27 910
Wijziging van de Belastingregeling voor het Koninkrijk 1964 (belastingheffing deelnemingsdividenden)

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDLNG VAN HET VERSLAG

Ontvangen 30 oktober 2001

Inleiding

Met belangstelling heb ik kennis genomen van de door de leden van de fracties van de VVD en het CDA gestelde vragen naar aanleiding van de voorgenomen wijziging van de regeling voor het deelnemingsdividend in de BRK. Het doet mij genoegen dat de leden van de CDA-fractie begrip hebben voor het feit dat de Nederlandse regering met deze wetswijziging de door de Nederlandse Antillen verrichte inspanningen om hun fiscale regime internationaal aanvaardbaar te maken, wil ondersteunen.

Voorstel van Rijkswet, Artikel I, artikel 11, derde lid, derde volzin, onderdeel a

De leden van de VVD-fractie vragen naar voorbeelden van situaties waarin formeel of in feite door de Nederlandse Antillen zodanig rekening wordt gehouden met de door Nederland ingehouden dividendbelasting dat de feitelijk gecombineerde belastingdruk lager is dan 8,3%.

Alvorens op deze vraag in te gaan, wil ik graag nog eens benadrukken dat het uitgangspunt voor deze wetswijziging is handhaving van de huidige effectieve druk op deelnemingsdividenden die vanuit Nederland naar de Nederlandse Antillen vloeien. De huidige effectieve druk van (ten minste) 8,3% wordt bereikt door een combinatie van inhouding van dividendbelasting door Nederland van 7,5% of 5% bij de inhoudingsplichtige Nederlandse dochtervennootschap en een aanvullende heffing in de winstbelasting naar het lage of hoge off shore-tarief (met de daarbij behorende protocollen die de renteaftrek op het dividend limiteren) door de Nederlandse Antillen bij de Antilliaanse moedervennootschap.

In de voorliggende wetswijziging wordt een iets andere benadering gehanteerd, welke overigens materieel tot hetzelfde resultaat leidt. De gewijzigde benadering moet worden gezien tegen de achtergrond van de internationale discussie over schadelijke belastingconcurrentie en verbetering van de relatie van Nederland met verdragspartners.

Naar aanleiding van de vraag van de VVD-fractie merk ik op dat met feitelijk gecombineerde belastingdruk wordt bedoeld de belastingdruk die resulteert nadat belastingheffing ter zake van de desbetreffende deelnemingsdividenden heeft plaatsgevonden door zowel Nederland als de Nederlandse Antillen. Nederland houdt 8,3% dividendbelasting in op de desbetreffende deelnemingsdividenden. Met de Nederlands-Antilliaanse regering is overeengekomen dat die regering waarborgt dat de effectieve belastingdruk op de deelnemingsdividenden na de definitieve heffing die bij de Antilliaanse vennootschap plaatsvindt niet lager is dan 8,3%. Het behoort uiteraard tot de competentie van de Nederlandse Antillen de Nederlands-Antilliaanse wet- en regelgeving zodanig in te richten dat gewaarborgd wordt en blijft dat de effectieve belastingdruk op het bruto deelnemingsdividend niet lager is dan 8,3%. De Antilliaanse regering heeft aangegeven dit als volgt te waarborgen. De Antilliaanse deelnemingsvrijstelling wordt zo ingericht dat de voordelen genoten uit hoofde van een deelneming in een in artikel 11, derde lid, derde volzin, onderdeel a, van de BRK bedoeld in Nederland gevestigd lichaam geheel onbelast zijn. Deze voordelen omvatten zowel dividenden als vermogenswinsten. De kosten die verband houden met de hier bedoelde deelnemingen zijn in het geheel niet aftrekbaar. Bij het bepalen van de kosten worden de allocatieregels zoals die in Nederland op grond van artikel 13, eerste lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 gelden als uitgangspunt genomen.

Ten aanzien van de voordelen wordt geen vermindering ter zake van voorkoming dubbele belasting gegeven.

De leden van de VVD-fractie vragen naar voorbeelden van situaties waarin formeel of in feite zodanig rekening wordt gehouden met de door Nederland ingehouden dividendbelasting dat de feitelijk gecombineerde belastingdruk lager is dan 8,3%.

Dergelijke situaties zouden zich kunnen voordoen indien op basis van formele regelgeving dan wel in de uitvoeringspraktijk door het Nederlands-Antilliaanse lichaam een beroep zou kunnen worden gedaan op een tegemoetkoming, een vermindering of een andere maatregel die ertoe leidt dat de feitelijke gecombineerde Nederlandse en Nederlands-Antilliaanse belastingdruk op het deelnemingsdividend lager is dan 8,3%.

Zoals reeds opgemerkt is het aan de Nederlandse Antillen om te waarborgen dat deze situaties zich niet voordoen.

Memorie van Toelichting, Algemeen

De leden van de CDA-fractie vragen zich af in welk opzicht de voorgestelde maatregel effectief is als aanmoediging voor de Nederlandse Antillen om hun inspanningen met betrekking tot het fiscaal aanvaardbaar maken van hun fiscale regime daadkrachtig voort te zetten.

Naar aanleiding van deze vraag merk ik op dat de voorgestelde maatregel tot stand is gekomen na diverse besprekingen tussen de Nederlandse Antillen en Nederland. Inzet van deze besprekingen is geweest om maatregelen overeen te komen die de Nederlandse Antillen ondersteunen bij het zich ontdoen van het imago van taxhaven. De voorgestelde wetswijziging betekent een eerste stap in deze richting, aangezien deze leidt tot een additionele opbrengst voor de Nederlandse Antillen, welke financiële ruimte creëert om de off-shore sector te saneren en te investeren in duurzame economische activiteiten.

In de uitgangspuntenovereenkomst die de dato 15 december 2000 tussen beide regeringen is gesloten is voorts overeengekomen dat het Nederlandse Antilliaanse fiscale stelsel alsmede het fiscale uitvoeringsbeleid in overeenstemming wordt gebracht met de door EU en OESO gestelde normen inzake internationale aanvaardbaarheid van fiscale maatregelen. Indien dit laatste is gerealiseerd zal de volgende stap kunnen zijn om de fiscale relatie tussen Nederland en de Nederlandse Antillen te baseren op het algemene Nederlandse fiscale verdragsbeleid. Dit betekent dat in de BRK in beginsel een 0%-tarief zal kunnen worden opgenomen voor de bronheffing door Nederland op het deelnemingsdividend dat vanuit Nederland naar de Nederlandse Antillen vloeit.

Verder merk ik nog op dat een wezenlijk element in deze regeling is dat Nederland de alhier ingehouden en afgedragen dividendbelasting alleen overmaakt indien adequate heffing over het deelnemingsdividend verzekerd is. Daarnaast is het voortbestaan van de regeling gekoppeld aan naleving van de uitgangspuntenovereenkomst van 15 december 2000 waarin de Nederlands-Antilliaanse regering heeft toegezegd om het fiscale stelsel in overeenstemming te brengen met EU-en OESO-normen.

Met de voorgestelde maatregel menen de regeringen van beide landen een aanvaardbaar compromis te hebben bereikt, dat recht doet aan zowel de Nederlandse als de Nederlands-Antilliaanse uitgangspunten bij de besprekingen en dat voorts voldoende aanmoediging bevat voor de Nederlandse Antillen om de ingeslagen weg daadkrachtig te vervolgen.

De leden van de CDA-fractie hebben voorts gevraagd naar de wijze waarop het bedrag van 34 miljoen wordt ingeboekt.

De leden van de CDA-fractie stellen terecht vast dat Nederland wel degelijk dividendbelasting ontvangt, maar vervolgens overhevelt naar de Nederlandse Antillen. In comptabel-technische zin fungeert Nederland dan als doorgeefluik, hetgeen betekent dat zowel de ontvangst (ontvangen dividendbelasting) als de uitgave (de afdracht aan de Nederlandse Antillen) buiten het begrotingsverband van hoofdstuk IX-B gehouden wordt. In de begroting IX-B is dus noch een ontvangst noch een uitgave ingeboekt.

Artikelsgewijze toelichting

De leden van de VVD-fractie vragen naar de controle op de voorwaarden die in de regeling worden gesteld en in het bijzonder naar de positie van de inhoudingsplichtige Nederlandse vennootschap daarbij.

De voorwaarde dat aangetoond moet worden dat de heffing over deelnemingsdividenden op de Nederlandse Antillen tot de juiste hoogte heeft plaatsgevonden hangt niet alleen samen met de nakoming van de overeenkomst tussen beide regeringen om een gezamenlijke effectieve druk van 8,3% te garanderen, maar ook met de overmaking door Nederland aan de Nederlandse Antillen van de ingehouden dividendbelasting over de desbetreffende deelnemingsdividenden.

Met de Nederlands-Antilliaanse regering is afgesproken dat de Nederlands-Antilliaanse belastingdienst ten behoeve van de Nederlandse belastingdienst het relevante bewijs levert dat aan deze voorwaarde is voldaan. Hierbij moet worden gedacht aan de overlegging van aangiftebiljetten, jaarrekeningen, onherroepelijk vaststaande aanslagen en bewijzen van betaling van de belastingschuld, e.d. Dit wordt nog nader uitgewerkt in een uitvoeringsvoorschrift.

Uiteraard staat het de inhoudingsplichtige vrij de benodigde bewijzen aan te leveren.

Naar mijn oordeel ligt het voor de hand dat de op de Nederlandse Antillen gevestigde moedermaatschappij de in Nederland gevestigde dochtermaatschappij zal informeren of aan de voorwaarde van artikel 11, derde lid, derde volzin, onderdeel a, is voldaan.

In de praktijk berust het juridisch en economisch belang bij de inhoudingsplichtige Nederlandse vennootschap vrijwel zonder uitzondering geheel bij de Antilliaanse vennootschap. De Nederlands-Antilliaanse vennootschap heeft er derhalve belang bij om medewerking te verlenen, omdat een eventuele naheffing bij de Nederlandse dochtervennootschap de resultaten van de moedermaatschappij zullen beïnvloeden. Voor Nederland is het ter bevordering van de naleving van de met de Nederlandse Antillen overeengekomen effectieve druk op deelnemingsdividenden belangrijk over de mogelijkheid te beschikken een naheffingsaanslag op te leggen aan de Nederlandse inhoudingsplichtige (tot het inhoudingspercentage genoemd in artikel 11, tweede lid) in het geval niet wordt voldaan aan het afgesproken percentage van ten minste 8,3%.

Ik merk nog op dat in de wettelijke systematiek de naheffingsaanslag niet kan worden opgelegd aan een ander dan de inhoudingsplichtige.

De leden van de CDA-fractie vragen waarom niet volstaan kan worden met invoering per 1 januari 2002.

Naar aanleiding van deze vraag wijs ik er op dat het overleg met de Nederlandse Antillen over de voorliggende BRK-wijziging over een lange periode heeft gelopen, met als gevolg langdurige onzekerheid voor de off-shore sector op de Nederlandse Antillen. Dit heeft een negatieve weerslag gehad op de Antilliaanse belastingopbrengst. Tijdens de besprekingen is de Nederlandse regering niet doof gebleven voor het verzoek van Antilliaanse zijde om het bereikte compromis, zij het op enigszins aangepaste wijze, reeds met ingang van 2001 te laten ingaan.

Dividendstripping

De leden van de CDA-fractie vragen zich af of de uitsluiting van teruggaaf of vermindering (terecht) beperkt is tot belastingverdragen of dat de uitsluiting ook de Belastingregeling voor het Koninkrijk geldt.

De uitsluiting geldt inderdaad ook voor de Belastingregeling voor het Koninkrijk. Deze omissie zal bij nota van wijziging bij het wetsvoorstel 27 896 worden hersteld.

Internationale normen voor aanvaardbaarheid van belastingstelsels

Tot slot hebben de leden van de CDA-fractie gevraagd naar de rol die de Nederlandse regering speelt bij de ontwikkeling van internationale normen voor aanvaardbaarheid van belastingstelsels.

Zowel binnen de EU als binnen de OESO wordt gewerkt aan de (door)ontwikkeling van internationale normen voor de aanvaardbaarheid van belastingstelsels. Binnen de EU vinden deze werkzaamheden voornamelijk plaats in de Gedragscodegroep en binnen de OESO in het Forum on Harmful Taxcompetition en de Global Forum Working Group on Effective Exchange of Information. Nederland heeft in deze fora een actieve inbreng. De Nederlandse Antillen en Aruba worden door Nederland zo veel mogelijk betrokken bij de voor hen relevante werkzaamheden van de Gedragscodegroep. De Nederlandse Antillen en Aruba participeren zelfstandig in het OESO-project over informatieuitwisseling en voeren tevens gesprekken met de OESO over de tenuitvoerlegging van het commitment dat zij hebben afgelegd.

De Staatssecretaris van Financiën,

W. J. Bos

Naar boven