27 923 Werken in het onderwijs

Nr. 203 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 april 2015

In de Lerarenagenda 2013–2020 staat beschreven dat lerarenopleidingen willen onderzoeken of het mogelijk is geschiktheid van een student voor het beroep van leraar al voorafgaand aan de opleiding vast te stellen. Indien dit mogelijk is zou met selectie uitval en teleurstelling en frustratie bij studenten kunnen worden voorkomen. Daarom laat ik onderzoeken of er vaardigheden zijn aan te wijzen die noodzakelijk zijn om het beroep goed uit te oefenen en die tijdens de opleiding onvoldoende aangeleerd kunnen worden. Daartoe zijn verschillende acties geformuleerd. Met de Voortgangsrapportage Lerarenagenda bent u geïnformeerd over de ingezette acties en de daarmee tot nu toe geboekte resultaten.

Met deze brief stuur ik u conform mijn antwoord op de motie Straus/Ypma1 twee onderzoeksrapporten over selectie op geschiktheid voor het beroep van leraar voorafgaand aan de lerarenopleiding en mijn reactie toe. Het gaat om de volgende onderzoeksrapportages:

  • De veldraadpleging onder lerarenopleidingen uit 2014 van de Hogeschool van Amsterdam en de Universiteit Leiden: «Verkenning naar de wenselijkheid en mogelijkheid van selectie op geschiktheid voor het beroep van leraar en van verzwaring van vakinhoudelijke eisen voor tweedegraads lerarenopleidingen»2. Hierover bent u ook geïnformeerd in de voortgangsrapportage van de lerarenagenda van 8 oktober 2014 (Kamerstuk 27 923, nr. 188).

  • De op verzoek van het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) door de Universiteit Leiden en Hogeschool van Amsterdam verrichte inventarisatie van december 2014: «Effecten van selectie ten behoeve van de lerarenopleidingen – een literatuur review»3.

In de motie Straus/Ypma wordt de regering verzocht om «de lerarenopleidingen en pabo’s te versterken door de mogelijkheid te creëren om studenten streng te bevragen op kennis, vaardigheden en motivatie voordat toelating tot de lerarenopleiding plaatsvindt». Tijdens het algemeen overleg van 13 november 2014 over het lerarenbeleid heb ik in reactie hierop aangegeven dat studenten, bijvoorbeeld in het kader van de studiekeuzechecks, reeds bevraagd kunnen worden op kennis, vaardigheden en motivatie voordat toelating tot de lerarenopleiding plaatsvindt. Dit om de student te ondersteunen bij de vraag of de juiste keuze wordt gemaakt. Masteropleidingen, zoals de universitaire lerarenopleidingen, kunnen voorafgaand aan de opleiding selecteren. Tenslotte worden vanaf komend studiejaar bij de pabo’s voor de domeinen aardrijkskunde, geschiedenis en natuur en techniek eisen gesteld aan de basiskennis van studenten die instromen, de zogenaamde bijzondere nadere vooropleidingseisen.

Conclusies uit de veldraadpleging

In de veldraadpleging onder vertegenwoordigers van lerarenopleidingen (opleidingsmanagement, opleiders, studenten en werkveldvertegenwoordigers) zijn twee onderwerpen voorgelegd. Als eerste is gevraagd in welke mate het mogelijk en wenselijk is om extra toelatingseisen op het gebied van kennis te stellen voor de tweedegraads lerarenopleidingen. Hieruit blijkt dat bij de meeste tweedegraads lerarenopleidingen de behoefte bestaat om aankomende studenten op vakinhoudelijke kwaliteiten te selecteren. Duidelijke consensus over het daarbij te hanteren minimumniveau ontbreekt echter. De onderzoekers bevelen aan om terughoudend te zijn met het invoeren van nieuwe vooropleidingseisen en eerst zicht te krijgen op het effect van reeds ingezette maatregelen om een betere match tussen student en opleiding te realiseren.

Ook is in de veldraadpleging gevraagd naar de wenselijkheid en mogelijkheid van het stellen van toelatingseisen gericht op de geschiktheid voor het beroep van leraar. Hieruit blijkt dat brede overeenstemming heerst over sleutelelementen die bepalen of iemand een goede leraar kan worden. De sleutelelementen die worden genoemd zijn: kennis- en denkniveau, motivatie, professionele houding, persoonlijke eigenschappen en beroepsgerelateerde vaardigheden (onderverdeeld in communicatieve vaardigheid, interpersoonlijke vaardigheid en probleemoplossend vermogen). Er bestaat echter geen overeenstemming over de vraag of deze sleutelelementen voorafgaand aan de opleiding goed meetbaar zijn en of deze sleutelelementen «aan te leren» zijn of niet. Bewaakt moet worden dat studenten niet onterecht van een opleiding worden uitgesloten omdat men een vaardigheid nog niet beheerst, die zich gedurende de opleiding kan ontwikkelen. Om de vragen met betrekking tot meetbaarheid en ontwikkelbaarheid te beantwoorden is meer onderzoek nodig. De onderzoekers bevelen daarom aan om ontwikkelingen bij lerarenopleidingen beter te monitoren, meer kennisdeling onder lerarenopleidingen te realiseren, vervolgonderzoek te doen naar de voorspellende waarde van meetinstrumenten en op beperkte schaal te experimenteren. Hiervoor kan worden aangesloten bij initiatieven van de voorlopergroep «verbetering kwaliteit instroom lerarenopleidingen».

