een lichte neerwaartse bijstelling van het kapitaalmarktberoep, en het effect van de bij tabel 1 genoemde vervroegde aflossing. De mutatie in 2002 komt voort uit een lichte opwaartse bijstelling van het kapitaalmarktberoep in dat jaar. De aanzienlijke mutatie in 2004 komt, net als in tabel 1, voort uit de uitgifte in mei 2001 van een lening met een resterende looptijd van drie jaar. In 2004 zal deze lening moeten worden afgelost en opnieuw worden gefinancieerd.
In tabel 3 wordt de verwachte financieringsbehoefte van het Rijk voor de jaren 2001 tot 2006 weergegeven. Ter vergelijking is in de tabel de realisatie over 2000 opgenomen. Van het kapitaalmarktberoep in 2001 is ultimo juni 11 miljard euro al gefinancierd.
Tabel 3: Omvang en dekking financieringsbehoefte van het Rijk, 2000–2006 (x EUR 1 mln.) | |||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | |
Aflossingen | 29 325 | 18 917 | 24 387 | 23 209 | 16 662 | 12 565 | 12 946 |
Feitelijk financieringssaldo1 | – 2472 | – 1 860 | 3 812 | 3 903 | 3 848 | 1 321 | 1 398 |
Financieringsbehoefte | 29 572 | 20 777 | 20 575 | 19 306 | 12 814 | 11 245 | 11 548 |
Dekking door: | |||||||
Mutatie saldi sociale fondsen3 | 6 192 | 3 222 | 1 497 | 1 543 | 1 724 | 1 588 | 1 770 |
Geldmarktberoep | 5 120 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Kapitaalmarktberoep | 18 260 | 17 555 | 19 078 | 17 763 | 11 089 | 9 656 | 9 779 |
1 + = overschot, – = tekort
2 Inclusief de opbrengsten van de UMTS-veiling van 0,7% BBP.
3 Deze mutatie wijkt af van de bijdrage van de sociale fondsen aan het EMU-saldo omdat voor het kapitaalmarktberoep de kas van belang is.
De raming van de rentelasten wordt berekend met de verwachte rentevoet. In tabel 4 zijn de ramingen van de lange en de korte rekenrente weergegeven.
Tabel 4: Korte en lange rekenrente, 2000–2006 | |||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | |
Lange rekenrente | 5,40% | 5,00% | 5,00% | 5,00% | 5,00% | 5,00% | 5,00% |
Korte rekenrente | 4,20% | 4,50% | 4,00% | 4,00% | 4,00% | 4,00% | 4,00% |
Tabel 5 laat de opbouw van de rentelasten schuld zien. De raming van de rentelasten op de vaste schuld is opgebouwd uit de rentelasten van de bestaande leningen en de verwachte rentelasten van de nog uit te geven leningen. Daarnaast zijn de geraamde rentelasten van de vlottende schuld weergegeven.
Tabel 5: Opbouw van de rentelasten schuld, 2000–2006 (x EUR 1 mln.) | |||||
2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | |
Stand rentelasten per 1 juni 2001 | 8 881 | 7 463 | 6 111 | 4 811 | 3 921 |
Rentelasten resterend kapitaalmarktberoep 2001 | 333 | 333 | 333 | 333 | 333 |
Rentelasten kapitaalmarktberoep 2002 | 477 | 954 | 954 | 954 | 954 |
Rentelasten kapitaalmarktberoep 2003 | 444 | 888 | 888 | 888 | |
Rentelasten kapitaalmarktberoep 2004 | 277 | 554 | 554 | ||
Rentelasten kapitaalmarktberoep 2005 | 241 | 483 | |||
Rentelasten kapitaalmarktberoep 2006 | 244 | ||||
Rentelasten vaste schuld | 9 691 | 9 194 | 8 564 | 7 783 | 7 382 |
Rentelasten vlottende schuld | 675 | 673 | 673 | 673 | 673 |
Rentelasten schuld | 10 366 | 9 868 | 9 237 | 8 457 | 8 056 |
Tabel 6 laat de opbouw van de staatsschuld conform EMU-definitie zien.
De staatsschuld daalt naar verwachting van 175,6 miljard euro aan het einde van 2002 tot 158,6 miljard euro ultimo 2006.
Deze daling wordt veroorzaakt doordat het kapitaalmarktberoep (de uitgifte van nieuwe schuld) lager is dan de aflossingen. Het feitelijk begrotingssaldo in de jaren 2002–2006 leidt tot een lager kapitaalmarktberoep. Daarnaast wordt het kapitaalmarktberoep gedeeltelijk gedekt door de oplopende saldi van de sociale fondsen.
Tabel 6: Opbouw van de Staatsschuld, 2000–2006 (x EUR 1 mln.) | |||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | |
Staatsschuld conform EMU-definitie | 182,3 | 181,0 | 175,6 | 170,2 | 164,6 | 161,7 | 158,6 |
Waarvan: | |||||||
Gevestigde en vlottende schuld | 179,7 | 178,3 | 173,0 | 167,6 | 162,0 | 159,1 | 155,9 |
Overige (o.a. munten) | 2,6 | 2,6 | 2,6 | 2,6 | 2,6 | 2,6 | 2,6 |
Met ingang van begrotingsjaar 2002 worden op begroting IXA de rentelasten op transactiebasis begroot en verantwoord. De registratie van de rentelasten op transactiebasis vindt plaats op grond van de Europese voorschriften van het Europees Stelsel van Rekeningen (ESR 1995).1 Het ESR 1995 schrijft voor hoe de rentelasten op transactiebasis worden berekend. Bij transactiebasis is het tijdstip waarop de economische waarde tot stand komt bepalend voor de registratie en niet het feitelijk moment van kasbetaling. De systematiek is in die zin vergelijkbaar met een baten-lastenstelsel, waar kosten worden verantwoord naar de periode waarop ze betrekking hebben en niet naar het moment waarop ze worden betaald. Echter, de totale omvang van de rentelasten op transactiebasis is precies gelijk aan de totale renteuitgaven op kasbasis verminderd met de ontvangen agio (of vermeerderd met de betaalde agio) en de ontvangen rente bij uitgifte.
Box II: RENTE OP KAS- EN TRANSACTIEBASIS
In deze box wordt het verschil tussen het boeken van de rente op kas- en transactiebasis toegelicht aan de hand van een voorbeeld.
Op 8 mei 2001 is een bestaande lening met aflossing op 15 januari 2004 heropend. De couponrente van deze lening is 5,75%. Tegen een gemiddelde koers van 102,93 is een nominaal bedrag van 1.785 miljoen euro geplaatst. Het effectief rendement van de emissie bedroeg 4,56%. De ontvangen agio bij emissie was 52,3 miljoen euro (1.785 x (102,93 -/- 100)). Tevens is 31,8 miljoen euro aangegroeide rente sinds de laatste coupondatum (15 januari 2001) ontvangen. Jaarlijks wordt de coupon betaald. De coupon bedraagt 102,6 miljoen euro per jaar (1.785 x 5,75%). De eerste coupon wordt op 15 januari 2002 betaald en de laatste bij de aflossing op 15 januari 2004.
Op kasbasis worden de volgende ontvangsten en betalingen verantwoord (in miljoenen euro, + = ontvangst en – = betaling):
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
---|---|---|---|---|
Agio bij uitgifte vaste schuld | + 52,3 | |||
Ontvangen rente bij uitgifte vaste schuld | + 31,8 | |||
Rente vaste schuld | – 102,6 | – 102,6 | – 102,6 | |
Uitgifte vaste schuld1 | + 1 785,0 | |||
Aflossing vaste schuld1 | – 1 785,0 |
1 Aflossing en uitgifte van schuld zijn niet relevant in het budgettaire beleid.
Het belangrijkste verschil met kasbasis is dat op transactiebasis de ontvangen agio of betaalde disagio en de ontvangen rente bij uitgifte worden toegerekend over de looptijd van de lening. De wijze van toerekening is vastgelegd in het ESR 1995.
Op transactiebasis worden de volgende rentelasten verantwoord (in miljoenen euro):
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | |
---|---|---|---|---|
Rente vaste schuld | – 54,9 | – 83,2 | – 82,3 | – 3,4 |
Uitgifte vaste schuld1 | + 1 785,0 | |||
Aflossing vaste schuld1 | – 1 785,0 |
1 Aflossing en uitgifte van schuld zijn niet relevant in het budgettaire beleid.
De totale rentelasten op transactiebasis zijn gelijk aan de renteuitgaven op kasbasis verminderd met de ontvangen agio (of vermeerderd met de betaalde agio) en de ontvangen rente. Transactiebasis is het toerekenen van de ontvangsten en uitgaven op kasbasis aan de periode waarop deze betrekking hebben. De grootste verschillen tussen kasbasis en transactiebasis treden vooral op in het jaar van uitgifte en aflossing.
