De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er een tekort is aan docenten in het p.o. en vo en dat belangrijke
redenen hierbij de gevreesde werkdruk en te lage salarisperspectieven voor docenten
zijn;
constaterende dat dit tekort naar verwachting alleen maar toe zal nemen en dat dit
verder fors bijdraagt aan de werkdruk van leraren omdat deze hard moeten werken voor
te weinig loon;
constaterende dat een docent in het p.o. aanzienlijk minder verdient dan een docent
in het vo, hetgeen extra afbreuk doet aan de aantrekkelijkheid van het werken in het
basisonderwijs en het hiervoor genoemde tekort aan leraren;
stelt vast dat er brede consensus lijkt te bestaan dat werkdruk onder leraren aangepakt
moet worden en dat aanbod van nieuwe leraren onder meer vergroot kan worden door verbetering
van het salaris(perspectief) van leraren;
van mening dat het van belang is om bij de komende begroting van Onderwijs al geld
beschikbaar te stellen om een eerste stap te zetten in het verbeteren van de arbeidsvoorwaarden
van leraren, te beginnen bij de achterstand die leraren in het p.o. hebben, en om
daarna gefaseerd en breder in te zetten op verdere verbetering van de beloningsvoorwaarden
voor leraren;
verzoekt de regering om, voorafgaand aan de Algemene Beschouwingen voor de rijksbegroting
2018 inzichtelijk te maken hoeveel geld er beschikbaar zou kunnen en moeten worden gesteld ten behoeve van een eerste fase, ter verbetering
van de salarispositie van leraren in het p.o. en daarmee van de aantrekkelijkheid
van het lerarenberoep in het algemeen,
en gaat over tot de orde van de dag.