27 848
Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, gericht op vermindering en vereenvoudiging van regelgeving en op verdere zelfregulering in het hoger onderwijs

nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP

Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, gericht op vermindering en vereenvoudiging van regelgeving en op verdere zelfregulering in het hoger onderwijs.

De memorie van toelichting, die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.

En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.

's-Gravenhage

5 juli 2001

Beatrix

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek te wijzigen als uitvloeisel van enige in het Hoger onderwijs- en onderzoekplan 2000 aangekondigde maatregelen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

In de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek worden de volgende wijzigingen aan gebracht:

A

In artikel 1.1, onder e, wordt na «voortgezet onderwijs» ingevoegd: of op beroepsonderwijs als bedoeld in artikel 7.24, tweede lid.

B

In artikel 1.7 vervalt de tweede volzin.

C

In artikel 1.8, tweede lid, wordt «genoemde instellingen» vervangen door: opgenomen instellingen.

D

Artikel 1.9 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «genoemde instellingen» telkens vervangen door: opgenomen instellingen.

2. In het zesde lid vervalt de laatste volzin.

E

Artikel 1.10 komt te luiden:

Artikel 1.10. Aard bepalingen

1. De volgende bepalingen regelen het openbaar hoger onderwijs:

a. artikel 1.18,

b. artikel 2.2 en de bepalingen van de titels 2, 3 en 4 van hoofdstuk 2,

c. de bepalingen van hoofdstuk 4,

d. de artikelen 6.2 en 6.16,

e. de bepalingen van hoofdstuk 7, met uitzondering van paragraaf 4 van titel 1,

f. de bepalingen van hoofdstuk 8,

g. de bepalingen van de titels 1 en 2 van hoofdstuk 9, met uitzondering van artikel 9.46,

h. de bepalingen van hoofdstuk 10, met uitzondering van de artikelen 10.8 en 10.33,

i. de bepalingen van hoofdstuk 11,

j. de artikelen 16.7 tot en met 16.13, 16.15 en 16.16, tot het tijdstip waarop deze vervallen, en

k. de artikelen 17.1 tot en met 17.3, 17.5 tot en met 17.10 en 17.12, tot het tijdstip waarop deze vervallen.

2. De volgende bepalingen zijn voorwaarde voor bekostiging van het bijzonder hoger onderwijs:

a. artikel 1.18,

b. artikel 2.2 en de bepalingen van de titels 2, 3 en 4 van hoofdstuk 2,

c. de bepalingen van hoofdstuk 4,

d. de artikelen 6.2 en 6.16,

e. de bepalingen van hoofdstuk 7, met uitzondering van paragraaf 4 van titel 1,

f. de bepalingen van hoofdstuk 8,

g. artikel 9.51, tenzij het betreft onderwijs in opleidingen als bedoeld in artikel 1.9, vierde lid,

h. de bepalingen van de paragrafen 1, 2 en 4 van titel 1 van hoofdstuk 10 en de bepalingen van titel 3 van hoofdstuk 10, met uitzondering van artikel 10.33,

i. de artikelen 16.7 tot en met 16.12 en 16.14 tot en met 16.16, tot het tijdstip waarop deze vervallen, en

j. de artikelen 17.1 tot en met 17.3, 17.5 tot en met 17.10 en 17.12, tot het tijdstip waarop deze vervallen.

3. Voor het onderwijs in opleidingen, bedoeld in artikel 1.9, vierde lid, gelden in plaats van de bepalingen van de titels 1 en 2 van hoofdstuk 7 de bepalingen van artikel 1.9, vierde tot en met zesde lid, als zodanige voorwaarden.

F

Artikel 1.11 komt te luiden:

Artikel 1.11. Aangewezen instellingen voor hoger onderwijs

Andere dan de in de bijlage van deze wet opgenomen instellingen voor hoger onderwijs kunnen worden aangewezen.

G

Artikel 1.12 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef van het tweede lid wordt «vierde lid» vervangen door: vijfde lid.

2. Het derde en vierde lid worden vernummerd tot vierde en vijfde lid.

3. Na het tweede lid wordt een nieuw derde lid ingevoegd, luidende:

3. In aanvulling op het tweede lid geldt voor de lerarenopleidingen als voor waar de dat de desbetreffende hogeschool in acht neemt hetgeen bij of krachtens de artikelen 4.8, 16.5 en 16.6 is bepaald.

4. In het vierde lid wordt «hetgeen is bepaald in het vierde lid» vervangen door: hetgeen is bepaald in het vijfde lid.

H

In artikel 1.13, tweede lid, wordt «genoemd» vervangen door: opgenomen.

I

Artikel 1.15 komt te luiden:

Artikel 1.15. Aard bepalingen

1. De volgende bepalingen regelen de academische ziekenhuizen bij de openbare universiteiten:

a. de artikelen 2.10, 2.12 en 2.13 en de bepalingen van titel 5 van hoofdstuk 2,

b. de bepalingen van hoofdstuk 4, met uitzondering van de artikelen 4.7 en 4.8, en

c. de bepalingen van hoofdstuk 12, met uitzondering van artikel 12.18.

2. De volgende bepalingen zijn met betrekking tot de academische ziekenhuizen bij de bijzondere universiteiten voorwaarden voor bekostiging van het bijzonder onderwijs:

a. de artikelen 2.10, 2.12 en 2.13 en de bepalingen van titel 5 van hoofdstuk 2,

b. de bepalingen van hoofdstuk 4, met uitzondering van artikel 4.8, en

c. de artikelen 12.2 en 12.18.

J

Artikel 2.1 komt te luiden:

Artikel 2.1. Reikwijdte

1. Dit hoofdstuk, met uitzondering van artikel 2.13 en de titels 5 en 6, heeft betrekking op de bekostigde universiteiten en hogescholen, de Open Universiteit, de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen en de Koninklijke Bibliotheek, met dien verstande dat artikel 2.15 uitsluitend van toepassing is op de hogescholen.

2. Op de academische ziekenhuizen zijn uitsluitend de artikelen 2.10, 2.12 en 2.13 en titel 5 van toepassing.

3. Titel 6 is uitsluitend van toepassing op de universiteiten, de kweekscholen en de seminaria, bedoeld in artikel 2.21, en op de leer stoelen, bedoeld in artikel 2.22.

K

De eerste volzin van artikel 2.2 komt te luiden: Het instellingsbestuur stelt een plan met betrekking tot de instelling vast uiterlijk vier jaar na het tijdstip van vaststelling van het vorige plan.

L

In artikel 2.5, eerste lid, wordt na de eerste volzin een volzin ingevoegd, luidende: In afwijking hiervan kan de rijksbijdrage in verband met een wijziging van de algemene berekeningswijze voor een beperkte duur gedeeltelijk worden berekend op de grondslag van een bijzondere berekeningswijze.

M

Artikel 2.6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden: Berekening rijksbijdrage.

2. In de derde volzin van het tweede lid wordt «De bijzondere berekeningswijze» vervangen door: De bijzondere berekeningswijze voor de universiteiten, voorzover het betreft het onderwijs gericht op het beroep van leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad,.

N

In artikel 2.7, eerste lid, wordt de zinsnede «deelt elke instelling jaarlijks in september mede» vervan gen door: maakt aan elke instelling in september bekend.

O

Artikel 2.9, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. De eerste volzin komt te luiden: Het instellingsbestuur doet het verslag vergezeld gaan van een verklaring als bedoeld in artikel 4:78 van de Algemene wet bestuursrecht van een door hem aangewezen accountant.

2. In de derde volzin wordt «de registeraccountant» telkens vervangen door: de accountant.

P

Artikel 2.11 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt «bepalingen» vervangen door: bepaling

2. Het eerste lid vervalt.

3. Het cijfer «2» voor het tweede lid vervalt.

4. In de tekst van het artikel wordt «artikel 2.5, eerste lid, tweede volzin» vervangen door: artikel 2.5, eerste lid, derde volzin.

Q

Het opschrift van titel 3 van hoofdstuk 2 komt te luiden:

Inrichting begroting en verslag.

R

Artikel 2.14 komt te luiden:

Artikel 2.14. Inrichting begroting en verslag

Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden vastgesteld voor de inrichting van de begroting en het verslag.

S

Artikel 2.16, eerste lid, tweede volzin, komt te luiden: De eindafrekening wordt aan Onze minister gezonden en gaat vergezeld van een verklaring als bedoeld in artikel 4:78 van de Algemene wet bestuursrecht van een door het instellings bestuur aangewezen accountant.

T

In artikel 2.20, eerste lid, wordt de zinsnede «een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek over aan Onze minister» vervangen door: een verklaring als bedoeld in artikel 4:78 van de Algemene wet bestuursrecht van een door het desbetreffende bestuur aangewezen accountant aan Onze minister over.

U

Na artikel 2.20 wordt een titel 6 ingevoegd, luidende:

TITEL 6. BIJDRAGEN UIT 'S RIJKS KAS VOOR THEOLOGISCH EN LEVENSBESCHOUWELIJK ONDERWIJS

Artikel 2.21. Bijdrage uit 's Rijks kas ten behoeve van aangewe-zen theologische en levensbeschouwelijke universiteiten en kerkelijke kweekscholen en seminaria

1. Uit 's Rijks kas wordt jaarlijks door Onze minister een bijdrage verleend aan:

a. het Rooms-katholiek kerkgenootschap in Nederland ten behoeve van de faculteit der godgeleerdheid van de bijzondere universiteit te Nijmegen, alsmede ten behoeve van de volgende krachtens artikel 6.9 aangewezen instellingen van wetenschappelijk onderwijs:

1°. de instelling van wetenschappelijk theologisch onderwijs, uitgaande van de Stichting Theologische Faculteit Tilburg te Tilburg, en

2°. de Katholieke Theologische Universiteit te Utrecht,

b. de Gereformeerde Kerken in Nederland ten behoeve van de krachtens artikel 6.9 aangewezen Theologische Universiteit van de Gereformeerde Kerken in Nederland te Kampen, en

c. de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland ten behoeve van de krachtens artikel 6.9 aangewezen Theologische Universiteit der Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland te Apeldoorn.

2. Uit 's Rijks kas wordt jaarlijks door Onze minister een bijdrage verleend aan de Stichting Humanistisch Instituut voor wetenschappelijk onderwijs en onderzoek te Utrecht ten be hoeve van de krachtens artikel 6.9 aangewezen Universiteit voor Humanistiek te Utrecht.

3. Uit 's Rijks kas wordt jaarlijks door Onze minister een bijdrage verleend ten behoeve van de kerkelijke kweekscholen en seminaria tot opleiding van leraren van een kerkgenootschap of tot een ambtsopleiding, uitgaande van:

a. het Nederlands-Israëlitisch Kerkgenootschap,

b. de Evangelisch-Lutherse Kerk,

c. de Remonstrantse Broederschap,

d. de Algemene Doopsgezinde Sociëteit,

e. de Oud-Katholieke Kerk,

f. de Bond van Vrij Evangelische Gemeenten in Nederland,

g. de Unie van Baptisten Gemeenten in Nederland, en

h. de Nederlandse Hervormde Kerk.

4. Bij algemene maatregel van bestuur wordt de omvang van de rijksbijdrage, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, uitgedrukt in een percentage van de netto-exploitatielasten, vastgesteld.

5. Op de inschrijving van studenten aan een instelling van wetenschappelijk onderwijs, voorzover het een opleiding betreft ten behoeve waarvan krachtens het eerste dan wel tweede lid een rijksbijdrage wordt verleend, zijn de artikelen 7.37, tweede lid, 7.43, 7.48 en 7.49 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.22. Bijdrage uit 's Rijks kas ten behoeve van leerstoelen vanwege de Nederlandse Hervormde Kerk aan openbare universiteiten

Uit 's Rijks kas wordt jaarlijks door Onze minister een bijdrage verleend ten behoeve van de leerstoelen die na de inwerkingtreding van de hogeronderwijswet 1876 vanwege de Nederlandse Hervormde Kerk tot het opleiden van leraren of ambtsdragers voor dat kerkgenootschap bij een openbare universiteit zijn gevestigd.

V

In artikel 3.2 vervalt «4.2, tweede lid,».

W

Artikel 4.1 komt te luiden:

Artikel 4.1. Reikwijdte

1. Dit hoofdstuk heeft betrekking op de bekostigde universiteiten en hogescholen en de Open Universiteit, met dien verstande dat artikel 4.8 uitsluitend betrekking heeft op hogescholen.

2. Dit hoofdstuk, met uitzondering van artikel 4.2, tweede tot en met vierde lid, heeft tevens betrekking op de academische ziekenhuizen, de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen en de Koninklijke Bibliotheek.

X

Het tweede lid van artikel 4.2 vervalt. Het derde tot en met vijfde lid van dat artikel worden vernummerd tot tweede tot en met vierde lid.

Y

Artikel 4.3. vervalt.

Z

Artikel 4.5 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste en tweede lid komen te luiden:

1. Met inachtneming van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde regels als bedoeld in het tweede lid regelt het bestuur van een openbare instelling de rechtspositie van het personeel en draagt het bestuur van een bijzondere instelling zorg voor de regeling van de rechtspositie van het personeel.

2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden vastgesteld betreffende:

a. het maximumsalaris;

b. rechten en plichten van het personeel en het instellingsbestuur bij ziekte, bevalling, zwangerschap, arbeidsongeschiktheid en ontslag, voorzover deze bij wet voorgeschreven rechten en verplichtingen te boven gaan.

2. Het derde lid vervalt. Het vierde en vijfde lid worden vernummerd tot derde en vierde lid.

3. Het derde lid komt te luiden:

3. De regeling van het ontslag verschaft het personeel van de openbare instellingen niet minder rechten dan die welke voor werknemers met een arbeidsovereenkomst voortvloeien uit de bepalingen van dwingend recht van titel 10 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.

4. In de eerste volzin van het vierde lid wordt «bedoeld in het eerste en vierde lid» vervangen door: bedoeld in het eerste en derde lid.

AA

Na artikel 4.7 wordt een artikel 4.8 ingevoegd, luidende:

Artikel 4.8. Benoembaarheidseisen docenten aan hogescholen

1. Tot docent aan een hogeschool kan slechts worden benoemd degene die in het bezit is van:

a. 1°. een getuigschrift van een met goed gevolg afgelegd afsluitend examen van een opleiding met een studielast van ten minste 168 studiepunten,

2°. een door Onze minister aangewezen buitenlands, Nederlands-Antilliaans of Arubaans getuigschrift dat gelijkwaardig is aan een getuigschrift als bedoeld onder ten 1°,

3°. een ander door Onze minister aangewezen getuigschrift van een met goed gevolg afgesloten opleiding op het niveau van hoger onderwijs als bedoeld onder ten 1°, of

4°. een verklaring van Onze minister, en

b. 1°. een bewijs van voldoende didactische voorbereiding, verkregen aan een hogeschool of universiteit, of

2°. een verklaring van Onze minister.

2. Onze minister kan op verzoek van het instellingsbestuur van een hogeschool aan de betrokkene een verklaring als bedoeld in het eerste lid, onder a, ten 4°, of onder b, ten 2°, uitreiken, indien het instellingsbestuur aan toont dat degene voor wie de verklaring wordt verzocht, er blijk van heeft gegeven te beschikken over kennis, inzicht en vaardigheden op hetzelfde niveau als de bezitters van een getuigschrift als bedoeld in het eerste lid, onder a, ten 1°, onderscheidenlijk van een bewijs als bedoeld in het eerste lid, onder b, ten 1°.

3. Bij algemene maatregel van bestuur worden eisen gesteld aan het onderwijs ter verkrijging van het bewijs van voldoende didacti sche voorbereiding.

4. Het eerste lid is niet van toepassing op een docent, voorzover deze is belast met het geven van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs.

5. In afwijking van het eerste lid kan het instellingsbestuur in een vacature voorzien door de benoe ming van een docent die niet voldoet aan de benoembaarheidseisen, bedoeld in het eerste lid. Het instellingsbestuur kan ten aanzien van betrokkene ten hoogste gedurende twee jaren van die eisen afwijken.

BB

Artikel 6.1 komt te luiden:

Artikel 6.1. Reikwijdte

1. De titels 1 en 3 van dit hoofdstuk hebben betrekking op de bekostigde universiteiten en hogescholen en op de Open Universiteit.

2. Titel 2 heeft uitsluitend en titel 3 heeft tevens betrekking op universiteiten en hogescholen die ingevolge artikel 6.9 zijn aangewezen.

3. Titel 4 heeft uitsluitend betrekking op voortgezette opleidingen op het gebied van de kunst, verzorgd door bekostigde hogescholen.

CC

In artikel 6.3, tweede lid, wordt «in artikel 6.13, vierde lid, onder d» vervangen door: in artikel 6.13, vijfde lid, onder d.

DD

Artikel 6.4 komt te luiden:

Artikel 6.4. Onthouding rechten aan nieuwe opleidingen

Onze minister kan met inachtneming van artikel 6.14a besluiten dat aan een nieuwe opleiding de rechten, genoemd in artikel 1.9, eerste en tweede lid, worden onthouden.

EE

Artikel 6.5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt «ten aanzien van» vervangen door: aan.

2. In de aanhef van het eerste lid wordt «ten aanzien van» vervangen door: aan.

3. Het tweede lid vervalt. Het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid.

4. Toegevoegd wordt een nieuw derde lid, luidende:

3. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing, indien de Informatie Beheer Groep toepassing heeft gegeven aan artikel 6.15, tweede lid, onder b.

FF

Artikel 6.8 vervalt.

GG

Artikel 6.9 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «genoemde instelling» vervangen door: opgenomen instelling.

2. In het tweede lid wordt «artikel 1.12, tweede onderscheidenlijk derde lid» vervangen door: artikel 1.12, tweede, derde of vierde lid.

3. Toegevoegd wordt een vijfde lid, luidende:

5. Een instelling voor hoger onderwijs die is aangewezen krachtens artikel 218 van de Wet op het wetenschappelijk onderwijs dan wel artikel 171 van de Wet op het hoger beroepsonderwijs wordt geacht te zijn aangewezen op grond van het eerste lid.

HH

Artikel 6.10 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef van het eerste lid wordt «ten aanzien van» vervangen door: aan.

2. Het tweede lid vervalt. Het derde en vierde lid worden vernummerd tot tweede en derde lid.

3. In het nieuwe tweede lid wordt «Artikel 6.5, derde lid» vervangen door: Artikel 6.5, tweede lid.

II

Artikel 6.11 komt te luiden:

Artikel 6.11. Onthouding rechten aan nieuwe opleidingen van aangewezen instellingen

Onze minister kan met inachtneming van artikel 6.14b besluiten dat aan een nieuwe opleiding de rechten, genoemd in artikel 1.12, eerste lid, worden onthouden.

JJ

Artikel 6.12 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «het Centraal register opleidingen hoger onderwijs» vervangen door: het register, bedoeld in artikel 6.13.

2. In de eerste volzin van het tweede lid wordt «artikel 1.12, tweede of derde lid» vervangen door: artikel 1.12, tweede, derde of vierde lid.

3. In de tweede volzin van het tweede lid wordt «Artikel 6.10, vierde lid» vervangen door: Artikel 6.10, derde lid.

KK

Het opschrift van titel 3 komt te luiden:

TITEL 3. REGISTRATIE VAN HET ONDERWIJSAANBOD.

LL

Artikel 6.13 komt te luiden:

Artikel 6.13. Centraal register opleidingen hoger onderwijs (CROHO)

1. Het Centraal register opleidingen hoger onderwijs is een systematisch geordende verzameling van gegevens die voortvloeien uit krachtens de wet genomen beslissingen met betrekking tot de opleidingen die door de instellingen voor hoger onderwijs worden verzorgd.

2. De Informatie Beheer Groep is belast met de aanleg, het beheer en de openbaarmaking van het register en met het verstrekken van informatie uit het register.

3. Bij algemene maatregel van bestuur worden de inrichting en de werking van het register geregeld. Deze algemene maatregel van bestuur bevat bepalingen omtrent het verstrekken van informatie uit het register.

4. De algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het derde lid, bevat de indeling van het register in onderdelen en voor zover nodig subonderdelen. De onderdelen betreffen gebieden van onderwijs. De indeling bevat ten minste onderdelen en subonderdelen voor de volgende gebieden van onderwijs:

a. onderwijs, met ten minste als subonderdeel lerarenopleidingen op het gebied van de kunst,

b. landbouw en natuurlijke omgeving,

c. techniek,

d. recht, en

e. taal en cultuur, met ten minste als subonderdeel opleidingen op het gebied van de kunst.

5. Het register bevat van elke opleiding de volgende gegevens:

a. de naam van de opleiding en de instelling die de opleiding verzorgt,

b. of het hoger beroepsonderwijs dan wel wetenschappelijk onderwijs betreft,

c. de indeling in het register,

d. de hoofdlijnen van de onderwijs- en examenregeling, bedoeld in artikel 7.13, daaronder ten minste begrepen afstudeerrichtingen binnen opleidingen en differentiaties binnen opleidingen op het gebied van de kunst en binnen lerarenopleidingen op het gebied van de kunst,

e. het voltijdse, deeltijdse of duale karakter,

f. de studielast,

g. of aan de opleiding een kandidaatsexamen is verbonden dat op grond van artikel 5.8 van de Wet studiefinanciering 2000 is aangewezen,

h. wat betreft bekostigde hogescholen, de gemeente waar de opleiding wordt verzorgd,

i. het tijdstip waarop voor het eerst inschrijving voor de opleiding mogelijk is, en

j. indien de opleiding niet langer zal worden verzorgd, het tijdstip waarop de registratie zal worden beëindigd, alsmede het tijdstip waarop voor het eerst inschrijving in de propedeutische fase van de opleiding niet meer mogelijk is.

6. Onze minister legt het ontwerp van de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het derde lid, voor aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal. De voordracht voor die algemene maatregel van bestuur wordt niet gedaan dan nadat dertig dagen na die voorlegging zijn verstreken.

MM

Artikel 6.14 komt te luiden:

Artikel 6.14. Wijziging van het CROHO

1. Het instellingsbestuur meldt elke gewenste wijziging van het register, bedoeld in artikel 6.13, aan bij de Informatie Beheer Groep.

2. De aanmelding gaat vergezeld van de benodigde gegevens, van schriftelijke bewijsstukken waaruit de juistheid van die gegevens blijkt, alsmede, in voorkomende gevallen, van het in artikel 6.3, eerste of tweede lid, bedoelde oordeel van de commissie. Artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing. De Informatie Beheer Groep verzendt gegevens overeenkomstig de bepalingen van deze titel slechts, indien deze naar haar oordeel volledig zijn.

