27 868
Wijziging van de Wet van 31 mei 1937 tot omzetting van de Rijksstudiedienst voor de Luchtvaart in een Stichting

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 30 januari 2002

1. Inleiding

De vaste commissie van Verkeer en Waterstaat ben ik erkentelijk voor de voortvarende wijze waarop zij de bevindingen over het wetsvoorstel heeft uitgebracht. Ik ga in het onderstaande in op de vragen en de opmerkingen van de leden van de fracties van VVD, D66 en SGP.

2. Tijdspanne

De leden van de fracties van D66 en SGP vragen wat de achtergrond is van het feit dat het gestand doen van de toezegging van de regering in 1993 ruim acht jaar in beslag heeft genomen.

Het gestand doen van de toezegging tot aanpassing van de wet heeft meer tijd genomen dan was voorzien. Achtergrond hierbij was een verschil van inzicht met de Algemene Rekenkamer over de uitleg van de wetstekst uit 1937 en de noodzaak tot aanpassing. Hiertoe is tussentijds het overleg met de Algemene Rekenkamer op dit punt heropend. Daarnaast heeft de aanpassing van de wet geleid tot de noodzaak met grote zorgvuldigheid te verifiëren of deze in strijd was met de Europese regelgeving inzake steunverlening.

Daarnaast was afstemming met de medefinancierende departementen van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, Economische Zaken en Defensie noodzakelijk.

Tenslotte is met alle betrokkenen uitgebreid overleg gevoerd over de vorm van de te kiezen wetswijziging, met inbegrip van de Stichting Nationaal en Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium (NLR). Ik erken dat de termijn waarop de wijziging tot stand gekomen is in feite te lang is, doch teken hierbij aan dat dit op de hoogte van de te verstrekken bijdrage per jaar niet van invloed is.

3. Terugwerkende kracht

De leden van de fracties van de VVD en de SGP vragen zich naar aanleiding van de terugwerkende kracht die aan het wetsvoorstel wordt verleend nadat deze tot wet is verheven, af of alle toevoegingen aan de egalisatiereserve die sindsdien hebben plaatsgevonden, onrechtmatig zijn geweest.

De gebudgetteerde bijdragen aan het NLR zijn reeds vanaf 1993, ter voorkoming van de door deze leden gevreesde onrechtmatigheid, grotendeels als voorschot verstrekt in afwachting van de discussies over de huidige tekst van de Wet van 31 mei 1937 tot omzetting van de Rijksstudiedienst voor de Luchtvaart in een Stichting en het onderhavige wetsvoorstel. Deze wijze van verstrekking is afgestemd met mijn accountantsdienst. Hierdoor ontstaat nadat het wetsvoorstel tot wet verheven is, de mogelijkheid alsnog de bijdragen voor het gedeelte dat als voorschot is verleend, over de betrokken jaren definitief vast te stellen.

De leden van de fracties van VVD, D66 en SGP vragen vervolgens naar de omvang van de egalisatiereserve vanaf 1993.

De omvang van de toevoegingen/onttrekkingen aan de egalisatiereserve vanaf 1993 bedroegen:

 kf  
1993+3 356 
1994+1 481  
1995+  446 
1996–/–1 843  
1997–/–6 698 
1998+2 720  
1999+2 998 
2000+  745 

4. Subsidie

Artikel 3 zal niet meer voorzien in een subsidie ter afdekking van exploitatie-tekorten, maar zal bepalen dat subsidie wordt verleend voor het verrichten van speurwerk op het gebied van lucht- en ruimtevaart. De leden van de VVD-fractie vragen aan te geven wat hieronder moet worden verstaan. De leden van de fracties van VVD, D66 en SGP vragen vervolgens wat de criteria zijn die hierbij zullen worden gehanteerd. Daarbij willen de leden van de D66-fractie weten of de inbreng van het bedrijfsleven een van deze criteria is.

Bij de totstandkoming in 1992 van de overeenkomst tussen mij en de NLR is het accent verlegd van een bijdrage in de exploitatieverliezen (bijdrage om tot een sluitende begroting te komen) naar een outputgerichte financiering van het daaraan ten grondslag liggende speurwerkprogramma. Een en ander is in overeenstemming met het gestelde in het Regeringsstandpunt met betrekking tot de herstructurering en stimulering van het Nederlandse luchtvaartcluster (Kamerstukken II 1997/98, 25 820, nr. 1). De inhoud van dit voortschrijdende onderzoeksprogramma komt tot stand na zorgvuldig overleg van het NLR met alle direct belanghebbenden bij het luchtvaartonderzoek in Nederland (overheden, wetenschappelijke instellingen en bedrijfsleven). Voorts adviseert een uit onafhankelijke deskundigen bestaande wetenschappelijke commissie over richting en omvang van het programma. Criteria zijn onder meer dat het onderzoek van voldoende belang is voor het luchten ruimtevaartbeleid op middellange termijn, aansluit bij de nationale behoefte aan kennisontwikkeling bij overheid en sector en ook qua personele inzet een voldoende kritische massa blijft behouden. Ook is deelname voorzien in onderzoek in Europees verband. Voor de omvang van het speurwerkprogramma richt het NLR zich op de beschikbare omvang van de meerjarencijfers in de rijksbegroting. De omvang van het speurwerkprogramma bedraagt momenteel circa 25% van de totale omzet van het laboratorium. Dit percentage, dat in vergelijking met buitenlandse zusterinstellingen laag is te noemen, wordt in het algemeen gezien als een ondergrens in de verhouding tussen langere termijn gericht speurwerk en directe onderzoekopdrachten.

Naar aanleiding van de vraag van de leden van de VVD-fractie naar een voorbeeld van de bijzondere gevallen waarvoor op grond van artikel 3, tweede lid, een incidentele subsidie kan worden verleend, verwijs ik naar de situatie na het faillissement van Fokker. Daarbij viel een groot deel van de opdrachten weg. Toen is een incidentele subsidie verleend in het kader van het sociaal plan.

De leden van de D66-fractie vragen of kan worden aangegeven waarom met deze wijziging een einde komt aan de huidige «open-einderegeling».

Door in het voorgestelde tweede lid van artikel 3 te bepalen dat in bijzondere gevallen een incidentele subsidie kan worden verleend, worden de exploitatie-tekorten niet zonder meer door mij vergoed. Hiermee komt een einde aan de huidige open-einderegeling waarbij alle exploitatietekorten werden vergoed.

De leden van de SGP-fractie vragen vervolgens of de subsidie feitelijk min of meer gelijk blijft met hetgeen in de oude situatie werd verstrekt.

Anders dan de leden van deze fracties denken, is er geen sprake van een daadwerkelijke wijziging van de subsidiestroom aan het NLR. De onderhavige wetswijziging betreft het «up to standards» brengen van de wettelijke grondslag om de rechtmatigheid van de bijdragen te garanderen.

5. Algemene Rekenkamer

De leden van de SGP-fractie merken op dat de Algemene Rekenkamer heeft gewezen op het ontbreken van sanctiebepaling in de in 1992 gesloten overeenkomst.

De huidige beheersovereenkomst met de NLR geeft mij de mogelijkheid aan het NLR een aanwijzing te geven. Dit instrument kan dus eveneens worden benut voor sanctiebepalingen. Daarnaast zal in de vervolgfase, waarbij de huidige Beheersoverkomst en de overeenkomst uit 1992 zullen worden geïntegreerd in na-dere regelgeving, de sanctiebepaling worden meegenomen.

6. Bedrijfsleven

De leden van de fracties van VVD, D66 en SGP vragen nader in te gaan op het feit dat er geen reden is de Europese commissie overeenkomstig artikel 93, derde lid, van het EG-verdrag op te hoogte stellen van het voornemen in bijzondere gevallen een incidentele subsidie te verstrekken. Tevens willen deze leden weten of het speurwerk slechts voor het Nederlandse bedrijfsleven is bedoeld. De leden van de SGP-fractie willen daarbij weten in hoeverre het speurwerk op het terrein van de lucht- en ruimtevaart ten goede komt aan het Nederlandse bedrijfsleven. Ook willen de leden van de fracties van VVD, D66 en SGP weten wie het onderzoeksprogramma voor het speurwerk bepaalt. De leden van de SGP-fractie vragen of andere Europese landen een soortgelijke handelwijze kennen.

Zoals eerder in deze nota naar aanleiding van het verslag is aangegeven, is er geen sprake van een daadwerkelijke wijziging van de subsidiestroom aan het NLR. Dit is dan ook de reden dat niet over is gegaan de Europese Commissie overeenkomstig artikel 93, derde lid, van het EG-verdrag hiervan op de hoogte te stellen.

Het speurwerk, gebaseerd op een programma, staat ten dienste van alle belanghebbenden zowel overheden als sector. Concentratie van speurwerk en infrastructuur bij het NLR en deelname van alle betrokkenen in het bestuur dragen zorg voor een gezamenlijke afstemming ter zake en het voorkomen van een (te) kostbare duplicering in menskracht en apparatuur. Ik verwijs hier eveneens naar de antwoorden gegeven in hoofdstuk 4 van deze nota naar aanleiding van het verslag. In verschillende andere Europese landen vindt op een zelfde wijze ondersteuning van het lucht- en ruimtevaartonderzoek plaats.

Tenslotte vragen de leden van de VVD-fractie, de D66-fractie en de SGP-fractie hoe de Kamer wordt geïnformeerd over de subsidiering aan de Stichting en het te verrichten speurwerk. De Kamer wordt direct geïnformeerd middels de jaarverslagen van het NLR en via de toelichting op de begroting van mijn departement.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

T. Netelenbos

Naar boven