27 921
Wijziging van de Wet havenstaatcontrole in verband met richtlijn nr. 1999/97/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 13 december 1999 (PbEG L 331) houdende wijziging van richtlijn nr. 95/21/EG inzake havenstaatcontrole

B
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 20 juli 2001 en het nader rapport d.d. 4 september 2001, aangeboden aan de Koningin door de minister van Verkeer en Waterstaat. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 25 juni 2001, no.01.003025, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Verkeer en Waterstaat, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting tot wijziging van de Wet havenstaatcontrole in verband met richtlijn nr.1999/97/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 13 december 1999 (PbEG L 331) houdende wijziging van richtlijn nr. 95/21/EG inzake havenstaatcontrole.

Het voorstel van wet strekt tot implementatie van richtlijn nr.1999/97/EG (Pb EG L 331) van 13 december 1999 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen houdende wijziging van richtlijn nr. 95/21/EG betreffende de naleving, met betrekking tot de schepen die gebruik maken van havens in de Gemeenschap en varen in de onder de jurisdictie van de lid-staten vallende wateren, van internationale normen op het gebied van de veiligheid van schepen, voorkoming van verontreiniging en leef- en werkomstandigheden aan boord (havenstaatcontrole) (hierna: de richtlijn).

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 25 juni 2001, nr. 01 003025, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen.

Dit advies, gedateerd 20 juli 2001, nr. W09.01 0284/V, bied ik U hierbij aan.

1. In deel II van bijlage I bij de richtlijn is bepaald dat de Commissie binnen drie maanden na aanpassing van de zogenaamde prioriteitsfactor kan beslissen dat deze niet van toepassing is in het kader van de richtlijn. De prioriteitsfactor is van belang voor het bepalen van de volgorde van inspectie van de met voorrang te inspecteren schepen en wordt vastgesteld binnen het kader van het in 1982 te Parijs gesloten Memorandum van Overeenstemming inzake het toezicht op schepen door de havenstaat (hierna: MOU). Om zodanige beslissingen in de toekomst te kunnen implementeren, aldus de toelichting (bladzijde 4), zal artikel 12 van de Regeling havenstaatcontrole worden aangepast.

De Raad acht een nadere verduidelijking van deze mededeling gewenst.

1. Naar aanleiding van de opmerking van de Raad is opnieuw bezien hoe bijlage I, deel II, laatste alinea, van richtlijn nr. 1999/97/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 13 december 1999 (PbEG L 331), houdende wijziging van richtlijn nr. 95/21/EG inzake havenstaatcontrole, dient te worden geïmplementeerd. Op grond van die alinea kan de Europese Commissie besluiten om geen toepassing te geven aan een prioriteitsfactor die is vastgesteld in het kader van het in 1982 te Parijs gesloten Memorandum van Overeenstemming inzake het toezicht op schepen door de havenstaat.

Bij nader inzien is het niet noodzakelijk om de genoemde alinea die, zoals gezegd, de Commissie een bevoegdheid verleent, nu reeds te implementeren. Het verdient de voorkeur om pas op het moment dat de Commissie gebruik maakt van die bevoegdheid en een beslissing neemt als bovenbedoeld, de Regeling havenstaatcontrole te wijzigen teneinde aan de beslissing van de Commissie uitvoering te geven.

De memorie van toelichting is dienovereenkomstig aangepast.

2. In de toelichting wordt aandacht besteed aan de samenhang van het voorstel van wet met de Wet bescherming persoonsgegevens voorzover het betreft de verstrekking en verwerking van gegevens van aangehouden geïnspecteerde schepen. Hoewel het in essentie gaat om productgegevens kunnen deze in een bepaalde context (bijvoorbeeld als de exploitant van een schip een natuurlijk persoon is) functioneren als persoonsgegevens. Met het in de Wet bescherming persoonsgegevens neergelegde beginsel dat niet meer gegevens mogen worden verwerkt dan voor de uitvoering van een wettelijke verplichting nodig is zou, naar het zich laat aanzien, onder omstandigheden spanning kunnen ontstaan. De richtlijn verplicht de Minister van Verkeer en Waterstaat de gegevens in te voeren in het electronische informatiesysteem Sirenac dat opgezet is door de lidstaten van de Internationale Maritieme Organisatie die betrokken zijn bij het MOU. Aangezien, zoals hiervoor aangehaald, de Commissie kan besluiten een in het kader van MOU vastgestelde prioriteitsfactor niet toe te passen, rijst de vraag of aldus verstrekking kan hebben plaatsgehad welke niet overeenstemt met de bedoeling van de Wet bescherming persoonsgegevens.

De Raad adviseert aan dit aspect alsnog aandacht te besteden.

2. Een beslissing van de Commissie als bedoeld onder 1 heeft gevolgen voor het bepalen van de volgorde binnen de categorie van met voorrang te inspecteren schepen, de zogeheten prioriteitsfactor. Dat wil evenwel nog niet zeggen dat schepen met minder of zonder prioriteit niet aan een inspectie zouden mogen worden onderworpen. De verstrekking van inspectiegegevens aan het elektronische informatiesysteem Sirenac zal dus steeds overeenstemmen met de bedoeling van de Wet bescherming persoonsgegevens.

De memorie van toelichting is naar aanleiding van de opmerking van de Raad op dit punt verduidelijkt.

3. Voor een redactionele kanttekening verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.

3. De inwerkingtredingsbepaling is overeenkomstig de redactionele kanttekening van de Raad aangepast in verband met de inwerkingtreding van de Tijdelijke referendumwet. De memorie van toelichting is hiermee in overeenstemming gebracht.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De waarnemend Vice-President van de Raad van State,

J. J. M. S. Leyten

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

T. Netelenbos

Bijlage bij het advies van de Raad van State van 20 juli 2001, no. W09.01.0284/V, met een redactionele kanttekening die de Raad in overweging geeft.

– Artikel II aanpassen in verband met de inwerkingtreding van de Tijdelijke referendumwet.

Naar boven