27 880
Vervanging van de verwijzing naar Europese richtlijnen die zijn ingetrokken door richtlijn nr. 2000/12/EG van het Europese Parlement en de Raad van de Europese Unie van 20 maart 2000 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (PbEG L 126) in de Wet toezicht kredietwezen 1992 en in enkele andere wetten door een verwijzing naar deze richtlijn

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State).

Algemeen deel

Het wetsvoorstel strekt tot uitvoering van Richtlijn nr. 2000/12/EG van 20 maart 2000 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (PbEG L 126; hierna aangeduid als de richtlijn).1 De richtlijn is een officiële codificatie in de zin van het Interinstitutioneel Akkoord van 20 december 1994 (PbEG C 102 van 4 april 1996). Dit betekent dat de richtlijnen die het voorwerp van codificatie vormen, zijn ingetrokken (zie bijlage V van de richtlijn) en vervangen door één enkele richtlijn die geen enkele inhoudelijke wijziging bevat ten opzichte van de ingetrokken richtlijnen.

De Europese Commissie is begonnen met de codificatie van de richtlijnen, omdat het Europese Parlement en de Europese Raad van Ministers (van Edinburgh van 12 december 1992) hierop sterk hebben aangedrongen. De reden hiervoor is dat wijzigingsrichtlijnen door de talrijke verwijzingen naar oudere richtlijnen zeer moeilijk leesbaar zijn geworden. Een wijzigingsrichtlijn kan immers niet goed worden begrepen zonder de voorgaande teksten van richtlijnen en besluiten waarnaar wordt verwezen erbij te zoeken. Door de codificatie van richtlijnen wordt de communautaire wetgeving begrijpelijker en toegankelijker gemaakt. Daarnaast bestaat zonder codificatie een grote kans op het maken van fouten, omdat bijvoorbeeld de teksten die een wijziging van een oorspronkelijke bepaling inhouden niet in aanmerking worden genomen bij de lezing van die oorspronkelijke bepaling. Dit probleem doet zich ook voor bij de rectificaties die bijvoorbeeld voor een aantal bankenrichtlijnen zijn gepubliceerd. Voorts worden de teksten van richtlijnen vereenvoudigd door uitgewerkte overgangsbepalingen te schrappen evenals de daarop betrekking hebbende overwegingen.

Gekozen is voor een constitutieve codificatie in plaats van een declaratoire codificatie, omdat bij een constitutieve codificatie één enkele tekst ontstaat die rechtsgeldig is, hetgeen niet het geval zou zijn bij een declaratoire codificatie. Bij een codificatie van laatstgenoemde aard zouden toekomstige wijzigingsrichtlijnen wederom moeilijk leesbaar zijn omdat daarbij niet kan worden uitgegaan van de gecodificeerde tekst. De constitutieve codificatie wordt door het overgrote deel van de lidstaten gesteund. Vanzelfsprekend zijn bij de onderhavige codificatie van de bankenrichtlijnen alleen die richtlijnen betrokken die als een geheel kunnen worden gezien. Dit laatste geldt niet voor de richtlijnen betreffende de jaarrekeningen die zich er daarom niet voor lenen om te worden meegenomen bij de onderhavige codificatie.

De richtlijn brengt geen inhoudelijke wijzigingen aan in de oorspronkelijke richtlijnen. De richtlijn bevat dan ook noch een implementatieopdracht aan de lidstaten noch een verplichting om de Commissie in kennis te stellen van de implementatie van de bepalingen van de richtlijn. Vanuit het oogpunt van een transparante wetgeving dienen toch in enkele wetten de verwijzingen naar de thans ingetrokken richtlijnen te worden vervangen door een verwijzing naar de gecodificeerde richtlijn. De wijzigingen betreffen de Wet toezicht kredietwezen 1992, de Wet identificatie bij financiële dienstverlening 1993 en de Wet melding zeggenschap in ter beurze genoteerde vennootschappen 1996. Het onderhavige wetsvoorstel laat voorts verwijzingen naar een of meer richtlijnen – zoals weergegeven in de artikelsgewijze toelichting bij artikel I, onderdelen D, I en R – vervallen indien dat inhoudelijk geen wijziging tot gevolg heeft.

Voor de goede orde wordt nog opgemerkt dat ook het Besluit toezicht effectenverkeer 1995, het Besluit jaarrekening banken, de Vrijstellingsregeling Wet toezicht effectenverkeer 1995, de Vrijstellingsregeling wisselkantoren en de Regeling beleggingen technische voorzieningen verzekeringsbedrijf 1994 verwijzen naar richtlijnen die door de richtlijn zijn ingetrokken. Deze regelingen zullen dus eveneens worden gewijzigd. Hetzelfde geldt voor de Collectieve garantieregeling en het Beleggerscompensatiestelsel. De Nederlandsche Bank en de Stichting Toezicht Effectenverkeer zien er op toe dat ook deze regelingen worden gewijzigd.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I, onderdelen D, I en R

De huidige bepalingen schrijven voor, dat de Bank haar bevoegdheid mede gebruikt ter uitvoering van een of meer Europese richtlijnen. Welbeschouwd is een dergelijk voorschrift niet nodig. Het staat buiten twijfel dat de Bank haar regels overeenkomstig Europese richtlijnen moet stellen. De opdracht aan de Bank om van haar bevoegdheden gebruik te maken om Europese richtlijnen uit te voeren is bovendien uitdrukkelijk bepaald in artikel 3 van de Wet toezicht kredietwezen 1992. Het voorgaande is, mutatis mutandis, ook van toepassing op de minister. Zonder dat dat enige inhoudelijke wijziging tot gevolg heeft, is daarom de verwijzing naar een of meer richtlijnen vervallen.

Artikel I, onderdeel M

De verwijzing naar de vier richtlijnen die in de huidige bepaling wordt genoemd, moet worden vervangen door een nieuwe verwijzing. De verwijzing naar de richtlijn betekent dat daarmee de inhoud van de bepaling enigszins wordt uitgebreid. De richtlijn omvat namelijk niet alleen de nu in artikel 33 genoemde richtlijnen (inclusief hun wijzigingen), maar ook de Richtlijnen 92/30/EEG inzake toezicht op kredietinstellingen op geconsolideerde basis en 92/121/EEG betreffende het toezicht op en de beheersing van grote risico's van kredietinstellingen. Deze uitbreiding stuit in de praktijk echter niet op bezwaren. Artikel 33, eerste lid, beoogt namelijk te voorzien in een uiterste mogelijkheid om maatregelen te treffen indien een cruciaal element uit de minimumharmonisatie ontbreekt omdat andere lidstaten niet, niet voldoende of niet tijdig de in dat lid genoemde richtlijnen hebben uitgevoerd. Deze elementen bevinden zich met name in de in artikel 33, eerste lid, genoemde richtlijnen zodat een uitbreiding met de richtlijnen 92/121/EEG en 92/30/EEG in de praktijk naar verwachting geen verschil zal uitmaken. In dit verband wordt er op gewezen dat artikel 33, eerste lid, tot op heden nimmer is toegepast.

De Minister van Financiën,

G. Zalm


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven