nr. 47
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR INTEGRATIE, JEUGDBESCHERMING, PREVENTIE
EN RECLASSERING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 januari 2007
Woensdag 20 december 2006 is het amendement van het lid van der Staaij
c.s. aangaande Exodus c.s., betreffende een wijziging van de begrotingsstaat
van het Ministerie van Justitie voor het jaar 2006 (Kamerstuk 30 885
VI, nr. 4), aangenomen. Ik heb u aangegeven dat ik het amendement niet zal
uitvoeren. Onderstaand zet ik mijn overwegingen uiteen en ontvangt u de toegezegde
informatie over de bereidheid van de gemeenten om nazorg te verlenen.
1. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de nazorg
van ex-gedetineerden
Reeds in 2004, middels een beleidskader extramurale reïntegratieprojecten
(TK 2003–2004, 27 834 en 29 325, 32), heeft mijn voorganger
aangegeven dat justitie niet verantwoordelijk is voor de financiering van
plaatsingen op vrijwillige basis. De gemeenten zijn primair verantwoordelijk
voor de financiering van deze plaatsingen aangezien het hier gaat om ex-gedetineerden.
2. Overgangssituatie
Desalniettemin heeft mijn voorganger Exodus c.s. in 2006 en 2007 nog de
mogelijkheid geboden om een beperkt deel van het justitiebudget in te zetten
voor de subsidiëring van vrijwillige plaatsingen. Op die manier heb ik
deze organisaties enige jaren de mogelijkheid gegeven om een alternatieve
financieringswijze voor vrijwillige plaatsingen te realiseren.
3. Alleen verantwoordelijk voor uitbreiding van justitiële
plaatsingen
Per brief d.d. 1 september 2006 (TK 2005–2006, 27 834
en 29 270, 46) is aan uw Kamer kenbaar gemaakt dat het justitiebudget
met voorrang ingezet moet worden voor de financiering van justitiële
plaatsingen. Indien het aantal justitiële plaatsingen in
2006 toeneemt, betekent dit dat Exodus c.s. het aantal vrijwillige plaatsingen
moet afbouwen. Mocht het totale voor Exodus c.s. beschikbare budget niet toereikend
zijn voor justitiële plaatsen dan heeft mijn voorganger al aangegeven
uitbreiding van het budget te overwegen (TK 2005–2006, 27 834 en
29 270, 46 en TK 2005–2006, 30 300, 67). Overigens staat het
Exodus c.s. vrij om meer vrijwillige plaatsingen te realiseren. De stichtingen
dienen deze plaatsingen echter vanuit andere bronnen te financieren.
Tenslotte heb ik in het algemeen overleg over de najaarsnota aangegeven
u nog nader te informeren over de inzet van gemeenten met betrekking tot de
nazorg aan ex-gedetineerden. Ik heb daarbij aangegeven dat de gemeenten reeds
bereidheid tonen om de reïntegratie na afloop van een justitieel traject
vorm te geven. Inmiddels kan ik u mededelen dat er in 240 gemeenten coördinatiepunten
zijn ingericht. Deze hebben tot doel om de nazorg voor ex-gedetineerden te
coördineren. Hiermee geven gemeenten blijk dat zij hun verantwoordelijkheid
voor de nazorg van ex-gedetineerden serieus nemen. Voorts biedt de G31 eveneens
actieve nazorg aan ex-gedetineerde veelplegers. Hiervoor zijn in het kader
van het Grotestedenbeleid extra middelen beschikbaar gesteld. Met de G4 is
daarnaast afgesproken dat zij voor dak- en thuislozen eveneens de benodigde
opvang realiseren. In het kader van het plan van aanpak Maatschappelijke Opvang
zijn hiervoor eveneens middelen beschikbaar gesteld.
Gezien voorgaande argumenten blijf ik dan ook bij mijn conclusie om het
amendement niet uit te voeren. Mocht één en ander leiden tot
financiële problemen in de loop van het jaar, dan ligt de beslissing
over een eventuele toekenning van middelen bij het nieuw te vormen kabinet.
De Minister voor Integratie, Jeugdbescherming, Preventie en Reclassering,
M. C. F. Verdonk