27 923
Werken in het onderwijs

nr. 10
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 27 juni 2002

Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen1 bestond de behoefte over de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen d.d. 30 mei 2002 inzake tekort schoolleiders primair onderwijs (27 923, nr. 9) enkele vragen en opmerkingen aan de minister voor te leggen. Bij brief van 25 juni 2002 heeft de minister de vragen en opmerkingen beantwoord. De vragen en antwoorden zijn hieronder afgedrukt.

De fungerend voorzitter van de commissie,

Van de Camp

De griffier voor dit verslag,

Bregman

I VRAGEN EN OPMERKINGEN VANUIT DE COMMISSIE

Vragen en opmerkingen van leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van de plannen van de minister met betrekking tot het aanstellen van schoolleiders zonder onderwijsbevoegdheid in het basisonderwijs. Zij hebben echter nog wel enkele vragen.

Het wetsvoorstel Beroepen in het Onderwijs is controversieel verklaard. In hoeverre kan de minister via deze plannen anticiperen op de inhoud van dit wetsvoorstel?

Wat bedoelt de minister precies met relevante managementervaring als het gaat om schoolleiders zonder onderwijsbevoegdheid?

In het basisonderwijs is er in veel gevallen geen sprake van een fulltime directeur of adjunct-directeur. Kan de minister aangeven om hoeveel fulltime-vacatures en om hoeveel daadwerkelijke vacatures het hier gaat?

Zou het probleem van het tekort aan schoolleiders eventueel opgelost kunnen worden door de directeuren en adjunct-directeuren meer faciliteiten aan te bieden? Is het inderdaad zo dat één van de oorzaken voor het tekort gelegen is in het te weinig flexibel inzetten van faciliteiten voor de betreffende functionarissen?

Is er een relatie tussen het tekort aan schoolleiders en het aantal fusies in het onderwijs, waardoor men in de nieuwe situatie overschakelt op bovenschools management?

Vragen en opmerkingen van leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de minister inzake het tekort aan schoolleiders in het primair onderwijs en over de initiatieven om schoolleiders te werven. Met deze brief wordt uitvoering gegeven aan de motie Barth c.s. (28 000 VIII, nr. 60), die mede door de VVD is ondertekend. Zij stemmen derhalve in met voorgestelde maatregelen.

Vragen en opmerkingen van leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA constateren tevreden dat de minister de motie Barth integraal heeft overgenomen. Dit is hard nodig in verband met het grote tekort aan directeuren in het basisonderwijs waardoor de kwaliteit van het onderwijs ernstig wordt bedreigd.

Vragen en opmerkingen van leden van de GroenLinks-fractie

Het toenemend gebrek aan directeuren in het basisonderwijs vormt een fundamenteel gevaar voor de kwaliteit van het basisonderwijs. Deze constatering betekent dat naar alternatieve oplossingen voor dit tekort aan schoolleiders gezocht dient te worden. Één van de mogelijkheden daartoe is het introduceren van een mogelijkheid nieuwe schoolleiders aan te trekken zonder onderwijsbevoegdheid. Op deze verruiming van de benoemingsmogelijkheden in de WBIO wil de minister vooruit lopen door basisscholen op de eventuele inwerkingtreding van de WBIO de mogelijkheid te bieden gebruik te maken van deze regeling. De leden van de GroenLinks-fractie erkennen de problematiek van de tekorten, en zien de noodzaak van deze verruiming gezien deze problematiek. De kwaliteit van het onderwijs komt hierdoor immers ontoelaatbaar in het geding. Juist nu van basisscholen meer autonomie en zelfstandigheid wordt verwacht, is goed en voldoende leiderschap essentieel. En voor goed leiderschap is een onderwijsbevoegdheid niet per se noodzakelijk. Toch zien de leden van de GroenLinks-fractie in deze verruiming een gevaar als deze verruiming niet gepaard gaat met nauwkeurige criteria waar schoolleiders aan behoren te voldoen.

Is de minister niet van mening dat er enige voorwaarden op het vlak van onderwijskundig leiderschap aan de zij-instromende schoolleiders gesteld zouden moeten worden?

Wat is het oordeel van de minister over het verplicht stellen van een assessment en daaropvolgend opleidingstraject voor schoolleiders zonder onderwijsbevoegdheid?

Welke maatregelen neemt de minister om het opstellen van een effectief competentie-profiel voor schoolleiders in het primair onderwijs te stimuleren?

Welke mogelijkheden ziet de minister om de beroepsgroep van schoolleiders in het primair onderwijs te ondersteunen en te prikkelen in het op peil houden van hun vakbekwaamheid, zo vragen deze leden.

Vragen en opmerkingen van leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel van de minister om nieuw aan te stellen schoolleiders zonder onderwijsbevoegdheid in het primair onderwijs te gedogen. Deze leden erkennen dat de politiek alles op alles moet zetten om het tekort aan schoolleiders op te heffen. De voorgestelde maatregel zou daar aan kunnen bijdragen. Niettemin zijn de leden van de SP-fractie van mening dat enkele eisen aan het schoolleiderschap gesteld mogen worden, teneinde de kwaliteit en het imago van het onderwijs te waarborgen. Nu is alleen de eis gesteld dat de schoolleider zonder onderwijsbevoegdheid geen les mag geven. Deze leden vinden dat onvoldoende.

De leden van de SP-fractie vragen of de minister van mening is dat een te benoemen schoolleider zonder bewijs van bekwaamheid in staat is om het onderwijsproces inhoudelijk aan te sturen. Ook willen zij weten wat de minister precies bedoelt met «een passende overgangsregeling». Wanneer kan de Kamer deze verwachten? Is de minister van plan om daarin bekwaamheidseisen op te nemen? En wat voor eisen worden aan schoolleiders gesteld in de WBIO? Graag een toelichting.

De leden van de SP-fractie zijn van mening dat nieuw te benoemen schoolleiders alsnog binnen een bepaalde termijn een onderwijsbevoegdheid of op zijn minst een bevoegdheid tot klassenassistent dienen te behalen. Daarmee wordt gegarandeerd dat de schoolleider ervaring heeft met klassensituaties. Idealiter zou iedere schoolleider permanent een dagdeel van de week voor de klas moeten blijven staan. Dit om te voorkomen dat er een onwenselijke afstand tussen leraar en management komt. Deze leden vinden het van groot belang dat het management van een (basis)school in handen is van mensen die een onderwijsbevoegdheid hebben. Zij vragen hierover het oordeel van de minister.

Naast bovenstaande eisen, vinden de leden van de SP-fractie in navolging van de onderwijsbond CNV, dat aan schoolleiders in het primair onderwijs bepaalde bekwaamheidseisen gesteld mogen worden. Van een schoolleider mag bijvoorbeeld verwacht worden dat hij kwaliteiten moet hebben ten aanzien van vormgeving en begeleiding van onderwijskundige (vernieuwings)processen. Een en ander zou via een assessment getoetst kunnen worden, op basis waarvan de aard en de duur van een opleidingstraject wordt overeengekomen. De leden zijn benieuwd naar het oordeel van de minister over dit voorstel.

Vragen en opmerkingen van leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie kunnen op zich instemmen met de mogelijkheid om een (adjunct-)directeur te benoemen zonder onderwijsbevoegdheid voor het primair onderwijs. Deze leden vinden het wel belangrijk dat de onbevoegde schoolleider die aangesteld wordt op een basisschool, bijgeschoold wordt in pedagogische en didactische vaardigheden tot een zodanig niveau, dat de directeur in geval van nood vervanging in de klas kan doen. Graag een reactie van de minister hierop.

Vragen en opmerkingen van leden van de SGP-fractie

Ook de leden van de SGP-fractie nemen regelmatig en met toenemende zorg kennis van de immer stijgende vacaturenood voor leidinggevenden in het primair onderwijs. Bij herhaling werd in het verleden door genoemde leden het initiatief genomen om de voorwaarden (salarieel en rechtspositioneel) waaronder schooldirecteuren werken, zo gunstig mogelijk te doen zijn, in de hoop hen in hun taak «vast te houden». Helaas werden in cao-onderhandelingen regelmatig andere prioriteiten gesteld. De leden van de SGP-fractie stemmen in met het beleid om al het mogelijke te doen om aan de vacaturenood in het onderwijs tegemoet te komen. Daarom hebben deze leden mede steun gegeven aan de motie over de onderwijsbevoegdheid van leidinggevenden in het primair onderwijs, teneinde de kwaliteit van het onderwijs zoveel mogelijk op peil te houden. Met het oog op die kwaliteit mag het geven van leiding in het primair onderwijs door personen zonder onderwijsbevoegdheid echter niet ongeclausuleerd plaatsvinden. Voor wat betreft het lesgeven is daarin voorzien. De leden van de SGP-fractie vragen daarnaast ook nadrukkelijk aandacht voor het onderwijskundig leiderschap. In dat verband vragen zij de regering een inhoudelijke reactie op de brief van de onderwijsbond CNV.

Is de regering met de leden van de SGP-fractie van mening dat het onderwijskundig leiderschap, indien van toepassing, een standaard onderdeel dient te vormen van de in de brief van de regering genoemde «overige benoemingsvereisten», waaraan ten allen tijde moet worden voldaan? Ligt het in dat geval niet voor de hand om centraal een voorwaarde ten aanzien van het onderwijskundig leiderschap voor leidinggevenden in het primair onderwijs te formuleren?

II REACTIE VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN

Reactie op vragen en opmerkingen van leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van de plannen van de minister. Zij hebben echter nog wel enkele vragen.

Het wetsvoorstel Beroepen in het Onderwijs is controversieel verklaard. In hoeverre kan de minister via deze plannen anticiperen op de inhoud van dit wetsvoorstel?

Het onderdeel van de Wet BIO waar de brief van 30 mei jl. betrekking op heeft, geniet blijkens de breed ondertekende motie-Barth de steun van het overgrote deel van de Kamer. De regering en de Kamer staan achter dit initiatief. De brief gaat over het buiten toepassing laten van een wettelijke vereiste dat nu een obstakel blijkt voor het bestrijden tekorten op scholen. Met de brief die ik mede namens mijn ambtgenoot van Justitie aan de Kamer zond, is aan alle zorgvuldigheidsvereisten van een anticiperend besluit voldaan (die vereisten zijn te vinden in Kamerstukken II 1996/1997, 25 085, nr.2, p. 15 33 e.v.):

1 de brief anticipeert op een gedeelte van nieuwe wetgeving dat niet controversieel is; daarmee gaat het om een uitzonderingssituatie;

2 aangezien nieuwe wetgeving op dit punt eraan zit te komen, heeft dit besluit een tijdelijk karakter;

3 het is een expliciet besluit aangezien het duidelijk aan de Kamer kenbaar is gemaakt met de bijbehorende belangenafweging;

4 door voorlegging aan de Kamer wordt ook voorzien in een democratische controle van dit besluit.

Het bevoegd gezag van een school kan overigens, als eerstverantwoordelijke voor de kwaliteit van aan te stellen of te benoemen personeel, het vereiste van een onderwijsbevoegdheid wel zelf blijven stellen of het als aanbeveling in de beoordeling van sollicitanten meenemen. Het bevoegd gezag kan er immers voor kiezen, de huidige regels gewoon onverkort toe te passen, ondanks de nu geboden ruimte.

Wat bedoelt de minister precies met relevante managementervaring als het gaat om schoolleiders zonder onderwijsbevoegdheid?

Daarmee wordt bedoeld dat het bevoegd gezag dat wil aanstellen of benoemen, zal moeten beoordelen of de ervaring waarover betrokkene beschikt, voldoende relevant is en van voldoende niveau is voor de managementtaak die hij of zij moet vervullen. Een nadere uitwerking daarvan door mij ligt niet voor de hand.

In het basisonderwijs is er in veel gevallen geen sprake van een fulltime directeur of adjunct-directeur. Kan de minister aangeven om hoeveel fulltime-vacatures en om hoeveel daadwerkelijke vacatures het hier gaat?

De meest recente gegevens op dat punt betreffen het vierde kwartaal van 2001. In dat kwartaal waren er bij het directiepersoneel in het primair onderwijs 199 openstaande vacatures in voltijdbanen (de cijfers hebben betrekking op zowel reguliere vacatures als vervangingsvacatures van meer dan drie weken) hetgeen overeenkwam met 222 daadwerkelijke vacatures. De verwachting is dat het aantal vacatures in het eerste kwartaal van 2002 weer zal toenemen i.v.m. seizoensfluctuatie.

Zou het probleem van het tekort aan schoolleiders eventueel opgelost kunnen worden door de directeuren en adjunct-directeuren meer faciliteiten aan te bieden? Is het inderdaad zo dat één van de oorzaken voor het tekort gelegen is in het te weinig flexibel inzetten van faciliteiten voor de betreffende functionarissen?

Er zijn diverse oorzaken voor het feit dat er minder belangstelling is voor de functie van schoolleider dan op dit moment gewenst is. De wijze waarop op het niveau van de school faciliteiten worden ingezet, zou in een aantal gevallen een van die oorzaken kunnen zijn. Ik heb daarover echter geen concrete gegevens. In het voorstel van Wet op de beroepen in het onderwijs is de mogelijkheid opgenomen om schoolleiders te benoemen die niet over een onderwijsbevoegdheid beschikken. Ik wil erop wijzen dat het in dat kader niet gaat om een maatregel die tekorten moet tegengaan, maar dat het in eerste instantie erom gaat onnodige belemmeringen weg te nemen. De directeur of adjunct-directeur die geen taken zal verrichten waarvoor bij wet bekwaamheidseisen zijn vastgesteld (i.c. lesgeven), zou niet moeten worden verplicht om wél aan die bekwaamheidseisen te voldoen. Dat nu daarop wordt geanticipeerd, heeft wél rechtstreeks verband met het actuele tekort.

Is er een relatie tussen het tekort aan schoolleiders en het aantal fusies in het onderwijs, waardoor men in de nieuwe situatie overschakelt op bovenschools management?

Ik beschik op dit punt niet over voldoende harde gegevens. Wel wil ik opmerken dat de afname van het aantal scholen door fusies in het primair onderwijs zich voornamelijk heeft voorgedaan in de eerste helft van de jaren '90; het gaat hierbij om een daling met zo'n 14%. Tussen 1996 en 2001 is sprake van een veel geringere daling, namelijk ongeveer 2%.

Reactie op vragen en opmerkingen van leden van de fracties van VVD en PvdA

De leden van de fracties van VVD en PvdA stemmen met de maatregelen in.

Reactie op vragen en opmerkingen van leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de fractie van GroenLinks erkennen de problematiek van de tekorten en zien de noodzaak van deze verruiming. Toch zien zij daarin een gevaar als deze verruiming niet gepaard gaat met nauwkeurige criteria waar schoolleiders aan behoren te voldoen. Is de minister niet van mening dat er enige voorwaarden op het vlak van onderwijskundig leiderschap aan de zij-instromende schoolleiders gesteld zouden moeten worden?

Met de leden van de fractie van GroenLinks, ben ik van mening dat schoolleiders moeten beschikken over competenties op die terreinen waarop zij belangrijke taken gaan vervullen. Het bevoegd gezag dat wil aanstellen of benoemen zal zich er eerst van moeten vergewissen dat betreffende competenties inderdaad in voldoende mate aanwezig zijn. Dat is ook in lijn met het wetvoorstel WBIO. De WBIO maakt het mogelijk dat bij AMvB bekwaamheidseisen worden vastgesteld op het punt van onderwijskundig leiderschap. In de gedrukte stukken over het wetsvoorstel wordt erop gewezen dat de beroepsgroep van schoolleiders op dit punt zelf al belangrijke en door mij ondersteunde initiatieven heeft genomen. Om die reden heb ik in die stukken dan ook aangegeven er vooralsnog vanaf te zien van die mogelijkheid gebruik te maken.

Wat is het oordeel van de minister over het verplicht stellen van een assessment en daaropvolgend opleidingstraject voor schoolleiders zonder onderwijsbevoegdheid?

Het is niet mijn bedoeling een assessment en een daaropvolgend opleidingstraject verplicht te stellen. Ik heb tot heden ook niet overwogen dergelijke bepalingen in de wet BIO op te nemen. Deze stellingname hangt samen met mijn opvatting dat het de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag is, om zelf de bij werving passende instrumenten te kiezen. Dat het bevoegd gezag desgewenst kan beschikken over een goed instrumentarium is wel van belang. Om die reden ben ik dan ook bereid op korte termijn de ontwikkeling van een aangepast assessment en gerichte scholing eenmalig te ondersteunen. Een daarop gericht pilotproject op initiatief van de gezamenlijke werkgeversorganisaties en de schoolleidersorganisatie AVS gaat binnenkort van start.

Welke maatregelen neemt de minister om het opstellen van een effectief competentie-profiel voor schoolleiders in het primair onderwijs te stimuleren? Welke mogelijkheden ziet de minister om de beroepsgroep van schoolleiders in het primair onderwijs te ondersteunen en te prikkelen in het op peil houden van hun vakbekwaamheid?

De Nederlandse Schoolleidersacademie (NSA) heeft op dat terrein interessante initiatieven genomen die door mij financieel worden ondersteund. Zo heeft men binnenkort een competentieprofiel gereed en werkt men aan een beroepsstandaard en register voor competente schoolleiders. Tevens is de NSA bezig een systeem te ontwikkelen van accreditatie en certificering van het professionaliseringsaanbod voor schoolleiders.

Reactie op vragen en opmerkingen van leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie erkennen dat de politiek alles op alles moet zetten om het tekort aan schooleiders op te heffen. De voorgestelde maatregel zou daaraan kunnen bijdragen. Niettemin zijn deze leden van mening dat enkele eisen aan het schoolleiderschap gesteld mogen worden, teneinde de kwaliteit en het imago van het onderwijs te waarborgen. Nu is alleen de eis gesteld dat de schoolleider zonder onderwijsbevoegdheid geen les mag geven. Deze leden vinden dat onvoldoende.

In antwoord op vragen van de leden van de fracties van CDA en GroenLinks, heb ik al aangegeven dat ook ik van mening ben dat eisen gesteld mogen worden aan personen die schoolleider willen worden, of zij nu van binnen het onderwijs zelf komen en dus over een onderwijsbevoegdheid beschikken of van buiten het onderwijs worden aangetrokken. Het schoolleiderschap is immers in de school een belangrijke functie. Het bevoegd gezag dat aanstelt of benoemt heeft een belangrijke verantwoordelijkheid bij de beoordeling of kandidaten over voldoende ontwikkelde competenties beschikken. Aanvullende, in regelgeving vastgelegde eisen, worden op dit moment niet overwogen. De wet BIO zal het echter wel mogelijk maken om dergelijke eisen als het gaat om onderwijskundig leiderschap, indien nodig, vast te stellen.

De leden van de SP-fractie vragen of de minister van mening is dat een te benoemen schoolleider zonder bewijs van bekwaamheid in staat is om het onderwijsproces inhoudelijk aan te sturen.

Uit de antwoorden op eerdere vragen moge duidelijk worden dat ik van mening ben dat het onderwijskundig leiderschap van groot belang is en dat de daarvoor benodigde competenties niet moeten worden onderschat. Echter, ik ben niet van mening dat uitsluitend het bezit van een onderwijsbevoegdheid aantoont dat kandidaten over de vereiste competenties beschikken.

Ook willen de leden van de SP-fractie weten wat de minister precies bedoelt met «een passende overgangsregeling». Wanneer kan de Kamer deze verwachten? Is de minister van plan om daarin bekwaamheidseisen op te nemen?

Een overgangsregeling is noodzakelijk in het geval dat de wetgever te zijner tijd een ander besluit neemt dan nu in de Wet BIO is opgenomen, namelijk dat bij het niet hebben van lesgevende taken een (adjunct-)directeur geen onderwijsbevoegdheid hoeft te hebben en ook geen andere voorwaarden gesteld worden aan de benoeming of aanstelling. Indien uiteindelijk (wat niet te verwachten is, getuige de motie-Barth) de nu bestaande eis intact blijft en dus ook een directeur zonder lesgevende taken een onderwijsbevoegdheid moet blijven hebben, kunnen er intussen directeuren zijn benoemd die niet aan die eis voldoen. Zij mogen rekenen op een overgangsregeling die hun positie beschermt in het geval de wetgever uiteindelijk anders beslist. De Kamer zal bij zo'n overgangsregeling vanzelfsprekend worden betrokken, want daarvoor zal een wettelijke voorziening noodzakelijk zijn. En dan komen alle aspecten van die voorziening voluit over het voetlicht.

Voor het overige geldt dat het bevoegd gezag een verantwoordelijkheid heeft als het gaat om het onderhouden van de bekwaamheid van het personeel, waaronder de (adjunct)schoolleiders.

Wat voor eisen worden aan schoolleiders gesteld in de WBIO?

In antwoord op vragen van deze leden maar ook van de leden van de fracties van CDA en GroenLinks is aangegeven dat op grond van de Wet BIO bekwaamheidseisen kunnen worden vastgesteld op het terrein van het onderwijskundig leiderschap, maar dat van die mogelijkheid vooralsnog geen gebruik zal worden gemaakt, vooral ook doordat de beroepsgroep zelf interessante initiatieven op dit terrein heeft genomen.

De leden van de SP-fractie zijn van mening dat nieuw te benoemen schoolleiders alsnog binnen een bepaalde termijn een onderwijsbevoegdheid of op zijn minst een bevoegdheid tot klassenassistent dienen te behalen. Daarmee wordt gegarandeerd dat de schoolleider ervaring heeft met klassensituaties. Idealiter zou iedere schoolleider permanent een dagdeel van de week voor de klas moeten blijven staan. Dit om te voorkomen dat er een onwenselijke afstand tussen leraar en management komt. Deze leden vinden het van groot belang dat het management van een (basis)school in handen is van mensen die een onderwijsbevoegdheid hebben. Zij vragen hierover het oordeel van de minister.

Uit mijn antwoord op eerder vragen, alsmede uit de keuzen die bij het wetsvoorstel BIO zijn gemaakt en de onderbouwing daarvan in de betreffende gedrukte stukken, kunnen de leden van de fractie van de SP afleiden dat ik hun oordeel niet deel. Er is naar mijn mening geen dwingende reden dat de wetgever een onderwijsbevoegdheid eist van personeel dat niet met het geven van onderwijs zal worden belast.

Naast door de leden van de SP-fractie genoemde eisen, vinden die leden, in navolging van de onderwijsbond CNV, dat aan schoolleiders in het primair onderwijs bepaalde bekwaamheidseisen gesteld mogen worden. Van een schoolleider mag bijvoorbeeld verwacht worden dat hij kwaliteiten moet hebben ten aanzien van vormgeving en begeleiding van onderwijskundige (vernieuwings)processen. Een en ander zou via een assessment getoetst kunnen worden, op basis waarvan de aard en de duur van een opleidingstraject wordt overeengekomen. De leden zijn benieuwd naar het oordeel van de minister over dit voorstel.

Op deze vragen is reeds ingegaan in de antwoorden op vragen van deze leden en in antwoord op vragen van de leden van de fractie van GroenLinks.

Reactie op vragen en opmerkingen van leden van de D66-fractie

De leden van de fractie van D66 kunnen op zich instemmen met de mogelijkheid om een (adjunct)directeur te benoemen zonder onderwijsbevoegdheid voor het primair onderwijs. Zij vinden het wel belangrijk dat de onbevoegde schoolleider die aangesteld wordt op een basisschool, bijgeschoold wordt in pedagogische en didactische vaardigheden tot een zodanig niveau, dat de directeur in geval van nood vervanging in de klas kan doen. Zij vragen een reactie van de minister hierop.

Een van de taken van de directeur zal zijn te voorzien in een oplossing bij plotselinge afwezigheid van de leraar. Daarvoor heeft hij verschillende mogelijkheden. Eén daarvan is dat hij zelf daarbij een rol speelt, een mogelijkheid die hij alleen kan kiezen als hij tot het spelen van zo'n rol bevoegd is.

Reactie op vragen en opmerkingen van leden van de SGP-fractie

De leden van de fractie van de SGP stemmen in met het beleid om al het mogelijke te doen om aan de vacaturenood in het onderwijs tegemoet te komen. Daarom hebben zij mede steun gegeven aan de motie over de onderwijsbevoegdheid van leidinggevenden in het primair onderwijs teneinde de kwaliteit van het onderwijs zoveel mogelijk op peil te houden. Zij menen echter met het oog op die kwaliteit, dat het geven van leiding in het primair onderwijs door personen zonder onderwijsbevoegdheid echter niet ongeclausuleerd mag plaatsvinden. Voor wat betreft het lesgeven is daarin voorzien. De leden van de SGP-fractie vragen daarnaast ook nadrukkelijk aandacht voor het onderwijskundig leiderschap. In dat verband vragen zij de regering een inhoudelijke reactie op de brief van de onderwijsbond CNV.

Op deze vragen is reeds ingegaan in de antwoorden op vragen van de leden van de fracties van GroenLinks en de SP.

Is de regering met de leden van de SGP-fractie van mening dat het onderwijskundig leiderschap, indien van toepassing, een standaard onderdeel dient te vormen van de in de brief van de regering genoemde «overige benoemingsvereisten», waaraan te allen tijde moet worden voldaan. Ligt het in dat geval niet voor de hand om centraal een voorwaarde ten aanzien van het onderwijskundig leiderschap voor leidinggevenden in het primair onderwijs te formuleren?

De in de brief bedoelde «overige benoemingsvereisten» zijn geen eisen van inhoudelijke aard, maar betreffen het vereiste van het bezit van een verklaring omtrent het gedrag en het feit dat men niet krachtens rechterlijke uitspraak is uitgesloten van het geven van onderwijs.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), fng. voorzitter, Van der Hoeven (CDA), Lambrechts (D66), Rijpstra (VVD), Cornielje (VVD), B. M. de Vries (VVD), Dijksma (PvdA), Atsma (CDA), Ross-van Dorp (CDA), Hamer (PvdA), Nicolaï (VVD), Vendrik (GroenLinks), Albayrak (PvdA), Mosterd (CDA), Van Ruiten (LPF), Bonke (LPF), Vergeer-Mudde (SP), Jense (LN), Tichelaar (PvdA), Bijlhout (LPF), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), J. M. de Vries (CDA), Azough (GroenLinks), Wijnschenk (LPF).

Plv. leden: Veling (ChristenUnie), Ferrier (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Dittrich (D66), Vacature (VVD), Vacature (VVD), Vacature (VVD), Vacature (PvdA), Hessels (CDA), Van Bochove (CDA), Vacature (PvdA), Vacature (CDA), Vacature (GroenLinks), Vacature (PvdA), Çörüz (CDA), Zeroual (LPF), Eberhard (LPF), Van Bommel (SP), Teeven (LN), Vacature (PvdA), Wiersma (LPF), Joldersma (CDA), Vacature (CDA), Halsema (GroenLinks), Hoogendijk (LPF).

Naar boven