3. In de gevallen waarin Onze minister op grond van dit hoofdstuk naar aanleiding van de aanmelding een besluit kan nemen, wordt de aanmelding beschouwd als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

4. Indien de aanmelding een nieuwe opleiding betreft die het bestuur van een bekostigde instelling van plan is te verzorgen, wordt artikel 6.14a toegepast.

5. Indien de aanmelding een nieuwe opleiding betreft die het bestuur van een aangewezen instelling van plan is te verzorgen, wordt artikel 6.14b toegepast.

6. Indien de aanmelding wijziging betreft van de in artikel 6.13, vijfde lid, onder d, bedoelde gegevens, wordt artikel 6.14c toegepast.

7. Indien de aanmelding niet een aanmelding betreft als bedoeld in het vierde, vijfde of zesde lid, wordt artikel 6.14d toegepast.

NN

Na artikel 6.14 worden de artikelen 6.14a tot en met 6.14d toegevoegd, luidende:

Artikel 6.14a. Procedure bij nieuwe opleiding van bekostigde instelling

1. De Informatie Beheer Groep zendt een aanmelding als bedoeld in artikel 6.14, vierde lid, onverwijld aan Onze minister. Tegelijkertijd geeft zij aan de ontvangst van de aanmelding algemene bekendheid.

2. In afwijking van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht wordt voor de toepassing van artikel 6.4 uitsluitend het bestuur van een in de bijlage van deze wet opgenomen instelling als belanghebbend aangemerkt. Dat instellingsbestuur kan bij Onze minister binnen vier weken na de datum van bekend making een aanvraag indienen om toepassing te geven aan artikel 6.4. Onze minister beslist binnen vier weken op die aanvraag.

3. Onze minister kan naar aanleiding van de aanmelding, bedoeld in het eerste lid, binnen acht weken na ontvangst besluiten toepassing te geven aan artikel 6.4. Artikel 6.14d, tweede en derde lid, is van toepassing.

4. Onze minister kan artikel 6.4 slechts toepassen:

a. indien het verzorgen van de opleiding, gelet op het geheel van de voorzieningen op het gebied van het hoger onderwijs, in redelijkheid niet doelmatig kan worden geacht, dan wel

b. indien het betreft een opleiding die geheel of in hoofdzaak overeenstemt met een opleiding die verzorgd zal worden door diezelfde instelling, en die op de grond, genoemd in artikel 6.5, eerste lid, onder a, is beëindigd.

5. Toepassing van artikel 6.4 brengt mee dat wijziging van het register, overeenkomstig de door het instellingsbestuur verstrekte gegevens, achterwege blijft, tenzij bij rechterlijk oordeel anders is bepaald.

6. Blijft toepassing van artikel 6.4 achterwege, dan wijzigt de Informatie Beheer Groep het register onverwijld overeenkomstig de door het instellingsbestuur verstrekte gegevens, onverminderd het zevende lid.

7. Op het besluit van Onze minister houdende afwijzing van een aanvraag, bedoeld in het tweede lid, is artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing. Dat besluit treedt in werking met ingang van de datum na de dag waarop de termijn afloopt voor het indienen van een beroepschrift. Gedurende die termijn vindt de registratie, bedoeld in het zesde lid, niet plaats. Indien gedurende die termijn bij de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan, treedt het besluit niet in werking voordat op dat verzoek is beslist.

8. Indien Onze minister bij de toepassing van dit artikel is afgeweken van het standpunt van de commissie, bedoeld in artikel 6.3, eerste lid, doet hij daarvan mededeling aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat zijn besluit in rechte onaantastbaar is geworden.

Artikel 6.14b. Procedure bij nieuwe opleiding van aangewezen instelling

1. De Informatie Beheer Groep zendt een aanmelding als bedoeld in artikel 6.14, vijfde lid, onverwijld aan Onze minister.

2. Onze minister kan naar aanleiding van de aanmelding, bedoeld in het eerste lid, binnen acht weken na ontvangst besluiten toepassing te geven aan artikel 6.11. Artikel 6.14d, tweede en derde lid, is van toepassing.

3. Onze minister kan artikel 6.11 slechts toepassen:

a. indien de nieuwe opleiding niet kan worden beschouwd als weten-schappelijk onderwijs of hoger beroeps onderwijs, dan wel

b. indien blijkt dat de instelling voornemens is een opleiding te verzor-gen, die geheel of in hoofdzaak overeenstemt met een door diezelfde instelling verzorgde opleiding waarvan de registratie op grond van artikel 6.10, eerste lid, onder a, is beëindigd.

4. Toepassing van artikel 6.11 brengt mee dat de wijziging van het register, overeenkomstig de door het instellingsbestuur verstrekte gege-vens, achterwege blijft, tenzij bij rechterlijk oordeel anders is bepaald.

5. Blijft toepassing van artikel 6.11 achterwege, dan wijzigt de Informatie Beheer Groep het register onverwijld overeenkomstig de door het instellings bestuur verstrekte gegevens.

Artikel 6.14c. Procedure bij wijziging hoofdlijnen onderwijs- en examenregeling

1. De Informatie Beheer Groep zendt een aanmelding als bedoeld in artikel 6.14, zesde lid, onverwijld aan Onze minister.

2. Onze minister kan binnen acht weken na ontvangst van de aanmelding besluiten dat wijziging van het register, overeenkomstig de door het instellingsbestuur verstrekte gegevens, achterwege blijft.

3. Onze minister past het tweede lid slechts toe, indien hij in redelijkheid van oordeel is dat een nieuwe opleiding wordt ingesteld. Hij kan daarbij afwijken van het oordeel van de commissie, bedoeld in artikel 6.3, tweede lid.

4. Blijft toepassing van het tweede lid achterwege, dan wijzigt de Informatie Beheer Groep het register onverwijld overeenkomstig de door het instellingsbestuur verstrekte gegevens.

Artikel 6.14d. Registratie andere wijzigingen

1. Naar aanleiding van de aanmelding, bedoeld in artikel 6.14, zevende lid, wijzigt de Informatie Beheer Groep het register overeenkomstig de door het instellingsbestuur verstrekte gegevens binnen twee weken na ontvangst van de aanmelding.

2. De Informatie Beheer Groep laat toepassing van het eerste lid achterwege, indien Onze minister van oordeel is dat de aanmelding een herziening van de indeling van een opleiding in het register betreft die in redelijkheid niet passend is.

3. Indien Onze minister overweegt toepassing te geven aan het tweede lid, doet hij daarvan onverwijld mededeling aan het instellingsbestuur. Het tweede en vierde lid van artikel 6.14c zijn in dat geval van overeenkomstige toepassing.

4. Het tweede en derde lid zijn ook van toepassing bij de procedure van de artikelen 6.14a en 6.14b, met dien verstande dat in dat geval de in die artikelen genoemde termijnen worden aangehouden.

OO

Artikel 6.15 komt te luiden:

Artikel 6.15. Beëindiging registratie

1. De Informatie Beheer Groep beëindigt de registratie van een oplei-ding met ingang van het tijdstip dat voortvloeit uit de gegevens, bedoeld in artikel 6.13, vijfde lid, onder j.

2. De Informatie Beheer Groep beëindigt tevens de registratie van een opleiding indien:

Onze minister met toepassing van artikel 6.5 heeft besloten dat de rechten, genoemd in artikel 1.9, eerste en tweede lid, aan de opleiding worden ontnomen, een uitspraak van de rechter op grond van artikel 14.1 of enig ander gerechtelijk vonnis dat in rechte onaantastbaar is, strekt tot het beëindigen van de registratie, dan wel Onze minister met toepassing van artikel 6.10 heeft besloten dat de rechten, verbonden aan de aanwijzing, aan de opleiding worden ontnomen.

3. De Informatie Beheer Groep beëindigt eveneens de registratie van iedere opleiding die wordt verzorgd door een instelling waarvan Onze minister met toepassing van artikel 6.12 de aanwijzing heeft ingetrokken.

PP

Artikel 6.16 wordt als volgt gewijzigd:

1. De laatste volzin van het eerste lid komt te luiden: Artikel 6.4 is niet van toepassing.

2. De laatste volzin van het vierde lid komt te luiden: De artikelen 6.3 en 6.14a zijn niet van toepassing.

3. Het vijfde lid komt te luiden:

5. Onze minister neemt een besluit omtrent de instemming binnen acht weken na ontvangst van het verzoek daartoe. Indien Onze minister besluit die instemming te geven, registreert de Informatie Beheer Groep de opleiding in het register, bedoeld in artikel 6.13.

QQ

Artikel 7.1 komt te luiden:

Artikel 7.1. Reikwijdte

1. Dit hoofdstuk, met uitzondering van artikel 7.18a, heeft betrekking op de bekostigde universiteiten en hogescholen, met dien verstande dat artikel 7.17 uitsluitend betrekking heeft op hogescholen.

2. De bepalingen van dit hoofdstuk hebben tevens betrekking op de Open Universiteit, tenzij het tegendeel blijkt.

3. De titels 1, 2 en 2a van dit hoofdstuk, met uitzondering van artikel 7.18a, hebben betrekking op de universiteiten en hogescholen die ingevolge artikel 6.9 zijn aangewezen.

4. Artikel 7.18a heeft uitsluitend betrekking op het Internationaal Instituut voor Sociale Studiën.

RR

Artikel 7.4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vierde lid, derde volzin, vervalt «deeltijdse» in de zinsnede «de deeltijdse hogere kader opleiding pedagogiek».

2. In het zesde lid, onder a, wordt na «Enschede,» toegevoegd: en bedrijfsinformatie technologie, en telematica aan de openbare universiteit te Enschede,.

3. In het zesde lid, onder c, wordt «en technologie en milieumanagement» vervangen door: technologie en milieumanagement, en voeding en gezondheid.

SS

Artikel 7.5 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het cijfer «1» voor het eerste lid vervalt.

2. Het tweede tot en met vierde lid vervallen.

TT

In artikel 7.7a, derde lid, wordt «zijn» vervangen door: is.

UU

Artikel 7.8b wordt als volgt gewijzigd:

1. In de laatste volzin van het derde lid wordt «propeudeutische» vervangen door: propedeutische.

2. Het vierde tot en met zevende lid worden vernummerd tot vijfde tot en met achtste lid.

Ingevoegd wordt een nieuw vierde lid, luidende:

4. Toepassing van het derde lid blijft achterwege jegens de student die:

a. vóór het studiejaar 1998–1999 voor de desbetreffende opleiding was ingeschreven,

b. vóór of na de aanvang van het studiejaar 1998–1999 is uitgeschreven, en

c. het propedeutisch examen niet, dan wel zonder goed gevolg heeft afgelegd, en jegens wie het instellingsbestuur in de gelegenheid is geweest een afwijzing te geven doch dit heeft nagelaten.

VV

Aan het slot van het eerste lid van artikel 7.9 wordt een volzin toegevoegd, luidende:

Dit lid wordt niet toegepast jegens studenten die vóór het studiejaar 1998–1999 voor de desbetreffende opleiding waren ingeschreven.

WW

Aan artikel 7.11 worden een derde en een vierde lid toegevoegd, luidende:

3. Zij die een getuigschrift hebben verkregen van een met goed gevolg afgelegd doctoraal examen of propedeutisch examen als bedoeld in de Wet op het wetenschappelijk onderwijs, afsluitend examen of propedeutisch examen als bedoeld in de Wet op het hoger beroepsonderwijs of examen van een diplomaprogramma als bedoeld in de Wet op de Open Universiteit, worden geacht dat getuigschrift te hebben verkregen op grond van deze wet.

4. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing op opleidingen op het gebied van het hoger onderwijs die in het tijdvak 1970 tot en met 1998 zijn bekostigd op grond van de Experimentenwet onderwijs, alsmede op de getuigschriften en examens, bedoeld in artikel D.10 van de Invoeringswet W.H.B.O.

XX

In artikel 7.13, tweede lid, onder f, wordt «artikelen 7.8b, zesde lid» vervangen door: artikelen 7.8b, zevende lid.

YY

Artikel 7.15 komt te luiden:

Artikel 7.15. Openbaarheid onderwijsaanbod

Het instellingsbestuur draagt er zorg voor dat het onderwijsaanbod en andere relevante informatie tijdig openbaar worden gemaakt, zodanig dat de aanstaande student zich een goed oordeel kan vormen over de inhoud en de inrichting van het onderwijs en de examens.

ZZ

Artikel 7.17 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt «universiteiten en».

2. Toegevoegd wordt een derde lid, luidende:

3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op hogescholen:

a. die met toepassing van artikel 14, vijfde lid, van de Wet op het hoger beroepsonderwijs, of artikel E.66, eerste lid, van de Invoeringswet W.H.B.O. in het studiejaar 1992–1993 onderwijs hebben gegeven buiten de gemeente van vestiging, dat onderwijs blijven geven in de gemeente waar in dat studiejaar dat onderwijs werd gegeven met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de genoemde artikelen,

b. die met toepassing van artikel E.66, tweede lid, van de Invoeringswet W.H.B.O. in het studiejaar 1992–1993 onderwijs hebben gegeven buiten de gemeente van vestiging, dat onderwijs blijven geven in de gemeente waar in dat studiejaar dat onderwijs werd gegeven, of

c. waaraan een lerarenopleiding is verbonden, doch uitsluitend voorzover het betreft de toepassing van artikel 14, zesde lid, van de Wet op het hoger beroepsonderwijs.

AAA

Na artikel 7.18 wordt een artikel 7.18a ingevoegd, luidende:

Artikel 7.18a. Doctoraten Internationaal Instituut voor Sociale Studiën

1. Aan het Internationaal Instituut voor Sociale Studiën te 's-Gravenhage kan het doctoraat worden verkregen op grond van de promotie. Tot de promotie heeft toegang ieder die met goed gevolg het afsluitend examen, verbonden aan een opleiding als bedoeld in het derde lid, dan wel aan een opleiding als bedoeld in artikel 7.3 met een studielast van ten minste 168 punten, heeft afgelegd, onverminderd het tweede lid.

2. De artikelen 1.12, vijfde lid, 1.18, eerste lid, eerste en tweede volzin, en tweede lid, 7.18, tweede lid, onder b en c, derde, vierde en vijfde lid, 7.19 en 7.22 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat van het college voor promoties een of meer hoogleraren van een in de bijlage van deze wet onder a of b opgenomen universiteit deel uitmaken.

3. Onze minister besluit op grond van welke opleidingen, verzorgd door het Internationaal Instituut voor Sociale Studiën, toegang tot de promotie kan worden verkregen. Het besluit wordt niet genomen dan nadat ten genoegen van Onze minister door het instellingsbestuur het bewijs is geleverd van voldoende kwaliteit van de desbetreffende onderwijsactiviteiten alsmede het bewijs dat wordt voldaan aan het tweede lid.

4. Onze minister kan een besluit als bedoeld in het derde lid intrekken, indien gebleken is dat de kwaliteit van de desbetreffende onderwijsactiviteiten gedurende een reeks van jaren onvoldoende is geweest, dan wel niet of niet meer voldaan wordt aan het tweede lid.

5. Indien Onze minister voornemens is toepassing te geven aan het vierde lid geeft hij een waarschuwing aan het instellingsbestuur, onder bepaling van een termijn waarbinnen aan die waarschuwing gevolg moet zijn gegeven en desgewenst overleg met hem dienaangaande kan plaatsvinden. De termijn waarbinnen aan de waarschuwing gevolg moet zijn gegeven, bedraagt ten minste drie maanden. Bij zijn besluit tot intrekking bepaalt Onze minister het tijdstip waarop die intrekking van kracht wordt, zodanig dat degenen die de voorbereiding van de promotie reeds ter hand hebben genomen, binnen redelijke tijd het doctoraat kunnen verkrijgen.

6. De werking van het besluit van Onze minister, bedoeld in het vierde lid, wordt opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.

BBB

Aan artikel 7.20 worden een vijfde tot en met achtste lid toegevoegd, luidende:

5. Zij die op grond van de Wet op het wetenschappelijk onderwijs, de Wet op het hoger beroepsonderwijs, de Invoeringswet W.H.B.O. dan wel de Wet op de Open Universiteit gerechtigd zijn een of meer van de in die wetten geregelde titels te voeren, worden geacht dat recht te hebben verkregen op grond van het eerste lid.

6. Het vijfde lid is van overeenkomstige toepassing op de opleidingen, bedoeld in artikel 7.11, vierde lid, doch uitsluitend voorzover krachtens de Experimentenwet onderwijs het recht tot het voeren van de titel ingenieur, afgekort tot ing., of de titel baccalaureus is verleend.

7. Het eerste lid, onder a, is van overeenkomstige toepassing op degene die in het tijdvak 5 mei 1945 tot en met 31 december 1948 het diploma van vliegtuigbouwkundig ingenieur heeft verkregen aan de technische hogeschool te Delft.

8. In afwijking van het eerste lid, onder c, is degene die in het studiejaar 1992–1993 was ingeschreven voor de in het Academisch Statuut bedoelde internationaal-juridische, juridisch bestuurswetenschappelijke of juridisch politiek-wetenschappelijke studierichting, en die in het studiejaar 1993–1994 of 1994–1995 die opleiding heeft afgerond door met goed gevolg het afsluitend examen af te leggen, gerechtigd tot het voeren van de in het eerste lid, onder d, bedoelde titel, mits de examencommissie op zijn verzoek op het desbetreffende getuigschrift daarvan een aantekening heeft geplaatst.

CCC

Artikel 7.22 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «in artikel 7.18» vervangen door: in de artikelen 7.18 of 7.18a.

2. Het tweede en derde lid worden vernummerd tot vierde en vijfde lid. Ingevoegd worden een nieuw tweede en een nieuw derde lid, luidende:

2. Zij die op grond van de Wet op het wetenschappelijk onderwijs of de Wet op de Open Universiteit gerechtigd zijn de titel doctor te voeren, worden geacht dat recht te hebben verkregen op grond van het eerste lid.

3. Het doctoraat in de godgeleerdheid of in de wijsbegeerte, verkregen aan een Nederlandse kerkelijke instelling van wetenschappelijk onderwijs, welke reeds op 1 januari 1960 dit doctoraat verleende, geeft het recht tot het voeren van de titel doctor.

3. In het vierde lid wordt «op grond van het eerste lid» vervangen door: op grond van het eerste tot en met derde lid.

DDD

Artikel 7.31 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden: Toelating tot vervolgopleidingen.

2. Toegevoegd wordt een vierde lid, luidende:

4. Toelating tot een op leiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in een algemeen vak staat slechts open voor degene die in het bezit is van het getuigschrift van een opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad in het desbetreffende vak. Toelating tot de hogere kader op leiding pedagogiek staat slechts open voor degene die in het bezit is van het getuigschrift van de opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad in pedagogiek of van het getuigschrift van de opleiding pedagogiek.

EEE

In artikel 7.37, eerste lid, wordt «artikel 7.8b, vijfde lid» vervangen door: artikel 7.8b, zesde lid.

FFF

Artikel 7.42 komt te luiden:

Artikel 7.42. Beëindiging inschrijving

1. Op het verzoek van degene die is ingeschreven voor een opleiding aan een universiteit of hogeschool, wordt de inschrijving voor het desbetreffende studiejaar door het instellingsbestuur beëindigd met ingang van de eerste dag van een door betrokkene te bepalen maand. Dat tijdstip is gelegen na de datum van ontvangst van het verzoek door het instellingsbestuur.

2. Het instellingsbestuur kan regels van procedurele aard vaststellen met betrekking tot de toepassing van dit artikel.

GGG

Artikel 7.48 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

2. Voor degene die in de loop van het studiejaar wordt ingeschreven, wordt het collegegeld met een twaalfde deel verminderd voor elke maand van het studiejaar dat betrokkene niet is ingeschreven. Indien jegens betrokkene eerder in dat studiejaar artikel 7.49 is toegepast, is hij in dat studiejaar in geen geval een hoger totaalbedrag verschuldigd dan het in artikel 7.43, eerste lid, bedoelde, krachtens het vierde lid van dat artikel vastgestelde bedrag.

2. In het derde en vierde lid wordt de zinsnede «als bedoeld in artikel XIII van de Wet op het wetenschappelijk onderwijs (Stb. 1975, 729)» telkens vervangen door: als bedoeld in artikel 2.21.

HHH

Artikel 7.49 komt te luiden:

Artikel 7.49. Terugbetaling wettelijk collegegeld

1. Terugbetaling van het collegegeld, bedoeld in artikel 7.43, eerste lid, vindt plaats in de gevallen en op de wijze als omschreven in het tweede tot en met zevende lid.

2. Indien een student in de loop van het studiejaar is overleden, wordt voor elke daaropvolgende maand van het studiejaar na diens overlijden een twaalfde gedeelte van het betaalde collegegeld terugbetaald.

3. Indien de inschrijving van een student in de loop van het studiejaar wordt beëindigd, heeft hij aanspraak op terugbetaling van collegegeld naar evenredigheid van het resterende aantal maanden van het studiejaar, berekend vanaf de vierde maand die volgt op de maand van uitschrijving.

4. Het instellingsbestuur kan een regeling vaststellen waarbij wordt afgeweken van het derde lid.

5. In afwijking van het derde lid vindt terugbetaling van het collegegeld plaats, berekend vanaf de maand van het beëindigen van de inschrijving, indien de student daartoe een verzoek indient en een of meer van de volgende redenen voor het beëindigen van de inschrijving aanvoert:

a. de student heeft het afsluitend examen van de desbetreffende opleiding met goed gevolg afgelegd,

b. ziekte of bijzondere familieomstandigheden, ter beoordeling van het instellingsbestuur,

c. beëindiging van de inschrijving tijdens het eerste jaar van inschrijving voor de propedeutische fase van de desbetreffende opleiding,

d. de student heeft een afwijzing ontvangen als bedoeld in artikel 7.8b, derde lid, of

e. de student kan als gevolg van de inrichting van de opleiding wat betreft de volgtijdelijkheid van praktische oefeningen alsmede de momenten waarop deze gevolgd kunnen worden, gedurende enige tijd geen onderwijs volgen.

6. Het instellingsbestuur kan in de regeling, bedoeld in het vierde lid, bepalen dat geen teruggave van collegegeld plaatsvindt, berekend over de maanden juli en augustus, indien teruggave wordt gevraagd op grond van het vijfde lid, onder a.

7. Het instellingsbestuur kan regels van procedurele aard vaststellen met betrekking tot de toepassing van dit artikel.

III

Artikel 7.51 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onder c, wordt «een instelling als bedoeld in de bijlage van deze wet onder a tot en met g» vervangen door: een in de bijlage van deze wet onder a tot en met g opgenomen instelling.

2. In het zesde lid wordt «een andere instelling als bedoeld in de bijlage van deze wet onder a tot en met g» vervangen door: een andere, in de bijlage van deze wet onder a tot en met g opgenomen instelling.

JJJ

Artikel 7.53 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het slot van het eerste lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Voor een opleiding die na deze datum voor de eerste maal is opgenomen in het register, bedoeld in artikel 6.13, en waarvan het onderwijs zal aanvangen met ingang van het daaropvolgende studiejaar, geldt 1 april als uiterste datum voor de mededeling aan de Informatie Beheer Groep van de onderwijscapaciteit van die opleiding.

2. Aan het slot van het tweede lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Dit lid is niet van toepassing op opleidingen als bedoeld in de laatste volzin van het eerste lid.

KKK

In artikel 7.57, eerste lid, wordt de zinsnede «7.57d, 7.57f, derde lid, en 16.9a, vierde lid» telkens vervangen door: 7.57d en 7.57f, vierde en vijfde lid.

LLL

Artikel 7.57f wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid wordt vernummerd tot derde lid en het derde lid wordt vernummerd tot vijfde lid.

2. Ingevoegd wordt een nieuw tweede lid, luidende:

2. Indien na toepassing van het eerste lid blijkt dat bij een of meer instellingen die toepassing hebben gegeven aan artikel 7.25, vierde lid, tweede volzin, nog plaatsen beschikbaar zijn, vindt, in afwijking van het eerste lid, alsnog selectie plaats van degenen die zich overeenkomstig het bepaalde krachtens artikel 7.37, derde lid, hebben aangemeld, doch niet voldoen aan de krachtens artikel 7.25 gestelde nadere vooropleidingseisen. Deze selectie geschiedt met toepassing van artikel 7.57c, eerste lid, en met overeenkomstige toepassing van de lotingsprocedure. In de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 7.57a, vierde lid, kunnen voor de toepassing van dit lid nadere regels worden gesteld.

3. Toegevoegd wordt een vierde lid, luidende:

4. Bij de toepassing van het tweede lid telt deelname aan de lotingsprocedure voor het studiejaar 1998–1999 of eerdere studiejaren niet mee. Bovendien telt deelname aan de lotingsprocedure voor het studiejaar 1999–2000 niet mee voor degene die voor dat studie jaar voor de eerste maal aan de lotingsprocedure voor dezelfde opleiding heeft deelgenomen.

MMM

Artikel 7.61 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a van het eerste lid wordt «artikelen 7.8b, derde en vijfde lid, 7.9, eerste lid, en 16.6a, derde lid» vervangen door: artikelen 7.8b, derde en zesde lid, en 7.9, eerste lid.

2. In onderdeel b van het eerste lid wordt «artikelen 7.9a, 7.9b, 7.9ba of 7.9bb» vervangen door: artikelen 7.9a of 7.9b.

3. In het zevende lid wordt «verzoekschrift» vervangen door: beroepschrift.

NNN

In artikel 7.62, eerste lid, wordt «Het college van beroep» vervangen door: Het college van beroep voor de examens.

OOO

In artikel 7.63 wordt «het college van beroep» vervangen door: het college van beroep voor de examens.

PPP

In artikel 7.65, eerste lid, wordt «het college van beroep» vervangen door: het college van beroep voor het hoger onderwijs.

QQQ

Artikel 7.66 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef van het eerste lid wordt «Het college van beroep» vervangen door: Het college van beroep voor het hoger onderwijs.

2. In onderdeel c van het eerste lid wordt «artikel 7.57h» vervangen door: artikel 17.12.

3. In het zesde lid wordt «het College van beroep voor het hoger onderwijs» vervangen door: het college van beroep.

RRR

Artikel 8.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «twee of meer instellingen voor hoger onderwijs, genoemd in de bijlage van deze wet,» vervangen door: twee of meer, in de bijlage van deze wet onder a tot en met h opgenomen instellingen.

2. Het vijfde lid wordt vervangen door een nieuw vijfde en een zesde lid, luidende:

5. In de regeling kan de bepaling worden opgenomen dat het bestuur van het samenwerkingsinstituut met beheerstaken wordt belast. In dat geval stellen de besturen van de deelnemende instellingen jaarlijks de financiële middelen ter beschikking aan het bestuur van het samenwerkingsinstituut.

6. Op de besluiten van organen van het samenwerkingsinstituut, genomen krachtens enige door een orgaan van een openbare instelling overgedragen bevoegdheid, zijn de artikelen 9.24 en 9.25 van overeenkomstige toepassing.

SSS

Na artikel 8.1 wordt een artikel 8.2 ingevoegd, luidende:

Artikel 8.2. Medezeggenschap samenwerkingsinstituut

1. Een gemeenschappelijke regeling als bedoeld in artikel 8.1 kan bepalingen bevatten omtrent de medezeggenschap van de betrokken personeelsleden en studenten. In dat geval wordt het derde of vierde lid toegepast.

2. Een gemeenschappelijke regeling waarbij het bestuur van een samenwerkingsinstituut is belast met beheerstaken, bevat in elk geval bepalingen omtrent de medezeggenschap van de betrokken personeelsleden en studenten met toepassing van het derde of vierde lid.

3. Indien het betreft een samenwerkingsinstituut tussen twee of meer universiteiten dan wel tussen twee of meer hogescholen, zijn daarop van overeenkomstige toepassing de artikelen 9.30 en 9.30a en de paragrafen 1, 3 en 4 van titel 2 van hoofdstuk 9, onderscheidenlijk titel 3 van hoofdstuk 10.

4. Indien het betreft een samenwerkingsinstituut tussen een of meer universiteiten en een of meer hogescholen, is artikel 9.30, eerste lid, van overeenkomstige toepassing. Ten gevolge van het besluit, bedoeld in artikel 9.30, eerste lid, onder a, zijn op het samenwerkingsinstituut van overeenkomstige toepassing artikel 9.30, tweede lid, tweede volzin, vierde en vijfde lid, en artikel 9.30a. Ten gevolge van het besluit, bedoeld in artikel 9.30, eerste lid, onder b, zijn op het samenwerkingsinstituut van overeenkomstige toepassing de para grafen 1, 3 en 4 van titel 2 van hoofdstuk 9 dan wel titel 3 van hoofdstuk 10.

5. Voor de toepassing van het derde en vierde lid wordt de Open Universiteit als universiteit aangemerkt.

TTT

Artikel 9.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de eerste volzin van het derde lid wordt «bedoeld in artikel 9.30, derde lid, tweede volzin» vervangen door: bedoeld in artikel 9.30, tweede lid, tweede volzin.

2. In onderdeel a van het zevende lid wordt na «toezicht» ingevoegd: van de desbetreffende universiteit.

3. In onderdeel b van het zevende lid wordt na «omvat,» ingevoegd: of.

4. In onderdeel c van het zevende lid wordt «, of» vervangen door een punt.

5. Onderdeel d van het zevende lid vervalt.

UUU

Artikel 9.7 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de derde volzin van het tweede lid en de eerste volzin van het derde lid wordt «bedoeld in artikel 9.30, derde lid, tweede volzin» telkens vervangen door: bedoeld in artikel 9.30, tweede lid, tweede volzin.

2. In het achtste lid vervallen de woorden «toelagen en».

VVV

Artikel 9.23 wordt als volgt gewijzigd:

1. De tweede volzin van het eerste lid vervalt.

2. Het cijfer «1» voor het eerste lid en het tweede lid vervallen.

WWW

Artikel 9.30 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid vervalt.

2. Het derde tot en met zesde lid worden vernummerd tot tweede tot en met vijfde lid.

3. In het tweede lid wordt «bedoeld in het eerste lid aanhef en onderdeel a» vervangen door: bedoeld in het eerste lid, onder a.

4. In het derde lid wordt «bedoeld in het eerste lid aanhef en onderdeel b» vervangen door: bedoeld in het eerste lid, onder b.

5. In het vierde lid wordt «het eerste lid aanhef en onderdeel a toepassing» vervangen door: het eerste lid, onder a, toepassing.

XXX

Artikel 9.30a, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de eerste volzin wordt «artikel 9.30, eerste lid onderdeel a» vervangen door: artikel 9.30, eerste lid, onder a.

2. In de tweede volzin, wordt «artikel 9.30, derde lid, tweede volzin» vervangen door: artikel 9.30, tweede lid, tweede volzin.

YYY

Artikel 9.33 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het slot van onderdeel f vervalt «en».

2. Aan het slot van onderdeel g wordt de punt vervangen door: , en.

3. Toegevoegd wordt een onderdeel h, luidende:

h. de regeling, bedoeld in artikel 7.49, vierde lid.

ZZZ

In artikel 9.51, eerste lid wordt «genoemde universiteiten» vervangen door: opgenomen universiteiten.

AAAA

In artikel 10.1 wordt «genoemde hogescholen» vervangen door: opgenomen hogescholen.

BBBB

In artikel 10.2 vervalt het tweede lid. Het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid.

CCCC

In artikel 10.8a wordt «statuten van een bijzondere hogeschool» vervangen door: statuten van de rechtspersoon waarvan een bijzondere hogeschool uitgaat,.

DDDD

In artikel 10.9, tweede lid, wordt «in artikel 10.2, derde lid» vervangen door: in artikel 10.2, tweede lid.

EEEE

In artikel 10.10, eerste lid, komt de vierde volzin te luiden: De benoeming geschiedt voor een door Onze minister te bepalen termijn.

FFFF

Artikel 10.20 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het slot van onderdeel f vervalt «en».

2. Aan het slot van onderdeel g wordt de punt vervangen door: , en.

3. Toegevoegd wordt een onderdeel h, luidende:

h. de regeling, bedoeld in artikel 7.49, vierde lid.

GGGG

In de artikelen 10.30, tweede lid, tweede volzin, en 10.31 wordt «commissie» telkens vervangen door: commissie voor geschillen.

HHHH

Artikel 11.2, zesde lid, komt te luiden:

6. Een lid van het college van bestuur kan niet tevens lid zijn van een ander bestuursorgaan van de Open Universiteit.

IIII

In artikel 11.5, achtste lid, vervallen de woorden «toelagen en».

JJJJ

Artikel 12.4, eerste lid, komt te luiden:

1. De raad van bestuur bestaat uit een voorzitter en twee of meer andere leden.

KKKK

Artikel 12.5 komt te luiden:

Artikel 12.5. Rechtspositie leden raad van bestuur

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de rechtspositie van de voorzitter en de andere leden van de raad van bestuur.

LLLL

Artikel 12.10 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid vervalt. Het vierde tot en met zesde lid worden vernummerd tot derde tot en met vijfde lid.

2. Het vierde lid komt te luiden:

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels vastgesteld omtrent tegemoetkomingen aan de leden van de raad van toezicht.

MMMM

In artikel 12.15 vervalt «(Stb. 1971, 268)».

NNNN

In artikel 14.1, tweede lid, komt onderdeel e te luiden:

e. artikel 6.14a, tweede lid,.

OOOO

Artikel 14.2 vervalt.

PPPP

In de artikelen 15.2 tot en met 15.5 wordt «genoemde instelling» telkens vervangen door: opgenomen instelling.

QQQQ

Hoofdstuk 16 wordt vervangen door een nieuw hoofdstuk 16, luidende:

HOOFDSTUK 16. OVERGANGSVOORZIENINGEN BIJ INVOERING VAN DE WET

Artikel 16.1. Tijdelijk karakter bepalingen van hoofdstuk 16

De artikelen 16.3, 16.5 tot en met 16.9 en16.11 tot en met 16.17 vervallen op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen verschillend kan worden gesteld.

Paragraaf 1. Afwijkende bekostiging

Artikel 16.2. Afwijkende bekostiging kunstopleidingen

Tot en met het begrotingsjaar 2007 worden de opleidingen op het gebied van de kunst, de lerarenopleidingen op het gebied van de kunst, de voortgezette kunstopleidingen en de voortgezette opleidingen bouw-kunst, bedoeld in de artikel 7.4, vijfde lid, eerste en derde volzin, in verband met de aard van deze onderwijsvoorzieningen, in afwijking van artikel 2.5, eerste lid, bekostigd op een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen wijze.

Artikel 16.3. Afwijkende bekostiging instellingen voor wetenschappelijk onderzoek

In afwijking van artikel 2.5, eerste lid, wordt de rijksbijdrage ten behoeve van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen en ten behoeve van de Koninklijke Bibliotheek berekend op een door Onze minister te bepalen wijze.

Paragraaf 2. Onderwijsbevoegdheden en rechtspositie

Artikel 16.4. Handhaving onderwijsbevoegdheid voormalig ingenieursexamen technische hogeschool Delft

Degene die voor 4 september 1956 aan de voormalige technische hogeschool te Delft met goed gevolg het ingenieursexamen heeft afgelegd, behoudt tot 1 augustus 2005 de bevoegdheid tot het geven van onderwijs in de vakken waarin hij blijkens het hem verleende getuigschrift de bevoegdheid had onderwijs te geven.

Artikel 16.5. Handhaving bewijzen van voldoende pedagogische en didactische voorbereiding

Naast de bewijzen van voldoende didactische voorbereiding die voor 1 augustus 1993 aan een hogeschool of voor 1 september 1993 aan een universiteit zijn verkregen, alsmede de verklaringen van voldoende didactische voorbereiding die op grond van artikel 54, vierde lid, of artikel 110a, vierde lid, van de Wet op het hoger beroepsonderwijs zijn verkregen, gelden als zodanig de op 31 juli 1986 bestaande bewijzen van voldoende pedagogische en didactische voorbereiding.

Artikel 16.6. Overgangsbepaling 10-jarig onbevoegden

Het bestuur van een hogeschool of diens rechtsopvolgers kunnen voor degenen ten aanzien van wie voor 1 augustus 1986 artikel 114a van de Overgangswet W.V.O. is toegepast voor de voortzetting van een betrekking aan een onderwijsinstelling als bedoeld in artikel E.1 van de Invoeringswet W.H.B.O., afwijken van artikel 4.8, eerste lid.

Artikel 16.7. Handhaving rechtspositieregelingen leden bestuursorganen

Tot het tijdstip van inwerkingtreding van de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in de artikelen 13.1 en 13.3, onderscheidenlijk het koninklijk besluit, bedoeld in artikel 10.11, blijven de op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet geldende regels ten aanzien van de desbetreffende leden van bestuursorganen van toepassing.

Paragraaf 3. Onderwijs en vooropleidingseisen

Artikel 16.8. Aanvullende en afwijkende vooropleidingseisen initiële lerarenopleidingen

In afwijking van artikel 7.24, tweede lid, gelden voor de inschrijving voor bij ministeriële regeling aan te wijzen lerarenopleidingen de bij die regeling vast te stellen aanvullende en afwijkende vooropleidingseisen.

Artikel 16.9. Afwijkende vooropleidingseisen hogere kaderopleiding pedagogiek

Toelating als bedoeld in artikel 7.31, vierde lid, tot de hogere kaderopleiding pedagogiek staat tevens open voor degene die in het bezit is van de akte van bekwaamheid tot het geven van middelbaar onderwijs in pedagogiek A.

Artikel 16.10. Mts-verklaring

1. Tot het studiejaar 2005–2006 geldt in aanvulling op artikel 7.24, tweede lid, het bezit van een verklaring van het bevoegd gezag van een middelbare technische school dat met goed gevolg eindexamen is afgelegd zonder dat het praktijkjaar is doorlopen, als vooropleidingseis voor bij ministeriële regeling aan te wijzen opleidingen. Onder een verklaring van een middelbare technische school wordt tevens verstaan een verklaring van het bevoegd gezag van een school of instelling die een opleiding middelbaar beroepsonderwijs of een opleiding deeltijds middel-baar beroepsonderwijs in de sector techniek in stand houdt, voorzover deze opleidingen uitsluitend of mede gericht zijn op doorstroming naar het hoger beroepsonderwijs.

2. Voor de inschrijving voor een opleiding op grond van het eerste lid geldt als eis het bezit van een door het instellingsbestuur afgegeven bewijs van toelating.

Artikel 16.11. Eindtermen voor de opleiding tot leraar basisonderwijs

Op de opleidingen tot leraar basisonderwijs blijft het bij of krachtens de artikelen 9 en 10 van het Besluit opleiding leraren basisonderwijs bepaalde van toepassing. Deze voorschriften kunnen bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd.

Artikel 16.12. Voorbereidende perioden kunstonderwijs

1. Onze minister verleent aan hogescholen waaraan op 31 juli 1993 opleidingen op het gebied van de kunst of lerarenopleidingen op het gebied van de kunst waren verbonden, een rijksbijdrage ten behoeve van de aan die hogescholen verbonden voorbereidende perioden kunstonderwijs. Dit lid is niet van toepassing op de opleiding expressie door woord en gebaar en de opleidingen tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad in tekenen, handvaardigheid en textiele werkvormen.

2. Een voorbereidende periode kan in voltijdse of in deeltijdse vorm worden gegeven. Indien een voorbereidende periode in voltijdse vorm wordt gegeven, bedraagt de cursusduur daarvan ten hoogste een jaar.

3. Bij algemene maatregel van bestuur worden voor de voorbereidende perioden voorschriften vastgesteld over het voltijds en deeltijds karakter daarvan, de toelating, de verwijdering op grond van onvoldoende geschiktheid, de disciplinaire maatregelen, de cursusduur, de inschrijving, alsmede het bedrag dat voor de inschrijving is verschuldigd en de vrijstelling daarvan. Bij die algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden vastgesteld over de toelatingseisen, de inschrijvingsduur en het aantal lessen dat gedurende de cursusduur kan worden gevolgd.

4. Artikel 7.46, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 4. Omzetting, splitsing, verplaatsing en bestuursoverdracht hogescholen

Artikel 16.13. Bestuursoverdracht openbare hogeschool

1. De bestuursraad van een openbare hogeschool dan wel het lichaam dat of de rechtspersoon die een openbare hogeschool in stand houdt, kan de instandhouding daarvan overdragen aan een ander lichaam dat of een andere rechtspersoon die daartoe bevoegd is.

2. De overdracht geschiedt bij notariële akte. Bij die akte verbindt de overdragende rechtspersoon zich tevens de rechten ten aanzien van de gebouwen, terreinen en roerende zaken over te dragen. Die akte geldt tevens als akte van levering als bedoeld in Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. In de akte wordt tevens bepaald dat het lichaam waaraan of de rechtspersoon aan wie wordt overgedragen, het personeel in gelijke betrekkingen aan de instelling aanstelt met ingang van de datum van overdracht.

3. Door overdracht met inachtneming van het eerste en tweede lid treedt het verkrijgende lichaam of de verkrijgende rechtspersoon in alle uit de wet voortvloeiende rechten en verplichtingen van zijn rechtsvoorganger, onverminderd hetgeen verder voor de overgang daarvan naar burgerlijk recht is vereist.

Artikel 16.14. Bestuursoverdracht bijzondere hogeschool

1. De rechtspersoon die een bijzondere hogeschool in stand houdt, kan de instandhouding daarvan overdragen aan een andere rechtspersoon die voldoet aan artikel 10.8, eerste lid.

2. Artikel 16.13, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 16.15. Omzetting, splitsing en verplaatsing hogeschool

1. Onze minister kan, al dan niet onder door hem te stellen voorwaarden, goedkeuren dat een openbare hogeschool of een uit 's Rijks kas bekostigde bijzondere hogeschool wordt omgezet in een uit 's Rijks kas bekostigde bijzondere hogeschool onderscheidenlijk een openbare hogeschool.

2. Onze minister kan goedkeuren dat een bekostigde hogeschool wordt gesplitst of een andere plaats van vestiging krijgt. Onze minister kan aan zijn goedkeuring voorwaarden verbinden.

Artikel 16.16. Splitsing rechtspersoon waarvan een bijzondere hogeschool uitgaat

Bij een splitsing als bedoeld in artikel 334a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek van een rechtspersoon die een bijzondere hogeschool in stand houdt, wordt in de splitsingsakte bepaald dat de voortbestaande, splitsende rechtspersoon de hogeschool in stand zal houden of op welke verkrijgende rechtspersoon de instandhouding van de hogeschool overgaat. In het laatste geval is artikel 16.13, twee de en derde lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 16.17. Wijziging bijlage van de wet van rechtswege

1. In geval van een bestuursoverdracht als bedoeld in de artikelen 16.13 en 16.14 worden het lichaam dat of de rechtspersoon die de desbetreffende hogeschool na de bestuursoverdracht in stand houdt, geacht met onmiddellijke ingang te zijn genoemd in de bijlage van deze wet en wordt het lichaam of de rechtspersoon waardoor de bestuursoverdracht is verricht, geacht vanaf dat tijdstip niet langer in de bijlage van de wet te zijn genoemd.

2. In geval van omzetting, splitsing of verplaatsing van een hogeschool, in overeenstemming met artikel 16.15, dan wel in geval van samenvoeging van twee of meer hogescholen worden de daaruit voortkomende hogescholen geacht met onmiddellijke ingang te zijn opgenomen in de bijlage van deze wet en worden de hogescholen waaruit zij voortkomen, geacht vanaf dat tijdstip niet langer in de bijlage te zijn opgenomen.

3. In geval van splitsing van een rechtspersoon en overgang van de instandhouding van een hogeschool als bedoeld in artikel 16.16 wordt de rechtspersoon die de hogeschool na de splitsing in stand houdt, geacht met onmiddellijke ingang te zijn genoemd in de bijlage van deze wet en wordt de rechtspersoon die de hogeschool voor de splitsing in stand hield, geacht vanaf dat tijdstip niet langer in die bijlage te zijn genoemd.

4. In geval van opheffing van een openbare hogeschool of verlies van de aanspraak op bekostiging van een bijzondere hogeschool wordt deze hogeschool geacht met onmiddellijke ingang niet langer in de bijlage van deze wet te zijn opgenomen.

Paragraaf 5. Rechtsbescherming

Artikel 16.18. Toepasselijk recht bij oude beslissingen examencommissies

Beroepen die voor het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet zijn ingesteld bij het college van beroep voor de examens, bedoeld in artikel 122 van de Wet op het wetenschappelijk onderwijs of in artikel 38 van de Wet op de Open Universiteit, en bij de commissie van beroep studenten en extraneï, bedoeld in artikel 48 van de Wet op het hoger beroepsonderwijs, worden met ingang van dat tijdstip geacht te zijn ingesteld bij het desbetreffende, in artikel 7.60 bedoelde college van beroep voor de examens. Op de geschillen die aan deze beroepen ten grondslag liggen, blijven de op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet geldende voorschriften van toepassing.

RRRR

Na hoofdstuk 16 worden een hoofdstuk 17 en een hoofdstuk 18 toegevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 17. OVERGANGS- EN INVOERINGSBEPALINGEN WIJZIGINGSWETTEN

TITEL 1. WET VAN 25 JANUARI 1996 (Stb. 172)

Artikel 17.1. Van toepassingverklaring artikel 7.4

Van degene die in enig studiejaar als student wordt ingeschreven aan de hogeschool te Wageningen, uitgaande van de Stichting «STOAS», voor welke opleiding hij voor 1 augustus 1995 ook als student was ingeschreven, worden de voor dat tijdstip met goed gevolg afgelegde examenonderdelen alsmede de examenonderdelen waarvoor geheel of gedeeltelijk vrijstelling is verleend door de desbetreffende examencommissie van die hogeschool uitgedrukt in studiepunten als bedoeld in artikel 7.4, eerste lid.

TITEL 2. WET VAN 28 MAART 1996 (Stb. 226)

Artikel 17.2. Afwijking artikel 7.43

Tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip is artikel 7.43, tweede lid, niet van toepassing op de student die valt onder artikel V van de wet van 29 mei 1991 (Stb. 281), en is deze student aan collegegeld verschuldigd het in artikel 7.43, eerste lid, bedoelde, krachtens het vierde lid van dat artikel vastgestelde bedrag.

TITEL 3. WET VAN 4 JULI 1996 (Stb. 434)

Artikel 17.3. Afwijking artikel 7.51

Voor de toepassing van artikel 7.51 wordt tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip met een student als bedoeld in het eerste lid, onder c, van dat artikel, gelijkgesteld een student als bedoeld in artikel VI van de wet van 28 maart 1996 (Stb. 226), zoals dit artikel is gewijzigd bij de wet van 28 maart 1996 (Stb. 227).

TITEL 4. WET VAN 10 APRIL 1997 (Stb. 162)

Artikel 17.4. Overgangsbepaling Wet privatisering Abp

Personeel van niet bekostigde ingevolge deze wet aangewezen hogescholen dat op grond van artikel B2, eerste lid, onder b, van de Algemene burgerlijke pensioenwet, zoals deze bepaling luidde bij inwerkingtreding van deze wet, de ambtenarenstatus verworven heeft, is onder dezelfde voorwaarden met ingang van 1 januari 1996 overheidswerknemer in de zin van artikel 2 van de Wet privatisering ABP en behoudt voor zolang dat dienstverband voortduurt die status.

TITEL 5. WET VAN 2 JULI 1997 (Stb. 322)

Artikel 17.5. Afwijking vooropleidingseisen universiteit of hogeschool

1. Tot en met het studiejaar 2004–2005 blijven wat de vooropleidingseisen voor de inschrijving aan een universiteit of hogeschool betreft ten aanzien van de bezitters van het diploma voorbereidend wetenschappelijk onderwijs en van het diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs, behaald volgens de tot en met 31 juli 1998 geldende of ingevolge artikel VI, onderdeel D, van de wet van 2 juli 1997 (Stb. 332) ook na die datum van toepassing blijvende voorschriften, van toepassing de in artikel II van die wet genoemde artikelen zoals luidend zonder de in dat artikel genoemde wijzigingen.

2. Artikel 7.57f, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 17.6. Afwijking vooropleidingseisen hogeschool

1. Tot en met het studiejaar 2003–2004 blijven wat de vooropleidingseisen voor de inschrijving aan een hogeschool betreft, ten aanzien van de bezitters van het diploma van een opleiding middelbaar beroepsonderwijs of van een opleiding deeltijds middelbaar beroepsonderwijs, voorzover deze opleidingen uitsluitend of mede zijn gericht op doorstroming naar het hoger beroepsonderwijs, welk diploma is behaald volgens de tot 1 januari 1996 geldende of ingevolge de Wet educatie en beroepsonderwijs ook na die datum van toepassing blijvende voorschriften, van toepassing de in artikel II van de wet van 2 juli 1997 (Stb. 332) genoemde artikelen zoals luidend op 31 juli 1997.

2. Artikel 7.57f, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

TITEL 6. WET VAN 2 APRIL 1998 (Stb. 216)

Artikel 17.7. Afwijkingen artikel 7.3

1. Studenten die zijn ingeschreven voor een opleiding in het hoger beroepsonderwijs en in het studiejaar 1997–1998 of in een eerder studiejaar gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid, bedoeld in artikel 7.3, vierde lid, zoals deze bepaling op 31 augustus 1998 luidde, zijn gerechtigd het desbetreffende programma aan de hogeschool waar zij dat programma hebben samengesteld, te voltooien met dien verstande dat het daaraan verbonden examen tot en met uiterlijk 31 augustus 2004 kan worden afgelegd. Op deze programma's en de daaraan verbonden examens blijven de voorschriften van toepassing zoals deze luidden op 31 augustus 1998.

2. Artikel 7.3, vierde lid, zoals dit artikellid luidde op 31 augustus 1998, blijft van kracht ten aanzien van degenen die in het studiejaar 1998–1999 voor de eerste keer zijn ingeschreven aan een van de volgende opleidingen:

a. de opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad in Nederlands, de opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad in tekenen of de opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad in handvaardigheid aan de Fontys Hogeschool Sittard, uitgaande van de Stichting Fontys,

b. de opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in tekenen, de opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in handvaardigheid of de opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in textiele werkvormen aan de Fontys Hogeschool Tilburg, uitgaande van de Stichting Fontys, of

c. de opleiding beeldende kunst en vormgeving, de opleiding muziek, de opleiding theater, de opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in tekenen, de opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in handvaardigheid, de opleiding voor het getuigschrift muziekonderwijs B schoolmuziek, of de opleiding voor het docentschap drama aan de Hogeschool voor de Kunsten Utrecht.

De laatste volzin van het eerste lid is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het examen dat aan deze opleidingen is verbonden, tot en met uiterlijk 31 augustus 2005 kan worden afgelegd.

3. Artikel 7.3, vierde lid, zoals dit artikellid luidde op 31 augustus 1998 blijft van kracht ten aanzien van degenen die in het studiejaar 1998–1999 of het studiejaar 1999–2000 voor de eerste keer zijn ingeschreven aan de opleiding voeding en diëtetiek aan de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen. De laatste volzin van het eerste lid is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat het examen dat aan deze opleiding is verbonden, tot en met uiterlijk 31 augustus 2006 kan worden afgelegd.

Artikel 17.8. Afwijking artikelen 7.4

In afwijking van artikel 7.4, tweede lid, kunnen tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip aan een bekostigde of aangewezen instelling voor hoger onderwijs opleidingen met een studielast van minder dan 168 studiepunten worden verzorgd, voorzover deze op 31 augustus 1998 aan die instelling zijn verbonden. Op deze opleidingen en de daarvoor ingeschreven studenten en extraneï blijven de voorschriften van deze wet en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelingen van toepassing. Artikel 6.5, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing met ingang van het tijdstip, bedoeld in de eerste volzin.

Artikel 17.9. Afwijking artikelen 7.31a en 7.31b

Tot en met 31 augustus 2004 zijn de artikelen 7.31a en 7.31b niet van toepassing op een student of een extraneus die voorafgaand aan het studiejaar 1998–1999 is ingeschreven voor een opleiding aan een hoge-school, tenzij deze student of extraneus in het studiejaar 1998–1999 of in een later studiejaar voor de eerste maal wordt ingeschreven voor een andere opleiding aan een hogeschool.

TITEL 7. WET VAN 10 DECEMBER 1998 (Stb. 733)

Artikel 17.10. Overgangsbepaling personeel ziekenhuisscholen

Tot een bij koninklijk besluit te bepalen datum blijven voor het personeel, bedoeld in artikel 2.18, derde lid, in de nieuwe functie de regelingen met betrekking tot de rechtspositie zoals die op 31 juli 1999 voor dat personeel golden van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de bepalingen die zien op de inhoud van de functie die zij op die datum bekleedden, met dien verstande dat die overeenkomstige toepassing in elk geval eindigt op de datum waarop door de educatieve voorziening en de daarvoor in aanmerking komende personeelsorganisaties anders is overeengekomen. In de nieuwe functie geldt een carrièrepatroon en een maximumsalaris dat ten minste gelijk is aan het carrièrepatroon en het maximum salaris dat behoorde bij de functie die het personeelslid op 31 juli 1999 bekleedde aan de in artikel 2.18, derde lid, bedoelde school.

TITEL 8. WET VAN 3 APRIL 1999 (Stb. 170)

Artikel 17.11. Evaluatie nieuwe selectiebepalingen en vervallen hardheidsclausule

1. Onze minister zendt binnen drie jaren nadat artikel 7.57e van toe-passing is geworden aan de Staten-Generaal een verslag over de doel-treffendheid en de effecten in de praktijk van de wet van 3 april 1999 (Stb. 170).

2. Artikel 7.57c, vierde lid, vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Dit tijdstip kan niet zijn gelegen vóór het tijdstip waarop twee maanden zijn verstreken sedert de datum waarop het verslag, bedoeld in het eerste lid, aan de Staten-Generaal is aangeboden.

TITEL 9. WET VAN 29 JUNI 2000 (Stb. 286)

Artikel 17.12. Aanvullende afstudeersteun voor tempobeursstudenten

Onverminderd artikel 7.51 treft het instellingsbestuur van een universiteit of hogeschool een financiële voorziening ten aanzien van een student die op grond van een van de artikelen 10.7 of 10.8 van de Wet studiefinanciering 2000 geen aanspraak kan maken op studiefinanciering op de voet van hoofdstuk 3 van die wet, indien de student naar het oordeel van het instellingsbestuur door een of meer van de bijzondere omstandigheden, genoemd in artikel 7.51, tweede lid, het bij of krachtens de artikelen 10.6 tot en met 10.8 van de Wet studiefinanciering 2000 bepaalde resultaat niet heeft behaald. Deze financiële voorziening is zodanig dat de betrokkene niet in een slechtere financiële situatie wordt gebracht dan wanneer hij studie financiering zou hebben genoten zonder toepassing van artikel 10.6 van de Wet studiefinanciering 2000.

HOOFDSTUK 18. SLOTBEPALING

Artikel 18.1. Citeertitel

Deze wet wordt aangehaald als: Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

SSSS

De inhoudsopgave wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift van artikel 2.6 komt te luiden: Berekeningswijze rijksbijdrage.

2. In het opschrift van artikel 2.11 wordt «bepalingen» vervangen door: bepaling.

3. Na het opschrift van artikel 2.13 komt het opschrift van titel 3 te luiden:

Inrichting begroting en verslag

4. Het opschrift van artikel 2.14 komt te luiden: Inrichting begroting en verslag.

5. Na het opschrift van artikel 2.20 wordt ingevoegd:

Titel 6. Bijdragen uit 's Rijks kas voor theologisch en levensbeschouwelijk onderwijs

Artikel 2.21. Bijdrage uit 's Rijks kas ten behoeve van aangewezen theologische en levensbeschouwelijke universiteiten en kerkelijke kweekscholen en seminaria.

Artikel 2.22. Bijdrage uit 's Rijks kas ten behoeve van leerstoelen vanwege de Nederlandse Hervormde Kerk aan openbare universiteiten.

6. Het opschrift van artikel 4.3 komt te luiden: [vervallen].

7. Na het opschrift van artikel 4.7 wordt ingevoegd:

Artikel 4.8. Benoembaarheidseisen docenten aan hogescholen.

8. In het opschrift van artikel 6.4 wordt «ten aanzien van» vervangen door: aan.

9. In het opschrift van artikel 6.5 wordt «ten aanzien van» vervangen door: aan.

10. Het opschrift van artikel 6.8 komt te luiden: [vervallen].

11. Het opschrift van artikel 6.11 komt te luiden: Onthouding rechten aan nieuwe opleidingen van aangewezen instellingen.

12. Na het opschrift van artikel 6.12 komt het opschrift van titel 3 te luiden: Registratie van het onderwijsaanbod.

13. Het opschrift van artikel 6.13 komt te luiden: Centraal register opleidingen hoger onderwijs (CROHO).

14. Het opschrift van artikel 6.14 komt te luiden: Wijziging van het CROHO.

15. Na het opschrift van artikel 6.14 wordt ingevoegd:

Artikel 6.14a. Procedure bij nieuwe opleiding van bekostigde instelling

Artikel 6.14b. Procedure bij nieuwe opleiding van aangewezen instelling

Artikel 6.14c. Procedure bij wijziging hoofdlijnen onderwijs- en examenregeling

Artikel 6.14d. Registratie andere wijzigingen.

16. Na het opschrift van artikel 7.18 wordt ingevoegd:

Artikel 7.18a. Doctoraten Internationaal Instituut voor Sociale Studiën.

17. Het opschrift van artikel 7.31 komt te luiden: Toelating tot vervolgopleidingen.

18. Het opschrift van artikel 7.42 komt te luiden: Beëindiging inschrijving.

19. Na het opschrift van artikel 8.1 wordt ingevoegd:

Artikel 8.2. Medezeggenschap samenwerkingsinstituut.

20. Het opschrift van artikel 14.2 komt te luiden: [vervallen].

21. De opschriften van hoofdstuk 16 worden vervangen door de volgende opschriften:

HOOFDSTUK 16. OVERGANGSVOORZIENINGEN BIJ INVOERING VAN DE WET

Artikel 16.1. Tijdelijk karakter bepalingen van hoofdstuk 16

Paragraaf 1. Afwijkende bekostiging

Artikel 16.2. Afwijkende bekostiging kunstopleidingen

Artikel 16.3. Afwijkende bekostiging instellingen voor wetenschappelijk onderzoek

Paragraaf 2. Onderwijsbevoegdheden en rechtspositie

Artikel 16.4. Handhaving onderwijsbevoegdheid voormalig ingenieursexamen technische hogeschool Delft

Artikel 16.5. Handhaving bewijzen van voldoende pedagogische en didactische voorbereiding

Artikel 16.6. Overgangsbepaling 10-jarig onbevoegden

Artikel 16.7. Handhaving rechtspositieregelingen leden bestuursorganen

Paragraaf 3. Onderwijs en vooropleidingseisen

Artikel 16.8. Aanvullende en afwijkende voorop leidingseisen initiële lerarenopleidingen

Artikel 16.9. Afwijkende vooropleidingseisen hogere kaderopleiding pedagogiek

Artikel 16.10. Mts-verklaring

Artikel 16.11. Eindtermen voor de opleiding tot leraar basisonderwijs

Artikel 16.12. Voorbereidende perioden kunstonderwijs

Paragraaf 4. Omzetting, splitsing, verplaatsing en bestuursoverdracht hogescholen

Artikel 16.13. Bestuursoverdracht openbare hogeschool

Artikel 16.14. Bestuursoverdracht bijzondere hogeschool

Artikel 16.15. Omzetting, splitsing en verplaatsing hogeschool

Artikel 16.16. Splitsing rechtspersoon waarvan een bijzondere hogeschool uitgaat

Artikel 16.17. Wijziging bijlage van de wet van rechtswege

Paragraaf 5. Rechtsbescherming

Artikel 16.18. Toepasselijk recht bij oude beslissingen examencommissies

HOOFDSTUK 17. OVERGANGS- EN INVOERINGSBEPALINGEN WIJZIGINGSWETTEN

Titel 1. Wet van 25 januari 1996 (Stb. 172)

Artikel 17.1. Van toepassingverklaring artikel 7.4

Titel 2. Wet van 28 maart 1996 (Stb. 226)

Artikel 17.2. Afwijking artikel 7.43

Titel 3. Wet van 4 juli 1996 (Stb. 434)

Artikel 17.3. Afwijking artikel 7.51

Titel 4. Wet van 10 april 1997 (Stb. 162)

Artikel 17.4. Overgangsbepaling Wet privatisering Abp

Titel 5. Wet van 2 juli 1997 (Stb. 322)

Artikel 17.5. Afwijking vooropleidingseisen universiteit of hogeschool

Artikel 17.6. Afwijking vooropleidingseisen hogeschool

Titel 6. Wet van 2 april 1998 (Stb. 216)

Artikel 17.7. Afwijkingen artikel 7.3

Artikel 17.8. Afwijking artikelen 7.4 en 4.8

Artikel 17.9. Afwijking artikelen 7.31a en 7.31b

Titel 7. Wet van 10 december 1998 (Stb. 733)

Artikel 17.10. Overgangsbepaling personeel ziekenhuisscholen

Titel 8. Wet van 3 april 1999 (Stb. 170)

Artikel 17.11. Evaluatie nieuwe selectiebepalingen en vervallen hardheidsclausule

Titel 9. Wet van 29 juni 2000 (Stb. 286)

Artikel 17.12. Aanvullende afstudeersteun voor tempobeursstudenten

HOOFDSTUK 18. SLOTBEPALING

Artikel 18.1. Citeertitel.

TTTT

In de bijlage van de wet komt de tweede volzin van de aanhef vanaf «zoals zij luiden» te luiden: zoals zij luidden op 31 december 1999.

ARTIKEL II

De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek wordt gewijzigd als volgt:

A

De artikelen 17.6 en 17.9 vervallen. In de inhoudsopgave worden de opschriften van de artikelen 17.6 en 17.9 telkens vervangen door: [vervallen].

B

De artikelen 16.10, 16.18, 17.1 en 17.5, alsmede de paragrafen 1 en 4 van hoofdstuk 17, vervallen. In de inhoudsopgave worden de opschriften van de artikelen 16.10, 16.18, 17.1 en 17.5 en van de paragrafen 1 en 4 van hoofdstuk 17 telkens vervangen door: [vervallen].

C

Artikel 17.7 vervalt. In de inhoudsopgave wordt het opschrift van artikel 17.7 vervangen door: [vervallen]

ARTIKEL III

De Wet studiefinanciering 2000 wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 2.8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt «genoemde universiteit» vervangen door: opgenomen universiteit.

2. In onderdeel b wordt «de artikelen 6.5, derde lid, of 6.10, derde lid» vervangen door: artikel 6.5, tweede lid.

B

Artikel 2.9 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het slot van onderdeel a van het eerste lid wordt toegevoegd: of.

2. In onderdeel b van het eerste lid wordt «de artikelen 6.5, derde lid, of 6.10, derde lid, van de WHW zijn toegepast, of» vervangen door: artikel 6.10, tweede lid, van de WHW is toegepast.

3. Onderdeel c van het eerste lid vervalt.

4. In onderdeel b van het tweede lid wordt «eerste volzin» vervangen door: eerste of derde volzin.

C

In artikel 5.6, vijfde lid, worden de onderdelen b en c verletterd tot c en d. Ingevoegd wordt een nieuw onderdeel b, luidende:

b. artikel 7.4, vierde lid, derde volzin, van de WHW.

D

In artikel 10.5, vijfde lid, worden de onderdelen b en c verletterd tot c en d. Ingevoegd wordt een nieuw onderdeel b, luidende:

b. artikel 7.4, vierde lid, derde volzin, van de WHW.

ARTIKEL IV

In de artikelen 3 104, onderdeel e, en 6.14, eerste lid, onder c, van de Wet Inkomstenbalasting 2001 wordt «16.9b» telkens vervangen door: 17.12.

ARTIKEL V

De artikelen II en III van de wet van 11 november 1993 (Stb. 628) vervallen.

ARTIKEL VI

Artikel II van de wet van 21 december 1994 (Stb. 942) vervalt.

ARTIKEL VII

Artikel II van de wet van 4 mei 1995 (Stb. 263) vervalt.

ARTIKEL VIII

De wet van 18 mei 1995 (Stb. 306) wordt gewijzigd als volgt:

A

De artikelen III en V vervallen.

B

Artikel IV vervalt.

ARTIKEL IX

De artikelen II tot en met VII van de wet van 25 januari 1996 (Stb. 172) vervallen.

ARTIKEL X

De artikelen II tot en met V van de wet van 26 januari 1996 (Stb. 125) vervallen.

ARTIKEL XI

De wet van 28 maart 1996 (Stb. 226) wordt gewijzigd als volgt:

A

De artikelen IV, V, VIa en VII vervallen.

B

Artikel VI vervalt.

ARTIKEL XII

De artikel III, VI, VII, XII, XIII en XIV, vierde, zesde en zevende lid, van de wet van 28 maart 1996 (Stb. 227) vervallen.

ARTIKEL XIII

Artikel III van de wet van 4 juli 1996 (Stb. 434) vervalt.

ARTIKEL XIV

De artikelen VII tot en met XI van de wet van 27 februari 1997 (Stb. 117) vervallen.

ARTIKEL XV

Artikel II van de wet van 25 juni 1997 (Stb. 284) vervalt.

ARTIKEL XVI

De onderdelen G en H van artikel VI van de wet van 2 juli 1997 (Stb. 322) vervallen.

ARTIKEL XVII

De artikelen IV tot en met VIIId van de wet van 2 april 1998 (Stb. 216) vervallen.

ARTIKEL XVIII

Onderdeel G van artikel CLXI van de wet van 28 januari 1999 (Stb. 30) vervalt.

ARTIKEL XIX

De artikelen III, IV en V, tweede lid, van de wet van 3 april 1999 (Stb. 170) vervallen.

ARTIKEL XX

De tekst van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek wordt in het Staatsblad geplaatst.

ARTIKEL XXI

1. Deze wet treedt met uitzondering van de artikelen II, VIII, onderdeel B, en XI, onderdeel B, in werking met ingang van 1 september 2002.

2. Artikel II, onderdeel B, treedt in werking met ingang van 1 september 2004.

3. Artikel II, onderdeel C, treedt in werking met ingang van 1 september 2005.

4. Artikel II, onderdeel D, treedt in werking met ingang van 1 september 2006.

5. De artikelen VIII, onderdeel B, en XI, onderdeel B, treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor ieder van de onderdelen verschillend kan worden gesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

Naar boven