Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2000-2001 | 27875 nr. 3 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2000-2001 | 27875 nr. 3 |
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt dan wel uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State).
In verband met de voorgenomen privatisering van de militaire pensioenen, zoals neergelegd in de Kaderwet militaire pensioenen zullen de Algemene militaire pensioenwet (Amp-wet), alsmede vroegere militaire pensioenwetten worden ingetrokken en dient een aantal wetten te worden aangepast.
Het betreft vooral technische aanpassingen, in die zin dat verwijzingen naar de per 1 juni 2001 ingetrokken Amp-wet en vroegere pensioenwetten worden aangepast dan wel komen te vervallen.
De verwijzingen naar de Amp-wet en de vroegere pensioenwetten komen in tal van wetten voor. Voor zover er sprake is van bepalingen die na inwerkingtreding hun materiële werking op enig moment hebben verloren of deze binnen afzienbare tijd zullen verliezen is er in veel gevallen van afgezien deze te wijzigen. Waar dat toch gebeurt, gelden in de meeste gevallen dereguleringsmotieven.
Hetzelfde geldt, waar die verwijzingen telkens in één en dezelfde bepaling voorkomen naast pendanten voor burgeroverheidspersoneel, die ondanks de per 1 januari 1996 ingevoerde Aanpassingswet privatisering ABP zijn gehandhaafd.
Het onderhavige wetsvoorstel is overwegend wetstechnisch van aard en ontmoet daarom uit oogpunt van deregulering geen bezwaar. Voor zover toch is voorzien in inhoudelijke aanpassing, geldt hetzelfde, daar de daarop betrekking hebbende wijzigingen leiden tot het vervallen van de oorspronkelijke publiekrechtelijke positie van Defensie met betrekking tot reguliere militaire pensioenen.
2. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
2.1. Artikel I, onderdelen A en B
Artikel 28 van de Wet financiële voorzieningen privatisering ABP bevat het werknemers begrip ter zake van inhoudingen van (pseudo)premies op het loon. Onder dat begrip valt onder meer de gepensioneerde militair ter zake van ziekten en gebreken, behoudens het extra gedeelte dat door invaliditeit met dienstverband wordt bepaald. Op overweging van zuiver technische aard dient het vierde lid, onderdeel a op dat punt te worden herschreven.
In artikel 84, eerste en tweede lid van de Wet privatisering ABP wordt de verwijzing naar de Amp-wet vervangen door een verwijzing naar de in materiële zin overeenkomstige ingevolge de bij of krachtens de Kaderwet militaire pensioenen vastgestelde bepalingen ter zake van arbeidsongeschiktheid, respectievelijk ter zake van samenloop met andere inkomsten een vermindering.
In Artikel 1, onderdeel b, van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen (wet OOW) wordt voor het in die wet gehanteerde begrip: militaire pensioenbepalingen – in plaats van naar de Amp-wet – verwezen naar de bij of krachtens de Kaderwet militaire pensioenen vastgestelde bepalingen. Onderdeel r. wordt vervangen door een nieuwe begripsbepaling ter zake van die bepalingen. Ten gevolge van een en ander dient ook onderdeel M. te worden aangepast.
In artikel 64 van de Wet OOW wordt de verwijzing naar de Amp-wet gehandhaafd voor de bestaande aanspraken. Voor nieuwe aanspraken wordt voorzien in een verwijzing naar de ingevolge de bij of krachtens de Kaderwet militaire pensioenen vastgestelde bepalingen inzake het recht op pensioen ter zake van arbeidsongeschiktheid.
Artikel 74 van de Wet OOW regelt het direct bij de Amp-wet behorende overgangsrecht en valt derhalve mede binnen de portée van het overgangsrecht van de Kaderwet militaire pensioenen. Het artikel heeft dan ook met de intrekking van de Amp-wet geen functie meer en dient mede uit een oogpunt van deregulering te vervallen.
3. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
In artikel 1, onderdeel a, van de Tijdelijke wet beperking inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria wordt wat betreft pensioen ter zake van ziekte of gebreken de verwijzing naar de Amp-wet voor de bestaande situatie gehandhaafd. Voor nieuwe toepassingen wordt voorzien in verwijzing naar de bepalingen, zoals die worden vastgesteld bij of krachtens de Kaderwet militaire pensioenen. De pensioenen ter zake van ziekte of gebreken worden op basis van artikel 2, vijfde lid, van die wet vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur.
In artikel 2, tweede lid, onderdeel b., van de Tijdelijke wet beperking inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria wordt ter zake van het arbeidsongeschiktheidscriterium de verwijzing naar de Amp-wet voor de bestaande situatie gehandhaafd. Voor nieuwe toepassingen wordt voorzien in verwijzing naar pendanten op basis van de Kaderwet militaire pensioenen en daarop berustende bepalingen. Het arbeidsongeschiktheidscriterium wordt ingevolge die wet vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur.
3.3. Artikel III, onderdelen C en D
Gegeven dat de normdata, bedoeld in artikel 2 van de Tijdelijke wet beperking inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria liggen in de periode waarin de Algemene militaire pensioenwet gold, is de wijziging van artikel 9, achtste lid, beperkt gebleven tot een marginale technische aanpassing.
In artikel 76a van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten kan voor de bestaande situatie de verwijzing naar artikel E 6, eerste lid, van de Amp-wet worden gehandhaafd. Voor nieuwe toepassingen wordt voorzien in verwijzing naar hetgeen ter zake van arbeidsongeschiktheid (bij algemene maatregel van bestuur) wordt vastgesteld ingevolge de Kaderwet militaire pensioenen.
4. Het Ministerie van Justitie
Ingevolge artikel 8:5 van de Algemene wet bestuursrecht kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit op grond van een wettelijk voorschrift dat is opgenomen in een aparte bijlage bij die wet. Voor zover daarin bepalingen worden genoemd van de Amp-wet, die ingevolge de Kaderwet militaire pensioenen niet, althans niet via nieuwe wetgeving in formele zin, terugkeren, dienen deze te worden geschrapt. Het betreft de bevoegdheid om een pensioenbedrag voor het bedrag van verschuldigde kosten in de zin van de Algemene wet bijzondere ziektekosten uit de betalen aan het College voor zorgverzekeringen, alsmede de bevoegdheid van de Minister van Defensie om ten gunste van een betrokkene af te wijken van een ten aanzien van hem gedane rechterlijke uitspraak.
Artikel 1 van de Wet pensioenverevening bij scheiding kent een reeks begripsbepalingen.
Het vierde lid, onderdeel c., van dat artikel in die wet legt een relatie met de militaire pensioenen. De verwijzing in die bepaling naar de Amp-wet of een vroegere militaire pensioenwet dient te worden vervangen door verwijzing naar de bij of krachtens de Kaderwet militaire pensioenen vastgestelde bepalingen.
5. Het Ministerie van Defensie
Artikel 1 van de Uitkeringswet financiële compensatie langdurige militaire dienst kent begripsbepalingen. In onderdeel a wordt het begrip militair geduid onder verwijzing naar de Amp-wet. In plaats hiervan dient te worden verwezen naar de bij of krachtens de Kaderwet militaire pensioenen inzake dat begrip vastgestelde bepalingen.
Daar de betekenis van artikel 7 van de Uitkeringswet financiële compensatie langdurige militaire dienst geheel is gerelateerd aan de Amp-wet, kan die bepaling, mede uit een oogpunt van deregulering, vervallen. Aangenomen kan worden dat evengenoemde uitkeringswet, gezien het verstrijken van tijd sinds de in die wet bedoelde perioden van langdurige dienst, waarbij vooral kan worden gedacht aan perioden voor, tijdens en kort na de Tweede Wereldoorlog, nog in zeer beperkte mate effectief is. Voor zover zich toch nog praktijkgevallen mochten voordoen, worden procedures met betrekking tot bezwaar of beroep (of herziening) geheel beheerst door de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht.
5.3. Artikel VIII, onderdeel A
Artikel 1 van de Uitkeringswet gewezen militairen (UGM) kent enige begripsbepalingen.
In het eerste lid, onderdeel b., wordt met betrekking tot het begrip «ontslag» verwezen naar de Amp-wet. De bepaling dient zodanig te worden aangepast dat duidelijk blijkt dat het gaat om het ontslag van een beroepsmilitair of reservist in de zin van de Kaderwet militaire pensioenen, voor zover deze als reservist onbepaald verband dan wel als reservist kort verband in de zin van de in te trekken Amp-wet kan worden aangemerkt.
De nieuwe onderdelen e. en f. van het eerste lid betreffen de aanspraken van de militair in geval van deeltijd. Bij de inzakking van de militaire ouderdoms- en nabestaandenpensioenen in het pensioenreglement, zoals dat met ingang van 1 januari 1996 ingevolge de Wet Privatisering ABP, naar burgerlijk recht, is vastgesteld voor de pensioenaanspraken van burgeroverheidspersoneel (via deelneming aan de Stichting pensioenfonds ABP), is mede voorzien in aangepaste aanspraken inzake pensioenen en sociale zekerheid voor militairen die in deeltijd werken. Waar nodig zijn daartoe aanpassingen tot stand gebracht via de daarvoor openstaande procedures. Bij die aanpassingen behoort ook de UGM-uitkering te worden betrokken. De nieuwe onderdelen e. en f. leiden ertoe dat de UGM-uitkering (evenals een regulier pensioen dan wel een uitkering in geval van arbeidsongeschiktheid of onvrijwillige werkloosheid) direct wordt gebaseerd op het voorafgaande deeltijdinkomen (met inachtneming van de gemiddelde deeltijdfactor) en niet aan een fictief voltijdsinkomen.
5.4. Artikel VIII, onderdeel B
Artikel 3, vijfde lid, van de UGM dient zodanig te worden herschreven dat de verwijzing naar de Amp-wet verdwijnt met handhaving van de bepaling dat het onder het niveau van de UGM-uitkering liggende naar pensioen te berekenen bedrag (onderliggend garantiepensioen) evenveel bedraagt als het als uitkeringsgerechtigde voor de helft opgebouwde pensioenniveau bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd. Daarbij wordt uitgegaan van de helft van enkelvoudige tijd, dat wil zeggen, zonder rekening te houden met dubbeltelling wegens tijd doorgebracht binnen de keerkringen dan wel tijd gedurende welke is deelgenomen aan krijgsverrichtingen.
5.5. Artikel VIII, onderdeel C
Indien gedurende de referteperiode van 15 voorafgaande en aaneengesloten kalenderjaren voorafgaande aan het ontslag sprake is geweest van deeltijdverlof, dient het te berekenen uitkeringsbedrag mede te worden gerelateerd aan de gemiddelde deeltijdfactor. Het nieuwe artikel 4 (het oude artikel was vervallen) strekt daartoe.
5.6. Artikel VIII, onderdeel D
Bij vermindering van de uitkering dient in navolging van hetgeen als vaste regel geldt bij een wachtgelduitkering, dan wel bij een uitkering bij functioneel leeftijdsontslag van burgerambtenaren, te worden getoetst aan de bij deeltijd aangepaste bezoldiging, met dien verstande dat voor de uitkering ingevolge de Uitkeringswet gewezen militairen wordt uitgegaan van de gemiddelde deeltijdfactor, zoals deze ook voor de berekening van de onverminderde uitkering geldt. Het nieuwe artikel 5a voorziet hierin.
5.7. Artikel VIII, onderdeel E
Artikel 7 van de UGM dient met betrekking tot het verval van het recht op uitkering zodanig te worden herschreven dat de verwijzing naar de Amp-wet wordt vervangen door verwijzing naar de bij of krachtens de Kaderwet militaire pensioenen vastgestelde bepalingen en de relatie met het oude pensioenrecht ter zake van verval van het recht of uitzicht op pensioen verdwijnt.
5.8. Artikel VIII, onderdeel F
Voor de betaling van de uitkering blijft hetzelfde gelden voor pensioenen. De verwijzing naar de Algemene militaire pensioenwet dient dan ook in artikel 10 van de UGM te worden vervangen door een koppeling aan hetgeen in die zin wordt bepaald bij of krachtens de Kaderwet militaire pensioenen. Daarbij dient wel in acht te worden genomen dat die wet twee soorten bepalingen kent, te weten privaatrechtelijke bepalingen voor ouderdoms- en nabestaandenpensioen en publiekrechtelijke, dat wil zeggen, bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen, bepalingen voor arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitspensioenen. Het ligt in de rede voor de betaling van de wettelijke uitkering aan te knopen aan de publiekrechtelijke lijn.
5.9. Artikel VIII, onderdeel G
Ook onder het «nieuwe» recht zal worden uitgegaan van een beroeps- en bezwaartermijn van 13 weken en één bevoegde rechtbank. De reden om op die punten te blijven afwijken van de Algemene wet bestuursrecht zijn nog steeds van toepassing, te weten dezelfde behandelingstermijn en een eenduidig pensioenforum in militaire pensioenzaken.
Ook is er geen reden om voor herzienings- dan wel herstelprocedures af te wijken van de bestaande lijnen. Om dat te bereiken is aangeknoopt aan het nog geldende publiekrecht voor militaire pensioenen, te weten bovenwettelijke arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitspensioenen.
Artikel 11 voorziet in deze status-quo.
5.10 Artikel VIII, onderdeel H
Artikel 12 van de UGM betreft de inwerkingtreding van die wet en heeft zijn materiële werking derhalve verloren. De koppeling aan de Algemene militaire pensioenwet geeft hier – naast het dereguleringsaspect – aanleiding de bepaling in zijn geheel te laten vervallen.
Artikel 2, eerste lid, onderdeel b, 1°, en tweede lid van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen (Wamil) verwijzen naar ingetrokken militaire pensioenwetgeving. Deze bepalingen dienen te worden aangepast, opdat voor aanspraken op een invaliditeitspensioen en een bijzondere invaliditeitsverhoging wordt gekoppeld aan de in deze bij of krachtens de Kaderwet militaire pensioenen vastgestelde bepalingen.
Tevens is rekening gehouden met de nieuwe verhouding tussen de Wamil-uitkering en pensioen wegens arbeidsongeschiktheid dan wel invaliditeit met dienstverband. Onder het bestaande recht zijn de arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge de Wamil en pensioenen ter zake van arbeidsongeschiktheid dan wel invaliditeit met dienstverband ter zake van ziekten of gebreken met dezelfde oorzaken alternatief, waarbij in geval van samenloop de Wamil terugtreedt. In het nieuwe recht, zoals dat wordt vastgesteld bij of krachtens de Kaderwet militaire pensioenen, wordt echter voorzien in het primaat van de Wamil, met dien verstande dat het pensioen wordt uitbetaald voor zover het de Wamil-uitkering overschrijdt. In verband daarmee is in het nieuwe vierde lid aangegeven dat het terugtreden van de Wamil alleen geldt voor lopende gevallen, te rekenen naar de datum 1 januari 1998.
Ingevolge artikel 3, derde lid, van de Kaderwet militaire pensioenen wordt gegarandeerd dat de oude en nieuwe rechten in de tijd op elkaar aan zullen sluiten en de garantie gegeven dat oude en nieuwe rechten ook gelijkwaardig van omvang zullen zijn. Dat geldt uiteraard ook voor de pensioenrechten ter zake van pensioengeldige diensttijd. Dat betekent dat daarop toegesneden wetgeving, te weten de Wet pensioengeldigheid bezettingstijd reserve-officieren en de Wet pensioengeldigheid bezettingstijd capitulanten, hun functie hebben verloren en vatbaar zijn geworden voor intrekking. Het voorgestelde artikel voorziet daarin.
De Wet verbetering rechtspositie verzetsmilitairen heeft reeds door zijn herkenbare identiteit een toegevoegde waarde. Om die reden is bij deze gelegenheid gekozen voor handhaving van de wettelijke vorm en inhoud, zoals deze destijds op initiatief van de Tweede Kamer tot stand is gebracht.
Daar het gaat om een aanpassingswet ligt het in de rede de datum van inwerkingtreding aan te passen aan de Kaderwet militaire pensioenen.
Wat betreft het doen vervallen van artikel 74 van de wet OOW, dat zich beweegt op het terrein van arbeidsongeschiktheid en invaliditeit, is echter gekozen voor de datum waarop de aanspraken op militair pensioen bij arbeidsongeschiktheid zijn vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 2, vijfde lid, van de Kaderwet militaire pensioenen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-27875-3.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.