27 925
Bestrijding internationaal terrorisme

nr. 94
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 juni 2003

Bij brief van 9 september 2002 (Kamerstukken II 2002/2003, 27 925, nr. 66) heb ik uw Kamer een geïntegreerde beleidsvisie op het gebied van het voorkomen en bestrijden van terrorisme toegezegd. Uw Kamer heb ik verder bij het algemeen overleg over de rekrutering ten behoeve van de jihad op 17 december 2002 een notitie in het vooruitzicht gesteld waarin onder meer ingegaan zou worden op strafbaarstelling van rekrutering, het verbieden van terroristische organisaties en de buitenlandse financiering van scholen en gebedshuizen. Moties van uw kamerleden Wilders c.s. (Kamerstukken II 2002/2003, 27 925, nr. 76 en 77) en Eurlings c.s (Kamerstukken II 2002/2003, 27 925, nr. 78 en 28 600 V, nr. 28) hebben eveneens betrekking op deze onderwerpen.

Met achterliggende notitie «terrorisme en de bescherming van de samenleving» beoog ik voornoemde toezeggingen gestand te doen en te reageren op de verschillende moties inzake het voorkomen en bestrijden van terrorisme.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Terrorisme en de bescherming van de samenleving

De veiligheid van Nederland, met zijn op democratie en individuele vrijheid gebaseerde systeem, wordt ernstig bedreigd. Het lijken zware woorden, maar de risico's voor onze westerse samenleving zijn sinds tijden niet zo groot geweest. Dat komt vooral omdat bij wij thans geconfronteerd worden met een dreiging van islamistisch terrorisme, waarbij de daders een andere logica en motivatie (religieus) hanteren dan terroristen in het verleden en zij bovendien opoffering van het eigen leven tot ideaal hebben verheven. Een tweede belangrijke factor voor het hoge dreigingsniveau is de grote omvang van het potentieel van hen die bereid zijn om tot het uiterste te gaan om hun doelen te realiseren, zowel in Nederland als daarbuiten.

Aanslagen zijn dus moeilijker te voorkómen. De politieke doelen zijn vaag en ondergeschikt aan een streven tot totale vernietiging van de vijanden van de islam in het algemeen en van de westerse beschaving in het bijzonder. Kwam de dreiging voor Nederland voorheen hoofdzakelijk van buitenaf, sinds enkele jaren kan ook gesproken worden van een serieuze dreiging van binnenuit. Ook in Nederland is sprake van polarisatie tussen moslims en niet-moslims, gevoed door extremisten die opzettelijk inspelen op de achterstandspositie van migranten en bij hen levende onlustgevoelens. Deze polariserende activiteiten hebben in sommige behoudende moslimkringen geleid tot toenemende radicalisering en extreme standpunten bij een kleine minderheid uit de overigens van radicalisme -laat staan geweld- afstand nemende meerderheid onder de moslims. Onder jonge moslims is meer dan incidenteel sprake van bereidheid om deel te nemen aan de jihad. De kans op aanslagen in West-Europa is hiermee navenant toegenomen.

Deze ontwikkeling, gekoppeld aan het sterk open en interdependente karakter van de westerse samenlevingen, geeft een zorgwekkend risicobeeld. Maatschappijen als de onze zijn met relatief eenvoudige middelen in het hart te treffen. Dat geldt in het bijzonder voor Nederland als dichtbevolkt logistiek knooppunt in Europa.

Kortom de problematiek is internationaal en allesbehalve tijdelijk en simpel.

Inzet

De inzet van de Nederlandse regering op het gebied van bestrijding van terrorisme staat in de sleutel van een drietal doeleinden.

Direct doel is het voorkomen van aanslagen. Daarnaast is het nodig om onze samenleving tijdig te prepareren op de mogelijkheid van een aanslag en om juiste bewakings- en beveiligingsmaatregelen te treffen. De komende decennia is tevens aandacht nodig voor de oorzaken van het islamistisch terrorisme en voor wat de tweedeling in onze samenleving lijkt te veroorzaken.

Nadrukkelijk wordt onderkend dat Nederland een internationale verantwoordelijkheid heeft. Inzet is derhalve ook om in Nederland een niveau van veiligheid te handhaven zoals dat is afgesproken in de diverse internationale gremia.

Nederland moet op het punt van het beleid inzake de bestrijding van terrorisme een duidelijke verantwoordelijkheid nemen en dient in de internationale bestrijding van terrorisme een prominente rol te spelen. Nederland hecht in dit verband grote waarde aan een intensieve gedachtewisseling met zijn Europese partners en met de lidstaten van de Verenigde Naties. Benchmarking en deelname aan wederzijdse landenexaminaties zijn hierbij adequate instrumenten om de werking van elkaars wetgeving en de effectiviteit van het beleid inzake de bestrijding van terrorisme te kunnen toetsen.

De internationale gemeenschap heeft naar aanleiding van de gebeurtenissen op 11 september 2001 direct gereageerd met een aantal maatregelen. De veiligheidsraad van de Verenigde Naties heeft resolutie 1373 aangenomen. Deze resolutie verplicht alle lidstaten van de Verenigde Naties een aantal maatregelen te nemen. Hieruit vloeien ook voor Nederland verplichtingen voort.

Het bewaken van samenhang en maatvoering blijft echter ook van belang. Terrorisme zet immers onze democratie en onze rechtsstaat bewust onder druk. De bestrijding ervan vraagt alertheid, ook in het belang van de rechtsstaat.

In het navolgende zal de regering uiteenzetten welke maatregelen zij nodig acht om op een effectieve wijze terroristische activiteiten aan te pakken. Deze maatregelen zijn te onderscheiden in enerzijds maatregelen die strekken tot intensivering van het (operationeel)-beleid en anderzijds maatregelen die betrekking hebben op de juridische infrastructuur. Intensiveringen inzake het beleid ter bestrijding van terrorisme worden aangekondigd op het terrein van het contraterrorisme, bewaking en beveiliging en de aanpak van oorzaken van terrorisme. De door de regering voorgenomen maatregelen ter verbetering van een op terrorismebestrijding afgestemde juridische infrastructuur zien in de eerste plaats op een aanpassing van het Wetboek van Strafrecht, strekkende tot strafbaarstelling van rekrutering ten behoeve van de jihad. Voorts wordt samenspanning tot het begaan van terroristische misdrijven afzonderlijk strafbaar gesteld. Verder worden aanpassingen van het Burgerlijk Wetboek en de Sanctiewet 1977 bevorderd met als doel te komen tot verbodenverklaring van terroristische rechtspersonen, netwerken en bewegingen. De regering stelt tot slot voor meer regie aan te brengen bij de aanpak van terrorisme. Hiertoe zal een Gezamenlijk Comité Terrorismebestrijding worden opgericht.

Aanpak

Een effectief beleid op het gebied van de bestrijding van terrorisme langs de lijnen van de hiervoor beschreven inzet van de regering noopt tot de volgende drie sets aan maatregelen die parallel aan elkaar nodig zijn.

Maatregelen op het gebied van het contraterrorisme

Het voorkomen van islamistisch terroristische aanslagen vereist primair offensieve contraterrorisme maatregelen om terroristen te identificeren, te volgen in hun activiteiten, af te schrikken dan wel af te stoppen. Dit kan slechts indien kennis wordt verkregen over de middelen en ondersteuningsnetwerken waarvan terroristische bewegingen gebruikmaken en er inzicht bestaat in het mechanisme van rekrutering voor dit soort bewegingen. In deze benadering dient meer te worden geïnvesteerd opdat witte vlekken en fenomeenveranderingen in beeld komen.

Allereerst moeten gedegen inlichtingenwerk, actieve maatregelen ter frustratie van terroristische activiteiten èn een goede doorloop naar opsporing en vervolging centraal staan. De keten van het verzamelen van inlichtingen zowel aan de kant van de politie als aan de kant van inlichtingen- en veiligheidsdiensten (AIVD, MIVD) tot aan het waar mogelijk brengen van (straf)zaken voor de rechter dient adequaat te functioneren.

Een goede informatiepositie van de politie is een belangrijke schakel in de strijd tegen terrorisme. Onderdelen van ieder regionaal politiekorps hebben een taak bij de bestrijding van terrorisme en in het bijzonder de regionale inlichtingendienst (RID). De RID heeft tot taak in het kader van de openbare orde en veiligheid van de samenleving inlichtingen en informatie in te winnen, alsmede tot taak het inwinnen van inlichtingen en informatie voor de AIVD. De Nederlandse politie en in het bijzonder het Korps landelijke politiediensten vormt, met de landelijke officier van justitie terrorisme, aldus een belangrijke factor in de samenwerking tussen het OM en de AIVD.

Bij het Korps landelijke politiediensten is een speciale unit actief die belast is met de opsporing van terroristische activiteiten. De uitwisseling van informatie van de politie aan de AIVD en de uitwisseling van informatie tussen de verschillende politiekorpsen onderling is de afgelopen tijd al aanzienlijk verbeterd. De invoering van een systeem van informatie-coördinatie zal op korte termijn leiden tot verdere verbetering van de informatie-voorziening.

Daarnaast is zowel regie als meer samenwerking nodig tussen alle onderdelen van de overheid die zich met veiligheid bezighouden. Toezicht en controle in met name de grote steden wordt voorts versterkt; tips zullen systematisch moeten worden vastgelegd en nagetrokken, zowel lokaal als samen met de nationale diensten. Voor een adequaat early warning systeem zullen databestanden met behulp van moderne ICT en aan de hand van profielen bevraagd moeten kunnen worden.

Bestrijding van financiering van terrorisme verdient extra aandacht. Doel is zowel het financieel droogleggen van terroristische personen en organisaties als het zichtbaar maken vanuit welke hoeken terroristische bewegingen heimelijk worden ondersteund. De basis hiertoe is gelegd in de nota integriteit financiële sector en terrorisme bestrijding (Tweede Kamer 2001–2002, 28 106, nr. 2) waarin ten behoeve van een effectieve bestrijding van financiering van terrorisme een drie sporen beleid – toereikende wet- en regelgeving, ontsluiting van de financiële stromen en een effectieve handhaving en uitvoering – uiteen wordt gezet. Diverse van de in deze nota voorgestelde maatregelen zijn reeds geïmplementeerd, wel blijft het zaak dat in de komende tijd prioriteit gegeven blijft worden aan de diverse nog noodzakelijke intensiveringen en verbeteringen welke mede voortvloeien uit de implementatie en uitwerking van de acht speciale aanbevelingen inzake het financieren van terrorisme van de FATF. Enkele actuele aandachtspunten in dit kader zijn een verbeterde toepassing van financiële sancties ter bevriezing van tegoeden van terroristische organisaties en het tegengaan van misbruik van non-profit organisaties. Maatregelen zullen worden geïnitieerd om op het terrein van transparantie van en toezicht op non-profit organisaties te bewerkstelligen. Hier kan in de eerste plaats gedacht worden aan het intensiever benutten van de huidige mogelijkheden, maar ook uitbreiding van het toezicht en nieuwe regelgeving kunnen hierbij niet worden uitgesloten.

Een vergelijkbare situatie als bij de non-profit organisaties doet zich voor op het gebied van de gebedshuizen en (koran)scholen. Ook te dien aanzien dient op korte termijn een mechanisme in het leven te worden geroepen dat zorgt voor transparantie van en toezicht op financieringen vanuit het buitenland. Ten aanzien van scholen in het algemeen kan dit door middel van een beter op elkaar afgestemde inzet van een reeks bestaande controle-instrumenten gerealiseerd worden.

Voorts is efficiënte internationale samenwerking gezien de aard en omvang van het huidig terrorisme, van groot belang. Het gaat daarbij zowel om de daadwerkelijke samenwerking tussen competente diensten als om wet- en regelgeving en internationaal contraterrorismebeleid. De aansluiting van het werk van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten op de opsporing en vervolging verdient daarbij bijzondere aandacht.

Als reactie op de aanslagen van 11 september 2001 is in EU-kader een groot aantal maatregelen getroffen, onder andere op het terrein van justitie en binnenlandse zaken. Nederlander is voorstander van een sterke intensivering van deze samenwerking op het terrein van de terrorismebestrijding. Nederland zal daarom in EU-kader pleiten voor bepaling van dit belangrijke beleidsterrein tot prioriteit voor versterkte samenwerking.

Het is ook zaak goed oog te houden op relevante ontwikkelingen in het buitenland, aangezien de problematiek van het islamistisch terrorisme goeddeels daar zijn oorsprong vindt. Dat vraagt om een deugdelijke inlichtingenpositie ten aanzien van de betreffende landen. De internationale strijd tegen het terrorisme vergt verder dat Nederland, binnen de bestaande internationale kaders en bondgenootschappen, een actief en effectief buitenlands beleid voert in een zich steeds wijzigende veiligheidssituatie.

Verder is intensief nationaal en internationaal onderzoek noodzakelijk om verwervingsactiviteiten van «schurkenstaten» en van terroristische groeperingen voor hun chemische, biologische en nucleaire wapenprogramma's te onderkennen en tijdig te frustreren. Het gevaar dat terroristen in het bezit zijn of komen van NBCR-materiaal is reëel en moet zeer serieus genomen worden, nu er aanwijzingen zijn dat zij ook bereid lijken tot het daadwerkelijke gebruik ervan. De wereldtransitfunctie die Nederland in het internationale personen- en goederenvervoer inneemt brengt ook in dit opzicht extra verantwoordelijkheid met zich om adequaat te monitoren wat zich in en op onze havens en luchthavens afspeelt.

Met behulp van het vreemdelingenrecht tot slot kan toelating tot Nederland geweigerd worden of uitzetting bevorderd worden. Een tweede unit is onlangs opgericht bij de IND die oorlogsmisdadigers en terroristen onder asielaanvragers opspoort. Verder worden de buitengrenscontroles en het mobiel vreemdelingentoezicht verscherpt en zijn Nederlandse en andere Europese inlichtingendiensten betrokken bij veiligheidsaspecten van het vreemdelingenbeleid.

In dit verband kan ook worden gewezen op het advies van 14 mei 2003 van de Adviescommissie Vreemdelingenzaken (ACVZ) over vreemdelingen en terrorisme. Ofschoon thans een kabinetsreactie over dit advies wordt voorbereid – die begin september ter beschikking komt –, kan nu al gezegd worden dat dit advies bruikbare aanbevelingen bevat.

Maatregelen op het gebied van bewaking en beveiliging

Na de aanslagen van 11 september 2001 en de moord op Pim Fortuyn op 6 mei 2002 is er meer aandacht gekomen voor de noodzaak van adequate bewaking en beveiliging van personen en objecten.

Er is een Nationaal Coördinator Bewaking en Beveiliging in het leven geroepen met als eerste opdracht het opzetten van een nieuw stelsel. De regering heeft onlangs zijn goedkeuring gegeven aan dit nieuwe stelsel en de daarvoor benodigde financiering. De implementatie daarvan zal de nodige tijd vergen.

Op het terrein van crisisbeheersing is los van terrorismebestrijding weliswaar al het nodige geregeld in Nederland, maar met de toenemende voorstelbaarheid van een conventionele aanslag met grootschalig gevolg of zelfs een aanslag met NBCR-middelen, is preparatie op een grote ramp als gevolg van een terroristische aanslag noodzakelijk. Gerichte communicatiestrategieën horen daarbij. Beleidsmatige intensiveringen zijn verder nodig.

Onderkenning van het belang van de bescherming van vitale onderdelen van de samenleving tegen terroristische aanslagen heeft er reeds toe geleid dat gewerkt wordt aan een samenhangend pakket beveiligingsmaatregelen. Het project bescherming vitale infrastructuur heeft als doelstelling een samenhangend pakket van maatregelen te ontwikkelen ter bescherming van de vitale infrastructuur van overheid en bedrijfsleven, waaronder ICT. Dit project heeft betrekking op vitale producten en diensten die bij uitval of verstoring (inter)nationale impact hebben. Concreet gaat het om de volgende vitale sectoren: energie, telecommunicatie, drinkwater, voedsel, gezondheid, financiën, keren en beheren oppervlaktewater, openbare orde en veiligheid, rechtsorde, openbaar bestuur en transport. Inmiddels is de eerste fase van het project (quick scan) afgerond. In de vervolgfase worden risico- en kwetsbaarheidsanalyses uitgevoerd, die zijn toegespitst op vitale knooppunten en het toepassen van een aantal scenario's als testcase.

Na het beëindigen van het project bescherming vitale infrastructuur zal, gezien de kwetsbaarheid van onze huidige samenleving met zijn vele onderlinge afhankelijkheden, blijvende aandacht aan de vitale infrastructuur van Nederland moeten worden gegeven. Het permanent in kaart brengen van kwetsbaarheden in dit verband zal hand in hand gaan met een goede informatiepositie over de aard en omvang van mogelijke dreigingen. Daarmee kan immers nauwkeuriger worden gericht op wat ten behoeve van adequate preparatie, bewaking en beveiliging nodig is. Dat betekent ook bescherming tegen de gevolgen van eventuele aanslagen met NBCR-middelen of tegen aanslagen met conventionele middelen met een effect dat vergelijkbaar is met een NBCR-aanslag. Een traject van maatregelen op dit gebied is reeds ingezet en richt zich onder meer op het verhogen van het kennisniveau bij de hulpdiensten, het ter beschikking stellen van het juiste materiaal en oefenen en testen. Deze maatregelen vinden plaats op projectbasis en dienen structureel te worden gemaakt.

Maatregelen betreffende de aanpak van de voedingsbodem voor terrorisme

Radicaal-islamitische of islamistisch terroristische groeperingen weten vaak op zeer geraffineerde wijze de westerse samenlevingen te provoceren. Zo benadrukken radicale moslims bij voortduring de discriminatie en onheuse bejegening van moslims in westerse samenlevingen. Daarmee versterken zij onder moslims het gevoel dat zij in de westerse samenlevingen niet worden geaccepteerd. Islamistisch terroristische groeperingen bereiken met hun aanslagen in feite hetzelfde effect. De impact van de aanslagen in de VS op 11 september 2001 was immers niet alleen zo groot omdat bijna 3000 mensen omkwamen. Minstens zo schadelijk was het groeiende wantrouwen van de bevolking in de westerse samenlevingen jegens de in hun samenleving woonachtige moslims. Het gaf veel moslims het gevoel dat zij niet welkom zijn in het Westen, en heeft een deel van hen in de richting van radicaal-islamitische groeperingen gedreven. De aanslag veroorzaakte dan ook precies de polarisatie tussen moslims en niet-moslims in de westerse samenlevingen die personen als Osama Bin Laden en anderen graag verwezenlijkt willen zien. Gerichte aandacht is naar de mening van de regering nodig voor oorzaken van terrorisme.

Integratie en participatie van immigranten in de Nederlandse samenleving zijn een absoluut vereiste, willen zij niet vatbaar zijn voor de anti-westerse en ondemocratische opvattingen van radicaal-islamitische personen en organisaties. Het belang van een goed aansluitend traject dat begint bij deugdelijke inburgering en doorloopt via goed onderwijs naar volwaardige arbeidsparticipatie is dan ook groot. De identiteitsproblemen onder tweede en zelfs derde generatie moslimmigranten duiden erop dat hierin nog veel en langdurig moet worden geïnvesteerd.

Ook de Nederlandse samenleving is als geheel aanspreekbaar op voorkoming van het in een bepaalde hoek drukken van moslimgemeenschappen. Vergroting van de eigen weerbaarheid van moslimgemeenschappen geschiedt dan ook vanuit het uitgangspunt dat de ander erbij hoort en dat het aanspreken op elkaars waarden en normen een wederkerig karakter draagt.

De aanpak van voedingsbodems dient voor een belangrijk deel in een mondiale context te worden bezien. Conflicthaarden en instabiele regeringen in ontwikkelingslanden verdienen ook vanuit terrorismebestrijding aandacht. Daarmee vormt de strijd tegen het terrorisme een belangrijk element in het buitenlands beleid van Nederland. Ook is intensivering van de internationale samenwerking tussen politie- en inlichtingendiensten noodzakelijk.

Nationaal moet worden gewerkt aan versterking van de cohesie van onze samenleving. Het dreigende isolement van een aanzienlijk aantal migranten kan slechts worden voorkomen door gerichte investeringen ten behoeve van nieuwkomers in onderwijs, inburgering en de arbeidsmarkt. Alleen op die wijze kan een halt worden toegeroepen aan de tendens naar radicalisering en extremisme. Internationaal moet er blijvende aandacht zijn voor – en betrokkenheid bij – conflictbeheersing en de problematiek van ontwikkelingslanden. Van groot belang is het behoud van de internationale instituties die onder meer bij conflicten bemiddelend kunnen optreden of waar nodig interveniëren. Het verbeteren van de situatie in ontwikkelingslanden vergt internationaal een nadere bezinning.

Op terrorismebestrijding afgestemde juridische infrastructuur

Sluitstuk van een adequate terrorismebestrijding zijn daarop toegesneden juridische middelen om ook daarmee terrorisme te voorkomen. De al geruime tijd voor mondelinge behandeling gereed liggende Wet terroristische misdrijven zal ertoe leiden dat misdrijven gepleegd met een terroristisch oogmerk afzonderlijk en zeer zwaar bestraft kunnen worden.

Voor de bestrijding van terroristische organisaties zal in het bijzonder ook het nieuwe artikel 140a van het Wetboek van Strafrecht van belang zijn. Dit artikel stelt in het verlengde van de strafbaarstelling inzake de criminele organisatie (het huidige artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht) deelneming aan een organisatie met een terroristische oogmerk strafbaar gesteld. Daarbij geldt dat een organisatie die tot oogmerk heeft misdrijven te begaan in het buitenland eveneens binnen de reikwijdte van de strafbepaling valt.

Een nota van wijziging bij het wetsvoorstel terroristische misdrijven stelt verder voor het begrip deelneming zoals genoemd in de delictsomschrijvingen van de artikelen 140 en 140a van het Wetboek van Strafrecht in de wet te expliciteren. Hierdoor wordt duidelijker tot uitdrukking gebracht dat daaronder mede wordt verstaan het verlenen van geldelijke of andere stoffelijke steun. De facto zal aldus elke bijdrage aan een organisatie met een terroristisch oogmerk strafbaar zijn.

De voorbereiding van ernstige misdrijven, waartoe de financiering van terrorisme kan worden gerekend, is eveneens strafbaar (artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht). Verder kan bestrijding van terrorisme ook plaatsvinden door strafrechtelijke vervolging ter zak van commune delicten, zoals fraude, diefstal en witwassen.

Nadere analyse van het wettelijk instrumentarium heeft aan het licht gebracht dat door aanpassingen van de wet verdere verbeteringen zijn te bereiken in de mogelijkheden om terroristische activiteiten te frustreren en aan te pakken.

De rekrutering ten behoeve van de jihad zal expliciet strafbaar worden gesteld door aanpassing van artikel 205 van het Wetboek van Strafrecht. Daardoor zal het werven voor gewapende strijd bestraft kunnen worden. De maximumstraf wordt verhoogd van een jaar tot vier jaar. Deze wijzigingen zullen in een nota van wijziging bij het wetsvoorstel terroristische misdrijven voorgesteld worden.

Teneinde ook strafrechtelijk optreden mogelijk te maken tegen terroristische netwerken en bewegingen waarvan de organisatiegraad niet meer is dan dat een patroon te onderkennen valt waarbij twee of meer personen overeengekomen zijn om (terroristische) misdrijven te plegen, zal het wetsvoorstel terroristische misdrijven verder aangevuld worden met het voorstel om de samenspanning tot een terroristisch misdrijf afzonderlijk strafbaar te stellen. Volledigheidshalve wordt hierbij opgemerkt door het wetsvoorstel terroristische misdrijven een reeks van misdrijven wordt aangewezen als een terroristisch misdrijf.

Voorts is de regering van oordeel dat rechtspersonen, bewegingen of netwerken die geplaatst zijn op zogenoemde bevriezingslijsten en in Nederland activiteiten verrichten, verboden verklaard moeten kunnen worden dan wel in hun werkzaamheid gefrustreerd moeten kunnen worden. Daartoe zal enerzijds het Burgerlijk Wetboek aangepast worden en anderzijds de Sanctiewet 1977.

In het Burgerlijk Wetboek zal de verbodenverklaring van terroristische rechtspersonen die op de zogenoemde bevriezingslijsten geplaatst zijn, worden opgenomen. Deze verbodenverklaring zal door het OM aan de rechter verzocht moeten worden. Uitgangspunt daarbij is dat voldoende is dat de desbetreffende rechtspersoon op de bevriezingslijst is geplaatst, waaruit eventueel de bevriezing van haar tegoeden in Nederland is voortgevloeid. Ook ten aanzien van buitenlandse rechtspersonen zal een soortgelijke regeling gerealiseerd worden. Deelneming aan de voortzetting van de werkzaamheid van een dergelijke rechtspersonen zal strafbaar zijn op grond van het Wetboek van Strafrecht.

De Sanctiewet 1977 zal gewijzigd worden om terroristische netwerken en bewegingen die geen rechtspersoonlijkheid bezitten te frustreren in hun activiteiten door ten aanzien van dit soort verbanden specifieke verboden in het leven te roepen. Het gaat daarbij om gedragingen die bij algemene maatregel van bestuur zullen worden aangewezen, van of ten behoeve van op de bevriezingslijsten geplaatste entiteiten. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan het verbieden van gebruik van bepaalde middelen om het bestaan en werkzaamheden van het desbetreffende samenwerkingsverband onder de aandacht te brengen. Het betreft derhalve een aanscherping van de Europese verbodsregels die samenhangen met de bevriezing van tegoeden. Gelet op het karakter van de Sanctiewet 1977 – de wet strekt louter tot implementatie van internationale verplichtingen – zullen de aanvullende verbodsbepalingen overigens steeds een nadere invulling en precisering vormen van afspraken die in internationaal verband zijn gemaakt. Min of meer «open» geformuleerde resoluties als VN-resolutie 1373 kunnen daartoe als grondslag dienen. Geëvalueerd wordt of de combinatie van deze maatregelen voldoende effectief is.

Zoals hiervoor aangegeven hecht de regering aan een goede doorloop van gedegen inlichtingenwerk naar onder andere de opsporing en vervolging.

De AIVD verstrekt informatie aan bestuursorganen en instanties voor wie deze informatie relevant is. Van gegevens die van belang kunnen zijn voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten kan schriftelijk mededeling worden gedaan aan het openbaar ministerie. De AIVD is geen opsporingsinstantie die belast is met de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. Bewust is gekozen voor een scheiding tussen enerzijds de taak tot inlichtingeninwinning en anderzijds tot opsporing. Deze scheiding komt ook tot uitdrukking in een verschil in daarmee gepaard gaande bevoegdheden. Het impliceert niet dat materiaal afkomstig van de AIVD niet gebruikt kan worden voor de strafrechtelijke handhaving.

AIVD-informatie en -materiaal kunnen aanleiding vormen tot het instellen van een strafrechtelijk onderzoek door de daartoe bevoegde opsporingsinstanties; voorts kan deze informatie feiten en omstandigheden opleveren in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering en dus een rechtmatige verdenking.

Tenslotte kan deze informatie wettig bewijs vormen in de zin van het Wetboek van Strafvordering. AIVD-informatie is in een strafprocedure veelal niet of in beperkte mate toetsbaar. De veiligheidsdienst moet immers omwille van de staatsveiligheid of ter bescherming van bronnen geheimhouding betrachten en ook kunnen blijven betrachten. Op deze plaats past overigens de algemene kanttekening dat aan een beroep op geheimhouding, gelet op de mogelijk zwaarwegende consequenties ervan, steeds per concreet geval een bijzonder zorgvuldige belangenafweging dient vooraf te gaan. De vraag in hoeverre en onder welke omstandigheden informatie van inlichtingendiensten bruikbaar is als bewijs betreft een kwestie die op dit moment onder de rechter is. De noodzaak van wetgeving moet niet worden uitgesloten.

Coördinatie

De hiervoor beschreven brede benadering van de aanpak van het terrorisme maakt regie en samenwerking tussen alle veiligheidssectoren noodzakelijk. Terrorismebestrijding wordt momenteel op ministerieel niveau besproken in twee onderraden van de Ministerraad, te weten de Raad voor de Inlichtingenen Veiligheidsdiensten (RIV) en de Raad voor de Veiligheid (RvdV).

Gezien de vele verschillende disciplines die betrokken zijn, bestaat behoefte aan coördinatie. Het ontbreken ervan werd al gesignaleerd in het rapport van Rand-Europe. De Minister van Justitie is verantwoordelijk voor de coördinatie van de bestrijding van terrorisme. Gezien het grote belang van een gezamenlijke en gecoördineerde aanpak zal deze nauw overleg voeren met de meest betrokken overige ministers. Dat geldt in het bijzonder voor de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Herschikking van bevoegdheden of verantwoordelijkheden is niet aan de orde; het gaat vooral om politieke afstemming die primair zal plaatsvinden in de Raad voor de Veiligheid. Ondersteuning bij de coördinatie zal worden verleend door een Gezamenlijk Comité Terrorismebestrijding (GCT), waarin de betrokken overheidsdiensten zijn vertegenwoordigd. Hierbij valt te denken aan vertegenwoordigers van de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Defensie, Financiën, Buitenlandse Zaken en Justitie, het Openbaar Ministerie en het KLPD. Met de instelling van dit orgaan wordt voorkomen dat de aanpak van terrorisme door de overheid verkokert en wordt zichtbaar waar afstemming en samenwerking effect kan sorteren.

Conclusies

Uit het voorgaande volgt dat adequate terrorismebestrijding de toepassing vergt van een mix van middelen. Bestrijding is niet mogelijk zonder voldoende informatie die verworven en gebruikt moet kunnen worden; zonder voldoende mogelijkheden om terroristische netwerken en bewegingen te kunnen aanpakken; om rekrutering te kunnen tegengaan en om geldstromen zichtbaar te maken. Maar ook het belang van beveiliging en van integratie en participatie dient niet te worden onderschat. Aanvullende maatregelen zijn nodig. De regering somt deze aanvullende maatregelen hieronder op:

– geïnvesteerd wordt in de inlichtingencapaciteit van de AIVD; de AIVD moet mogelijkheden hebben om databestanden aan de hand van profielen te kunnen bevragen;

– de koppeling tussen de activiteiten en informatie van de inlichtingendiensten en de politie zal worden verbeterd; dit gebeurt primair onder verantwoordelijkheid van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties;

– zoals de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie in hun brief van 20 jl. inzake een nieuw stelsel van bewaken en beveiligen aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal hebben uiteengezet, wordt een samenhangend pakket bewakings- en beveiligingsmaatregelen ter bescherming van de vitale infrastructuur van Nederland en van personen die in dit verband bijzondere bescherming behoeven tot stand gebracht en in stand gehouden;

– meer aandacht zal worden besteed aan het belang van inburgering en integratie als onderdeel van een brede benadering gericht op het voorkomen van radicalisering en extremisme in onze samenleving;

– mechanismes die zorgen voor transparantie van en effectief toezicht op zowel non-profit organisaties als gebedshuizen en (koran)scholen die vanuit het buitenland worden gefinancierd zullen intensiever en beter gecoördineerd worden ingezet en – waar nodig – aangescherpt;

– Nederland zal in EU-kader ervoor pleiten dat terrorismebestrijding wordt aangemerkt als prioriteit voor versterkte samenwerking;

– terroristische organisaties, netwerken en bewegingen moeten verboden verklaard of in hun activiteiten gefrustreerd kunnen worden. Hiertoe zal wetgeving worden geëntameerd;

– door middel van een nota van wijziging bij het wetsvoorstel terroristische misdrijven zal worden voorgesteld rekrutering ten behoeve van de jihad alsmede samenspanning tot het begaan van een terroristisch misdrijf strafbaar te stellen;

– AIVD-informatie moet de grondslag voor een verdenking kunnen vormen en onder omstandigheden bruikbaar kunnen zijn als bewijs in een strafzaak;

– er wordt een Gezamenlijk Comité Terrorismebestrijding (GCT) ingesteld. Het GCT zal de coördinerend minister in zijn taak bijstaan.

Naar boven