27 858
Gewasbeschermingsbeleid

nr. 59
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 januari 2007

Hierbij bied ik u, mede namens de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport het beleidsprogramma biociden aan.1

Biociden zijn niet-landbouwbestrijdingsmiddelen, zoals houtverduurzamingsmiddelen, desinfectantia en insecticiden.

Op 1 januari 2005 is de zorg voor het beleid ten aanzien van biociden overgegaan van het ministerie van VWS naar mijn ministerie. Dit is aanleiding geweest om het biocidenbeleid te evalueren. Uit deze evaluatie zijn een aantal verbeterpunten naar voren gekomen. Deze verbeterpunten hebben onder andere betrekking op het onvolledige zicht op het beleidsterrein en de communicatie tussen betrokken overheden en het bedrijfsleven.

Daarnaast blijken niet alle biociden de verplichte toelating te hebben. Uitgangspunt van het beleid is dat alle biociden die gebruikt worden in Nederland, toegelaten moeten zijn door het College voor de Toelating van Bestrijdingmiddelen (CTB). Het gebruik van middelen zonder toelating is reden tot zorg. Van deze middelen is immers niet vastgesteld of het gebruik veilig is ten aanzien van volksgezondheid, werknemers en milieu.

In bijgaand beleidsprogramma wordt een aanpak geschetst over hoe in de periode tot het voltooien van de Europese harmonisatie (tot 2015) zal worden omgegaan met geconstateerde knelpunten.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P. L. B. A. van Geel


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven