27 917
Wijziging van de wet van 4 juli 1996 (Stb. 403) ten behoeve van verlenging van de gewenningsregeling, alsmede wijziging van de wet van 2 april 1998 (Stb. 228) ten behoeve van vaststelling van een nieuwe vijfjarige periode voor de programma's van eisen basisonderwijs

nr. 7
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET AANVULLEND VERSLAG

Ontvangen 30 januari 2002

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de verlenging beperkt blijft tot scholen die er indertijd meer dan 10% op achteruit zijn gegaan. Zij vragen voorts of bij de overige scholen, die er tussen de 0% en 9% op achteruit zijn gegaan, de afgelopen jaren alle problemen zijn opgelost, en zo nee, hoe de situatie van deze scholen dan nu is. Ook willen deze leden graag weten hoe het deze scholen is vergaan na afloop van de gewenningsregeling per 1 januari 2000. Zij vragen of de gewenningsregeling toen reeds materieel is verlengd, en of het onderhavige wetsvoorstel met terugwerkende kracht in werking treedt.

In 1999 is een brede enquête gehouden onder schoolbesturen over de effecten van de overgang van het oude naar het nieuwe bekostigingsstelsel in 1997. Uit deze enquête van het bureau Oberon kan niet worden geconcludeerd dat de overgang tot problemen heeft geleid. Een relatief geringe achteruitgang in vergoeding is ook goed op te vangen. De afgelopen jaren heb ik dan ook geen signalen ontvangen van besturenorganisaties of individuele schoolbesturen dat de overgang tot onredelijke situaties heeft geleid. Ook het bekostigingsoverleg met de besturenorganisaties is akkoord gegaan met de regeling.

De eerste fase van de gewenningsregeling is per 1 januari 2000 geëindigd. Materiële verlenging heeft nog niet plaatsgevonden. De schoolbesturen zijn in hoofdlijnen op de hoogte van de nieuwe regeling. De hoogte van de aanvullende vergoeding zal worden berekend over de jaren 2000 tot en met (uiterlijk) 2015, en zal vervolgens in 2002 als bedrag ineens worden uitgekeerd. Als gevolg van deze berekeningswijze is inwerkingtreding met terugwerkende kracht niet nodig. De schoolbesturen ondervinden hiervan geen nadelige gevolgen.

Volgens de memorie van toelichting ontstaan problemen bij scholen waar sprake is van leegstand en «bepaalde gebouwkenmerken». Om welke gebouwkenmerken gaat het dan, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

Met de gebouwkenmerken worden bedoeld de kenmerken die in het oude bekostigingsstelsel geoormerkt waren als indicator op basis waarvan de materiële vergoeding van een school werd samengesteld. De vloeroppervlakte van het schoolpand en het bouwjaar waren de belangrijkste indicatoren. Hoe groter en ouder het pand, hoe hoger de kosten in het algemeen zijn. De andere relevante indicatoren waren de mate van leegstand en de hoeveelheid open gevel die een maat was voor het schilderwerk en het energieverbruik.

De leden van de PvdA-fractie vragen hoeveel schoolbesturen onder de werkingssfeer van de voorgestelde regeling vallen, en in welke gemeenten de problemen spelen. Voorts willen wij zij weten hoeveel de overgangsregeling jaarlijks zal gaan kosten (tot 2015).

Onder de verlengde gewenningsregeling zullen in totaal circa 60 schoolbesturen vallen die volgens de voorwaarden van deze regeling geconfronteerd zijn met een achteruitgang van meer dan 10% in de materiële vergoeding. Het betreft over het algemeen schoolbesturen die bevoegd gezag zijn van één school. De aanvullende vergoeding wordt in één keer aan deze besturen uitbetaald in de loop van het jaar 2002, waarbij de vergoeding gecumuleerd is. Er is dus geen sprake van een jaarlijkse vergoeding. In totaal gaat het om een bedrag van 2,04 miljoen euro (4,5 miljoen gulden).

Volgens de regeling, zo geven de leden van de PvdA-fractie aan, is de hoogte van de aanvullende vergoeding afhankelijk van de specifieke huisvestingssituatie, en moet er sprake zijn van een stapsgewijze terugdringing van leegstand (na drie jaar maximaal één groep, na zes jaar geen leegstand meer). Zij hebben hierover een aantal vragen.

De verlengde gewenningsregeling heeft een normatieve grondslag. Dat wil zeggen dat de aanvullende vergoeding vooraf wordt vastgesteld op basis van de situatie van de scholen van het bevoegd gezag, zoals deze was bij de invoering van het nieuwe stelsel. Deze overgangssituatie is maatgevend.

In het wetsvoorstel wordt daarbij gewerkt met een normatief scenario waarbij wordt verwacht dat de schoolbesturen over het algemeen in staat moeten zijn om bijvoorbeeld de leegstand stapsgewijs terug te dringen en eventuele dislocaties in een aantal jaren af te stoten. Hiervoor wordt een redelijke termijn aangehouden.

Of de schoolbesturen dit tempo van verandering ook daadwerkelijk aanhouden, is niet van invloed op de verstrekking van de aanvullende vergoeding. De vergoeding heeft immers een lumpsumkarakter en wordt in één keer uitbetaald. De wijze van besteding is de verantwoordelijkheid van het schoolbestuur, met dien verstande dat het bestuur daarover wel eerst in overleg dient te treden met de gemeente. Voor de hoogte van de vergoeding maakt het echter niet uit op welke wijze en in welk tempo bijvoorbeeld de leegstand wordt verminderd.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

K. Y. I. J. Adelmund

Naar boven