27 834
Criminaliteitsbeheersing

nr. 51
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 september 2008

Inleiding

Bij brief van 17 december 20071 heb ik uw Kamer toegezegd u voor het einde van februari te zullen informeren over de wijze waarop de in het rapport «Goed bedoeld. Preventieve doorlichting goede doelensector» gesignaleerde risico’s tegemoet zullen worden getreden. Door middel van deze brief wil ik deze toezegging graag gestand doen, waarbij ik aanteken dat de verwerking van de reacties uit de sector helaas meer tijd heeft gevergd dan voorzien.

Met vertegenwoordigers van de goede doelensector is inmiddels overleg gevoerd over de bevindingen uit het rapport, die ik u bij de aanbieding van het rapport op 23 augustus 20072 al presenteerde. Deze brief is mede op basis van het besprokene op die bijeenkomst totstandgekomen.

In het rapport «Goed bedoeld. Preventieve doorlichting goede doelensector» wordt allereerst een beeld geschetst van de omvang, de organisatiegraad en het belang van de Nederlandse goede doelensector. Vervolgens wordt in het bijzonder ingegaan op kwetsbare aspecten van deze branche. Beschreven wordt op welke wijze de organisatie van de sector en het functioneren van het toezicht van invloed kunnen zijn op het risico te worden misbruikt ten behoeve van (georganiseerde) criminaliteit, waaronder de financiering van terroristische organisaties. Een belangrijke conclusie van de onderzoekers is dat er geen harde aanwijzingen zijn voor invloeden van georganiseerde criminaliteit in de goede doelensector. Er bestaan echter wel risico’s, met name voortkomend uit de beperkte transparantie van de sector.

Daarnaast wijst het onderzoek uit dat, hoewel het toezicht op goede doelen niet sluitend is, het overgrote deel van de (landelijke) fondsenwerving voor goede doelen voor rekening komt van instellingen die vallen onder het private toezicht van het Centraal Bureau Fondsenwerving (CBF).

Beleidsreactie

Het schenken aan goede doelen alsmede het toezicht op die sector, is naar mijn oordeel in de eerste plaats een private aangelegenheid waar de sector zelf voor verantwoordelijk is. Recente ontwikkelingen in de sector geven mij het vertrouwen dat de zelfregulering op een hoger niveau wordt gebracht. Ook vanuit de sector wordt aangegeven dat het proces naar meer transparantie gaande is. Er zijn bovendien enkele repressieve instrumenten voorhanden die gebruikt kunnen worden wanneer misstanden worden vastgesteld.

Ik licht dit hierna toe.

Ontwikkelingen met betrekking tot de zelfregulering van de sector

Het Centraal Bureau Fondsenwerving (CBF) heeft een centrale positie binnen de goede doelensector en geldt als de voornaamste toezichthouder op het gebied van fondsenwerving. Het speelt een sleutelrol bij het bevorderen van de betrouwbaarheid en transparantie. Het CBF-keurmerk stelt eisen aan essentiële onderdelen als bestuur, fondsenwerving en bestedingen van goede doelen waardoor inzicht wordt geboden in de bedrijfsvoering van deze instellingen.

Om de voortschrijdende ontwikkeling van dit toezicht te stimuleren levert het Ministerie van Justitie op verschillende manieren actieve ondersteuning aan het CBF. Het Ministerie van Justitie verstrekt jaarlijks een financiële bijdrage aan het CBF en het is met een adviserend lid vertegenwoordigd in het bestuur van CBF. In aanvulling op die ondersteuning is aan het CBF een subsidie verstrekt voor het verrichten van een – inmiddels afgerond – onderzoek naar de haalbaarheid van een keurmerk voor kleinere en lokale goede doelen. Een dergelijk keurmerk kan de transparantie in dit marktsegment in belangrijke mate bevorderen.

Naast de activiteiten van het CBF zijn binnen de goede doelensector diverse initiatieven genomen die wijzen op een verdere professionalisering van de sector.

Zo werken het CBF en de Vereniging van Fondsenwervende Instellingen (VFI), met steun van het Ministerie van Justitie, aan de ontwikkeling van een gezamenlijk op te zetten landelijke databank filantropie. Het gaat hierbij om een nationaal informatiesysteem met betrekking tot goede doelen zoals dat ook in Engeland bestaat1. Verwacht wordt dat het daartoe opgezette proefproject medio 2008 zal zijn afgerond. Op basis daarvan kan de bouw van het definitieve systeem dan plaatsvinden.

Een tweede belangrijke ontwikkeling is de oprichting van de Samenwerkende Brancheorganisaties Filantropie (SBF) in juni 2006. Door het bijeenbrengen van de FIN (Vereniging van Fondsen in Nederland), het ISF (Instituut voor Sponsoring en Fondsenwerving) en het CIO (Contactorgaan Kerken In Overheidszaken), is een nieuw aanspreekpunt gecreëerd voor de overheid. Met de SBF is overeengekomen om een structureel publiek-privaat overleg op te zetten. Inmiddels heeft er een eerste bijeenkomst plaatsgevonden.

Daarnaast heeft de commissie Pont in 2007 in opdracht van de besturen van VFI en CBF een advies uitgebracht over de mogelijkheden tot vervlechting van de Code Goed Bestuur (code Wijffels) en het CBF-keurmerk. De inmiddels vormgegeven aanpak voor de vervlechting, die ondersteund wordt door de Ministeries van Justitie en Financiën, bestaat uit een nieuw verantwoordingsmodel waarin onder andere aandacht is voor de scheiding tussen toezicht, bestuur en uitvoering in goede doelenorganisaties. Dit verantwoordingsmodel zal per 1 juli 2008 door die organisaties moeten worden opgenomen in het jaarverslag. In het kader van de bestrijding van de financiering van terroristische organisaties en criminaliteit is daarnaast een verplichting opgenomen inzake het bewaren en beschikbaar stellen van gegevens van donateurs en begunstigden. De streefdatum voor de invoering van het nieuwe reglement is medio 2008.

Ontwikkelingen met betrekking tot het toezicht van de overheid

Naast eerdergenoemde punten van preventief toezicht wijs ik graag op veranderingen in het repressief toezicht. Een voorbeeld daarvan is de wet die het mogelijk maakt om goede doelenorganisaties die op een terrorismelijst zijn geplaatst, te treffen met de bevriezing van hun vermogen en strafsancties bij voortzetting van hun activiteiten. Ook acht ik van belang dat stichtingen in de nabije toekomst zullen vallen onder het nieuwe toezicht op rechtspersonen. Het huidige (preventieve) toezicht is vooralsnog beperkt tot naamloze en besloten vennootschappen, maar zal in het nieuwe toezicht worden verbreed naar stichtingen1.

Verder maak ik nog melding van de mogelijkheden die het Openbaar Ministerie – in het kader van zijn civiele taken – ten dienste staan om repressief in te grijpen bij stichtingen. Het Openbaar Ministerie kan inlichtingen vragen aan het bestuur van een stichting bij ernstige twijfel of de wet of de statuten te goeder trouw worden nageleefd. Wordt aan dat verzoek niet voldaan, dan kan de rechter bevelen dat inzage wordt gegeven in alle relevante boeken en bescheiden. Bestuursleden van stichtingen kunnen op verzoek van het Openbaar Ministerie door de rechter worden geschorst of ontslagen. Ontslag brengt een bestuursverbod van vijf jaar met zich mee. Deze mogelijkheid staat op zichzelf, maar kan ook worden ingezet in geval van aangifte of verdenking van een strafbaar feit en – in de toekomst – bij een risicosignaal uit het toezicht op rechtspersonen.

Ten slotte is vanuit de Belastingdienst met de herziening van de Uitvoeringsregeling Inkomstenbelasting per 1 januari 2008 eveneens een vorm van preventief fiscaal toezicht op goede doelen ingevoerd. Indien goede doelenorganisaties gebruik willen maken van de fiscale faciliteiten voor Algemeen nut beogende instellingen (ANBI’s) moeten zij daartoe een beschikking van de Belastingdienst aanvragen. Deze beschikking wordt verleend als voldaan wordt aan de voorwaarden van de ANBI-regeling. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om de scheiding tussen het vermogen van de stichting en dat van haar bestuurder(s) en om een redelijke verhouding tussen kosten en bestedingen. Daarnaast houdt de Belastingdienst uiteraard ook «repressief» fiscaal toezicht op de goede doelen.

In 2005 heeft het Kabinet aangekondigd de transparantie van stichtingen te willen verbeteren. Met de hierboven genoemde maatregelen zijn er op dit terrein reeds diverse stappen gezet. Ter versterking van de preventieve en repressieve mogelijkheden met betrekking tot het misbruik van stichtingen is het echter nodig dat de informatiepositie omtrent gegevens over stichtingen structureel verder wordt verbeterd. Aan een voorstel daartoe wordt momenteel gewerkt en daarover wordt u voor het einde van dit jaar nader geïnformeerd.

Conclusie

Alles overziende heb ik er vertrouwen in dat de combinatie van toezicht vanuit de private en de publieke sfeer zich in positieve zin verder ontwikkelt en dat er met al de hiervoor genoemde maatregelen in de sfeer van het toezicht op de goede doelensector en de transparantie daarvan, binnen afzienbare tijd een situatie ontstaat die voldoende waarborgen biedt voor de integriteit van de sector.

Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XNoot
1

Zie de brief van 17 december, Kamerstukken II 2007–2008 (just070850).

XNoot
2

Kamerstukken II 2006–2007, 27 834, nr. 50.

XNoot
1

Zie www.charity-commission.gov.uk

XNoot
1

Zie de brief van 18 maart 2005, Kamerstukken II 2004–2005 just050263.

Naar boven