Conclusies uit literatuurreview

Om inzicht te krijgen in wat er uit internationaal onderzoek bekend is over de voorspellende effecten van bepaalde selectiecriteria, -instrumenten en -procedures die worden toegepast bij selectie tot toegang van lerarenopleidingen, is een systematische verkenning van literatuur uitgevoerd. Uit dit onderzoek, uitgevoerd door het Interfacultair Centrum voor Lerarenopleidingen, Onderwijsontwikkeling en Nascholing (ICLON) van de Universiteit Leiden en de Hogeschool van Amsterdam, is gebleken dat er nog weinig wetenschappelijke handvatten zijn voor het ontwerpen van goede selectieprocedures die een voorspellende waarde hebben ten aanzien van studiesucces en ten aanzien van de kwaliteit van het handelen in de beroepspraktijk. Daarnaast is er niet één enkel criterium dat een beslissende voorspellende waarde heeft ten aanzien van studiesucces of kwaliteit als (toekomstig) leraar. Een mix van criteria lijkt de meest valide manier van selecteren. Enkele specifieke resultaten zijn:

  • Het gemiddelde cijfer van studenten bij vooropleidingen heeft een sterke positieve correlatie met succes in de lerarenopleiding. Daarbij gaat het met name om de academische component van de opleiding.

  • De bestudeerde publicaties geven weinig uitsluitsel over motivatie als expliciete voorspellende factor voor succes in de studie of het beroep, en daarmee voor het belang van motivatie als criterium voor selectie.

  • Ten aanzien van persoonlijkheidseigenschappen zijn er feitelijk geen studies die de voorspellende waarde hiervan als zodanig hebben meegenomen of aangetoond.

  • Twee van de bestudeerde artikelen gaan expliciet in op beroepspecifieke vaardigheden en dan met name op communicatieve vaardigheden. Deze onderzoeken suggereren dat communicatieve vaardigheden wel voorspellend zijn ten aanzien van het studiesucces, maar niet ten aanzien van het functioneren in het beroep.

  • De voorspellende waarde van de selectieprocedure is niet voor alle sociale en culturele groepen even groot. Dat vestigt de aandacht op mogelijke bias van selectieprocedures. Dat kan betrekking hebben op taalvaardigheid, verbale capaciteiten, interpersoonlijke vaardigheden of leiderschapskwaliteiten. Die bias kan zowel ontstaan bij de feitelijke selectie, als bij de vooraanmelding in de vorm van zelfselectie doordat bepaalde groepen zich bij voorbaat terugtrekken als zij weten welke aspecten in de selectie aan de orde komen.

  • Programma’s van lerarenopleidingen kunnen onderling sterk van elkaar verschillen. Van een leraar in de onderbouw van het basisonderwijs worden andere accenten in kwaliteiten verwacht dan van een leraar in de bovenbouw van het vwo of in het speciaal onderwijs. Dat kan dus tot verschillende accenten leiden in selectieprocedures en criteria voor verschillende typen opleidingen.

Uit de literatuurreview blijkt dat selecteren ten bate van geschiktheid voor het beroep van leraar voorafgaand aan de lerarenopleiding momenteel met name een internationaal thema is. Er is behoefte aan meer onderbouwde kennis over de effecten van selectie voor de lerarenopleidingen in de Nederlandse context. Daarbij bieden initiatieven rond intakeprocedures, studiekeuzechecks, decentrale selectie en selectiemogelijkheden bij de verschillende typen lerarenopleidingen voldoende mogelijkheden om data te verzamelen.

Vervolgtraject

De onderzoeken hebben waardevolle resultaten opgeleverd, maar leiden nog niet tot eensluidende conclusies. Zo blijkt dat er verschillend gedacht wordt over de wenselijkheid om te selecteren op geschiktheid voor het toekomstige beroep voorafgaand aan de lerarenopleiding. Waar de ene groep vooral het positieve effect op de kwaliteit van de uitstroom en het imago van het beroep benadrukte, gaf de andere groep aan grote problemen te hebben met het risico dat iemand die toch een goede leraar had kunnen worden mogelijk uitgeselecteerd kan worden en niet de kans krijgt om zich tot die goede leraar te ontwikkelen. Daarnaast blijkt uit de literatuurreview dat niet één enkel criterium een beslissende voorspellende waarde heeft ten aanzien van studiesucces of kwaliteit als (toekomstig) leraar. Een mix van criteria lijkt de meest valide manier van selecteren. Wel is er behoefte aan meer onderzoek, onder andere naar de vraag welke selectie-instrumenten de beste voorspellende waarde hebben in de Nederlandse context en hoe de ideale mix van criteria eruitziet.

