27 900
Wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek alsmede enige andere wetten in verband met de openbaarmaking van de bezoldiging en het aandelenbezit van bestuurders en commissarissen

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 29 november 2001

ALGEMEEN

Inleiding

Met veel belangstelling hebben wij kennis genomen van het verslag van de vaste commissie voor Justitie over haar bevindingen met betrekking tot het voorliggende wetsvoorstel. Het stemt ons tot voldoening dat vrijwel alle in het verslag aan het woord zijnde fracties de strekking van het wetsvoorstel ondersteunen.

Tevens hebben wij met belangstelling kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de diverse fracties. Wij hopen met deze nota naar aanleiding van het verslag ertoe bij te dragen dat de behandeling van het wetsontwerp voortvarend kan worden afgerond. In de vragen en opmerkingen zijn enkele hoofdpunten te onderscheiden. Alvorens de meer specifieke vragen te beantwoorden, wordt in algemene zin ingegaan op deze hoofdpunten.

Enkele aan het woord zijnde fracties stelden vragen over het toepassingsbereik van de regeling omtrent de openbaarmaking van de bezoldiging van bestuurders en commissarissen. De leden van de VVD- en D66-fractie hadden een voorkeur om, in navolging van de wens van VNO-NCW en de VEUO, het toepassingsbereik te laten aansluiten op de in artikel 2:86c BW gehanteerde definitie van beursgenoteerde vennootschappen. De leden van de fractie van de PvdA vroegen het kabinet of zij niet van mening is dat alle inkomens van bestuurders en commissarissen van rechtspersonen openbaar dienen te zijn. Ook de leden van de CDA- en SP-fractie vroegen het kabinet naar haar standpunt over verplichte openbaarmaking van de bezoldiging van bestuurders en commissarissen bij andere rechtspersonen dan de naamloze vennootschap (nv), zoals zorginstellingen.

Het kabinet heeft door middel van artikel 2:383b BW voorgesteld de regeling omtrent openbaarmaking van de bezoldiging van bestuurders en commissarissen van toepassing te verklaren op alle zogenoemde open nv's. Bij de keuze van dit toepassingsbereik hebben wij ons vooral laten leiden door de vraag of aandeelhouders en andere belanghebbenden zonder een wettelijke verplichting eenvoudig aan de gewenste informatie kunnen komen. Bij besloten vennootschappen (bv's) is er doorgaans een nauwe band tussen aandeelhouders en het bestuur, waardoor er naar ons oordeel voldoende mogelijkheden voor de algemene vergadering zijn om desgewenst gedetailleerde informatie over de bezoldiging van bestuurders en commissarissen te ontvangen, ook zonder een wettelijke verplichting daartoe. Deze situatie doet zich over het algemeen ook voor bij de besloten nv, dat wil zeggen de nv waarop de geschillenregeling van artikel 2:335 BW van toepassing is. In de praktijk zijn dit nv's die wat betreft de structuur van hun aandelenbezit en de verhouding tot het bestuur meer lijken op een bv dan op een nv. De afstand tussen aandeelhouders en het bestuur is ook bij deze vennootschappen over het algemeen klein. Dit is anders bij de open naamloze vennootschappen. Deze vennootschappen kennen een meer gespreid aandelenbezit. Daarbij menen wij dat er geen overtuigend argument is om de regeling uitsluitend van toepassing te doen zijn op vennootschappen waarvan effecten ter beurze genoteerd staan. Ook bij niet-beursgenoteerde, open nv's kunnen zich situaties voordoen dat aandeelhouders de behoefte hebben aan specifieke informatie over de kosten verbonden aan de bezoldiging van bestuurders en commissarissen. Door het gespreide aandelenbezit is het bij open nv's die niet-beursgenoteerd zijn, net als bij de beursgenoteerde nv's, over algemeen niet eenvoudig om aan deze informatie te komen als de wet geen verplichting hiertoe geeft.

De leden van de fractie van de VVD verwezen in dit kader naar de regels in onder meer de Verenigde Staten. Wij hebben bij de voorbereiding van het wetsvoorstel deze regelgeving bestudeerd. De reikwijdte van de Amerikaanse regelgeving op het punt van openbaarmaking van de bezoldiging van bestuurders strekt zich ook uit tot bepaalde niet-beursgenoteerde vennootschappen. Wat die laatste groep betreft gelden de gedetailleerde transparantievoorschriften over de bezoldiging onder andere ook voor vennootschappen met meer dan 500 aandeelhouders en waarvan de activa meer dan 10 miljoen dollar bedragen.

De regeling is wat betreft opzet en vormgeving toegespitst op kapitaalvennootschappen en een beloningsstructuur die deels de vorm van winstafhankelijke bonussen en aandelen of rechten tot het nemen van aandelen omvat. Dat past minder goed bij de bezoldigingsstructuur van bijvoorbeeld woningcorporaties of zorginstellingen. Dat neemt niet weg dat openbaarmaking van de bezoldiging van bestuurders en commissarissen van instellingen die (deels) zijn gefinancierd uit publieke middelen wellicht ook wenselijk is. Zoals gemeld bij brief van 17 augustus 2001 (kamerstukken II 2000/01, 27 400 XV, nr. 62) onderzoekt het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties momenteel de ontwikkeling van topinkomens in de (semi-)collectieve sector. U wordt hierover naar verwachting begin 2002 geïnformeerd. In dat kader zal ook bekeken worden of maatregelen wenselijk worden geacht ten aanzien van de (semi-)collectieve sector.

De leden van de VVD-fractie waren voorts van mening dat het toepassingsbereik beperkt moest blijven tot beursgenoteerde vennootschappen, mede vanuit het oogpunt dat de regering voornemens is de kosten voor de uitvoering van de wet uitsluitend te verhalen op de beursgenoteerde vennootschappen.

De (beperkte) extra kosten in verband met de openbaarmaking van de bezoldigingsgegevens van bestuurders en commissarissen zijn voor rekening van de vennootschappen waarop deze verplichting rust: de open nv's. De mogelijk extra kosten in verband met de openbaarmaking van het aandelenbezit van bestuurders en commissarissen kunnen op grond van artikel 12 van de Wmz 1996 worden verhaald op de beursgenoteerde vennootschappen en op de meldingsplichtigen. Het voornemen bestaat om de kosten die zijn verbonden aan de ontvangst van de door het voorstel geïntroduceerde melding en de registratie van de daardoor ontvangen gegevens uitsluitend aan de beursgenoteerde vennootschappen in rekening te brengen. Dit is administratief het minst bezwaarlijk.

De leden van de fracties van de PvdA, ChristenUnie en de SP vroegen de regering naar het effect van het wetsvoorstel op de ontwikkeling van de inkomens van bestuurders en commissarissen. De leden van de fractie van de ChristenUnie spraken hun bezorgdheid uit dat openbaarmaking tot een sterkere stijging van de bezoldiging zal leiden. De leden van de fractie van de PvdA en de ChristenUnie vroegen naar ons standpunt over beloningen volgens Angelsaksisch voorbeeld.

In het algemeen zal gematigde loonkostenontwikkeling in Nederland ook moeten blijken uit een beheersing van de inkomensontwikkeling van bestuurders en commissarissen. Bestuurders en commissarissen kunnen over het algemeen invloed uitoefenen op de hoogte en de samenstelling van hun eigen inkomen en daarmee op de inkomensontwikkeling van bestuurders en commissarissen in het algemeen. Bij een dergelijke invloed past het afleggen van adequate verantwoording. Voor die verantwoording dienen degenen aan wie verantwoording wordt afgelegd ten minste te beschikken over alle relevante gegevens. Naar onze mening zal het voorstel aldus bijdragen aan een vergroting van de zorgvuldigheid van het besluitvormingsproces binnen de vennootschap over onder andere de hoogte van de bezoldiging, het aantal toe te kennen opties en de daarover afgelegde verantwoording.

Mede naar aanleiding van de uitkomsten van het onderzoek van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid naar de ontwikkeling van de topinkomens heeft het kabinet aangegeven om de transparantie, verantwoording en zeggenschap rondom de bezoldiging van bestuurders en commissarissen verder te vergroten met het doel daarmee bij te dragen aan het bereiken van een verantwoorde loonkostenontwikkeling. U bent hierover bij brief van 17 augustus 2001 geïnformeerd (kamerstukken 2000/01, 27 400 XV, nr. 62). Een wetsvoorstel strekkende tot het versterken van de positie van de algemene vergadering van aandeelhouders inzake de bezoldiging van bestuurders en commissarissen is inmiddels ter advisering voorgelegd aan de Raad van State. Het is vervolgens de verantwoordelijkheid van de aandeelhouders, waaronder ook pensioenfondsen en andere institutionele beleggers, om de door de wetgever gecreëerde bevoegdheden te benutten. Zeker van de grote institutionele beleggers mag een actieve en kritische rol inzake de bezoldiging worden verwacht.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of bestuurders zich in hoge mate laten leiden door hoge beloningen.

De raden van commissarissen relateren steeds vaker de hoogte van de bezoldiging van bestuurders aan de geleverde prestaties van de bestuurders zelf of van de vennootschap als geheel. Presteren de bestuurders goed en ontwikkelt de vennootschap zich positief, dan heeft dit positieve gevolgen voor zowel de vennootschap en haar belanghebbenden als voor de bestuurders zelf. Een dergelijke koppeling is ook gunstig voor de economie in haar geheel. Volgens voorlopige cijfers van het adviesbureau Towers Perrin bestond dit jaar voor het eerst het grootste deel van het inkomen van bestuurders van de 30 grootste Nederlandse vennootschappen uit prestatiegerelateerde beloning.

De leden van de CDA-fractie vroegen of het wetsvoorstel alleen ziet op de openbaarmaking van het bezit van aandelen en opties, of ook op het bezit van converteerbare schuldtitels.

Artikel 2:383d BW bepaalt dat de vennootschap opgaaf doet van de toekenning van rechten aan bestuurders en werknemers om aandelen te nemen of te verkrijgen. Ook claims, warrants en converteerbare obligaties of verwante instrumenten kunnen hieronder worden verantwoord. De vorm van die rechten is in de wet niet nader omschreven of beperkt. Indien rechten grote gelijkenis vertonen met het recht om aandelen te nemen of te verkrijgen, zullen ze ook als zodanig moeten worden gepresenteerd.

Artikel 1, derde lid, onder a, van de Wmz 1996 vermeldt dat onder aandelen wordt verstaan certificaten van aandelen en rechten ingevolge een overeenkomst tot verkrijging van aandelen of certificaten van aandelen. Hieronder vallen onder andere opties, claims, warrants, converteerbare obligaties, (beperkt) royeerbare certificaten van aandelen en overeenkomsten waarbij de verkoper van (certificaten van) aandelen een recht van terugkoop heeft of overeenkomsten waarbij een pandrecht op (certificaten van) aandelen wordt gevestigd met voorwaardelijk stemrecht. Bestuurders en commissarissen die dergelijke rechten in de eigen vennootschap of in de met de vennootschap gelieerde vennootschappen bezitten, dienen, ingevolge het wetsvoorstel, (mutaties in) het bezit van deze rechten te melden bij de STE.

De leden van de CDA-fractie vroegen de regering op welke punten respectievelijk VNO-NCW, de FNV en de VEUO nog bezwaren hebben tegen het voorliggende wetsvoorstel, wat die bezwaren zijn, en waarom de regering niet aan deze respectievelijke bezwaren gehoor heeft gegeven.

VNO-NCW en de VEUO hebben gepleit om het toepassingsbereik van het voorstel te beperken tot beursgenoteerde vennootschappen. Daarnaast hebben zij bezwaren tegen openbaarmaking van wijzigingen in het aandelenbezit van bestuurders en commissarissen, verricht door een onafhankelijke derde. De FNV heeft, in tegenstelling tot VNO-NCW en de VEUO, voorgesteld het toepassingsbereik juist uit te breiden tot alle rechtspersonen die ingevolge titel 9 van Boek 2 BW op grond van de omvang of de aard van hun activiteiten wettelijk verplicht zijn tot het openbaar maken van een volledige jaarrekening. Daarnaast heeft zij gepleit voor een wettelijk verbod op de toekenning van opties op aandelen in de «eigen» vennootschap aan commissarissen. Verschillende kamerfracties hebben mede naar aanleiding van deze commentaren de regering vragen gesteld. Op de vragen wordt later terug gekomen.

De leden van de D66-fractie vroegen zich af of bonussen en winstdelingen niet beter vermeld zouden kunnen worden in het jaarverslag van het boekjaar waaraan de bezoldiging gekoppeld is.

Van de koppeling aan het jaarverslag van betreffend boekjaar zal in normale omstandigheden ook sprake zijn. Van winstdelingen en bonusbetalingen moet een opgaaf worden gedaan voor zover deze bedragen in het boekjaar ten laste van de vennootschap zijn gekomen. Dat betekent niet dat zo'n bonus ook daadwerkelijk in dat jaar betaald moet zijn. De vennootschap zal volgens algemene jaarrekeningvoorschriften de bonus in de jaarrekening verwerken zodra duidelijk is welk bedrag moet worden betaald. Lasten moeten waar mogelijk in de resultatenrekening worden toegerekend volgens de causale samenhang tussen baten en lasten (het zogenoemde matching-principe). Gelet op het feit dat betaling veelal pas in de loop van het volgende boekjaar zal geschieden, zal hiervoor in de balans een passiefpost worden opgenomen.

Bezoldiging

De leden van de fracties van de PvdA en de VVD waren van mening dat uniformiteit in regelgeving wenselijk is. Zij vroegen aandacht voor De Gecombineerde Commissie Vennootschapsrecht van de Nederlandse Orde van Advocaten en de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie, die van oordeel was dat de incongruentie in de diverse regelgevingen toeneemt.

Met de aan het woord zijnde leden zijn wij overtuigd van de noodzaak van systematische en uniforme regelgeving. Dat brengt met zich dat wij zoveel mogelijk hebben getracht aan te sluiten bij bestaande structuren, waarbij wij regelingen met een zelfde geadresseerde in beginsel op eenduidige wijze hebben vorm gegeven. De voorschriften over inrichting, controle en publicatie van de jaarrekening hebben een plaats gekregen in Boek 2 BW. Wanneer de openbaarmakingverplichtingen in de jaarrekening of het jaarverslag worden vergroot, ligt het voor de hand dat te doen door middel van een uitbreiding van de bestaande regels (thans artikel 2:383 BW). Dat maakt het tevens mogelijk om op het punt van de openbaarmaking van de bezoldiging een breder toepassingsbereik te kiezen dan uitsluitend beursgenoteerde vennootschappen. De regeling omtrent de openbaarmaking van het aandelenbezit, via het melden van (wijzigingen in) het aandelenbezit, rust op bestuurders en commissarissen en past naar onze overtuiging het beste in de systematiek van het effectenrecht: de Wmz 1996. De Wmz 1996 geeft uitvoering aan de Europese Richtlijn van 12 december 1988 betreffende de gegevens die moeten worden gepubliceerd bij verwerving en bij overdracht van een belangrijke deelneming in een ter beurze genoteerde vennootschap (88/627/EEG). Deze richtlijn schrijft het toepassingsbereik van de desbetreffende nationale regeling dwingend voor. Het toepassingsbereik van de Wmz 1996 betreft vennootschappen waarvan de aandelen een officiële notering hebben aan een effectenbeurs in de Europese Economische Ruimte. Naar ons oordeel is deze verdeling helder en kan over de aard van de verplichtingen en de geadresseerde van de norm geen onzekerheid bestaan.

Optieregelingen

De leden van de fractie van de PvdA wezen er op dat in de praktijk niet alleen opties worden toegekend, maar ook andere rechten waarvan de waarde afhankelijk is van de koersstijging van de aandelen, zoals «Stock Appreciation Rights» (SARs) en «Phantom Stock». Zij vonden het wenselijk dat deze en andere rechten onder de regeling van artikel 2:383d zouden gaan vallen. Ook de leden van de VVD-fractie waren deze mening toegedaan.

De waarde van SARs en Phantom Stock is gebaseerd op het bereiken van de door of vanwege de vennootschap gestelde doelen, bijvoorbeeld de waarde van het onderliggende aandeel. De vorm van de in artikel 2:383d BW bedoelde rechten op aandelen is in de wet niet nader omschreven of beperkt. Indien deze rechten grote gelijkenis vertonen met het recht om aandelen te nemen of te verkrijgen, zullen ze ook als zodanig moeten worden gepresenteerd. Het enkele verschil dat bij uitoefening of einddatum geen recht op een aandeel maar uitbetaling in geld plaatsvindt, rechtvaardigt niet direct een andere classificatie in de verslaggeving. De mededeling van de vennootschap zal in veel gevallen moeten plaatsvinden overeenkomstig de verplichte opgaaf uit hoofde van artikel 2:383d BW. Kunnen deze rechten gelet op hun afwijkende karakter net als recht op een aandeel worden gekwalificeerd, dan vormt deze component een bonusbetaling in de zin van artikel 2:383c BW, eerste lid, onder d. De vennootschap doet mededeling van de doelen waarvan de betaling afhankelijk is. Daarbij vermeldt ze of deze doelen in het verslagjaar zijn bereikt.

De leden van de PvdA-fractie verzochten het kabinet spoed te betrachten bij het bezien van de mogelijkheid de economische kosten verbonden aan het toekennen van optierechten op adequate wijze zichtbaar te maken in de winst- en verliesrekening. De leden van de VVD-fractie maakten kenbaar belang te hechten aan waardering volgens internationaal geüniformeerde standaarden.

Het wijzigen van verslaggevingsvoorschriften kan niet los worden gezien van de internationale ontwikkelingen. Zo wordt op dit ogenblik de laatste hand gelegd aan een Europese Verordening die het gebruik van de International Accounting Standards (IAS), welke worden opgesteld door de International Accounting Standards Board (IASB), vanaf 2005 verplicht zal voorschrijven voor (in ieder geval) de geconsolideerde jaarrekening van beursgenoteerde ondernemingen in de Europese Unie. Met de verordening beoogt de Europese wetgever de uniformiteit van verslaggeving voor grote vennootschappen te verbeteren en het mogelijk te maken dat Europese ondernemingen eenvoudig een beroep kunnen doen op internationale kapitaalmarkten. Het verwerken van de kosten verbonden aan het toekennen van optierechten in de winst- en verliesrekening is reeds toegestaan. Het eenzijdig verplicht stellen van deze wijze van verwerking kan de positie van het Nederlandse bedrijfsleven op de internationale kapitaalmarkt echter negatief beïnvloeden. Wij zijn daarom van oordeel dat een regeling betreffende de verwerking van de economische kosten verbonden aan het toekennen van optierechten slechts op internationaal niveau kan worden ingevoerd. Daartoe is door de IASB een consultatiedocument over «share-based payment» opgesteld. Belanghebbenden kunnen tot 15 december 2001 op dit document commentaar leveren. Of en wanneer binnen de IASB nieuwe standaarden zullen zijn ontwikkeld die zich over deze materie uitlaten is dus vooralsnog onbekend. Wel is alertheid en betrokkenheid van Nederland en de Unie op zijn plaats bij de beraadslagingen hieromtrent in internationaal verband. Gebruik is dat de Europese Commissie na overleg met de lidstaten reageert op elk voorstel dat door de IASB wordt gedaan. In Nederland wordt dit gedaan door de Raad voor de Jaarverslaggeving.

Aandelenbezit

De leden van de PvdA-fractie vroegen zich af of er in zijn algemeenheid geen regels gesteld moeten worden aan het aandelenbezit van bestuurders en commissarissen in eigen vennootschappen. Zij vroegen naar het standpunt van de regering in dezen.

Op grond van artikel 46 van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 (Wte 1995) zijn alle transacties die worden verricht of bewerkstelligd door een ieder die beschikt over voorwetenschap verboden. Gelet op hun functie zullen met name bestuurders en commissarissen van beursgenoteerde vennootschappen zeer frequent kunnen beschikken over koersgevoelige informatie. Vanuit dit oogpunt is in artikel 46b, derde lid, onder a en b, van de Wte 1995 bepaald dat bestuurders en commissarissen de door hen verrichte of bewerkstelligde transacties in effecten die betrekking hebben op de eigen vennootschap moeten melden bij de STE. Daarnaast bepaalt artikel 46d van de Wte 1995 dat beursgenoteerde vennootschappen verplicht zijn om een intern reglement op te stellen met betrekking tot het bezit van en handelen in effecten die betrekking hebben op de eigen vennootschap voor haar werknemers, bestuurders en commissarissen. De uit hoofde van artikel 46b, derde lid, onder c, van de Wte 1995 opgestelde Regeling melding en reglementering transacties in effecten 1999 bevat een aantal eisen waaraan een intern reglement dient te voldoen. Deze hebben onder andere betrekking op het vaststellen van de periode waarin wel/geen transacties in effecten die betrekking hebben op de eigen vennootschap mogen worden verricht door bestuurders en commissarissen en de verplichtingen van bestuurders en commissarissen ten aanzien van het bezit van en transacties in op de eigen vennootschap betrekking hebbende effecten. De STE heeft voorts een beleidslijn gepubliceerd met daarin een model voor het intern reglement. Het wetsvoorstel regelt dat bestuurders en commissarissen (mutaties in) hun bezit van aandelen in hun eigen vennootschap en in de met de vennootschap gelieerde vennootschappen melden aan de STE. Belanghebbenden kunnen dan op elk moment een overzicht krijgen van het aandelenbezit van bestuurders en commissarissen, en daarmee ook van de mogelijke stemverhouding in de algemene vergadering van aandeelhouders. Het in het kader van dit wetsvoorstel opnemen van verdergaande regels inzake het aandelenbezit van bestuurders en commissarissen achten wij niet nodig.

De leden van de PvdA-fractie wensten inzicht in de meldingsplicht van bestuurders en commissarissen op grond van artikel 2 van de Wmz 1996 en artikel 46, derde lid, onder a en b, van de Wte 1995 en vroegen voorts welke handhavingsproblemen hierbij een rol spelen.

Artikel 2 van de Wmz 1996 verplicht een ieder een melding te doen wanneer zijn procentuele belang in het totaal geplaatste kapitaal en/of de stemmen op het totaal geplaatste kapitaal in een andere bandbreedte terechtkomt. Alleen een wijziging als gevolg van verkrijgen of verliezen van de beschikking over aandelen in het kapitaal en/of de stemmen op het geplaatste kapitaal is meldingsplichtig. Wijzigingen in het procentuele belang als gevolg van mutaties in het geplaatste kapitaal zijn niet meldingsplichtig. Net als voor een ieder geldt voor bestuurders en commissarissen een meldingsplicht wanneer hun belang in een meldingsplichtige bandbreedte terechtkomt (0–5, 5–10, 10–25, 25–50, 50–66 2/3 en 66 2/3 of meer procent).

Artikel 46b, derde lid, onder a en b, bepaalt dat bestuurders en commissarissen alle door hen bewerkstelligde of verrichte transacties in effecten die betrekking hebben op de eigen vennootschap melden bij de STE. Onder de Wte 1995 bestaat de mogelijkheid om bij vermoeden van overtreden van de meldingsregeling, zoals bijvoorbeeld het uitblijven van de melding, informatie op te vragen op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, van de Wte 1995. Overigens geeft melding op grond van de bestaande meldingsplicht uit hoofde van artikel 46b van de Wte 1995 een niet volledig beeld van de verschuivingen in het bezit van effecten van bestuurders en commissarissen. Deze meldingsplicht ziet primair op de controle op de naleving van het verbod op het gebruik van voorwetenschap. Bij Besluit van 17 december 1998, houdende bepalingen ter uitvoering van artikel 46, vierde lid, van de Wte 1995 (Stb. 717) is een aantal categorieën transacties aangewezen, waarop het verbod op gebruik van voorwetenschap niet van toepassing is en die uit dien hoofde ook van de meldingsplicht uitgezonderd is. Het wetsvoorstel vult deze leemte op en kan daarmee zorgen voor verbetering van het inzicht dat belanghebbenden kunnen verkrijgen in de belangen van bestuurders en commissarissen in hun eigen vennootschap. In de Wmz 1996 is geen taak voor de STE voorzien om de naleving van de meldingsplicht te monitoren. De Wmz 1996 bevat geen onderzoeksbevoegdheden zoals artikel 29 Wte 1995 maar voorziet in artikel 9 in civielrechtelijke en in artikel 13a-l in bestuursrechtelijke implicaties ingeval van overtreding van de meldingsplicht. In het kader van de aangekondigde integrale herziening van de Wmz 1996 (kamerstukken II 2001/02, 28 000 hoofdstuk IXB, nr. 2, p. 33) is ook de uitbreiding van de onderzoeksbevoegdheden van de STE onderwerp van discussie.

Administratieve lasten

De leden van de VVD-fractie vroegen de regering om tegenover de – zij het bescheiden – stijging van de administratieve lastendruk als gevolg van het voorliggende wetsvoorstel elders compenserende maatregelen te treffen ter vermindering van die druk. Ook willen zij weten wanneer de STE de mogelijkheid tot elektronisch melden openstelt.

Met de leden van de fractie zijn wij van oordeel dat administratieve lasten niet uit het oog mogen worden verloren. In de brief van de ministers van Economische Zaken en van Justitie van 11 oktober 2001 over de administratieve-lastenproblematiek (kamerstukken II 2001/02, 24 036, nr. 229) wordt aandacht geschonken aan de verschillende maatregelen die het kabinet heeft genomen en nog neemt om de lastendruk niet te laten stijgen. Zoals ook de aan het woord zijnde leden betogen, is bij dit voorstel een beperkte lastenstijging noodzakelijk in het licht van de met het voorstel te dienen belangen. Wel zijn maatregelen getroffen om de lastenstijging zo veel mogelijk te beperken. Zo hoeven alle thans op grond van artikel 46b van de Wte 1995 meldingsplichtige personen en instellingen slechts één maal een wijziging van het aandelenbezit te melden. Wanneer bestuurders en commissarissen op grond van de Wmz 1996 reeds een door een transactie veroorzaakte wijziging in hun aandelenbezit hebben gemeld, hoeven zij deze transactie niet meer te melden op grond van de verplichting van artikel 46b van de Wte 1995. De STE is voornemens om in de regeling ter uitvoering van artikel 6a en 6b van de Wmz 1996 de mogelijkheid te introduceren dat meldingen aan de STE ook via de elektronische weg mogelijk zijn. Deze faciliteit zal ook worden gecreëerd voor meldingen in het kader van artikel 46b, eerste en derde lid, Wte 1995 en artikel 6 Wmz 1996.

Budgettaire gevolgen

De leden van de PvdA-fractie wilden van het kabinet vernemen of het wetsvoorstel gevolgen heeft voor de rechterlijke macht, in het bijzonder of het wetsvoorstel zal leiden tot een toename van procedures.

Wij gaan er van uit dat de uitbreiding van transparantie- en meldingsverplichtingen als zodanig geen aanleiding geven om te veronderstellen dat een uitbreiding van de capaciteit van de rechterlijke macht geboden is.

ARTIKELEN

Artikel I

Artikel 383c

De leden van de fracties van de PvdA en VVD vroegen zich af waarom in artikel 383c geen rekening is gehouden met de rechtspersoon-bestuurder. Zij verwezen daarbij naar artikel 2a, zesde lid, van de Wmz 1996, waar een aparte bepaling is opgenomen om, ter vermijding van ontduiking, als het ware door een tussengeschoven rechtspersoon heen naar de meldingsplichtige te kijken.

De verplichting uit artikel 2:383c BW wordt gelegd op de rapporterende vennootschap. De vennootschap dient aan te geven welke lasten de bezoldiging van de bestuurders en commissarissen per bestuurder en commissaris met zich brengt en hoe die bezoldiging is samengesteld. Daarmee worden de kosten van bestuur en toezicht transparant. De verplichting geldt ook als de vennootschap de bezoldiging op verzoek van de bestuurders vervolgens aan een rechtspersoon betaalt. Wij voelen niet voor een wettelijke verplichting voor de vennootschap om mededeling te doen over bedragen die zijn toegerekend aan bestuurders van een rechtspersoon, omdat de vennootschap niet zelfstandig over die informatie kan beschikken en geheel afhankelijk is van de bestuurders in kwestie. Wij verwachten niet dat de openbaarmaking van de bezoldiging van bestuurders en commissarissen als zo klemmend wordt ervaren dat men deze openbaarmaking op oneigenlijke wijze zal trachten te omzeilen. Bovendien zal zo'n rapportage in het jaarverslag niet aan de aandacht van aandeelhouders en andere belanghebbenden ontsnappen.

De verplichting van artikel 2a, zesde lid, Wmz 1996 wordt gelegd op bestuurders en commissarissen. De bepaling in de Wmz 1996 voorkomt dat andere (rechts)personen hun aandelen- of stemmenbezit melden, terwijl het bezit feitelijk aan één of meer natuurlijke personen kan worden toegerekend. De meldingsplichtige personen zijn hier bekend met de feiten en moeten daarover duidelijkheid verschaffen.

Overigens kunnen commissarissen geen gebruik maken van tussenschakeling van een rechtspersoon. Artikel 2:140, eerste lid BW bepaalt dat een commissaris altijd een natuurlijk persoon moet zijn.

De leden van de fracties van de PvdA en de VVD wezen op het toerekeningsvraagstuk dat in de praktijk zou kunnen ontstaan bij de uitsplitsing van bezoldigingselementen.

Uitgangspunt voor de verplichte rapportage is dat desbetreffende lasten als bezoldiging moeten worden aangemerkt. Vervolgens zal van dat bedrag uitsplitsing moeten plaatsvinden. De in het wetsvoorstel opgenomen uitsplitsing is mede gebaseerd op IAS 19 (Employee Benefits). De in het wetsvoorstel onder a tot en met d opgenomen soorten beloning dekken de gehele bezoldiging. Naar ons oordeel is het relevant of het een vaste vergoeding betreft of dat de vergoeding afhankelijk is gesteld van prestaties. Vergoedingen in natura – zoals ter beschikkingstelling van een auto – en bijvoorbeeld ook de door de fracties genoemde kwijtschelding van schulden zullen moeten worden herleid tot een bepaalde waarde. Dat gebeurt ook al ten behoeve van belastingheffing. Een vergoeding in natura zal doorgaans bij onderdeel a moeten worden opgenomen. Zijn bedragen gekoppeld aan prestaties, dan zal onderdeel d in aanmerking komen (winstdelingen en bonusbetalingen). Een restcategorie is dan niet nodig. Zo'n restcategorie bergt ook het gevaar in zich dat deze categorie wordt aangewend om de transparantie te omzeilen en vaag te houden of een bezoldigingscomponent een vaste of een prestatiegerelateerde component betreft.

De leden van de fracties van de PvdA en de VVD vroegen zich af waarom onderscheid wordt gemaakt in de informatieverplichtingen jegens zittende respectievelijk gewezen bestuurders en commissarissen en onder welke categorie de bestuurders en commissarissen vallen die tijdens het verslagjaar terugtreden. Opgemerkt werd dat het beter was ook bij gewezen bestuurders een uitsplitsing in de zin van artikel 2:383c, eerste lid, BW te maken. De leden van de fractie van de ChristenUnie voegden daaraan de vraag toe naar het doel van openbaarmaking van de bezoldiging van gewezen bestuurders.

Zowel de openbaarmaking van de bezoldiging van zittende als van gewezen bestuurders en commissarissen is belangrijk. Het onderscheid heeft betrekking op de onderscheiden posities die gewezen bestuurders en commissarissen innemen ten opzichte van huidige bestuurders. Gewezen bestuurders of commissarissen zullen geen vergoeding uit hoofde van een bestaande arbeids- of opdrachtverhouding meer genieten, omdat deze verhouding voor de aanvang van het verslagjaar is beëindigd. Doorgaans zullen de lasten van de vennootschap met betrekking tot gewezen bestuurders bestaan uit pensioenvoorzieningen – in welke vorm dan ook – en afvloeiingsregelingen voor zover die regelingen niet ten laste van de vennootschap zijn gekomen in het jaar dat de bestuurder terugtrad. In dat geval valt de afvloeiingsregeling onder artikel 2:383c, eerste lid, onder c, BW. Van een uitsplitsing van bonussen en winstdeling is afgezien omdat het een aanvullende verplichting met zich brengt terwijl de meerwaarde van deze uitsplitsing gering is. Immers, de gewezen bestuurder behoeft voor het recht op zijn winstdeling geen prestatie meer te leveren. Zijn taakuitoefening kan ook niet langer worden beïnvloed door rechten op een bonus die afhankelijk zijn van een criterium waarop diezelfde bestuurder invloed kan uitoefenen, zoals de koers van de aandelen van de vennootschap. De gewenste helderheid richt zich daarmee vooral op de verantwoording van het bedrag dat is weggevloeid van de vennootschap en de vraag of de omvang van dit bedrag binnen aanvaardbare normen is gebleven.

Artikel 2:383c, eerste lid BW is van toepassing op het verslagjaar waarin iemand bestuurder of commissaris was. Trad hij gedurende het verslagjaar af, dan zal een pro rata bezoldiging zijn overeengekomen en opgenomen. Heeft hij daarna tijdens het verslagjaar nog andere bezoldiging genoten – men denke aan de voortzetting van een pensioenpremie – dan wordt dat verantwoord en getoond op basis van artikel 2:383c, tweede lid BW.

De leden van de ChristenUnie vroegen het kabinet of zij het op haar weg vindt liggen een wettelijke regeling te treffen die het verlenen van resultaatafhankelijke beloning aan commissarissen onmogelijk maakt. De FNV heeft in haar commentaar gepleit voor een wettelijk verbod op beloning van commissarissen in de vorm van opties op aandelen van de eigen vennootschap.

Hoewel het kabinet met de Commissie Corporate Governance van mening is dat het toekennen van resultaatafhankelijke beloningen aan commissarissen in beginsel niet wenselijk is, is zij geen voorstander van een wettelijk verbod. De besluitvorming omtrent de omvang van de bezoldiging voor bestuurders en commissarissen en de vormen daarvan (zoals opties) is immers primair de verantwoordelijkheid van de betrokken organen van de vennootschap en van de sociale partners. De overheid dient te zorgen voor een zodanig wettelijk kader dat helderheid wordt verschaft over de hoogte en vormen van bezoldiging en duidelijk is wat de taakverdeling is in vennootschappen. Voorts hebben ook VNO-NCW en het Nederlands Centrum van Directeuren en Commissarissen (NCD) aanbevolen om geen opties aan commissarissen toe te kennen. Blijkens het monitoring rapport van adviesbureau Towers Perrin over de naleving van de optie-aanbevelingen van VNO-NCW en het NCD werd de hiervoor genoemde aanbeveling in het boekjaar 2000 goed nageleefd: slechts één beursgenoteerde vennootschap heeft in 2000 opties toegekend aan haar commissarissen.

Artikel 383d

De leden van de fractie van de VVD verwezen naar de door de Gecombineerde Commissie Vennootschapsrecht geconstateerde verschillen tussen de tekst en de memorie van toelichting met betrekking tot het begrip dochtermaatschappij en vragen zich daarbij tezamen met de leden van de fractie van de PvdA af of ook opgave moet worden gedaan van het toekennen van opties op aandelen in een moeder van de open nv dan wel op die van een andere groepsmaatschappij. Volgens de leden van de fractie van de PvdA zou de vermelding in de jaarrekening niet beperkt moeten blijven tot de opties die aan bestuurders en werknemers van de vennootschap zijn toegekend.

Beoogd is een verplichting op te nemen tot het doen van opgave ter zake van rechten om aandelen te nemen of te verkrijgen in het kapitaal van de vennootschap en haar dochtermaatschappijen. Wat een dochtermaatschappij is, staat in artikel 2:24a BW. Wij hebben overwogen of de verplichting tot het doen van opgave moet worden uitgebreid tot opgave over opties van bestuurders en commissarissen die zijn verleend in de moedermaatschappij van de vennootschap. Wij hebben daarvan afgezien nu daarmee een wettelijke verplichting op de vennootschap zou komen te liggen om mededeling te doen van een regeling waarbij zijzelf niet noodzakelijk betrokken is. Het verlenen van dergelijke rechten door een buitenlandse moedermaatschappij heeft voorts geen gevolgen voor de kapitaalstructuur van de vennootschap en behoeft ook op andere wijze niet te zijn verantwoord in de boekhouding van de vennootschap. Een verplichting om hierover informatie op te nemen is door de externe accountant bedoeld in artikel 2:393 BW dan niet te controleren. Voor rechten tot het nemen van aandelen in dochtermaatschappijen ligt dat anders, omdat de vennootschap gelet op artikel 2:96 BW zelf als moeder/aandeelhouder betrokken is geweest bij de besluitvorming.

De leden van de fractie van de PvdA vroegen zich af waarom de vermelding van de financieringsregeling zich beperkt tot de nog niet uitgeoefende rechten. Verder wensten de leden te vernemen waarom na toekenning getroffen financieringsregelingen niet zouden hoeven te worden gemeld.

De beperking tot de nog niet uitgeoefende rechten is wenselijk geacht omdat voor reeds uitgeoefende rechten bij het einde van het jaar geen financieringsregeling meer geldt. Dergelijke financieringsregelingen richten zich op het verlichten van de financiële last die de ontvanger van de rechten op het moment van toekennen zou moeten dragen. In de praktijk valt het moment van toekenning van de rechten dan ook gelijk met het treffen van een financieringsregeling. Maar om onduidelijkheden te voorkomen zal bij nota van wijziging worden voorgesteld «bij» te vervangen door «in verband met».

Naar aanleiding van de opmerking van de VVD-fractie zal, door middel van een wijziging van artikel 2:383d lid 1 BW duidelijk worden gemaakt dat de verplichtingen uit hoofde van artikel 2:383d BW ook gelden als enkel rechten aan bestuurders dan wel werknemers worden toegekend.

De leden van de fractie van de PvdA wezen er op dat het vermelden van na balansdatum nog in te kopen of nog te plaatsen aandelen op bezwaren stuit gelet op onzekerheid of ten behoeve van de uitoefening van rechten in de volgende jaren aandelen benodigd zijn.

De hier beoogde transparantie richt zich op de vraag welk beleid de vennootschap hanteert met betrekking tot haar verplichtingen jegens de houders van de opties. Er doen zich hierbij verschillende mogelijkheden voor en met vele tussenvormen. De mogelijkheden variëren van het volledig afdekken van de openstaande positie door inkoop of plaatsing van eigen aandelen op het moment van toekenning tot het inkopen of plaatsen van aandelen op het moment van uitoefening. Heeft de vennootschap een beleid ten aanzien van deze verplichtingen, dan zal zij niet alleen moeten aangeven wat ze in de afgelopen jaren heeft ingekocht of uitgegeven, maar ook moeten aangeven hoe dit beleid zich vertaalt naar de verplichtingen in de komende jaren. Ontbreekt een beleid, dan kan de vennootschap volstaan met het aangeven van een zo nauwkeurig mogelijke schatting. Zoals de leden aangeven, kunnen daarbij verschillende aspecten een rol spelen, waaronder de uitoefenprijs van de optie en de waarde van de aandelen.

De leden van de PvdA- en VVD-fractie vroegen waarom artikel 2:383d, vierde lid BW zich beperkt tot certificaten van aandelen die met medewerking van de vennootschap zijn uitgegeven. Dat lijkt hen niet logisch indien uitgegaan wordt van volledige transparantie. Zij wijzen er op dat ook de Wmz 1996 uitgaat van certificaten van aandelen, ongeacht of die met of zonder medewerking van de vennootschap zijn uitgegeven.

Boek 2 BW geeft rechten aan certificaathouders indien de certificaten met medewerking van de vennootschap zijn uitgegeven. Dat betreft onder andere het bijeenroepen van de algemene vergadering van aandeelhouders met rechterlijke machtiging, het opgeroepen worden voor de algemene vergadering, het bijwonen van en het woordvoeren in de algemene vergadering en het recht op inzage in en op een afschrift van de jaarstukken. Aangenomen wordt dat onder medewerking moet worden verstaan dat de vennootschap op enigerlei wijze betrokken is bij de uitgifte van de certificaten. De vennootschap werkt mede aan de uitgifte indien zij heeft bevorderd dat aandelen aan het administratiekantoor worden overgedragen en zij de kosten van certificering voor haar rekening neemt. Men zie o.a. Asser-Maeijer, 2 III, nr. 409, Handboek, nr. 197. Van de vennootschap kan niet worden verwacht dat zij openheid betracht over de uitgifte van een effect hetwelk geheel buiten haar medewerking – en wellicht weten – om tot stand is gekomen.

Bij stukken die (op verzoek van de vennootschap) ter beurze worden genoteerd, kan men erop rekenen dat zij met medewerking van de vennootschap zijn uitgegeven. De in dit artikel bedoelde toekenning van rechten op certificaten vindt plaats door de vennootschap en derhalve zullen de hier bedoelde certificaten te allen tijde met medewerking van de vennootschap zijn uitgegeven. De meldingsplicht van de Wmz 1996 heeft, indien het om certificaten van aandelen gaat, op grond van artikel 1, eerste lid, onderdeel a, alleen betrekking op certificaten van aandelen die zijn toegelaten tot de officiële notering.

Artikel 383e

De leden van de fractie van de VVD merkten op dat een uitbreiding wenselijk was van de hier bedoelde rapportageplicht over leningen, voorschotten en garanties, zodat deze verplichting zich ook zou uitstrekken tot de gewezen bestuurders en commissarissen. Verder zou de bepaling ook moeten worden uitgebreid tot leningen, voorschotten en garanties verstrekt door andere groepsmaatschappijen.

Artikel 2:383e BW beoogt geen inhoudelijke wijziging van de bestaande wet. De regeling staat thans in artikel 2:383, tweede lid, BW. De toevoeging van de voorgestelde artikelen noopt tot een verplaatsing van de regeling in een afzonderlijk artikel. De huidige regeling ziet op leningen die door de vennootschap en de dochtermaatschappijen aan bestuurders zijn verstrekt. Dat is van belang voor de waardering van de financiële positie van de vennootschap en de daarmee verbonden onderneming, maar met bezoldiging heeft het niets van doen. Een uitbreiding van artikel 383e naar gewezen bestuurders en commissarissen achten wij in het kader van dit wetsvoorstel niet opportuun.

Artikel 396 lid 6

De leden van de fracties van de PvdA en de VVD waren, in navolging van de FNV en het advies van de Gecombineerde Commissie Vennootschapsrecht, van mening dat er geen enkele reden is om de voorgestelde «technische aanpassing» in het zesde lid van artikel 2:396 BW aan te brengen.

Het huidige artikel 2:396, eerste lid juncto zesde lid BW bepaalt dat als voldaan is aan ten minste twee van de drie vereisten genoemd in het eerste lid er sprake is van een «kleine» onderneming, wat tot gevolg heeft dat deze onderneming geen jaarverslag hoeft op te stellen zoals bepaald in artikel 2:391 BW. Een «kleine» onderneming moet evenwel toch een jaarverslag opstellen als er krachtens wettelijke verplichtingen een ondernemingsraad moet worden ingesteld. Met deze formulering werd ten tijde van het invoegen van lid 6 beoogd om de ondernemingsraad van een onderneming met meer dan 35 werknemers van behoorlijke informatie te voorzien.

Artikel 2, eerste lid, van de Wet op de ondernemingsraden (WOR) bepaalt na de wijziging van deze wet op 14 februari 1998 (Stb. 107) dat een onderneming verplicht is een ondernemingsraad in te stellen als er ten minste 50 personen werkzaam zijn. De grens voor het verplicht instellen van een ondernemingsraad in de WOR is daarmee gelijk aan de grens voor toepassing van artikel 2:396 BW; beide liggen bij 50 werknemers. Er hoeft aldus geen uitzondering meer te worden gemaakt om artikel 2:391 BW niet van toepassing te verklaren voor ondernemingen die krachtens het zesde lid van artikel 2:396 BW een wettelijke verplichting hebben om een ondernemingsraad in te stellen.

Bovenstaande betekent niet dat een onderneming die minder dan 50 werknemers heeft per definitie een «kleine» rechtspersoon in de zin van artikel 2:396, eerste lid BW is. Zoals gesteld door de leden van PvdA- en VVD-fractie moet hiervoor worden voldaan aan twee of drie van de vereisten genoemd in artikel 2:396, eerste lid BW.

Artikel II

Artikel 2a juncto artikel 6b

De leden van de fracties van de PvdA en de VVD verzochten de regering te verduidelijken hoe in de praktijk in een geval dat bestuurders en commissarissen gebruik maken van een vermogensbeheerder een melding dient plaats te vinden. Volgens deze leden heeft de bestuurder/commissaris de verplichting tot melding wel, doch kan hij niet weten dat de vermogensbeheerder een transactie heeft gedaan. VNO-NCW en de VEUO voelen niet voor openbaarmaking van meldingen van transacties die door vermogensbeheerders zijn verricht in het kader van een zogenoemde vrije hand overeenkomst.

Door het gebruik van de term «beschikken» in de Wmz 1996 moeten bestuurders en commissarissen ook wijzigingen melden die voor hen zijn verricht door een derde, bijvoorbeeld een vermogensbeheerder. Door middel van een contract kan een bestuurder of commissaris met een vermogensbeheerder afspreken dat de Wmz-meldingen van mutaties in het bezit van aandelen in de vennootschap of in een gelieerde vennootschap van de bestuurder of commissaris worden gedaan door deze vermogensbeheerder. De vermogensbeheerder is dientengevolge voor de bestuurder of commissaris ook aanspreekbaar op het tijdig en juist melden van de mutatie. Vermogensbeheerders kunnen echter niet verantwoordelijk worden gesteld voor de nakoming van een wettelijke plicht die op bestuurders en commissarissen rust. Meldingsplichtigen dienen zelf verantwoordelijk te blijven voor de melding. Men vergelijke de melding van transacties door de centrale functionaris. Op grond van artikel 5 van de Regeling melding en reglementering transacties in effecten 1999 mag een centrale functionaris de melding doen van een transactie in effecten van de eigen vennootschap, bewerkstelligd of verricht door een bestuurder of commissaris. Dit laat onverlet dat bestuurders en commissarissen verantwoordelijk zijn en blijven voor de juistheid en tijdigheid van de melding. De meldingen onder de Wmz 1996 kunnen ook nu reeds door een ander persoon dan de meldingsplichtige aandeelhouder worden gedaan, mits deze persoon daartoe een machtiging heeft verkregen.

Overigens blijkt bij nadere bestudering van het wetsvoorstel artikel 2a, tweede lid, Wmz 1996 onjuist te zijn geformuleerd. Mevrouw mr. Grundmann-van de Krol heeft hier in haar artikel «Verzwaring meldingsplicht bestuurders en commissarissen» (Tijdschrift voor Effectenrecht, 2001–12) ook op gewezen. Dit heeft geleid tot aanpassing van artikel 2a Wmz 1996 en daaruit voortvloeiend ook van artikel 6a en 6b (in technische zin) middels bijgaande nota van wijziging. Artikel 2a wordt op twee punten aangepast. Ten eerste moeten bestuurders en commissarissen van vennootschappen waarvan de aandelen tot de officiële notering worden toegelaten hun aandelen- en stemmenbezit in hun eigen vennootschap en in de aan de eigen vennootschap gelieerde vennootschappen onverwijld melden. Op grond van artikel 1, onderdeel e, Wmz 1996 zijn deze gelieerde vennootschappen reeds beursgenoteerd. Ten tweede dienen bestuurders en commissarissen van reeds beursgenoteerde vennootschappen hun aandelen- en stemmenbezit in een andere vennootschap te melden, wanneer deze vennootschap een gelieerde vennootschap wordt in de zin van artikel 1, onderdeel e, Wmz 1996. Deze vennootschap kan een vennootschap worden in de zin van artikel 1, onderdeel e, Wmz 1996, op het moment dat de aandelen van deze vennootschap worden toegelaten tot de officiële notering of door de (gedeeltelijke) overname van deze vennootschap.

De leden van de PvdA- en VVD-fractie vroegen zich af of het melden van aan certificaten verbonden stemrecht ook geldt indien er slechts sprake is van beperkt stemrecht. Deze fracties wezen er op dat bij de inwerkingtreding van het wetsvoorstel betreffende de aanpassing van de structuurregeling certificaathouders, al dan niet bij volmacht, stemrecht krijgen toegekend.

Op grond van artikel 2, derde lid, van de Regeling ter uitvoering van artikel 6, eerste lid, onder d, van de Wmz 1996 (Staatscourant 28 mei 1997, p. 8) worden certificaten van aandelen, voor zover royeerbaar, als potentiële stemrechten aangemerkt. Afhankelijk van de uitwerking van de kabinetsreactie op het SER-advies inzake het functioneren en de toekomst van de structuurregeling (kamerstukken II 2000/01, 25 732, nr. 18) zal het recht dat certificaathouders krijgen om te stemmen in de algemene vergadering van aandeelhouders worden aangemerkt als reëel dan wel als potentieel stemrecht. In het geval dat het stemrecht voortvloeit uit een door de aandeelhouder – bij certificering in de meeste gevallen de stichting administratiekantoor – te verlenen volmacht, kan een volmacht materieel als potentieel stemrecht worden gekwalificeerd, aangezien dit een recht op verkrijging van een stem in de zin van artikel 1, derde lid, onder b, Wmz 1996 belichaamt.

De leden van de PvdA-fractie vroegen zich af of het toch niet zinvol was om adres- en woonplaatsgegevens van meldingsplichtige (natuurlijke) personen toch openbaar te maken. Zij merken hierbij op dat deze gegevens wel vermeld staan in het handelsregister.

De STE is voornemens de gegevens ten aanzien van (de wijziging van) het aandelen- en stemmenbezit op te nemen in een openbaar register dat voor een ieder op een gemakkelijke en toegankelijke manier kan worden geraadpleegd, bijvoorbeeld via de website van de STE. Wij zijn van mening dat de adres- en woonplaatsgegevens niet bijdragen aan een grotere transparantie van de kapitaalmarkt en derhalve op dit punt de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van bestuurders en commissarissen prevaleert. De adres- en woonplaatsgegevens zullen dan ook niet openbaar worden gemaakt. De adres- en woonplaatsgegevens dienen wel te worden gemeld bij de STE, aangezien zij in het verkeer tussen STE en de meldingsplichtige relevant kunnen zijn bij de controle op de naleving van de meldingsplicht en bij een eventueel onderzoek naar het gebruik van voorwetenschap.

Artikel III

De leden van de VVD-fractie vroegen zich af waarom in dit artikel niet ook verwezen wordt naar artikel 2a, vierde lid van de Wmz 1996.

Het derde lid van artikel 46b van de Wte 1995 bepaalt dat bestuurders en commissarissen de door hen bewerkstelligde of verrichte transacties in effecten die betrekking hebben op de eigen vennootschap moeten melden bij de STE. Artikel 2 van de Regeling melding en reglementering transacties in effecten 1999 bepaalt dat onder meer het aantal en de prijs van de effecten waarop de transactie betrekking had bij de STE moeten worden gemeld. De melding heeft dus uitdrukkelijk betrekking op het aantal effecten en niet op het mogelijkerwijs aan de effecten verbonden stemrechten. Een verwijzing naar het vierde lid van artikel 2a Wmz 1996, op grond waarvan bestuurders en commissarissen mutaties in het aantal stemrechten moeten melden, is derhalve niet passend.

Artikel IV

De leden van de PvdA- en VVD-fractie vroegen waarom niet ook overtreding van artikel 2a, zesde lid, Wmz 1996 strafbaar wordt gesteld.

Overtreding van artikel 2a, zesde lid Wmz 1996 behoort inderdaad ook een economisch delict te zijn. De redactie van artikel IV wordt in de bijgevoegde nota van wijziging aangepast.

Artikel V

De leden van de VVD-fractie deden de suggestie om in de derde regel van dit artikel het woord «en» te vervangen door «of».

Deze suggestie hebben wij overgenomen. De redactie van artikel V wordt in de bijgevoegde nota van wijziging aangepast.

Artikel VI

De leden van de fractie van de PvdA vroegen zich af vanaf welk verslagjaar onderhavig wetsvoorstel in werking treedt. De leden van de fracties van de VVD en D66 gaven aan ervan uit te gaan dat geen terugwerkende kracht zal worden toegepast.

Als de voortgang van de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel dat toelaat, zullen de onder artikel I van het wetsvoorstel opgenomen wijzigingen in Boek 2 BW nog dit jaar in werking kunnen treden. Op deze wijze kan worden bereikt dat over het verslagjaar 2001 reeds de beoogde aanvullende transparantie kan worden verkregen. Van terugwerkende kracht zal hier geen sprake zijn. De voor de transparantie benodigde informatie is reeds voorhanden binnen de vennootschap. De onder artikel I opgenomen wijzigingen vergen gedurende het boekjaar geen aanvullende administratieve vereisten en de interne bedrijfsvoering wordt gedurende het boekjaar niet beïnvloed. De onder artikel II tot en met V van onderhavig wetsvoorstel opgenomen wijzigingen in de Wmz 1996, de Wte 1995 en de Wet op de economische delicten zullen wel de reguliere bedrijfsvoering en administratieve vereisten beïnvloeden en deze artikelen zullen derhalve pas inwerking treden na gereedkoming van een algemene maatregel van bestuur voortvloeiende uit onderdeel H van onderhavig wetsvoorstel. Ter verduidelijking van de afwijkende tijdstippen van inwerkingtreding is artikel VI overeenkomstig aangepast.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

De Minister van Economische Zaken,

A. Jorritsma-Lebbink

De Minister van Financiën,

G. Zalm

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

W. A. F. G. Vermeend

Naar boven