27 834
Criminaliteitsbeheersing

29 270
Reclasseringsbeleid

nr. 47
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR INTEGRATIE, JEUGDBESCHERMING, PREVENTIE EN RECLASSERING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 januari 2007

Woensdag 20 december 2006 is het amendement van het lid van der Staaij c.s. aangaande Exodus c.s., betreffende een wijziging van de begrotingsstaat van het Ministerie van Justitie voor het jaar 2006 (Kamerstuk 30 885 VI, nr. 4), aangenomen. Ik heb u aangegeven dat ik het amendement niet zal uitvoeren. Onderstaand zet ik mijn overwegingen uiteen en ontvangt u de toegezegde informatie over de bereidheid van de gemeenten om nazorg te verlenen.

1. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de nazorg van ex-gedetineerden

Reeds in 2004, middels een beleidskader extramurale reïntegratieprojecten (TK 2003–2004, 27 834 en 29 325, 32), heeft mijn voorganger aangegeven dat justitie niet verantwoordelijk is voor de financiering van plaatsingen op vrijwillige basis. De gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor de financiering van deze plaatsingen aangezien het hier gaat om ex-gedetineerden.

2. Overgangssituatie

Desalniettemin heeft mijn voorganger Exodus c.s. in 2006 en 2007 nog de mogelijkheid geboden om een beperkt deel van het justitiebudget in te zetten voor de subsidiëring van vrijwillige plaatsingen. Op die manier heb ik deze organisaties enige jaren de mogelijkheid gegeven om een alternatieve financieringswijze voor vrijwillige plaatsingen te realiseren.

3. Alleen verantwoordelijk voor uitbreiding van justitiële plaatsingen

Per brief d.d. 1 september 2006 (TK 2005–2006, 27 834 en 29 270, 46) is aan uw Kamer kenbaar gemaakt dat het justitiebudget met voorrang ingezet moet worden voor de financiering van justitiële plaatsingen. Indien het aantal justitiële plaatsingen in 2006 toeneemt, betekent dit dat Exodus c.s. het aantal vrijwillige plaatsingen moet afbouwen. Mocht het totale voor Exodus c.s. beschikbare budget niet toereikend zijn voor justitiële plaatsen dan heeft mijn voorganger al aangegeven uitbreiding van het budget te overwegen (TK 2005–2006, 27 834 en 29 270, 46 en TK 2005–2006, 30 300, 67). Overigens staat het Exodus c.s. vrij om meer vrijwillige plaatsingen te realiseren. De stichtingen dienen deze plaatsingen echter vanuit andere bronnen te financieren.

Tenslotte heb ik in het algemeen overleg over de najaarsnota aangegeven u nog nader te informeren over de inzet van gemeenten met betrekking tot de nazorg aan ex-gedetineerden. Ik heb daarbij aangegeven dat de gemeenten reeds bereidheid tonen om de reïntegratie na afloop van een justitieel traject vorm te geven. Inmiddels kan ik u mededelen dat er in 240 gemeenten coördinatiepunten zijn ingericht. Deze hebben tot doel om de nazorg voor ex-gedetineerden te coördineren. Hiermee geven gemeenten blijk dat zij hun verantwoordelijkheid voor de nazorg van ex-gedetineerden serieus nemen. Voorts biedt de G31 eveneens actieve nazorg aan ex-gedetineerde veelplegers. Hiervoor zijn in het kader van het Grotestedenbeleid extra middelen beschikbaar gesteld. Met de G4 is daarnaast afgesproken dat zij voor dak- en thuislozen eveneens de benodigde opvang realiseren. In het kader van het plan van aanpak Maatschappelijke Opvang zijn hiervoor eveneens middelen beschikbaar gesteld.

Gezien voorgaande argumenten blijf ik dan ook bij mijn conclusie om het amendement niet uit te voeren. Mocht één en ander leiden tot financiële problemen in de loop van het jaar, dan ligt de beslissing over een eventuele toekenning van middelen bij het nieuw te vormen kabinet.

De Minister voor Integratie, Jeugdbescherming, Preventie en Reclassering,

M. C. F. Verdonk

Naar boven