In tabel 1 en 2 wordt de op opbouw van de uitgaven en ontvangsten sinds de ontwerpbegroting 2001 toegelicht
Tabel 1: Opbouw verplichtingen en uitgaven (x EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | |
Stand ontwerpbegroting 2001 | 766 787 | 1 141 120 | 1 509 362 | 1 796 790 | 1 795 882 | ||
mutatie NvW 2001 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
mutatie amendement 2001 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2001 | 553 492 | 558 167 | 662 119 | 691 017 | 727 427 | ||
nieuwe mutaties | – 16 868 | – 153 132 | – 324 923 | – 355 251 | – 108 045 | ||
Stand ontwerpbegroting 2002 | 789 627 | 1 303 411 | 1 546 155 | 1 846 558 | 2 132 556 | 2 415 264 | 2 674 342 |
In tabel 1 wordt de opbouw gepresenteerd vanaf stand ontwerpbegroting 2001 naar stand ontwerpbegroting 2002. De nieuwe mutaties worden voornamelijk verklaard door het saldo van lagere middelenoverdracht aan het FES en hogere rentevergoedingen aan de sociale fondsen. Verder zijn voor de periode 2001–2005 enkele technische correctieboekingen gemaakt tussen de artikelen Financiering staatsschuld en Kasbeheer, die per saldo geen gevolgen hebben voor de totale uitgaven op de begroting IXA (zie tevens artikel 1).
Tabel 2: Opbouw ontvangsten (x EUR 1000) | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | |
Stand ontwerpbegroting 2001 | 169 967 | 166 915 | 158 626 | 152 911 | 146 894 | ||
mutatie NvW 2001 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
mutatie amendement 2001 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | ||
mutatie 1e suppletore begroting 2001 | 5 781 | 3 358 | 1 951 | 1 951 | 1 951 | ||
nieuwe mutaties | 84 689 | 157 727 | 150 866 | 127 523 | 114 210 | ||
Stand ontwerpbegroting 2002 | 409 238 | 260 437 | 328 000 | 311 443 | 282 385 | 263 055 | 242 265 |
In tabel 2 wordt de opbouw gepresenteerd vanaf stand ontwerpbegroting 2001 naar stand ontwerpbegroting 2002. De nieuwe mutaties hebben betrekking op verhoging van de rente en aflossingen op leningen die aan agentschappen en derden zijn verstrekt.
Tabel 3: Onderverdeling (x EUR 1000) | |||||||
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | 2006 | |
Uitgaven | 787 627 | 1 303 411 | 1 546 155 | 1 846 558 | 2 132 556 | 2 415 264 | 2 674 342 |
Apparaatsuitgaven | 812 | 802 | 809 | 815 | 815 | 815 | 815 |
Overige apparaatsuitgaven | 144 | 454 | 454 | 454 | 454 | 454 | 454 |
Programma-uitgaven | 786 671 | 1 302 155 | 1 544 892 | 1 845 289 | 2 131 287 | 2 413 994 | 2 673 073 |
Rentelasten | 786 671 | 1 261 315 | 1 510 859 | 1 811 255 | 2 131 286 | 2 413 994 | 2 673 073 |
Rente Agentschappen | 18 280 | 17 717 | 17 536 | 17 536 | 17 536 | 17 536 | 17 536 |
Rente RWT's en derden | 6 647 | 10 891 | 9 529 | 7 714 | 6 353 | 5 445 | 5 445 |
Rente Sociale Fondsen | 346 883 | 464 379 | 524 393 | 586 869 | 655 496 | 718 950 | 789 785 |
Rente AOW-spaarfonds | 271 008 | 403 479 | 538 247 | 685 411 | 845 605 | 1 019 482 | 1 207 725 |
Rente FES | 132 095 | 364 395 | 420 700 | 513 271 | 605 842 | 652 128 | 652 128 |
Overige rentelasten | 11 758 | 454 | 454 | 454 | 454 | 454 | 454 |
Mutaties in rekening-courant en deposito's | – | – | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Mutaties in rek-crt en deposito's Agentschappen | – | – | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Mutaties in rek-crt en deposito's RWT's | – | – | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Mutaties in rek-crt en deposito's overige instell. | – | – | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Verstrekte leningen | – | 40 840 | 34 034 | 34 034 | 0 | 0 | 0 |
Verstrekte leningen Agentschappen | – | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Verstrekte leningen RWT's | – | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Verstrekte leningen overige instellingen | – | 40 840 | 34 034 | 34 034 | 0 | 0 | 0 |
Uitgaven bij voortijdige beëindiging leningen | – | – | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Uitg bij voort beëindiging len Agentschappen | – | – | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Uitg bij voort beëindiging len RWT's | – | – | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Uitg bij voort beëindiging len overige instellingen | – | – | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Ontvangsten | 409 238 | 260 437 | 328 000 | 311 443 | 282 385 | 263 055 | 242 265 |
Apparaatsontvangsten | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Programma-ontvangsten | 409 238 | 260 437 | 328 000 | 311 443 | 282 385 | 263 055 | 242 265 |
Rentebaten | 409 238 | 260 437 | 262 656 | 252 452 | 240 637 | 232 198 | 222 298 |
Rente Agentschappen | 364 829 | 235 007 | 226 473 | 217 874 | 209 417 | 200 978 | 191 078 |
Rente RWT's en derden | 0 | 11 345 | 22 689 | 22 689 | 22 689 | 22 689 | 22 689 |
Rente overige instellingen | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Rente Sociale Fondsen | 26 886 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Overige rentebaten | 3 265 | 908 | 908 | 908 | 908 | 908 | 908 |
Rente FMS-account | 14 258 | 13 178 | 12 587 | 10 981 | 7 624 | 7 624 | 7 624 |
Mutaties in rekening-courant en deposito's | – | – | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Mutaties in rek-crt en deposito's Agentschappen | – | – | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Mutaties in rek-crt en deposito's RWT's | – | – | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Mutaties in rek-crt en deposito's overige instellingen | – | – | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Ontvangen aflossingen | – | – | 65 344 | 58 991 | 41 748 | 30 857 | 19 966 |
Aflossingen leningen Agentschappen | – | – | 65 344 | 58 991 | 41 748 | 30 857 | 19 966 |
Alfossingen leningen RWT's | – | – | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Aflossingen leningen overige instellingen | – | – | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Ontvangsten bij voortijdige beëindiging leningen | – | – | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Ontv bij voort beëindiging len Agentschappen | – | – | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Ontv bij voort beëindiging len RWT's | – | – | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Ontv bij voort beëindiging len overige instellingen | – | – | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
De belangrijkste rente-uitgaven en ontvangsten worden hieronder kort toegelicht.
Het fondsvermogen wordt rentedragend in de schatkist aangehouden en bedraagt ultimo 2002 naar verwachting 12,7 miljard euro. Uitgaande van een rentevoet van 5% zal in 2002 0,5 miljard euro aan rente worden toegevoegd aan het fonds. Zie ook de begroting Spaarfonds AOW.
De fondsen houden hun saldi rentedragend aan in de schatkist. Naar verwachting wordt door de fondsen per ultimo 2002 ruim 14,4 miljard euro in de schatkist aangehouden en 524 miljoen euro rente vergoed aan de fondsen.
Rente Fonds Economische Structuurversterking
Ten laste van de begroting IXA worden middelen toegevoegd aan het Fonds Economische Structuurversterking ten bedrage van de rente-besparingen gecorrigeerd voor dividendderving, welke voortvloeien uit de verkoop van staatsdeelnemingen. De rentebesparing zelf slaat neer op beleidsartikel Financiering Staatsschuld.
Aan batenlastendiensten en RWT's zijn leningen verstrekt, voornamelijk ten behoeve van de vermogensconversie van de baten-lastendiensten, waarover rente in rekening gebracht wordt. De lening aan de Rijksgebouwendienst heeft hierin het grootste aandeel.
Beleidsartikel 1 Financiering staatsschuld
VBTB-BEGROTING 2002 | HUIDIGE BEGROTING | ||||||||
Bel.Art. | Artikelonderdeel | Subartikelonderdeel | Artikel | Artikelonderdeel | |||||
Uitgaven | |||||||||
Apparaatsuitgaven | |||||||||
1 | 1 | Apparaatsuitgaven | 1 | 1 | Pers. en Mat. Kernministerie | 1 | Ambtelijk personeel | ||
2 | Overige personele uitgaven | ||||||||
3 | Postactief personeel | ||||||||
4 | Materieel kernministerie | ||||||||
1 | 2 | Overige apparaatsuitgaven | 11 | 5 | Overige uitgaven vaste schuld | 1 | Provisie en kosten | ||
3 | Overige kosten | ||||||||
12 | 2 | Ov. uitgaven vlottende schuld | 1 | Ov. uitgaven vlottende schuld | |||||
1 | 14 | Diverse uitgaven | 2 | Overige uitgaven | |||||
Programma-uitgaven | |||||||||
1 | 20 | Rentelasten vaste schuld | 1 | Rentelasten vaste schuld | 11 | 1 | Rente vaste schuld | 1 | Rente vaste schuld |
2 | Rentlasten swaps | ||||||||
1 | 21 | Rentelasten vlottende schuld | 1 | Rente DTC's | 12 | 1 | Rente vlottende schuld | 1 | Rente DTC's |
2 | Rente overig kort papier | 2 | Rente overig kort papier | ||||||
1 | 14 | Diverse uitgaven | 2 | Overige uitgaven | |||||
1 | 22 | Uitgaven voortijdige beëindiging | 1 | Agio bij inkoop schuld | 11 | 3 | Agio bij inkoop schuld | 1 | Agio bij inkoop schuld |
2 | Boete vervroegde aflossingen | 11 | 5 | Overige uitgaven vaste schuld | 2 | Boete vervroegde aflossingen | |||
3 | Kosten beëindiging swaps | ||||||||
1 | 23 | Aflossing vaste schuld | 1 | Reguliere aflossingen | 11 | 2 | Aflossing vaste schuld | 1 | Reguliere aflossingen |
2 | Niet-reguliere aflossingen | 2 | Niet-reguliere aflossingen | ||||||
1 | 24 | Mutatie vlottende schuld | |||||||
Ontvangsten | |||||||||
Apparaatsontvangsten | |||||||||
1 | 1 | Apparaatsontvangsten | 2 | 7 | Diverse ontv. Fin. Binnenland | 3 | Overige ontvangsten Agent | ||
1 | 10 | Div. ontvangsten Kernmin. | 5 | Overige Ontvangsten | |||||
1 | 2 | Overige apparaatsontvangsten | 11 | 5 | Ov. ontvangsten vaste schuld | 1 | Ov. ontvangsten vaste schuld | ||
Programma-ontvangsten | |||||||||
1 | 20 | Rentebaten vaste schuld | 1 | Rentabatenswaps | |||||
1 | 21 | Rentebaten vlottende schuld | 1 | Renteverg. op Schatkistsaldo | 12 | 2 | Renteverg. op Schatkistsaldo | 1 | Renteverg. op Schatkistsaldo |
2 | Renteverg. op uitzettingen | 2 | Renteverg. op uitzettingen | ||||||
3 | Rente inkoop DTC's | ||||||||
1 | 22 | Ontvangsten voortijdige beëindiging | 1 | Disagio bij inkoop schuld | 11 | 4 | Disagio bij inkoop schuld | 1 | Disagio bij inkoop schuld |
2 | Ontvangsten beëindiging swaps | ||||||||
1 | 23 | Uitgifte vaste schuld | 1 | Uitgifte vaste schuld | 11 | 2 | Uitgifte vaste schuld | 1 | Emissies |
1 | 24 | Mutatie vlottende schuld | 1 | Mutaties vlottende schuld |
Als gevolg van de overgang naar transactiebasis vervallen een aantal huidige budgetten, te weten U11.04 Disagio bij uitgifte schuld, O11.03 Agio bij uitgifte schuld en O11.01 Ontvangen rente bij uitgifte vaste schuld. Deze gaan onderdeel uitmaken van U20.01 Rentelasten vaste schuld.
VBTB-BEGROTING 2002 | HUIDIGE BEGROTING | ||||||||
Bel.Art. | Artikelonderdeel | Subartikelonderdeel | Artikel | Artikelonderdeel | |||||
Uitgaven | |||||||||
Apparaatsuitgaven | |||||||||
2 | 1 | Apparaatsuitgaven | 1 | 1 | Pers. en Mat. Kernministerie | 1 | Ambtelijk personeel | ||
2 | Overige personele uitgaven | ||||||||
3 | Postactief personeel | ||||||||
4 | Materieel kernministerie | ||||||||
2 | 2 | Overige apparaatsuitgaven | |||||||
Programma-uitgaven | |||||||||
2 | 10 | Rentelasten | 1 | Rente Agentschappen | 12 | 1 | Rente vlottende schuld | 3 | Overige rentelasten |
2 | Rente RWT's en derden | ||||||||
3 | Rente Sociale Fondsen | ||||||||
4 | Rente AOW-spaarfonds | 11 | 1 | Rente vaste schuld | 2 | Ov. rentelast vaste schuld | |||
5 | Rente FES | ||||||||
6 | Overige rentelasten | 12 | 1 | Rente vlottende schuld | 3 | Overige rentelasten | |||
1 | 14 | Diverse uitgaven | 2 | Overige uitgaven | |||||
2 | 11 | Verstrekte leningen | 1 | Verstrekte leningen Agentschappen | |||||
2 | Verstrekte leningen RWT's | ||||||||
3 | Verstrekte leningen overige instellingen | ||||||||
2 | 12 | Mutaties in rek. cour. en deposito | 1 | Mut. in r.c. en deposito's Agentschappen | |||||
2 | Mut. in r.c. en deposito's RWT's | ||||||||
3 | Mut. in r.c. en deposito's overige instell. | ||||||||
2 | 13 | Uitg. bij voortijdige beëindiging | 1 | Uitg. voort. beëind. leningen Agentsch. | |||||
2 | Uitg. voort. beëind. leningen RWT's | ||||||||
3 | Uitg. voort. beëind. leningen ov. instell. | ||||||||
Ontvangsten | |||||||||
Apparaatsontvangsten | |||||||||
2 | 1 | Apparaatsontvangsten | 1 | Apparaatsontvangsten | 1 | 10 | Div. ontvangsten Kernmin. | 5 | Overige Ontvangsten |
Programma-ontvangsten | |||||||||
2 | 10 | Rentebaten | 1 | Rente Agentschappen | 11 | 1 | Ontv. rente bij uitgifte V.Sch | 2 | Rente op leningen |
12 | 1 | Rente kortlopende vorderingen | 1 | Rente kortlopende vorderingen | |||||
2 | Rente RWT's en derden | ||||||||
3 | Rente overige instellingen | 12 | 1 | Rente kortlopende vorderingen | 1 | Rente kortlopende vorderingen | |||
4 | Rente sociale fondsen | ||||||||
5 | Overige rentebaten | 1 | 10 | Diverse ontvangsten Kernmin. | 5 | Overige Ontvangsten | |||
6 | Rente FMS account | 2 | 2 | Rente DNB – FMS-account | 1 | FMS-account | |||
2 | 11 | Ontvangen aflossingen | 1 | Aflossingen leningen Agentschappen | |||||
2 | Aflossingen leningen RWT's | ||||||||
3 | Aflossingen leningen overige instellingen | ||||||||
2 | 12 | Mutaties in rek. cour. en deposito | 1 | Mut. in r.c. en deposito's Agentschappen | |||||
2 | Mut. in r.c. en deposito's RWT's | ||||||||
3 | Mut. in r.c. en deposito's overige instell. | ||||||||
2 | 13 | Ontv. bij voortijdige beëindiging | 1 | Ontv. voort. beëind. leningen Agentsch. | |||||
2 | Ontv. voort. beëind. leningen RWT's | ||||||||
3 | Ontv. voort. beëind. leningen ov. instell. |
De premie die wordt betaald boven op de nominale waarde van een obligatie. Als de couponrente van een lening hoger is dan de marktrente, heeft de betreffende lening een agio.
Aflossing op eerder uitgegeven leningen door middel van inkoop.
Een honderdste deel van een procent (0,01%).
Een onderdeel van de rijksoverheid waarvoor afwijkende beheersregels gelden gericht op het bevorderen van bedrijfsmatig werken. Belangrijk aspect hierbij is dat het batenlastenstelsel wordt toegepast en de dienst toegang heeft tot een leen- en depositofaciliteit bij de minister van Financiën.
Toonaangevende lening die een referentiekader biedt voor een bepaald looptijdsegment.
Een buy- en sellbacktransactie is een contante aankoop van een hoeveelheid stukken in combinatie met een gelijktijdig afgesloten termijnverkoop van dezelfde stukken (bijvoorbeeld staatsobligaties of DTC's). In de tussenliggende periode wordt de facto een bedrag in de geldmarkt uitgezet, waarover een rentevergoeding wordt ontvangen.
Dagelijks opvraagbare geldmarktlening zonder onderpand met een looptijd van meestal 1 dag (call) tot enkele dagen (call-fixe).
Cash-flow-at-risk of budgetrisico is een risicomaatstaf die de mogelijke fluctuaties in de rentelasten ten opzichte van de rentelasten van de oorspronkelijke schuldportefeuille weergeeft over een bepaalde periode bij een gegeven waarschijnlijkheid.
Systeem van collectieve afwikkeling van effectentransacties door af/bijschrijving op geld- en effectenrekeningen.
De korting die wordt ontvangen op de nominale waarde van een obligatie. Als de couponrente van een lening lager is dan de marktrente, heeft de betreffende lening een disagio.
Rente die vooraf wordt betaald.
In 2001 is op initiatief van de Nederlandse Staat gestart met een DTC-marktstelsel. Onderdeel van het stelsel is de quotering van DTC's op MTS Amsterdam. In het stelsel nemen zowel Primary Dealers als een aantal geselecteerde banken deel, die zich Single Market Specialists mogen noemen. Naast de verplichting tot het quoteren krijgen deze partijen exclusief toegang tot de elecktronische veilingen DTC's. Ook kunnen de partijen beroep doen op een repofaciliteit voor DTC's.
Duration is een gewogen gemiddelde looptijd van de schuldportefeuille met de contante waarde van de betalingen (rente en aflossing) als gewicht (zie ook Macaulay duration en modified duration).
Engelse benaming voor Nederlandse staatsleningen.
Dutch Treasury Certificates (DTC's)
Schuldbewijzen met een korte looptijd uitgegeven door het Rijk om tijdelijke kastekorten van het Rijk te financieren. DTC's worden uitgegeven en verhandeld op discontobasis.
De vaste en vlottende schulden van de Staat, vermeerdert met de schuld van mede-overheden. Het betreft een geharmoniseerde Europese definitie. De EMU-schuld definitie omvat dientengevolge meer dan de in deze begroting behandelde vaste en vlottende schulden van de Staat.
Financieringsbehoefte van het Rijk
De aflossingen op de gevestigde staatsschuld vermeerderd met het feitelijk tekort van het Rijk of verminderd met het feitelijk overschot van het Rijk.
Financieringstekort of -overschot van het Rijk (feitelijk)
Het saldo van de relevante uitgaven en ontvangsten, minus de mutatie in het saldo van de derdenrekening.
Financieringstekort of -overschot van het Rijk (beleidsrelevant)
Feitelijk financieringstekort- of overschot met correcties voor onder meer debudgetteringen, vervroegde aflossing van woningwetleningen, studieleningen, (dis)agio op staatsleningen en saldo Fonds Economische Structuurversterking
Het bundelen van publieke middelen gericht op een doelmatig kasbeheer. Publieke middelen zijn middelen die verkregen zijn bij of krachtens de wet ingestelde heffing(en).
Zie vaste schuld.
In een markt met voldoende liquiditeit kunnen grote posten verhandeld worden zonder dat dit een substantieel effect op de prijs (koers) heeft.
De Macauley duration is een maatstaf voor de looptijd van een portefeuille. De Macauley duration wordt berekend door voor iedere toekomstige (rente- of aflossings)betaling de contante waarde te berekenen, waarna deze contante waardes als gewichten dienen om de resterende looptijden van iedere betaling te wegen.
De modified duration is een maatstaf voor de looptijd en prijsgevoeligheid van een portefeuille. De modified duration is een verhoudingsgetal dat uitdrukt in welke mate de contante waarde van een portefeuille wijzigt bij een verandering van de rentecurve met 1/100 procent. De modified duration is daarmee een maat voor de prijsgevoeligheid van een portefeuille bij een verandering in het rendement (een prijselasticiteit).
In september 1999 heeft de Staat samen met de Primary Dealers en MTS SpA het handelsplatform MTS Amsterdam opgericht. In korte tijd heeft MTS Amsterdam zich ontwikkeld tot een succesvol platform voor de handel in Nederlandse staatsleningen. De Primary Dealers hebben de verantwoordelijkheid de handel op MTS Amsterdam te stimuleren. Dit gebeurt vooral doordat de Primary Dealers verplicht zijn om gedurende een groot deel van iedere dag bied- en laatprijzen te quoteren. Andere partijen kunnen direct op deze quotes handelen. Dankzij het electronische systeem kan een transactie zeer snel worden uitgevoerd, waarbij clearing en settlement automatisch worden voltooid.
Gevestigde en vlottende schuld van de Staat zoals die samenhangt met het artikel staatsschuld en het artikel kasbeheer in deze begroting.
De markt voor de uitgifte van effecten. Nederlandse staatsobligaties worden uitgegeven via het stelsel van Primary Dealers.
Sinds 1999 maakt de Staat gebruik van een stelsel van Primary Dealers voor de distributie en promotie van Nederlandse staatsleningen. Het stelsel bestaat uit 13 banken. Bij het samenstellen van de groep Primary Dealers wordt veel aandacht besteed aan een goede balans tussen banken die zijn gericht op de lokale, de regionale, en de globale markten. Deze balans is gewenst met het oog op het bereiken van een brede spreiding aan eindbeleggers in Nederlandse staatsobligaties.
Het belangrijkste doel van de samenwerking met de Primary Dealers is om de markt voor Nederlandse staatsleningen liquide te houden. Met alle Primary Dealers is een éénjarig contract aangegaan. De Primary Dealers verplichten zich om DSL's af te nemen, te verspreiden en te promoten. Tot de verplichtingen hoort ook een maandelijkse rapportage over de verrichte activiteiten. Tegenover deze verplichtingen staat het exclusieve recht om DSL's bij het Agentschap af te nemen en gebruik te maken van de repo- en stripfaciliteit. De Primary Dealers ontvangen daarnaast een financiële vergoeding die afhankelijk is van de afgenomen hoeveelheid DSL's bij emissies.
Rechtspersoon met een Wettelijke Taak (RWT)
Een zelfstandige organisatie die in een wet geregelde taak uitvoert met behulp van publiek geld, welk geld is verkregen bij of krachtens de wet ingestelde heffing.
Een rekening waarover in de regel giraal betalingsverkeer wordt afgewikkeld en waaruit (een deel van) de onderlinge financiële verhouding is op te maken tussen de houder van de rekening en de instelling alwaar de rekening wordt aangehouden.
Boekhoudkundig veronderstelde rente in begroting en meerjarencijfers.
Een renteswap is een contract tussen twee partijen waarin wordt afgesproken om gedurende de looptijd een vaste rente te ruilen tegen een variabele rente.
Een instrument om de liquiditeit van staatsleningen en DTC's te garanderen. Onder bepaalde condities kunnen Primary Dealers (en in het geval van DTC's ook Single Market Specialists) in geval van schaarste staatsleningen of DTC's lenen van de Staat tegen een vergoeding.
Saldo op de rekening van het Rijk bij De Nederlandsche Bank.
De markt voor bestaande effecten. De handel in Nederlandse staatsobligaties vindt grotendeels plaats via MTS Amsterdam.
Een sell- en buybacktransactie is een contante verkoop van een hoeveelheid stukken in combinatie met een gelijktijdig afgesloten termijnaankoop van dezelfde stukken (bijvoorbeeld staatsobligaties of DTC's). In de tussenliggende periode wordt de facto een bedrag in de geldmarkt opgenomen, waarover een rentevergoeding wordt betaald.
Een aantal geselecteerde banken die naast de Primary Dealers deelnemen aan het DTC-marktstelsel.
Positief of negatief renteverschil, bijvoorbeeld tussen leningen met een verschillende looptijd of tussen leningen van verschillende landen.
Het totaal van de uitstaande geldelijke leningen van de Staat (gevestigde en vlottende schuld) is de bruto staatsschuld. Leningen met een oorspronkelijke looptijd van twee jaar of langer vormen de gevestigde staatsschuld. Leningen met een oorspronkelijke looptijd korter dan twee jaar vormen de vlottende staatsschuld. De staatsschuld is niet gelijk aan de EMU-schuld, die een breder begrip meet. EMU-schuld bestaat uit de staatsschuld vermeerdert met de vlottende schuld alsook vermeerdert met de schuld van mede overheden.
De swapcurve geeft de relatie weer tussen de looptijd van een swapcontract en de swaprente. Bij iedere looptijd geeft de swapcurve de vaste rente aan waartegen de markt op dat moment bereid is een variabele rente te ruilen (meestal de 6-maandsrente).
Inschrijving op een openbare lening door opgaven van bedragen en maximum koersen waartegen men de obligaties wenst te verkrijgen.
Uitgiftesysteem van openbare staatsleningen waarbij de inschrijving gedurende een langere periode openstaat. Gedurende deze periode kan de uitgiftekoers worden aangepast. Dit biedt de mogelijkheid om flexibel in te spelen op zich wijzigende marktomstandigheden.
Leningen met een oorspronkelijke looptijd van twee jaar of langer.
Leningen met een oorspronkelijke looptijd van minder dan twee jaar.
De yieldcurve (of rentecurve) is de relatie tussen de resterende looptijd van staatsleningen en de bijbehorende rendementen.
De staatsschuld is niet gelijk aan de EMU-schuld. Dit laatste begrip omvat de staatsschuld maar ook schulden van mede-overheden. Zie tevens de begrippenlijst.
Het betreft onder meer baten-lastendiensten, sociale fondsen en AOW-spaarfonds. De rentelasten zijn netto opgenomen, dat wil zeggen als resultante van door de schatkist te vergoeden rente over door instellingen aangehouden middelen, en de door de schatkist ontvangen rentebaten over door instellingen ten laste van de schatkist gesloten leningen.
Zie brief van de minister van Financiën aan de Tweede Kamer van 15 maart 1999 over de studie naar het asset-liabilitymanagement en de gemaakte keuze voor de verhouding tussen rentekosten en risico voor de begroting.
Zie de brief van de minister van Financiën aan de Tweede Kamer van 3 november 2000 over het gebruik van renteswaps.
Overigens is het verschil tussen beide methoden vaak relatief gering: de Macauley duration is veelal 0,1 tot 0,2 hoger dan de modified duration.
Het ESR 1995 beschrijft onder meer de methode voor de bepalingen van het EMU-saldo en het geharmoniseerde Bruto Nationaal Product (BNP).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28000-IXA-2.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.