27 858 Gewasbeschermingsbeleid

Nr. 395 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 juli 2017

Hierbij ontvangt u mijn invulling van verschillende moties en van enkele toezeggingen die ik u heb gedaan op het gebied van gewasbescherming. Daarnaast informeer ik u over de stand van zaken van een aantal onderwerpen op dit thema.

Moties

Biologische fruitteelt

De aangenomen motie van het lid Dijkgraaf c.s. (Kamerstuk 34 550 XIII, nr. 102) verzoekt de regering op korte termijn, in overleg met de fruitteeltsector, te komen met een plan van aanpak, om ervoor te zorgen dat de beschikbaarheid van biologische gewasbeschermingsmiddelen sterk verbetert, onder meer door structurele vrijstelling voor relevante gewasbeschermingsmiddelen.

Ik ben in gesprek met de biologische fruitteeltsector over een plan van aanpak om de beschikbaarheid van biologische middelen en maatregelen structureel te verbeteren. Dit plan richt zich zowel op de korte als de lange termijn. Op de korte termijn ondervindt de sector met name problemen bij het bestrijden van schurft in de appel- en peerteelt. Samen met de sector, het Ctgb en de NVWA inventariseer ik oplossingsrichtingen. Ik zal u het plan van aanpak doen toekomen zodra het is opgesteld.

Afzetgegevens

De aangenomen motie van de leden Leenders en Koşer Kaya (Kamerstuk 27 858, nr. 357) verzoekt de regering de Kamer jaarlijks een overzicht te verstrekken van de geaggregeerde afzetgegevens van alle toegelaten gewasbeschermingsmiddelen.

De afzetgegevens van chemische gewasbeschermingsmiddelen in 2015 op het niveau van fungiciden, herbiciden, insecticiden/acariciden en overig zijn gepubliceerd (http://www.clo.nl/indicatoren/nl0015-afzet-gewasbeschermingsmiddelen-in-de-land--en-tuinbouw?ond=20885).

Toezeggingen

Grofmaziger sierteelt

Ik heb medio november 2016 toegezegd uw Kamer te zullen informeren over mijn besluit over de toelating van kleine toepassingen van gewasbeschermingsmiddelen in de sierteelt (Kamerstuk 34 550 XIII, nr. 58).

Ik heb de NVWA verzocht de beslismethodiek kleine toepassingen aan te passen en daarbij – voor zover mogelijk – rekening te houden met het volgende:

  • het streven naar een zonale/Europese lijst met kleine toepassingen;

  • het loslaten van de verplichting om bij een toelatingsaanvraag de bovenliggende gewasgroep te claimen bij algemeen voorkomende ziekten, plagen en onkruiden;

  • het opnemen van gewasgroepen voor de sierteelt, waarin alle gewassen klein zijn;

  • de naleefbaarheid en handhaafbaarheid.

Deze aanpassing leidt tot een robuuste indeling van kleine toepassingen voor de sierteelt gebaseerd op bestaande areaalgrenzen. Het loslaten van de verplichting een hogere gewasgroep te claimen biedt oplossingen voor alle sectoren.

Deze aanpassing leidt niet tot het verhogen van de areaalgrenzen voor de bedekte teelt. Zo’n verhoging is arbitrair en geeft – zoals de afgelopen jaren is gebleken – voortdurend aanleiding tot discussie.

Integrated Pest Management (IPM) in relatie tot vrijstellingen

Ik heb medio februari 2017 toegezegd uw Kamer te zullen informeren over de uitkomst van onderzoek naar de uitvoerbaarheid van het zwaarder laten meewegen van geïntegreerde gewasbescherming bij het beoordelen van aanvragen voor vrijstellingen voor het onderdeel landbouwkundige noodzaak (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016/17, nr. 1181).

De NVWA heeft mij inmiddels geadviseerd om de criteria voor vrijstellingsaanvragen aan te passen, waarbij de effecten op geïntegreerde gewasbescherming van zowel het aangevraagde middel als de beschikbare alternatieven zwaarder worden meegewogen. Dit advies heb ik overgenomen. De NVWA voert op dit moment een pilot uit om te kijken hoe het toepassen van deze aangepaste criteria in de praktijk uitpakt. Daarna zullen de aangepaste criteria bij alle vrijstellingsaanvragen toegepast worden.

Hormoonverstorende stoffen

Ik heb uw Kamer in het AO Landbouw- en Visserijraad van 7 juni 2017 toegezegd te informeren over het vervolg van de Europese besluitvorming over het nieuwe voorstel voor wetenschappelijke criteria om hormoonverstorende stoffen te kunnen identificeren van 8 februari 2017 (Kamerstuk 34 510, nr. 8). De Europese Commissie (EC) was van plan dit voorstel ter stemming te agenderen in het «Standing committee for plants, animals, food and feed» (SCoPAFF). Zowel op 18 en 19 mei als op 30 mei 2017 is de stemming hierover uiteindelijk niet doorgegaan, omdat de EC geen ruime gekwalificeerde meerderheid zag voor haar voorstel.

In het nu voorliggende voorstel zijn door de EC een viertal aanvullende technische wijzigingen doorgevoerd (zie bijlagen1). Deze wijzigingen betreffen in alle gevallen een verduidelijking of verbetering; deze zijn in lijn met het Nederlandse standpunt, zoals eerder met u gedeeld:

  • In overweging 4 is verduidelijkt dat de criteria betrekking hebben op de menselijke gezondheid voor bekende en vermoedelijke hormoonverstorende stoffen;

  • in overweging 7 wordt de bepaling over de insectengroeiregulatoren beter uitgelegd;

  • in de bijlage is de tekst over biologische plausibiliteit als operationalisering van causaliteit verduidelijkt en heeft deze een meer prominente plaats gekregen;

  • in de bijlage is de bepaling over insectengroeiregulatoren verplaatst (van paragraaf 3.8.2 punt 2 (4) naar een nieuwe alinea onder paragraaf 3.8.2) en is één zin verplaatst naar de aangepaste tekst in overweging 7.

Met deze wijzigingen komt de EC tegemoet aan het Nederlandse verzoek om de bepaling over de insectengroeiregulatoren op een andere plaats in de bijlage te positioneren en om de formulering van de geboden mogelijkheid voor deze groep stoffen te verbeteren. Zoals ik heb gemeld tijdens het VAO Landbouw- en Visserijraad van 29 juni jl.(Handelingen II 2016/17, nr. 94, VAO Landbouw- en Visserijraad) heeft het kabinet het voornemen in te stemmen met het voorstel, omdat de criteria een verbetering zijn ten opzichte van de ' criteria die we nu hebben in de Verordening (EG) 1107/2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen. De EC zal het voorstel op 4 juli a.s. in het SCoPAFF ter stemming agenderen.

Stand van zaken

Goede klachtenstructuur

Het kabinet vindt het belangrijk dat omwonenden weten waar ze met vragen en klachten over gewasbeschermingsmiddelen terecht kunnen, dat ze antwoorden krijgen en dat er een vorm van registratie bijgehouden wordt. Dit laatste geeft immers inzicht of het beleid bijdraagt aan de vermindering van de zorgen van omwonenden (Kamerstukken 27 858, nr. 230).

De NVWA en de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) hebben ongeveer 85 klachten ontvangen in 2016 die gerelateerd zijn aan onzorgvuldig gebruik van gewasbeschermingsmiddelen (zoals overwaaien van spuitvloeistof) en aan ondervonden hinder door omwonenden (zoals stank en irritatie van luchtwegen). Deze meldingen zijn onderzocht, maar de NVWA heeft geen overtredingen geconstateerd.

Green deal groene gewasbescherming

Begin 2017 is de Green Deal Groene Gewasbeschermingsmiddelen afgerond. Hierbij waren naast het Ministerie van EZ de volgende partijen betrokken: het Ctgb, LTO Nederland en Bionext (namens de land/en tuinbouw), Nefyto en Artemis (namens de chemische en biologische gewasbeschermingsproducenten) en Natuur & Milieu. Het doel van deze Green Deal was om aan de hand van concrete toelatingsbeoordelingen van groene gewasbeschermingsmiddelen door het Ctgb te bekijken hoe dat proces versneld of vereenvoudigd kan worden. Op het moment, dat deze Green Deal startte, waren er nog geen verduidelijkte criteria voor laag-risicostoffen beschikbaar op Europees niveau. Er is daarom gebruik gemaakt van een eigen werkdefinitie; de zogenaamde groene gewasbeschermingsmiddelen. De Green Deal betrof de beoordeling van twee werkzame stoffen en zeven middelen. Voor zes middelen bleek de toelating significant sneller en goedkoper te verlopen.

Inmiddels zijn op Europees niveau negen laag-risicostoffen toegelaten en zijn in maart 2017 de verduidelijkte criteria voor laag-risicostoffen vastgesteld. Hierdoor is nu duidelijker welke middelen tot deze categorie behoren. Laag-risicomiddelen moeten op grond van de Verordening (EG) nr. 1107/2009 binnen 120 dagen worden toegelaten. In de Green Deal zijn hiertoe stappen gezet met middelen waarvoor deze termijn (nog) niet gold. Zo heeft het Ctgb een specifiek team aangesteld voor een efficiënte beoordeling van laag-risicostoffen/middelen en is de ruimte binnen bestaande beoordelingskaders benut om de werkzaamheidsbeoordeling van laag-risicomiddelen soepeler uit te voeren.

De Green Deal resulteerde in aanbevelingen aan het Ministerie van EZ om de beschikbaarheid van laag-risicomiddelen verder te vergroten en het gebruik van deze middelen in de praktijk te stimuleren. Zoals het verkennen van financiële stimulansen voor het indienen van aanvragen van laag-risicomiddelen bij het Ctgb. Ik zal deze aanbevelingen samen met de sector oppakken.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven