28 000 III
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Algemene Zaken (III) voor het jaar 2002

nr. 5
BRIEF VAN DE MINISTER-PRESIDENT, MINISTER VAN ALGEMENE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 5 april 2002

Graag bied ik u hierbij een verslag aan van mijn werkbezoek op 25 en 26 maart jl. aan de Federale Republiek Joegoslavië (FRJ), incl. Kosovo. Dit bezoek vloeide voort uit de verbeterde betrekkingen tussen Nederland en de FRJ sinds de politieke omwenteling in Belgrado in oktober 2000 (vertrek Milosevic). In Belgrado heb ik gesprekken gevoerd met president Kostunica, federale premier Pesic, federale minister van buitenlandse zaken Svilanovic, Servische premier Djindjic, parlementsvoorzitter Micunovic en Montenegrijnse president Djukanovic. Het bezoek aan Kosovo betrof het eerste bezoek van een regeringsleider aan de onlangs benoemde Kosovaarse president Rugova en premier Rexhepi. Daarnaast sprak ik in Pristina met Speciaal Vertegenwoordiger van de SGVN Steiner, commandant van KFOR Valentin en een vertegenwoordiger van de Servische minderheid (R. Nojkic).

Belgrado

Het bezoek aan Belgrado kwam op een gevoelig moment, aangezien de lang sudderende machtsstrijd tussen het westen gezinde hervormers en conservatieven onlangs een nieuw dieptepunt bereikte met de arrestatie van de Servische vice-premier Perisic en een Amerikaanse diplomaat vanwege vermeende spionage. Deze kwestie wees nog eens duidelijk op het gebrek aan civiele controle over de strijdkrachten en veiligheidsdiensten, en op het gebrek aan een eenduidig regeringsbeleid in de FRJ.

De belangrijkste boodschap voor mijn gesprekspartners in Belgrado was dat Nederland voorstander is van verdere toenadering van de FRJ tot de Euro-Atlantische structuren (via toetreding tot de Raad van Europa, deelname aan het NAVO-Partnership for Peace en een Stabilisatie- en Associatieakkoord met de EU), maar dat daartoe eerst nog aan een aantal belangrijke voorwaarden moet worden voldaan. Behalve om verdere politieke en economische hervormingen, gaat het hierbij vooral om gevoelige kwesties als de samenwerking met ICTY, vrijlating van de resterende Albanese politieke gevangenen in Servië en hervorming van de strijdkrachten. Juist vanwege de actualiteit in Servië van de samenwerking met ICTY (vanwege Amerikaanse deadline voor certificering nieuwe hulp op 31 maart) is het bezoek vooral aangegrepen om verdere druk op de autoriteiten uit te oefenen om spoedig een aantal prominente verdachten over te dragen. Zowel president Kostunica als premier Djindjic hebben de verplichting tot samenwerking met het ICTY erkend, maar gesteld e.e.a. te zien in het kader van een breder proces van herstel. Premier Djindjic stelde de overdracht van een aantal hooggeplaatste verdachten te verwachten op korte termijn, maar later dan de door de VS gestelde deadline van 31 maart.

President Kostunica en premier Djindjic erkenden het belang van democratische controle over de strijdkrachten en veiligheidsdiensten. In dit verband is van belang dat president Kostunica aankondigde dat de Opperste Defensieraad (bijeen op de dag van mijn bezoek) had ingestemd met het aanvragen van deelname aan het Partnership-for-Peace-programma van de NAVO. Hij bevestigde tevens dat de financiële steun aan het Bosnisch-Servische leger (VRS) was stopgezet en kondigde een spoedige overdracht aan van alle resterende Albanese gevangenen in Servië aan UNMIK (NB: dit laatste heeft inmiddels plaatsgevonden). Inzake Kosovo wees president Kostunica op de zeer geringe terugkeer van Servische vluchtelingen, waarvoor ik in Pristina nadrukkelijk aandacht heb gevraagd.

Tegenover zowel mijn Servische als Montenegrijnse gesprekspartners heb ik gesteld dat het onlangs bereikte akkoord over de handhaving van de constitutionele band tussen Servië en Montenegro (in een nieuwe federatie) een belangrijke stap was richting verdere toenadering tot Europa en stabilisering van de regio. De toekomst van dit akkoord was echter nog onzeker, hetgeen blijvende intensieve aandacht van alle betrokkenen zou vergen. Desgevraagd zegde ik aan president Djukanovic toe dat Nederland in EU-verband, mede met het oog op zijn verdediging intern van dit – in Montenegro omstreden – akkoord, een concrete en publieke follow-up strategie zou bepleiten, waarbij maximaal rekening zou worden gehouden met de bestaande (economische) verschillen tussen Servië en Montenegro. President Djukanovic gaf voorts aan dat civiele controle over de strijdkrachten ook van groot belang was voor het welslagen van de uitvoering van het onderhavige akkoord. Hij stelde dat onafhankelijkheid in zijn ogen de beste oplossing bleef voor zowel Montenegro als Servië, maar dat hij niet blind was voor de huidige omstandigheden op de Balkan en de overwegingen van de internationale gemeenschap. Hij dankte Nederland uitvoerig voor de geboden (financiële) steun aan Montenegro in de afgelopen jaren.

Met federaal premier Pesic en parlementsvoorzitter Micunovic heb ik vooral gesproken over de bilaterale betrekkingen. Deze hadden zich inmiddels goed hersteld, getuige ook het grote aantal (ministeriële) bezoeken over en weer. Er moest nu verder worden gewerkt aan intensivering van o.a. de economische samenwerking; in dit verband werd ook gerefereerd aan het bezoek van vice-premier Labus aan Nederland in april. Ik heb nadrukkelijk op de goede investerings- en handelsmogelijkheden vanuit Nederland gewezen, mits de politieke en economische randvoorwaarden in de FRJ verder zouden verbeteren. Vertrouwen wekken bij de internationale gemeenschap was waar het nu om ging, mede ter voorbereiding op aansluiting bij de Euro-Atlantische structuren op langere termijn. Op korte termijn moest onze aandacht o.a. uitgaan naar ondertekening van een Terug- en Overname-overeenkomst, concretisering van de voorgenomen samenwerking op justitieel/politie-terrein en uitbreiding van de economische samenwerking, incl. op het terrein van de landbouw.

Pristina

Tegenover mijn gesprekspartners in Kosovo heb ik vooral de nadruk gelegd op het belang van bestuursopbouw en verdere democratisering, economische wederopbouw, verbetering van de positie van minderheden (m.n. de Servische) en de strijd tegen georganiseerde misdaad. De nieuwe Kosovaarse autoriteiten dienden thans aan te tonen hun bestuursverantwoordelijkheid op deze terreinen aan te kunnen. UNMIK-hoofd Steiner sprak in dit verband van een «bottom-up approach», waarbij bespreking van de statuskwestie pas aan de orde kon zijn als t.a.v. bovengenoemde prioriteiten voldoende concrete resultaten waren bereikt. Steiner benadrukte vooral het belang van de strijd tegen de georganiseerde misdaad, dat bovendien een regionaal probleem betrof, en de noodzaak van verdere verbetering van de situatie van de Servische minderheid, incl. de terugkeer van vluchtelingen.

President Rugova gaf aan dat zijn doel bleef om onafhankelijkheid voor Kosovo te bewerkstelligen, maar dat hij vooralsnog de nadruk wilde leggen op verbetering van de economische omstandigheden in Kosovo (door privatisering, scheppen van banen, aantrekken van buitenlandse investeringen). Premier Rexhepi noemde de situatie van de Serviërs in de enclaves onaanvaardbaar en zou zich inzetten voor integratie van deze gebieden in de rest van Kosovo; parallelle structuren dienden hoe dan ook voorkomen te worden. Premier Rexhepi legde veel nadruk op de noodzakelijke strijd tegen de georganiseerde misdaad, die ook nodig was om investeringen aan te trekken en integratie in Europa mogelijk te maken. President Rugova en premier Rexhepi bedankten Nederland uitvoerig voor de geboden steun aan Kosovo in de afgelopen jaren (humanitair, wederopbouw, expertise, militair). Gezien de veranderende omstandigheden in Kosovo wezen zij op het belang van nieuwe vormen van internationale steunverlening, b.v. in de sfeer van training van ambtenaren en samenwerking op het gebied van landbouw.

De vertegenwoordiger van de Servische minderheid Nojkic (parlementslid) wees op drie prioriteiten: de terugkeer van Servische vluchtelingen, de noodzaak van mobiele teams voor de registratie van Serviërs voor de komende lokale verkiezingen (21 september) en vergroting van de veiligheid en bewegingsvrijheid voor de Servische bevolking. Nojkic stelde dat de Albanese leiders hun verantwoordelijkheid niet serieus namen door zich te onthouden van publieke oproepen tot meer tolerantie t.a.v. de minderheden in Kosovo.

De commandant van KFOR, de Fransman Valentin, benadrukte het belang van de strijd tegen de georganiseerde misdaad. Valentin verwachtte dat KFOR's presentie in Kosovo nog lange tijd nodig zou zijn, maar dat er de komende tijd wel ruimte was voor rationalisering. Valentin stelde dat gaandeweg de politie- en beschermingstaken door de lokale politie (KPS) moesten worden overgenomen; dit gold ook voor het statisch bemannen van controleposten aan de grens. Wel moest KFOR mobiele teams achter de hand houden om de grensgebieden tussen de controlepunten te kunnen patrouilleren. Ten slotte stelde Valentin dat KFOR gereed was om op verzoek van ICTY tot arrestatie van verdachten van oorlogsmisdaden over te gaan en dat hij in dit verband geen extreem negatieve reacties van de Kosovaarse bevolking verwachtte.

De Minister-President,

Minister van Algemene Zaken,

W. Kok

Naar boven