Recent zijn er bij de verschillende typen lerarenopleidingen diverse initiatieven rond intakeprocedures, studiekeuzechecks en selectiemogelijkheden bij decentrale selectie gestart. Graag wil ik dat deze initiatieven goed doorontwikkeld worden, dat de ontwikkelingen gemonitord worden, er onderlinge kennisdeling plaatsvindt en dat er onderzoek wordt gedaan naar de voorspellende waarde van meetinstrumenten. Dit wordt door de onderzoekers van de twee afgeronde onderzoeken aanbevolen. Over een paar jaar hebben we zo meer informatie over de vraag of aankomende studenten voor de lerarenopleidingen op een valide manier geselecteerd kunnen worden op geschiktheid voor het beroep van leraar. Hierbij wordt gekeken naar de sleutelelementen: kennis- en denkniveau, motivatie, professionele houding, persoonlijke eigenschappen en beroepsgerelateerde vaardigheden. Ik heb het NRO verzocht hieraan in nauwe samenwerking met de leden van de voorlopergroep «verhoging kwaliteit instroom» invulling te geven. In de Voortgangsrapportage en tijdens het algemeen overleg van 13 november 2014 heb ik verwezen naar initiatieven van de voorlopergroep «verhoging kwaliteit instroom» (Kamerstuk 27 923, nr. 198). Deze voorlopers werken met verschillende selectie- en intake- instrumenten die hieronder beschreven worden.

In overleg met de voorlopergroep en het NRO is besloten één onderzoek op te starten waarbij drie verschillende initiatieven gevolgd worden. Hier is voor gekozen aangezien de verschillende lerarenopleidingen verschillende soorten instrumenten en criteria hanteren en op deze manier meer zicht ontstaat op de effecten. Naast het monitoren van de effecten van de verschillende meetinstrumenten van de voorlopergroep, wordt dit onderzoek ook gebruikt voor kennisdeling. Dit betekent dat tijdens het onderzoek de betrokken initiatieven zowel van elkaar leren als evidentie opbouwen over wat werkt en wat niet. In het onderzoek staan in eerste instantie de volgende drie initiatieven van de voorlopergroep centraal:

  • Drie pabo’s die met een uitgebreide intake en dringende advisering werken.

  • Vier tweedegraads lerarenopleidingen Engels met een beperkt aantal beschikbare plaatsen werken met decentrale selectie bij numerus fixus. Het instrumentarium bevat een aantal stappen, waaronder een selectiedag met zowel een vakdidactische toets als een taaltoets, video opdracht, webcollege.

  • Eén universitaire lerarenopleiding geschiedenis gaat met ingang van het studiejaar 2015–2016 selecteren op basis van geschiktheid voor het beroep. Hier worden alle kandidaten die op basis van de toelatingseisen toelaatbaar zijn uitgenodigd voor een intake. De kandidaten dienen een pitch te geven en gaan in gesprek met de intake commissie.

Het NRO bereidt een Call for Proposals voor, in afstemming met de voorlopergroep. Naar verwachting kan op grond hiervan in het najaar een onderzoeksvoorstel worden gehonoreerd. Het onderzoek heeft een looptijd van vier jaar. Na twee jaar vindt er een tussenevaluatie plaats. Bij deze tussenevaluatie wordt gekeken welke gegevens dit onderzoek in ieder geval oplevert om over vier jaar meer zicht te krijgen op de vraag of aankomende studenten voor de lerarenopleidingen op een valide manier geselecteerd kunnen worden op geschiktheid voor het beroep van leraar. Indien nodig wordt dit onderzoek uitgebreid of een aanvullend onderzoek uitgezet. Belangrijk hierbij is dat de resultaten uit dit onderzoek geplaatst worden in de bredere context van onderzoek naar de effectiviteit van selectie, intake en studiekeuze-activiteiten in het Nederlandse hoger onderwijs. Ook vergelijkingen met de voorspellende waarde van de propedeutische fase van de lerarenopleiding voor geschiktheid van het beroep van leraar kunnen interessant zijn gezien de oriënterende, selecterende en verwijzende functie van deze fase.

In de voortgangsrapportages over de lerarenagenda zal ik u nader informeren over het verloop en de resultaten van het onderzoek.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker


X Noot
1

Kamerstuk 34 000 VIII, nr. 29

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
3

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven