27 872
Wijziging van de Wet uitvoering EG-mededingingsverordeningen in verband met de procedure-verordening voor steunmaatregelen

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 5 december 2001

Met belangstelling heb ik kennis genomen van het verslag van de vaste commissie voor Economische Zaken, vastgesteld op 17 oktober 2001. In deze nota ga ik in op de vragen die door de leden van de diverse fracties werden gesteld over de wijziging van de Wet uitvoering mededingingsverordeningen in verband met de procedureverordening voor steunmaatregelen (hierna: de procedureverordening).

De leden van de fractie van de PvdA vroegen zich af of de leemte in de bestaande regelgeving niet voor het verstrijken van de implementatietermijn kon worden ontdekt.

Uit de toelichting op het wetsvoorstel volgt dat het aanvankelijke standpunt dat in de bestaande regelgeving het bij de procedureverordening voorgestane instrumentarium al afdoende was geregeld, bij nader inzien moest worden verlaten. Dit nadere inzicht kwam op een tijdstip waarop het niet meer mogelijk was om voor het verstrijken van de implementatietermijn de benodigde aanpassing te realiseren.

Voorts wilden de aan het woord zijnde leden geïnformeerd worden over de controle- en eventuele sanctiemechanismen die de rijksoverheid ten dienste staan ten opzichte van het beleid van de decentrale overheden.

Deze vraag raakt het vraagstuk van het toezicht op de naleving van Europese verplichtingen door decentrale overheden in het algemeen. Hierover is door de Interdepartementale commissie voor constitutionele aangelegenheden en wetgevingsbeleid in september 1999 het rapport «Communautaire verplichtingen van decentrale overheden» uitgebracht. Ook de Interdepartementale Commissie Europees Recht (ICER) heeft zich over dit vraagstuk beraden en de resultaten daarvan neergelegd in het advies de «Europese dimensie van toezicht» (d.d. 6 oktober 2000). Over deze documenten wordt momenteel door de minister van BZK een kabinetsstandpunt voorbereid waarin aangegeven zal worden welke maatregelen tot versterking van de naleving van de Europeesrechtelijke verplichtingen nodig zijn.

De fractieleden van de PvdA vroegen voorts wat het raakvlak van dit wetsvoorstel is met de Wet toezicht Europese subsidies.

Dit raakvlak is ertoe beperkt dat het in beide gevallen gaat om instrumenten in het kader van toezicht. Er zijn echter twee belangrijke verschillen. Ten eerste heeft dit wetsvoorstel betrekking op het toezicht door de Europese Commissie ten aanzien van de lidstaten terwijl de Wet toezicht Europese subsidies betrekking heeft op toezicht door de rijksoverheid ten opzichte van decentrale overheden. Ten tweede heeft dit wetsvoorstel betrekking op alle steunmaatregelen van de lidstaten terwijl de Wet toezicht Europese subsidies de rechtmatige besteding van Europese subsidies betreft.

Tevens vroegen deze fractieleden of het toezicht door de Europese Commissie op de naleving van de regels met betrekking tot staatssteun op dit moment ontbreekt of te wensen over laat.

Voor de inwerkingtreding van de procedureverordening waren de instrumenten van de Europese Commissie beperkter, doch er is op dit moment geen sprake van ontbrekend of gebrekkig toezicht op de naleving van de steunbepalingen door de Europese Commissie. Waar de Europese Commissie op basis van artikel 88 (voorheen 93) van het EG-Verdrag en de jurisprudentie daaromtrent enkel zogenoemde passieve instrumenten tot haar beschikking had (zoals een verzoek om informatie aan de lidstaat, en een maatregel ongeoorloofd oordelen vanwege het ontbreken van informatie) voegt de procedureverordening daaraan een aantal actieve instrumenten toe (zoals het betreden van ruimten van bedrijven en het onderzoeken van boeken en administraties door ambtenaren van de Europese Commissie). Zoals is aangegeven in overweging 20 van de procedureverordening is deze uitbreiding bedoeld voor de gevallen waarin de Europese Commissie ernstige twijfel heeft dat haar beschikkingen worden nagevolgd, met name wanneer er sprake zou kunnen zijn van misbruik van steun.

In antwoord op de laatste vraag van de fractie van de PvdA naar eventuele voornemens van de regering voor aanvullende wet- of regelgeving met betrekking tot overheidssteun deel ik u mede dat van een dergelijk voornemen op dit moment geen sprake is.

De leden van de VVD-fractie wilden weten hoe het is gesteld met de kennis op het gebied van (de aanmelding van) steunmaatregelen bij andere departementen en bij decentrale overheden.

De departementen beschikken over goede kennis van de regels en jurisprudentie op dit gebied en zijn voorts met het oog op behoud en ontwikkeling van die kennis verenigd in het Interdepartementaal steunoverleg (hierna: ISO). Het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) vernemen door hun lidmaatschap van het ISO alle ontwikkelingen op dit gebied. De decentrale overheden zijn door middel van een circulaire en door toezending van een brochure over steun (opgesteld in samenwerking tussen het Ministerie van Economische Zaken en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) voorgelicht over steun en over hun meldingsplicht. Voorts kunnen decentrale overheden met vragen op het gebied van steun terecht bij de steuncoördinator van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Ten slotte is van belang dat met het oog op intensivering van de informatievoorziening aan decentrale overheden op het gebied van Europeesrechtelijke verplichtingen op dit moment de instelling van een Kenniscentrum Europees recht en decentrale overheden wordt voorbereid.

In antwoord op de vraag van deze leden of in andere landen dan Nederland wel regelmatig verificaties verricht worden, deel ik mede dat daarnaar tot op heden geen onderzoek is verricht. Overigens doet de mate waarin door de Europese Commissie verificaties zijn of zullen worden verricht, er niet aan af dat dit wetsvoorstel noodzakelijk is om aan de verplichtingen die voortvloeien uit de procedureverordening te kunnen voldoen.

Ten slotte vroegen de leden van de VVD-fractie waarop de verwachting is gebaseerd dat vooralsnog geen verificaties door of in opdracht van de Europese Commissie bij ondernemingen zullen plaatsvinden.

Zoals is vermeld in de toelichting op het wetsvoorstel geeft de procedureverordening de Europese Commissie niet de bevoegdheid om een lidstaat op te dragen een verificatie te verrichten. Op het gebied van steunmaatregelen zijn verificatieverzoeken van de Europese Commissie aan een lidstaat derhalve niet aan de orde. De verwachting dat de Europese Commissie niet op grote schaal verificaties zal gaan verrichten, is gebaseerd op de ervaringen met verificaties in het kader van de andere in de Wet uitvoering EG-mededingingsverordeningen genoemde verordeningen. In het kader van deze verordeningen is, zoals is vermeld in de toelichting van het wetsvoorstel, tot op heden nog geen verificatie verricht bij ondernemingen in Nederland.

De Minister van Economische Zaken,

A. Jorritsma-Lebbink

Naar boven