27 906
Wijziging van artikel 53d van de Politiewet 1993 houdende regels met betrekking tot de instandhouding door het Rijk van informatie- en communicatievoorzieningen ten behoeve van de politie en de doorberekening van kosten voor het gebruik en beheer daarvan (informatievoorziening politie)

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 2 november 2001

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

I. Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel «Wijziging van artikel 53d van de Politiewet 1993». Deze leden erkennen de noodzaak een en ander wettelijk vast te leggen. Dit betreft in het bijzonder de informatie- en communicatievoorzieningen met betrekking tot andere organisaties die met de hulpverlening te maken hebben en het feit dat het agentschap ITO marktactiviteiten verricht.

Het agentschap ITO is bedoeld voor het ontwikkelen en beheren van de landelijke communicatie- en informatiesystemen voor de politie. Gezien het feit dat dit in het verleden niet altijd het geval was en vaak nog steeds niet is, is het van belang dat hierbij met landelijke standaarden gewerkt wordt. Belangrijk is dan ook dat er één organisatie is die zorgt voor de ontwikkeling en het beheer van deze standaarden. De regering verklaart in de memorie van toelichting dat dit gebeurt op publiekrechtelijk gronden en niet op civielrechtelijke. De leden van de VVD-fractie vragen echter in hoeverre de minister van BZK een beroep kan doen op andere organisaties indien het ITO in gebreke zou zijn. In hoeverre is er sprake van gedwongen winkelnering? In hoeverre is dit voor de politiekorpsen mogelijk?

De leden van de CDA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het wetsvoorstel om de activiteiten van het agentschap ITO te voorzien van een wettelijke basis in de Politiewet 1993. Wel hebben zij daarbij enkele vragen.

Deze leden onderschrijven het belang van landelijke communicatie- en informatiesystemen en landelijke standaarden op het terrein van de informatie- en communicatietechnologie voor politie en marechaussee.

Deze leden vragen, wie in dit kader verantwoordelijk is voor het gebruik van systemen en standaarden. Verder vragen deze leden, hoe de informatiesystemen van de politie zich verhouden tot die van de BVD en de MID, van regionale politiekorpsen tot regionale inlichtingendiensten. Welke informatie wordt wel en welke informatie wordt niet uitgewisseld?

Verder onderstrepen de leden van de CDA-fractie het belang van samenwerking tussen politie, regionale brandweren en centrale posten voor ambulancevervoer. Zij vragen, hoe de informatiesystemen zich tot elkaar verhouden. Wie is waarvoor verantwoordelijk?

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel, waarmee de activiteiten van het agentschap ITO wettelijk worden vastgelegd. Het is deze leden niet duidelijk waarom aan de activiteiten van dit agentschap niet direct bij zijn instelling (1998) een wettelijke basis is verleend. Bij het instellingsbesluit voor dit agentschap is dit immers wel aangekondigd, maar blijkbaar was er lange tijd voor nodig om deze wijziging door te voeren. Met het oog daarop vragen deze leden waarom een en ander zolang op zich heeft laten wachten.

Bij de instelling van het agentschap ITO is gesproken over een scheiding van activiteiten waarvoor de ITO een monopolie heeft en activiteiten die in concurrentie kunnen worden verricht (25 827, nr. 2, bladzijde 3). De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen hoe de werkzaamheden van de afgelopen jaren zijn in te delen.

In het Jaarverslag van de ITO over 2000 wordt gesproken over veranderingen in het klantenveld van het ITO. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of dit betrekking heeft op het mogelijk worden van werkzaamheden voor andere onderdelen van de Staat of dat met deze zin iets anders wordt bedoeld.

II. Artikelen

Artikel 53d, tweede lid

In de artikelsgewijze toelichting staat dat het agentschap ITO gebruik kan maken van leveranciers van diensten en goederen op «de markt». De leden van de VVD-fractie vinden het niet meer dan normaal dat er gebruik gemaakt wordt van kennis van «buitenaf», wel vragen zij in hoeverre dan de vertrouwelijkheid van de gegevens gewaarborgd is. In hoeverre zijn er maatregelen genomen om dit te garanderen?

In de memorie van toelichting stelt de regering dat het van vitaal belang is dat alle politiekorpsen gebruik maken van de systemen die zijn ontwikkeld door het agentschap ITO. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of de regering kan meedelen in hoeverre dat momenteel het geval is. Daarnaast vragen genoemde leden hoe deze opmerking zich verhoudt tot het nieuwe tweede lid waardoor het mogelijk wordt dat het agentschap ten behoeve van individuele korpsen onder andere ICT-voorzieningen realiseert. In dat geval is er immers geen sprake van uniform gebruik door alle korpsen.

Artikel 53d, derde lid

Dit artikel maakt het mogelijk dat het agentschap ITO op verzoek zorg draagt voor informatie en communicatievoorzieningen ten behoeve van andere onderdelen van de Staat, alsmede ten behoeve van regionale brandweren en centrale posten voor ambulancevervoer. Gezien het belang van samenwerking tussen de verschillende organisaties in geval van calamiteiten maar ook bij het dagelijkse werk staan de leden van de VVD-fractie hier positief tegenover. Wel vragen zij in hoeverre het agentschap ITO dan een beroep kan doen op de in de toelichting op artikel 53d, eerste lid genoemde standaarden.

Artikel 53d, vierde lid

Met betrekking tot de wijze van financiering vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie of er op dit punt voor de ITO iets verandert door voorliggend wetsvoorstel.

1 Samenstelling: Leden: Te Veldhuis (VVD), ondervoorzitter, De Cloe (PvdA), voorzitter, Van den Berg (SGP), Van de Camp (CDA), Scheltema-de Nie (D66), Van der Hoeven (CDA), Van Heemst (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), Hoekema (D66), Rijpstra (VVD), O. P. G. Vos (VVD), Rehwinkel (PvdA), Wagenaar (PvdA), Luchtenveld (VVD), De Boer (PvdA), Duijkers (PvdA), Verburg (CDA), Rietkerk (CDA), Halsema (GroenLinks), Kant (SP), Balemans (VVD), De Swart (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Slob (ChristenUnie) en T. Pitstra (GroenLinks).

Plv. leden: Van Beek (VVD), Zijlstra (PvdA), Ravestein (D66), Van Wijmen (CDA), Bakker (D66), Balkenende (CDA), Barth (PvdA), Gortzak (PvdA), Dittrich (D66), Cherribi (VVD), Van den Doel (VVD), Van Oven (PvdA), Apostolou (PvdA), Cornielje (VVD), Kuijper (PvdA), Belinfante (PvdA), Mosterd (CDA), Th. A. M. Meijer (CDA), Van Gent (GroenLinks), Poppe (SP), Van Splunter (VVD), Nicolaï (VVD), Wijn (CDA), Rouvoet (ChristenUnie) en Rabbae (GroenLinks).

De voorzitter van de commissie,

De Cloe

De griffier van de commissie,

De Gier

Naar boven