27 878
Aanpassing van diverse wetten aan de modernisering van de rechterlijke organisatie en de instelling van een bestuur bij de gerechten (Aanpassingswet modernisering rechterlijke organisatie)

nr. 5
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 1 oktober 2001

Het voorstel van wet wordt gewijzigd als volgt:

I

In hoofdstuk 2, artikel 5, wordt na onderdeel A een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

Aa

In de artikelen 12, eerste lid, en 29, tweede lid, wordt «Artikel 29b van de Wet op de rechterlijke organisatie» telkens vervangen door: Artikel 1d, tweede lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren.

II

Hoofdstuk 6 wordt gewijzigd als volgt:

a. In artikel 1, onderdeel A, wordt «29 g, eerste lid, wordt «de president» telkens» vervangen door: 29g, eerste lid, wordt «de president» telkens.

b. In artikel 2 wordt «in artikel 46e voor «de president onderscheidenlijk de procureur-generaal»» vervangen door: in artikel 46e voor «de rechterlijk ambtenaar, tevens zijnde president van het gerechtshof of de rechtbank, de president van de Hoge Raad onderscheidenlijk procureur-generaal bij de Hoge Raad,».

III

Hoofdstuk 7 wordt gewijzigd als volgt:

a. In artikel 36 wordt na het verletteren van de onderdelen A en B tot onderdelen B en C, een nieuw onderdeel A ingevoegd, dat luidt:

A

Aan artikel 2, tweede lid, wordt een nieuwe volzin toegevoegd, luidende: Het verzoekschrift wordt behandeld en beslist door de voorzieningenrechter van de rechtbank.

b. Na artikel 40 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 40a

ARTIKEL XIII van de Wet van 14 september 2001 tot wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie, de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Douanewet en enige andere wetten, alsmede intrekking van de Tariefcommissiewet (vervanging van beroep bij de Tariefcommissie door beroep bij de douanekamer van het gerechtshof te Amsterdam en de instelling van beroep in cassatie in douanezaken) (Stb. 419) komt te luiden:

ARTIKEL XIII

Indien het bij koninklijke boodschap van 8 juni 2000 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie, de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enkele andere wetten in verband met de modernisering van de organisatie en de instelling van een bestuur bij de gerechten (Wet organisatie en bestuur gerechten) (27 181) tot wet is verheven en in werking treedt, komt artikel I te luiden:

ARTIKEL I

Na artikel 2.4.2.2 van de Wet op de rechterlijke organisatie wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2.4.2.2a

Het bestuur van het gerechtshof te Amsterdam vormt voor het behandelen van en beslissen op beroepen, bedoeld in artikel 26, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen enkelvoudige en meervoudige kamers onder de benaming van douanekamers. Het bestuur bepaalt de bezetting van deze kamers.

c. Artikel 43, onderdeel O komt te luiden:

O

Artikel 349, tweede lid, komt te luiden:

2. Indien een feit dat ingevolge artikel 382 voor de kantonrechter moet worden vervolgd, bij een andere kamer van de rechtbank aanhangig is gemaakt, kan het feit op verzoek van de verdachte of ambtshalve worden verwezen naar de kantonrechter. Zodanige verwijzing is niet mogelijk, indien primair een feit is ten laste gelegd dat ingevolge artikel 382 niet voor de kantonrechter wordt vervolgd.

d. In artikel 43, onderdeel R, wordt in artikel 382, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, «de artikelen 465–467 en 468 onder 1°, van het Wetboek van Strafrecht» vervangen door: de artikelen 447c, 447d, 465–467 en 468, onder 1°, van het Wetboek van Strafrecht.

IV

Hoofdstuk 14 wordt gewijzigd als volgt:

a. Het opschrift van het Enig artikel wordt vervangen door Artikel 1.

b. Na artikel 1 worden de volgende nieuwe artikelen aan hoofdstuk 14 toegevoegd:

Artikel 2

Indien het bij koninklijke boodschap van 2 juli 1998 ingediende voorstel van wet houdende integratie van de Huurprijzenwet woonruimte en de Wet op de huurcommissies in een uitvoeringswet huurprijzen woonruimte onder gelijktijdige overheveling van een deel van de tekst van de Huurprijzenwet woonruimte naar de nieuwe titel 7.4 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte) (26 090) tot wet is of wordt verheven en in werking is getreden of treedt, komt artikel 21 van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte te luiden:

Artikel 21

1. In het rechtsgebied van ieder arrondissement zijn een of meer huurcommissies. Bij algemene maatregel van bestuur worden de ressorten van deze huurcommissies bepaald door vermelding van de gemeenten waarover deze ressorten zich uitstrekken.

2. De huurcommissies zijn gevestigd in de gemeenten, waarvan de naam in de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur als aanduiding van het ressort van die commissie is opgenomen.

Artikel 3

Indien het bij koninklijke boodschap van 10 april 1999 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Tabakswet (26 472) tot wet is of wordt verheven en in werking is getreden of treedt, wordt in artikel 11j, zevende lid, van de Tabakswet «de president» vervangen door: de voorzieningenrechter.

Artikel 4

Indien het bij koninklijke boodschap van 17 september 1999 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Woningwet naar aanleiding van enerzijds de evaluatie van die wet en anderzijds het project Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit (bouwvergunningprocedure en welstandstoezicht) (26 734) tot wet is of wordt verheven en in werking is getreden of treedt, wordt in artikel 56b, eerste lid, van de Woningwet «de President van de Rechtbank» vervangen door: de voorzieningenrechter van de rechtbank.

Artikel 5

Indien het bij koninklijke boodschap van 22 december 1999 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie en de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enkele aanverwante wetten in verband met de invoering van de functie van officier van justitie enkelvoudige zittingen (26 962) tot wet is of wordt verheven en in werking is getreden of treedt, wordt in artikel 1.1, onder 6°, van de Wet op de rechterlijke organisatie «en de plaatsvervangende officieren van justitie» vervangen door: , de plaatsvervangende officieren van justitie, de officieren enkelvoudige zittingen en de plaatsvervangende officieren enkelvoudige zittingen.

Artikel 6

Indien de bij koninklijke boodschap van 8 juni 2000 ingediende voorstellen van wet houdende wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie, de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enkele andere wetten in verband met de modernisering van de organisatie en de instelling van een bestuur bij de gerechten (Wet organisatie en bestuur gerechten) (27 181), en houdende wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie, de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enkele andere wetten in verband met de instelling van de Raad voor de rechtspraak (Wet Raad voor de rechtspraak) (27 182) tot wet zijn of worden verheven en in werking zijn getreden of treden, worden de volgende wetten als volgt gewijzigd:

1. De Wet op de rechterlijke organisatie wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1.1 wordt «f. de Raad:» vervangen door: g. de Raad:.

B

In artikel 2.1.6, derde lid, wordt «de griffier en substituut-griffiers» vervangen door: de griffier, substituut-griffiers en waarnemend griffiers.

C

In artikel 2.1.11 wordt «de griffier en substituut-griffiers» vervangen door: de griffier, substituut-griffiers en waarnemend griffiers.

D

Artikel 2.2.1.1, vierde lid, vierde volzin, komt te luiden: Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt het formulier voor de eed of belofte vastgesteld en kunnen nadere regels worden gesteld over hun beëdiging.

E

Artikel 2.2.3.7 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het zesde lid wordt na de eerste zin een zin tussengevoegd, luidende: De accountant voegt bij de verklaring een rapport naar aanleiding van de controle op het financiële beheer.

2. Onder vernummering van het zevende en achtste tot achtste en negende lid wordt een nieuw zevende lid ingevoegd, luidende:

7. De Raad kan een aanwijzing vaststellen inzake de reikwijdte en de intensiteit van de accountantscontrole. Deze aanwijzing is in overeenstemming met de aanwijzing, bedoeld in artikel 2.6.3.8, zesde lid.

F

In artikel 2.3.1.2 wordt, onder vernummering van het zevende lid tot achtste lid, een nieuw zevende lid ingevoegd, luidende:

7. Stukken en zaken kunnen worden ingediend en gedeponeerd bij de griffie in de plaats waar de zaak wordt behandeld, met dien verstande dat in nevenzittingsplaatsen geen zaken kunnen worden gedeponeerd. Het bestuur kan in het bestuursreglement bepalen dat in een nevenzittingsplaats geen stukken kunnen worden ingediend.

G

In artikel 2.4.1.2 wordt, onder vernummering van het zevende lid tot achtste lid, een nieuw zevende lid ingevoegd, luidende:

7. Stukken en zaken kunnen worden ingediend en gedeponeerd bij de griffie in de plaats waar de zaak wordt behandeld, met dien verstande dat in nevenzittingsplaatsen geen zaken kunnen worden gedeponeerd. Het bestuur kan in het bestuursreglement bepalen dat in een nevenzittingsplaats geen stukken kunnen worden ingediend.

H

Artikel 2.5.2, derde lid, tweede volzin, wordt vervangen door twee nieuwe volzinnen, luidende: Alvorens in dienst te treden, leggen zij voor de Hoge Raad de eed of belofte af. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt het formulier voor de eed of belofte vastgesteld en kunnen nadere regels worden gesteld over hun beëdiging. Zij ontvangen een vergoeding volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels.

I

In artikel 2.5.9, tweede lid, onderdeel d, wordt «gedaan zijn» vervangen door: gewezen zijn.

J

Artikel 2.6.3.8 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het vijfde lid wordt na de eerste zin een zin tussengevoegd, luidende: De accountant voegt bij de verklaring een rapport naar aanleiding van de controle op het financiële beheer.

2. Onder vernummering van zesde tot zevende lid wordt een nieuw zesde lid ingevoegd, luidende:

6. Onze Minister kan een aanwijzing vaststellen inzake de reikwijdte en de intensiteit van de accountantscontrole.

K

In artikel 144 wordt «Artikel 28a» vervangen door: Artikel 2.1.11.

L

In de bijlage als bedoeld in artikel 2.3.1.2, tweede lid, wordt «Zaandam» vervangen door «Zaanstad» en wordt «Terborg» vervangen door: Wisch.

2. In artikel 46, derde lid, tweede volzin, van deWet rechtspositie rechterlijke ambtenaren vervalt «op basis van het eerste lid».

3. De Wet op de rechterlijke indeling wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 3 wordt gewijzigd als volgt:

1. In onderdeel 1 vervallen «Akersloot,» en «Limmen,» en wordt «Bergen (N.-H.),» vervangen door: Bergen, Castricum.

2. In onderdeel 2 vervallen «'s-Graveland,», «Loosdrecht,» en «Nederhorst den Berg,» en wordt na «Weesp» ingevoegd: , Wijdemeren.

3. In onderdeel 3 wordt voor «Bennebroek» ingevoegd: «Beemster,» en vervalt «Castricum,».

B

Artikel 5 wordt gewijzigd als volgt:

1. In onderdeel 2 vervallen «Dodewaard,» en «Echteld,» en wordt na «Renkum,» ingevoegd: Rheden,.

2. In onderdeel 4 wordt na «Deventer,» ingevoegd: Dronten,.

C

In artikel 6 wordt het gestelde onder 1 tot en met 4 vervangen door:

1. Dordrecht

2. 's-Gravenhage

3. Middelburg

4. Rotterdam

D

Artikel 7 wordt gewijzigd als volgt:

1. De onderdelen 1 en 2 komen te luiden:

1. Arrondissement Dordrecht:

Alblasserdam, Binnenmaas, Cromstrijen, Dordrecht, Giessenlanden, Gorinchem, Graafstroom, 's-Gravendeel, Hardinxveld-Giessendam, Heerjansdam, Hendrik-Ido-Ambacht, Korendijk, Leerdam, Liesveld, Nieuw-Lekkerland, Oud-Beijerland, Papendrecht, Sliedrecht, Strijen, Vianen, Zederik, Zwijndrecht.

2. Arrondissement 's-Gravenhage:

Alkemade, Alphen aan den Rijn, Bergambacht, Bodegraven, Boskoop, De Lier, Delft, Gouda, 's-Gravenhage, 's-Gravenzande, Hillegom, Jacobswoude, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Leidschendam-Voorburg, Liemeer, Lisse, Maasland, Monster, Moordrecht, Naaldwijk, Nederlek, Nieuwerkerk aan den IJssel, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Ouderkerk, Pijnacker-Nootdorp, Reeuwijk, Rijnsburg, Rijnwoude, Rijswijk, Sassenheim, Schipluiden, Schoonhoven, Ter Aar, Valkenburg (Z.-H.), Vlist, Voorhout, Voorschoten, Waddinxveen, Warmond, Wassenaar, Wateringen, Zevenhuizen-Moerkappelle, Zoetermeer, Zoeterwoude.

2. In onderdeel 3 vervalt «, Westkapelle» en wordt «Borssele» vervangen door: Borsele.

E

Artikel 9 wordt gewijzigd als volgt:

1. In onderdeel 1 wordt «Etten en Leur» vervangen door: Etten-Leur.

2. In onderdeel 1 vervallen «Heusden,» en « en Vorseneinde».

3. Onderdeel 2 komt te luiden:

2. Arrondissement 's-Hertogenbosch:

Asten, Bergeijk, Bernheze, Best, Bladel, Boekel, Boxmeer, Boxtel, Budel, Cuijk, Deurne, Eersel, Eindhoven, Geldrop, Gemert-Bakel, Gerwen en Nederwetten, Grave, Haaren, Heeze-Leende, Helmond, 's-Hertogenbosch, Heusden, Laarbeek, Landerd, Lith, Maasdonk, Mierlo, Mill en Sint Hubert, Nuenen, Oirschot, Oss, Ravenstein, Reusel-De Mierden, Schijndel, Sint Anthonis, Sint-Michielsgestel, Sint-Oedenrode, Someren, Son en Breugel, Uden, Valkenswaard, Veghel, Veldhoven, Vught, Waalre.

4. In onderdeel 4 wordt «Ambt Montfoort» vervangen door «Ambt Montfort» en wordt «Meerloo-Wanssum» vervangen door: Meerlo-Wanssum.

F

Artikel 11 wordt gewijzigd als volgt:

1. In onderdeel 1 vervalt: «Zuidlaren» en wordt na «Noordenveld,» ingevoegd: Tynaarlo,.

2. In onderdeel 2 wordt «Eemsmonde» vervangen door: Eemsmond.

3. In onderdeel 3 wordt «Achterkarspelen» vervangen door «Achtkarspelen» en wordt «Littensaradiel» vervangen door: Littenseradiel.

4. De Beroepswet wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 3 wordt gewijzigd als volgt:

1. In onderdeel b wordt «andere leden met rechtspraak belast» vervangen door «voorzitter onderscheidenlijk de andere leden met rechtspraak belast» en wordt «lid van het bestuur» vervangen door: voorzitter onderscheidenlijk lid van het bestuur.

2. Onder verlettering van de onderdelen c tot en met f tot d tot en met g, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

c. bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld over de onkostenvergoeding van de voorzitter en de andere leden met rechtspraak belast, bedoeld in onderdeel a, en de bezoldiging van het niet-rechterlijk lid;.

B

In artikel 4, eerste lid, onderdeel a, wordt na «bezoldiging» ingevoegd: , onkostenvergoeding.

5. De Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 4 wordt gewijzigd als volgt:

1. In onderdeel a wordt «artikel 1» vervangen door: artikel 3.

2. In onderdeel b wordt «andere leden met rechtspraak belast» vervangen door «voorzitter onderscheidenlijk de andere leden met rechtspraak belast» en wordt «lid van het bestuur» vervangen door: voorzitter onderscheidenlijk lid van het bestuur.

3. Onder verlettering van de onderdelen c tot en met f tot d tot en met g, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

c. bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld over de onkostenvergoeding van de voorzitter en de andere leden met rechtspraak belast, bedoeld in onderdeel a, en de bezoldiging van het niet-rechterlijk lid;.

B

In artikel 5, eerste lid, onderdeel a, wordt na «bezoldiging» ingevoegd: , onkostenvergoeding.

6. De Wet organisatie en bestuur gerechten wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel IX, derde lid, worden de derde en vierde volzin vervangen door een volzin, luidende: De aanwijzingen als coördinerend kantonrechter worden van rechtswege beëindigd.

B

In artikel XVI wordt zowel aan het eerste lid als aan het tweede lid een volzin toegevoegd, luidende: Zij worden als zodanig niet beëdigd.

C

Na artikel XVII wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL XVIIa

1. Bij het voor de eerste maal vaststellen van de algemene maatregelen van bestuur, bedoeld in artikel 2.3.1.2, tweede lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie blijft artikel 2.3.1.2, derde lid, buiten toepassing.

2. Bij het voor de eerste maal vaststellen van de algemene maatregelen van bestuur, bedoeld in artikel 2.4.1.2, tweede lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie blijft artikel 2.4.1.2, derde lid, buiten toepassing.

7. De Wet Raad voor de rechtspraak wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel VIII wordt «de kwartiermakers voor de Raad voor de rechtspraak» vervangen door «degenen die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet zijn aangewezen als kwartiermaker voor de Raad voor de rechtspraak» en «de zienswijze van de kwartiermakers» door: deze zienswijze.

B

Na artikel VIII worden vijf artikelen ingevoegd, luidende:

ARTIKEL VIIIA

1. De door de gerechten voor de inwerkingtreding van deze wet voor het jaar 2002 opgestelde en door Onze Minister goedgekeurde jaarplannen gelden voor de toepassing van deze wet als jaarplannen als bedoeld in artikel 2.2.3.3.

2. Het door degenen die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet als kwartiermaker voor de Raad voor de rechtspraak zijn aangewezen voor het jaar 2002 opgestelde en door Onze Minister goedgekeurde jaarplan geldt voor de toepassing van deze wet als jaarplan als bedoeld in artikel 2.6.3.6.

ARTIKEL VIIIB

Ten aanzien van het begrotingsvoorstel van de Raad, bedoeld in artikel 2.6.3.2, eerste lid, voor het jaar 2003 geldt dat:

a. het in artikel 2.6.3.2, tweede lid, bedoelde overleg met de gerechten tevens kan worden gevoerd met degenen die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet als kwartiermaker voor de Raad voor de rechtspraak zijn aangewezen;

b. dit wordt vastgesteld met inachtneming van het bepaalde in de aan de Tweede Kamer bij brief van de Minister van Justitie van 18 mei 2001 aangeboden Notitie hoofdlijnen amvb bekostiging (Kamerstukken II 2000/01, 27 182, nr. 41), zonodig in afwijking van de regels bedoeld in artikel 2.6.3.1, eerste lid.

ARTIKEL VIIIC

1. In afwijking van artikel 2.6.3.4 kent Onze Minister voor het jaar 2002 een budget toe aan de Raad dat gelijk is aan het in hoofdstuk VI van de rijksbegroting ten behoeve van de Raad opgenomen bedrag.

2. In afwijking van de artikelen 2.6.3.2, eerste lid, en artikel 2.6.3.3, eerste tot en met derde lid, kan Onze Minister, op voorstel van de Raad, aan de toekenning van het budget aan de Raad voor het jaar 2002 voorschriften verbinden.

ARTIKEL VIIID

In afwijking van artikel 2.2.3.1 kent de Raad aan de gerechten voor het jaar 2002 een budget toe met inachtneming van het bepaalde in de aan de Tweede Kamer bij brief van de Minister van Justitie van 18 mei 2001 aangeboden Notitie hoofdlijnen amvb bekostiging (Kamerstukken II 2000/01, 27 182, nr. 41).

ARTIKEL VIIIE

1. In afwijking van artikel 2.2.3.7 sluiten de Raad en de gerechten een convenant waarin de verantwoording over het jaar 2001 wordt geregeld.

2. In afwijking van artikel 2.6.3.8 sluiten Onze Minister en de Raad een convenant waarin de verantwoording over het jaar 2001 wordt geregeld.

Artikel 7

Indien het bij koninklijke boodschap van 21 augustus 2000 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de provinciale indeling van de gemeente Vianen (27 254) tot wet is of wordt verheven en in werking is getreden of treedt, vervalt artikel 2 van die wet en wordt de Wet op de rechterlijke indeling gewijzigd als volgt:

A

In artikel 3, onderdeel 4, wordt na «Veenendaal,» ingevoegd: Vianen,.

B

In artikel 7, onderdeel 1, vervalt «Vianen,».

Artikel 8

Indien het bij koninklijke boodschap van 7 mei 2001 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enige andere wetten in verband met onder meer de formalisering van de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst 1999–2000 sector Rechterlijke Macht (27 699) tot wet is of wordt verheven en in werking is getreden of treedt, worden de volgende wetten als volgt gewijzigd:

1. De Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 46 komt te luiden:

Artikel 46

1. Aan een rechterlijk ambtenaar of een rechterlijk ambtenaar in opleiding kan door Onze Minister onderscheidenlijk, indien het een rechterlijk ambtenaar betreft die werkzaam is bij een gerechtshof of rechtbank, door de functionele autoriteit naar billijkheid een schadeloosstelling, een vergoeding van kosten of overigens een geldelijke tegemoetkoming worden verleend.

2. Een afschrift van een beslissing van Onze Minister als bedoeld in het eerste lid wordt gezonden aan de functionele autoriteit van de betrokken rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding.

3. De functionele autoriteit, bedoeld in het eerste lid, stelt de Raad voor de rechtspraak in de gelegenheid om advies uit te brengen inzake een voorgenomen besluit tot verlening van een schadeloosstelling, een kostenvergoeding of een geldelijke tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid die op jaarbasis meer dan € 5 000 bedraagt. Indien de Raad voor de rechtspraak advies heeft uitgebracht, zendt de functionele autoriteit een afschrift van het vervolgens genomen besluit aan de Raad voor de rechtspraak.

4. Onze Minister kan, in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, regels geven omtrent schadeloosstelling, kostenvergoedingen en overige geldelijke tegemoetkomingen aan groepen van rechterlijke ambtenaren of rechterlijke ambtenaren in opleiding.

B

In artikel 46i wordt het tweede lid, onder vernummering van het derde en vierde lid tot vierde en vijfde lid, vervangen door een nieuw tweede en derde lid, luidende:

2. Bij het bepalen van het tijdvak van twee jaar, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, worden niet in aanmerking genomen afwezigheid van een rechterlijk ambtenaar wegens door zwangerschap of bevalling veroorzaakte ziekte in de periode vanaf het begin van de zwangerschap tot de eerste dag van het zwangerschapsverlof en afwezigheid van een rechterlijk ambtenaar wegens ziekte in de periode van de eerste dag van het zwangerschapsverlof tot en met de laatste dag van het bevallingsverlof.

3. Voor het bepalen van het tijdvak van twee jaar, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, worden tijdvakken van ongeschiktheid samengeteld:

a. indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen;

b. indien zij worden onderbroken door afwezigheid wegens ziekte als bedoeld in het tweede lid; of

c. indien een onder b bedoelde afwezigheid wordt voorafgegaan of wordt gevolgd door een periode van arbeidsgeschiktheid, die in totaal minder dan vier weken bedraagt.

2. In artikel 3a, tweede lid, van de Wet op de Raad van State wordt «artikelen 46i, derde lid,» vervangen door: artikelen 46i, vierde lid,.

3. In artikel 59 van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten wordt «46i, eerste lid, met uitzondering van onderdeel c, en tweede lid, » vervangen door: 46i, eerste lid, met uitzondering van onderdeel c, en derde lid,.

4. In artikel in artikel 43, tweede lid, van deComptabiliteitswet wordt «de artikelen 46i, derde lid,» vervangen door: de artikelen 46i, vierde lid,.

Toelichting

Deze nota van wijziging bevat een aantal aanpassingen van het wetsvoorstel aan de gewijzigde tekst van de wetsvoorstellen 27 181 en 27 182, die doorwerken in de wetgeving die door het onderhavige wetsvoorstel wordt gewijzigd. Daarnaast is hoofdstuk 14 aangevuld met de wijzigingen van wetsvoorstellen, die thans aanhangig zijn bij de Eerste Kamer der Staten-Generaal, waaronder de wetsvoorstellen 27 181 en 27 182. In laatstgenoemde wetsvoorstellen worden enkele tekstuele aanpassingen aangebracht, enkele verzuimen hersteld (een regeling voor het deponeren van zaken en stukken en een grondslag voor regels voor de beëdiging van buitengriffiers). Tevens worden de overgangsbepalingen aangepast en aangevuld met onder meer een overgangsregeling voor de financiele cyclus.

I

Model 12

II

a. Deze wijziging betekent een louter tekstuele aanpassing (spaties).

b. Deze wijziging betreft een tekstuele aanpassing aan het gewijzigde wetsvoorstel 27 181.

III

a. Model 10.

b. Deze wijziging betreft een vernummering van het artikel over de douanekamers in de Wet op de rechterlijke organisatie. Tevens is van de gelegenheid gebruik gemaakt om de redactie van dit artikel aan te passen aan de gebruikelijke redactie in paragraaf 2.4.2 van de Wet op de rechterlijke organisatie, zoals deze komt te luiden na invoering van het wetsvoorstel 27 181.

c. In verband met de bestuurlijke onderbrenging van de kantongerechten bij de rechtbanken is voorzien in een interne verwijzingsregel in het Wetboek van Strafvordering voor de behandeling van kantonzaken.

d. Deze wijziging is het gevolg van de aanpassing van artikel 382 van het Wetboek van Strafvordering aan artikel II van de Wet concentratie strafbaarstellingen frauduleuze gedragingen (Wet van 20 januari 2000, Stb. 40).

IV

a. In verband met het toevoegen van een aantal artikelen is het opschrift van het enig artikel aangepast.

b. In dit onderdeel worden de nieuwe artikelen 2 tot en met 7 toegevoegd aan hoofdstuk 14. In deze artikelen zijn de wijzigingen opgenomen van de wetsvoorstellen, die thans aanhangig zijn bij de Eerste Kamer der Staten-Generaal.

Artikel 2. Wetsvoorstel 26 090

Deze bepaling is gelijkluidend aan artikel 6 van hoofdstuk 13.

Artikel 3. Wetsvoorstel 26 472

Model 10

Artikel 4. Wetsvoorstel 26 734

Model 10

Artikel 5. Wetsvoorstel 26 962

Als gevolg van het wetsvoorstel «officier van justitie enkelvoudige zittingen» dient de opsomming in artikel 1.1. van de Wet op de rechterlijke organisatie te worden aangevuld.

Artikel 6. Wetsvoorstellen 27 181 en 27 182

Dit artikel herstelt enkele verzuimen in de wetsvoorstellen 27 181 en 27 182.

Wet op de rechterlijke organisatie

A

Abusievelijk bevat artikel 1.1 van de Wet op de rechterlijke organisatie twee onderdelen f. Het tweede onderdeel f wordt geletterd tot onderdeel g.

B en C

Abusievelijk zijn de waarnemend griffiers bij de Hoge Raad niet opgenomen in de artikelen 2.1.6, derde lid, en 2.1.11 van de Wet op de rechterlijke organisatie, waar het geheim van de raadkamer en de geheimhouding van gegevens die bij de taakuitoefening ter beschikking komen worden geregeld. Dit wordt nu hersteld. In de huidige artikelen 28 en 28a van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarin dezelfde materie wordt geregeld, waren de waarnemend griffiers wel al opgenomen.

D en H

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om een wettelijke basis te geven voor het bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen stellen van nadere regels inzake de beëdiging van buitengriffiers bij de gerechten en de waarnemend griffiers bij de Hoge Raad. Van de gelegenheid is tevens gebruik gemaakt om aan de regels inzake de vergoeding van waarnemend griffiers bij de Hoge Raad een wettelijke basis te verschaffen. Hierin was abusievelijk nog niet voorzien.

E en J

De huidige tekst van artikelen 2.2.3.7, zesde lid, en 2.6.3.8, vijfde lid, gaan alleen in op de controle door de accountant van de financiële verantwoording. Volgens de Comptabiliteitswet dient de accountant ook het financieel beheer te controleren. De voorgestelde wijziging herstelt deze onvolkomenheid door de accountant ook te belasten met de controle en de rapportage naar aanleiding daarvan op het financieel beheer.

De voorgestelde wijziging in de artikelen 2.2.3.7, zevende lid (nieuw) en 2.6.3.8, zesde lid (nieuw) stelt buiten twijfel dat zowel de Raad (in relatie tot de gerechten), als de minister (in de relatie tot de Raad) nadere eisen aan de accountantscontrole kunnen stellen door middel van een controleprotocol. Om de accountantscontrole zoveel mogelijk op elkaar af te stemmen is voorts bepaald dat het door de Raad vast te stellen controleprotocol in overeenstemming dient te zijn met het door de minister opgestelde protocol.

F en G

In de onderdelen F en G wordt een nieuw zevende lid ingevoegd in de artikelen 2.3.1.2 en 2.4.1.2. Het nieuwe zevende lid bepaalt dat stukken en (roerende) zaken kunnen worden ingediend en gedeponeerd bij de griffie in de plaats waar de zaak wordt behandeld. Aangezien de griffie in de nevenzittingsplaatsen niet permanent geopend is, kunnen in nevenzittingsplaatsen geen zaken worden gedeponeerd. Om dezelfde reden kan het bestuur in het bestuursreglement bepalen dat in een nevenzittingsplaats geen stukken kunnen worden ingediend, indien bijvoorbeeld de griffie van de nevenzittingsplaats niet alle werkdagen open is. In beide gevallen kunnen de stukken op grond van het zesde lid in de hoofdplaats worden ingediend. Overigens kunnen op grond van het zesde lid, dat bepaalt dat de griffie van de hoofdplaats voor de zaken die in de nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen worden behandeld, mede daar gevestigd is, de stukken en roerende zaken in een zaak die in een nevenvestigings- of nevenzittingsplaats wordt behandeld, ook altijd in de hoofdplaats worden ingediend en gedeponeerd.

I

Onderdeel I bevat een terminologische aanpassing van artikel 2.5.9, tweede lid, van de Wet RO aan artikel 2.1.4, eerste lid, van de Wet RO.

K

Model 13

L

Onderdeel L strekt ertoe dat niet de plaats Zaandam, maar de gemeente Zaanstad en niet de plaats Terborg, maar de gemeente Wisch wordt aangewezen als nevenvestigingsplaats. Het systeem voor het aanwijzen van nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen is namelijk zodanig dat niet plaatsen, maar gemeenten, waarin deze plaatsen zijn gelegen als nevenvestigingsplaats worden aangewezen.

2. Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren

In de tweede volzin van artikel 46, derde lid, wordt abusievelijk verwezen naar het eerste lid in plaats van naar (de eerste volzin van) het derde lid. Dit wordt nu hersteld.

3. Wet op de rechterlijke indeling

A

1 en 3. Deze wijzigingen zijn het gevolg van een gemeentelijke herindeling per 1 januari 2002 in het arrondissement Alkmaar van de gemeenten Akersloot, Castricum en Limmen (zie Stb. 372). Tevens is de aanduiding «(N.-H.)» achter Bergen komen te vervallen. Tevens wordt het abusievelijk wegvallen van Beemster in de opsomming hersteld.

2. Deze wijziging is het gevolg van een gemeentelijke herindeling van de gemeenten 's-Graveland, Nederhorst den Berg en Loosdrecht. Deze gemeenten vormen tezamen met ingang van 1 januari 2002 de nieuwe gemeente Wijdemeren (zie Stb. 328)

B

1. Deze wijziging hangt samen met een gemeentelijke herindeling van de gemeenten Dodewaard, Echteld en Kesteren, die met ingang van 1 januari 2002 de gemeente Kesteren vormen (zie Stb. 373). Tevens wordt het abusievelijk wegvallen van Rheden in de opsomming hersteld.

2. Abusievelijk was Dronten weggevallen uit de opsomming. Dit wordt nu hersteld.

C en D

Deze wijzigingen beogen in de eerste plaats de arrondissementen binnen het ressort 's-Gravenhage in alfabetische volgorde te plaatsen. Dit was abusievelijk nagelaten.

Voorts zijn in onderdeel D twee gemeentelijke herindelingen in het arrondissement 's-Gravenhage verwerkt. Het betreft de samenvoeging van de gemeenten Leidschendam en Voorburg tot de gemeente Leidschendam-Voorburg en van de gemeenten Nootdorp en Pijnacker tot de gemeente Pijnacker-Nootdorp (zie Stb. 349) met ingang van 1 januari 2002. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt een aantal spel- en typefouten te corrigeren. Tevens komt Westkapelle, dat geen zelfstandige gemeente meer is maar behoort tot de gemeente Veere, te vervallen.

E

De wijzigingen in artikel 9 hebben betrekking op correcties van een aantal spel- en typefouten in de gemeentenamen. Tevens is rechtgezet dat Heusden behoort tot het arrondissement 's-Hertogenbosch (en niet tot het arrondissement Breda), dat Heesch is opgegaan in de gemeente Bernheze en dat de gemeenten Mill en Sint Hubert zijn samengevoegd. In verband met de wijziging van de spelling van een aantal gemeentenamen, is de volgorde van de gemeenten veranderd. Omwille van de duidelijkheid is onderdeel 2 van artikel 9 opnieuw uitgeschreven.

F

De wijzigingen in artikel 11 hebben betrekking op de correctie van spel- en typefouten in de gemeentenamen. Tevens wordt rechtgezet dat Zuidlaren – tezamen met een aantal andere plaatsen – behoort tot de gemeente Tynaarlo.

4 Beroepswet

A

In artikel 3 van de Beroepswet is abusievelijk verzuimd om voor de functies van voorzitter van het bestuur en directeur bedrijfsvoering te bepalen dat de daarbij behorende salarishoogten bij algemene maatregel van bestuur worden vastgesteld. Dit is wel al bepaald voor de functies van de andere bestuursleden van de Centrale Raad van Beroep. Dit verzuim wordt nu hersteld. Daarnaast wordt alsnog geregeld dat, net als voor de bestuurders van de gerechtshoven en de rechtbanken, voor de leden van het bestuur van de Centrale Raad van Beroep nadere regels over de toe te kennen onkostenvergoeding worden gesteld.

B

In artikel 4 ontbreekt, net als in de huidige Beroepswet, de bepaling dat de met rechtspraak belaste leden van het college niet alleen voor hun bezoldiging, maar ook voor hun onkostenvergoeding gelijk worden gesteld met dezelfde ambten bij de gerechtshoven. Van die gelijkstelling is echter al jaren sprake. Een en ander wordt nu vastgelegd.

5. Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie

Voor de toelichting op de wijzigingen in de artikelen 4 en 5 wordt verwezen naar de toelichting onder respectievelijk A en B bij de Beroepswet. In artikel 4 wordt voorts een onjuiste verwijzing gecorrigeerd.

6. Wet organisatie en bestuur gerechten

A

In artikel IX, derde lid, wordt geregeld dat de huidige coördinerend kantonrechters worden benoemd tot coördinerend vice-president van de rechtbank in het rechtsgebied waarvan zij als coördinerend kantonrechter zijn aangewezen. Dit lid bevat ook bepalingen over de inpassing in de bij het ambt van coördinerend vice-president van een rechtbank behorende salarisschaal en de beëindiging van de vanwege de aanwijzing als coördinerend kantonrechter toegekende schadeloosstellingen. Deze bepalingen kunnen komen te vervallen, vanwege artikel VI van het Besluit van 7 mei 2001 tot wijziging van enige algemene maatregelen van bestuur in verband met onder meer de uitvoering van de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst 1999–2000 sector Rechterlijke Macht (Stb. 254). Daarin is namelijk reeds geregeld, dat degenen met een aanwijzing als coördinerend kantonrechter het salaris van een coördinerend vice-president van een rechtbank genieten, hoe de inpassing in de betrokken salarisschaal voor hen geschiedt, en dat hun schadeloosstellingen op basis van artikel 46 van de Wrra vervallen. De aanwijzingen als coördinerend kantonrechter dienen nog wel te worden beëindigd.

B

Ingevolge artikel XVI worden de huidige waarnemend griffiers en plaatsvervangend griffiers, die geen benoeming of aanstelling bij een gerecht hebben uit hoofde waarvan zij voortaan overeenkomstig het voorgestelde artikel 2.2.1.1, derde lid, van de Wet RO zonder afzonderlijke benoeming griffierswerkzaamheden opgedragen kunnen krijgen, van rechtswege benoemd tot buitengriffier bij hetzelfde gerecht (of als zij waarnemend griffier bij een kantongerecht zijn, bij de rechtbank waarvan het rechtsgebied dat van hun kantongerecht omvat). Abusievelijk is achterwege gelaten te bepalen dat diegenen niet nogmaals de eed of belofte hoeven af te leggen. Dit wordt in artikel XVI nu alsnog bepaald. Daarmee wordt ook aangesloten bij de artikelen IX en X.

C

Onderdeel C betreft een overgangsmaatregel en strekt ertoe te bepalen de artikelen 2.3.1.2, derde lid, en 2.4.1.2, derde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie waarin de voorhangprocedure zoals die geldt voor, kort gezegd, het besluit nevenlocaties bij de vaststelling van het eerste besluit bij de vaststelling van het eerste besluit buiten toepassing blijven. Indien deze voorhangprocedure wel zou gelden zou dit betekenen dat het eerste besluit op zijn vroegst twee en een halve maand na inwerkingtreding van het wetsvoorstel 27 181 in werking zou kunnen treden. Gelet op het belang van dit besluit voor de rechtspraktijk wordt zulks een hoogst onwenselijke situatie geacht. Het besluit bevat namelijk de regels voor de verdeling van de zaken over de hoofdplaats, nevenvestigingsplaatsen en de nevenzittingsplaatsen, alsmede de aanwijzing van de nevenzittingsplaatsen van de gerechten. Indien het besluit niet tegelijk met het wetsvoorstel 27 181 in werking kan treden, ontstaat een situatie met onduidelijkheid over genoemde onderwerpen. Met name voor de behandeling van kantonzaken is een dergelijke situatie onwenselijk. Dit betekent evenwel niet dat de Tweede Kamer der Staten-Generaal niet betrokken zal worden bij de tot standkoming van dit besluit. Op korte termijn zal het concept van dit besluit voor een informele voorhangprocedure aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal worden gezonden. Het concept van het besluit zal niet naar de Raad van State worden gezonden voordat de termijn van vier weken, die ook is opgenomen in de artikelen 2.3.1.2, derde lid, en 2.4.1.2, derde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, is verstreken. Op deze wijze wordt feitelijk hetzelfde bereikt als wordt beoogd met genoemde artikelen, zonder dat er een voor de rechtspraktijk onwenselijke situatie ontstaat.

7. Wet Raad voor de rechtspraak

A

Betreft een redactionele verbetering. Bij inwerkingtreding van deze wet dienen de kwartiermakers voor de Raad voor de rechtspraak niet langer als kwartiermaker te worden aangeduid, maar als degenen die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wet als zodanig zijn aangewezen.

B

De voorgestelde artikelen VIIIa tot en met VIIIe bevatten overgangsbepalingen die noodzakelijk zijn in verband met de doorlooptijd van de in de wet Raad voor de rechtspraak neergelegde financiële cyclus. Deze cyclus omspant bijna drie volledige jaren (met als startpunt de begrotingsvoorbereiding van de Raad in het jaar t-2 tot en met de verantwoording in het jaar t+1). Uitgaand van inwerkingtreding per 1-1-2001 zijn in verband daarmee enkele overgangsbepalingen opgenomen. Het betreft achtereenvolgens de jaarplannen voor 2002, het begrotingsvoorstel van de Raad voor 2003, de budgettoekenning voor 2002 en de verantwoording over 2001.

Wat het aan de Raad in het jaar 2002 toe te kennen budget betreft (artikel VIIIc) wordt nog het volgende opgemerkt. In het op Prinsjesdag ingediende voorstel voor de Justitiebegroting is in de toelichting op het beleidsartikel (4.1.1) aangegeven dat het budget voor de Raad indicatief circa € 0,6 miljard zal bedragen. Het genoemde bedrag is indicatief omdat de ontvlechting in het kader van het zgn. gemeenschappelijk beheer nog niet afgerond is. Naar verwachting zal bij de voorjaarsnota 2002 en de daaruit voortvloeiende begrotingswijziging het budget van de Raad definitief komen vast te staan. Bij de aan het budget te verbinden voorschriften kan onder meer gedacht worden aan de te realiseren zaaksaantallen (zie par. 2.5. van de Hoofdlijnennotitie, Kamerstukken II 2000/01, 27 182, nr. 41).

Artikel 7. Wetsvoorstel 27 254

Als gevolg van dit wetsvoorstel, waarbij de gemeente Vianen wordt ingedeeld bij de provincie Utrecht, dient de gemeente Vianen te worden toegevoegd aan het arrondissement Utrecht en uit de opsomming van de gemeenten in het arrondissement Dordrecht te worden geschrapt.

Artikel 8. Wetsvoorstel 27 699

Dit wetsvoorstel is thans aanhangig bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Er is om wetstechnische redenen voor gekozen om deze wijzigingen in het onderhavige wetsvoorstel mee te nemen en niet op te nemen in het wetsvoorstel 27 699 zelf, omdat als gevolg van de vernummering in artikel 46i Wrra (als gevolg van wetsvoorstel 27 699), ook verwijzingen naar dat artikel in bepalingen die worden gewijzigd door het onderhavige wetsvoorstel, vernummerd dienen te worden.

1. Wet rechtspositie rechterlijk ambtenaren

A

In onderdeel A wordt artikel 46 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Wrra) opnieuw vastgesteld. Zowel in de wetsvoorstellen 27 181 en 27 182 als in het wetsvoorstel 27 699 worden – uiteenlopende – wijzigingen aangebracht in artikel 46. Vanwege deze samenloop is er om wetstechnische redenen voor gekozen het artikellid opnieuw vast te stellen.

B

Onderdeel B bevat een technische aanpassing van artikel 46i van de Wrra. In het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enige andere wetten in verband met onder meer de formalisering van de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst 1999–2000 sector Rechterlijke Macht (Kamerstukken II 2000/01, 27 699) wordt artikel 11a van de Wet op de rechterlijke organisatie (Wet RO) aangepast. In het wetsvoorstel organisatie en bestuur gerechten wordt artikel 11a van de Wet RO echter vervangen door artikel 46i van de Wrra. Dit onderdeel strekt ertoe de wijzigingen die eerstgenoemd wetsvoorstel in artikel 11a van de Wet RO aanbrengt, in artikel 46i van de Wrra over te nemen (onderdeel 1). Als gevolg van de wijzigingen worden tevens enkele verwijzingen naar artikel 46i van de Wrra in een aantal andere wetten gewijzigd (onderdelen 2 tot en met 4).

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Naar boven