27 923 Werken in het onderwijs

Nr. 102 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 september 2010

In de ontwerpbegroting 2010 (artikel 12) heb ik aangegeven dat ik u over de uitkomsten van het evaluatieonderzoek naar de regeling Tegemoetkoming Lerarenopleiding (regeling TLO) zal informeren. Met deze brief stuur ik u het rapport «Evaluatie TLO: Onderzoek naar het gebruik en de effecten van de regeling Tegemoetkoming Leraren Opleiding».1 Daarmee voldoe ik aan deze toezegging.

In 2001 is de Wet Tegemoetkoming Onderwijsbijdrage en Schoolkosten (WTOS) in werking getreden. Onder deze wet valt ook de regeling TLO. De regeling TLO beoogt mensen die geen recht (meer) hebben op studiefinanciering met een bijdrage in de studiekosten te stimuleren een lerarenopleiding te volgen. Dit leidt er uiteindelijk toe dat het toekomstige aanbod van leraren wordt vergroot. De toelage TLO is inkomensafhankelijk en bestaat uit twee componenten: een bijdrage in het collegegeld van maximaal € 567,23 en een bijdrage voor schoolkosten van maximaal € 639,84. Jaarlijks maken ongeveer 8000 mensen gebruik van de regeling.

Aanleiding voor de evaluatie

Het aflopen van de tijdelijke beleidsregel voor uitsluiting van het partnerinkomen vormt de directe aanleiding voor het evaluatieonderzoek (zie hieronder). Daarnaast is gekeken naar de gebruikswaarde en de effecten van de regeling.

In 2001 zijn de inkomensgrens en het tegemoetkomingsbedrag van de regeling TLO verhoogd en is de regeling gemaximeerd tot 24 maanden. Omdat in de WTOS wordt uitgegaan van het gezinsinkomen was het voorstel hiervoor ook te kiezen in de regeling TLO. Dit stuitte echter op veel bezwaren bij de doelgroep. Om aan die bezwaren tegemoet te komen is met ingang van schooljaar 2001–2002 een tijdelijke beleidsregel ingevoerd die het partnerinkomen buiten beschouwing liet.

Op 23 juni 2005 is de Algemene Wet Inkomensafhankelijke Regelingen (AWIR) ingevoerd. De AWIR vereist dat iedere inkomensafhankelijke regeling uitgaat van het verzamelinkomen van een gezin, zo ook de regeling TLO. Van deze norm kan alleen op zéér goede gronden worden afgeweken. Vanaf 2008 was het, als gevolg van de AWIR, niet meer mogelijk een uitzondering bij beleidsregel te maken voor de regeling TLO.

Om de evaluatie te kunnen afwachten alvorens het beleid te wijzigen is tot en met het studiejaar 2009–2010 een tijdelijke voorziening in de WTOS opgenomen die de uitzondering regelt.

Resultaten en bevindingen evaluatieonderzoek regeling TLO

Hieronder ga ik in op:

  • Het gebruik van de regeling

  • Het effect van de regeling

  • Het uitsluiten van het partnerinkomen

  • De aanbevelingen voor het vergroten van de bekendheid van de regeling

Gebruik van de regeling

Het aantal TLO-aanvragen dat wordt toegekend was de afgelopen jaren redelijk stabiel, ongeveer 8 000 per jaar. Het merendeel van de aanvragers heeft een laag persoonlijk inkomen en komt daardoor in aanmerking voor de maximale tegemoetkoming. De grootste groep, ongeveer 84 procent, volgt een deeltijd lerarenopleiding. Ongeveer 80 procent van die groep werkt naast de opleiding, waarvan ongeveer 50 procent al in het onderwijs.

Conclusie: de regeling voorziet in een vrij stabiele behoefte.

Het effect van de regeling

Vanaf 2001 is er zowel absoluut als relatief sprake van een toename in de lerarenopleidingen van de aantallen studenten zonder studiefinanciering. Dit kan een effect zijn van de regeling TLO, want het aantal aanvragen (en toekenningen) voor TLO is eveneens vanaf 2001 sterk gestegen. Na 2003 daalt dit aantal licht, maar blijft meer dan vóór 2001. In 2006 bijvoorbeeld vroegen 10 520 mensen TLO aan waarvan 9 527 een tegemoetkoming toegekend hebben gekregen.

De gebruikers van de regeling beoordelen deze als positief. Dat er een financiële tegemoetkoming bestaat voor studenten in de lerarenopleiding zonder studiefinanciering vindt vrijwel iedereen (zeer) goed.

Voor 16 procent van de doelgroep heeft de regeling TLO een grote tot zeer grote rol gespeeld bij het maken van een keuze voor een lerarenopleiding. In totaal 13 procent van de doelgroep geeft aan dat zij zonder de regeling TLO (waarschijnlijk) niet aan de opleiding was begonnen. Van degenen die voortijdig met hun lerarenopleiding zijn gestopt en die geen toelage TLO ontvingen, denkt een vijfde dat zij met een toelage de studie wel hadden voortgezet. Eén op de 10 afgestudeerden die geen toelage TLO kregen, vermoedt dat zij de studie mét een toelage sneller hadden afgerond.

Uiteraard spelen ook andere motieven een rol om in te stromen in de lerarenopleiding en fungeert de tegemoetkoming vooral als extra duwtje in de rug om een lerarenopleiding te gaan volgen. De regeling heeft een stimulerend effect op de instroom in de lerarenopleiding en de snelheid waarmee de opleiding wordt afgerond. Het effect is groter naarmate het (gezins)inkomen lager is.

Conclusie: meer mensen gaan als gevolg van de regeling TLO een lerarenopleiding doen of maken deze sneller af.

Het uitsluiten van het partnerinkomen

Een specifieke beleidsregel die in het onderzoek is geëvalueerd, is het niet meetellen van het partnerinkomen bij de bepaling van de toelage TLO. Bijna tweederde van de aanvragers met een verdienende partner gaat er vanuit dat bij het meetellen van het partnerinkomen hun toelage zou dalen. Toch zou 90% van deze groep in dat geval ook met de lerarenopleiding zijn begonnen. Dit is een opvallend resultaat, omdat er in 2001 veel discussie ontstond over het meetellen van het partnerinkomen. Er werd verwacht dat hierdoor te weinig mensen in aanmerking zouden komen en daardoor minder mensen een lerarenopleiding zouden kiezen. De groepen die het meeste effect zien van de beleidsregel zijn de studerenden met een laag eigen inkomen (minder dan € 8 000) en met een partnerinkomen tussen de € 20 000 en € 30 000.

Conclusie: het effect van het niet meetellen van het partnerinkomen op het aantal deelnemers van de TLO lijkt dus beperkt.

Aanbeveling voor vergroten bekendheid

Van de totale onderzochte groep van potentiële deelnemers is een kwart niet op de hoogte van de regeling. Van de respondenten in de lerarenopleidingen die geen aanvraag voor een toelage TLO hadden gedaan bleek driekwart de regeling niet te kennen. In een deelonderzoek onder studenten die nooit aan een lerarenopleiding begonnen zijn, maar dit wel zeer sterk overwogen hebben, blijkt 71 procent nog nooit van de regeling TLO te hebben gehoord. Hier lijkt sprake van een groep potentiële leraren die wellicht met de TLO voor het beroep van leraar kunnen worden geïnteresseerd.

Conclusie: de bekendheid van de regeling is voor verbetering vatbaar. Daarmee kan het bereik van de regeling in termen van potentiële leraren worden vergroot.

Actualiteit van de regeling

Het primaire doel van de regeling TLO is om het (toekomstige) aanbod van leraren te vergroten. De situatie op de onderwijsarbeidsmarkt maakt dat nog steeds nodig. Van alle arbeidsmarktsectoren heeft het onderwijs het grootste aandeel oudere werknemers. Gemiddeld voor de gehele arbeidsmarkt is 25 procent van de werknemers 50 jaar of ouder; voor de onderwijssectoren ligt dat aandeel aanzienlijk hoger. In het primair onderwijs was in 2008 36 procent van de leerkrachten 50 jaar of ouder. In het voortgezet onderwijs, middelbaar en hoger beroepsonderwijs was 43, 56 resp. 46 procent van het onderwijzend personeel 50 jaar of ouder. In de komende jaren gaan dus veel leraren met pensioen.

Het blijft dus belangrijk om de aantrekkelijkheid van het beroep van leraar te vergroten en de instroom in de lerarenopleidingen te stimuleren. Zo beschouwd, acht ik het wenselijk alle mogelijkheden te benutten om leraren aan te trekken.

Concluderend

Op grond van de resultaten van de evaluatie concludeer ik dat de regeling TLO eraan bijdraagt dat meer mensen een lerarenopleiding gaan volgen, dan wel sneller afmaken. De regeling levert daarmee een effectieve bijdrage aan de bestrijding van het lerarentekort. De bekendheid van de regeling TLO is echter voor verbetering vatbaar. In overleg met DUO, de uitvoerder van de regeling, zal ik bezien hoe de bekendheid kan worden vergroot.

Er zijn aan de evaluatie geen argumenten te ontlenen om nog langer af te wijken van het wettelijke regime van de AWIR dat het meetellen van het inkomen van de partner als regel heeft bij inkomensafhankelijke regelingen. Vanaf schooljaar 2010–2011 telt het partnerinkomen daarom mee bij het bepalen van de hoogte van de toelage TLO. Hiervoor is geen ingreep nodig, de tijdelijke uitzondering in de wet vervalt met ingang van het studiejaar 2010–2011. De regeling wordt hiermee in overeenstemming gebracht met de AWIR.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven