27 834
Criminaliteitsbeheersing

29 270
Reclasseringsbeleid

nr. 46
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 1 september 2006

Binnen de vaste commissie voor Justitie1 hebben enkele fracties de behoefte de minister van Justitie over zijn brief inzake Toezegging aansluiting nazorg (27 834, nr. 45) enkele vragen en opmerkingen voor te leggen. Bij brief van 1 september 2006 heeft de minister deze beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

De Pater-van der Meer

De griffier van de commissie,

Coenen

I Vragen en opmerkingen van de fracties

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de minister over de aansluiting van nazorg. Deze leden vinden dat gedetineerden na detentie niet zomaar op straat mogen komen te staan. Zij zijn ervan overtuigd dat het organiseren van een goede aansluitende nazorg cruciaal is bij het voorkomen van recidive. Ex-gedetineerden moeten daarom, zoals elke burger in elke gemeente, in aanmerking komen voor aansluitende voorzieningen op de primaire leefgebieden huisvesting, inkomen/werk, en zorg/behandeling. In oktober 2004 hebben deze leden daarom een Plan van Aanpak nazorg ex-gedetineerden ontwikkeld. Deze leden zien dat er vooruitgang is geboekt in de naadloze overdracht van (ex-)gedetineerden naar de gemeenten en zorginstellingen. Met genoegen nemen deze leden waar dat veel van de elementen uit het Plan van Aanpak nazorg ex-gedetineerden van het CDA inmiddels in uitvoering zijn. Zo zullen alle gedetineerden door Medewerkers Maatschappelijke Dienstverlening (MMD) worden gescreend op de vier leefgebieden en zal informatie uit deze screening tijdig aan de gemeente worden overgedragen. Gemeenten kunnen dan in samenwerking met de MMD procedures opstarten om ervoor te zorgen dat ex-gedetineerden daadwerkelijk over de benodigde voorzieningen kunnen beschikken. Deze leden vinden het een goede zaak dat het aantal medewerkers MMD inmiddels is uitgebreid tot 183 fte. Deze leden vinden het wel moeilijk te beoordelen of en hoeveel vooruitgang nu is geboekt op alle onderdelen van het Verbeterplan aansluiting nazorg. Deze leden verzoeken de minister daarom voor de begrotingsbehandeling van Justitie een «update» te geven van dit verbeterplan. Graag zien zij daarin per onderdeel van het Verbeterplan weergegeven welke acties inmiddels zijn ondernomen en welke knelpunten zich in de uitvoering nog voordoen.

De leden van de CDA-fractie zijn benieuwd op welke manier het ministerie gaat monitoren of de nazorg ook daadwerkelijk van de grond komt en gedetineerden na detentie niet zomaar op straat belanden. Hoe wordt nagegaan of gemaakte afspraken ook daadwerkelijk worden nagekomen? Zij zijn benieuwd naar de uitkomsten van het overleg met de VNG, G3 en G27 op dit punt. Zij willen graag weten hoe deze monitoring gaat plaatsvinden bij de nazorg voor actieve veelplegers in gemeenten. Diezelfde vraag hebben deze leden ook voor de nazorg in het kader van het Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang. Zal in de bestaande monitor maatschappelijke opvang van het Trimbos Instituut ook expliciet aandacht worden besteed aan de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de modelprocedure aansluiting nazorg bij ontslag uit detentie? Zal in deze monitor ook worden gespecificeerd in hoeverre de maatschappelijke opvang opvang aan ex-gedetineerden biedt? Ook willen deze leden graag meer inzicht in het takenpakket van de MMD’er en de samenwerking met de gemeentelijke contactpersonen. Op welke wijze worden de resultaten van de inspanningen van de MMD’ers vastgelegd en in hoeverre wordt de ex-gedetineerde nog gevolgd wanneer hij de penitentiaire inrichting heeft mogen verlaten? Deze leden vragen wat wordt bedoeld met de zin «mits de betrokkenen daarom vraagt» (blz. 2). Betekent dit dat (ex-)gedetineerden die uit zichzelf nergens om vragen ook nergens mee worden geholpen? Is er vanuit de MMD’ers en vanuit de gemeenten sprake van een actieve benadering oftewel bemoeizorg richting (ex-)gedetineerden? Graag ontvangen deze leden ook het onderzoek dat het WODC uitvoert naar de aard van de opvang van de problematiek van ex-gedetineerden op de verschillende levensgebieden. Ook willen deze leden graag inzicht in wat er gebeurt met gedetineerden met psychiatrische aandoeningen en ernstige verslavingen. Wordt voor dergelijke gedetineerden standaard nagegaan of zij in het kader van de BOPZ een gevaar vormen voor zichzelf en/of hun omgeving? Komt het voor dat MMD’ers zorgen voor een aansluitende rechterlijke machtiging zodat deze gedetineerde die vanwege een psychiatrische aandoening of een verslaving een gevaar is voor zichzelf en/of zijn omgeving direct gedwongen kan worden opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis?

De leden van de CDA-fractie begrijpen dat gedetineerden geen recht hebben op een bijstandsuitkering, omdat Justitie voorziet in de kosten van levensonderhoud ongeacht of het gaat om een intramurale of een extramurale variant. Deze leden vragen wel wat er gebeurt met de partners, verwanten of familie waarmee de gedetineerde samenwoonde voordat hij onder de verantwoordelijkheid van Justitie viel. Behouden zij hun recht op een bijstandsuitkering of bijvoorbeeld AOW en in hoeverre wordt daarbij rekening gehouden met het feit dat de gedetineerde onder de financiële verantwoordelijkheid van Justitie valt?

Het overzicht van het beleid gericht op verbetering aansluiting nazorg is helder. Een regelmatig overzicht zullen de leden van de PvdA-fractie zeer op prijs stellen zodat zij niet regelmatig opheldering hoeven te vragen over knelpunten. Met belangstelling zien deze leden uit naar de resultaten van het onderzoek dat thans door het WODC wordt gedaan om op basis van screeningsinformatie van de MMD’ers inzicht te geven in de aard en omvang van de problematiek op de primaire leefgebieden en de daarbij te onderscheiden doelgroepen. Zij verzoeken de minister de resultaten van dat onderzoek, vergezeld van de zienswijze van de minister op die resultaten, onverwijld na het uitbrengen van het onderzoek aan de Kamer te zenden.

Er is ophef geweest over de mate van informatie die gemeenten krijgen over ex-gedetineerden. Iemand die bijvoorbeeld veroordeeld is geweest voor misbruik van minderjarigen, wil de gemeente niet plaatsen in een kinderrijke buurt. In hoeverre krijgen de gemeenten dit soort informatie?

Uit het schrijven van de minster valt op de maken dat er een kennelijk onderscheid valt te maken tussen reïntegratie van ex-gedetineerden en nazorg. Naar de mening van deze leden is dit een vage scheidslijn. Van een succesvolle reïntegratie van een ex-gedetineerde kan toch pas gesproken worden indien de ex-gedetineerde niet recidiveert? Hoort nazorg dan niet te worden gezien als een onderdeel van reïntegratie? De scheidslijn komt op deze leden over als de markering wie waarvoor verantwoordelijk is, maar vooral wie voor de kosten opdraait.

In dat kader bezien valt het de leden van de PvdA-fractie op dat in de brief van de minister geen rechtstreekse verwijzing naar de reclassering plaatsvindt. Gelet op de expertise die bij de reclasseringsinstellingen aanwezig is, zeker naar de meest overlast gevenden als veelplegers en daken thuislozen, valt het deze leden op dat de brief van de minister niet ingaat op de mogelijkheden die de reclasseringsinstanties binnen wat wordt genoemd «Nazorg onder verantwoordelijkheid van de gemeenten», zou kunnen bieden om uiteindelijk van een succesvolle reïntegratie – niet meer vervallen in recidive – te kunnen spreken. Wat is de reden dat de mogelijkheden die reclasseringsinstanties op dit terrein zouden kunnen bieden, niet expliciet worden benoemd?

Hoe kan worden voorkomen dat door het overdragen van de verantwoordelijkheid voor de vier taken van de MMD’ers naar de gemeente de maatregelen meer zullen gaan over logistieke aspecten van nazorg dan over de meer inhoudelijke aspecten die betrekking hebben op de persoon en diens gedrag, die noodzakelijk zijn voor een zodanige succesvolle reïntegratie dat betrokkene niet meer recidiveert?

Ondanks de afspraken die recent zijn gemaakt om te voorzien in de opvang van ex-gedetineerden heeft op 9 juli 2006 bij de PI Veenhuizen de officiële opening van het eerste Prisongate Office plaatsgevonden. Het betreft een nieuw project van het Leger des Heils in samenwerking met de Dienst Justitiële Inrichtingen dat in het leven is geroepen om er voor te zorgen dat ex-gedetineerden die zonder enige begeleiding na hun ontslag uit detentie worden vrijgelaten ook daadwerkelijk worden afgeleverd bij een «Dak» en vervolgopvang. Kennelijk is een dergelijke voorziening nodig voor een sluitende opvang. Bij andere penitentiaire inrichtingen bestaat een dergelijke opvang niet, waardoor daar nog steeds het risico bestaat dat sommige ex-gedetineerden de gevangenis met hun bezittingen verlaten zonder een plek te hebben om naar toe te gaan. Wat is de zienswijze van de minister op de voorziening van een Prisongate Office? Welk belang hecht de minister aan een dergelijke voorziening om de nazorg aan ex-gedetineerden meer sluitend te krijgen? Indien het belang van een dergelijke voorziening wordt ingezien, is de minister dan bereid in Prisongate Offices te voorzien bij de overige penitentiaire inrichtingen?

In buitenlandse gevangenissen verblijven ook veel Nederlandse gedetineerden. Op welke wijze wordt voorzien in nazorg aan deze ex-gedetineerden na hun vrijlating bij terugkeer in Nederland? Worden ambassades ingeschakeld om de taken die in Nederlandse inrichtingen worden vervuld door de medewerkers maatschappelijke dienstverlening te verrichten en het zijn van intermediair naar Nederlandse gemeenten? Indien dat niet het geval is, welk beleid staat de minister op het punt van nazorg van ex-gedetineerden die terugkeren uit buitenlandse gevangenissen dan voor?

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de minister inzake Toezegging aansluiting nazorg. Zij onderschrijven het belang van een naadloze overdracht en aansluiting van voorzieningen van nazorg voor ex-gedetineerden als deel van het ruimer Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang.

Met de minister zijn ook deze leden van mening dat het onderling op elkaar aansluiten van voorzieningen voor ex-gedetineerden van groot belang is in het kader van het Veiligheidsprogramma en het terugdringen van recidive.

De leden van de VVD-fractie kunnen zich in grote lijnen vinden in de lijn die de minister in zijn brief uitzet. De leden zijn zeer te spreken over de in de brief genoemde inspanningsverplichting van Justitie om de zogenaamde naadloze overdracht naar de gemeente van herkomst te realiseren. Wel hebben de leden nog een aantal vragen en opmerkingen en voorzien de zij enkele praktische knelpunten.

In het kader van de nazorg actieve veelplegers geeft de minister aan dat de gemeenten actief nazorg bieden aan veelplegers bij wie in justitieel kader, op basis van een diagnose (Risc), gedragsinterventies zijn gepleegd. Deze nazorg heeft, naast de voorzieningen op primaire leefgebieden, betrekking op zaken als scholing, (psychosociale) begeleiding, arbeidstoeleiding en woonbegeleiding.

De leden van de VVD-fractie zijn zeer te spreken over deze verantwoordelijkheidsverdeling en menen dat inderdaad op gemeentelijk niveau effectiever kan worden gewerkt aan de maatschappelijke reïntegratie van veelplegers. Wel hebben de aan het woord zijnde leden bedenkingen bij de gevolgen van deze verdeling. Veelplegers krijgen tot op heden nog vaak lage straffen en zullen dus in de terminologie van de door de minister voorgestelde Detentie en Behandeling op Maat (DBM) zelden in de groep «langverblijvenden» vallen. De leden van de VVD-fractie vragen de minister of binnen de DBM nu niet juist het voornemen wordt verwoord gedragsinterventies slechts aan te bieden aan die groep «langverblijvenden», en de groep kortverblijvenden uit te zonderen van de mogelijkheid tot gedragsinterventie? Zal dit niet resulteren in een zeer kleine groep veelplegers die dientengevolge valt onder de verantwoordelijkheid van de betreffende gemeente en actieve nazorg krijgen?

Voorts vragen zij de regering om opheldering over die groep veelplegers die dus niet tijdens detentie in aanmerking zal komen voor gedragsinterventies, scholing, werk e.d. en die na detentie ook niet onder de verantwoordelijkheid van de gemeente vallen. Zal de minister dan nog verantwoordelijk zijn voor de nazorg voor deze groep? Dit vooral gelet op de mededeling van de minister dat Justitie zich nu juist «zal inspannen om de zogenaamde naadloze overdracht naar de gemeente van herkomst te realiseren». Kortom, graag zouden de leden van de VVD-fractie meer duidelijkheid verkrijgen over hoe deze overdracht praktisch uitvoering krijgt voor beide groepen (met of zonder gedragsinterventie tijdens detentie) veelplegers.

Met betrekking tot de nazorg dak- en thuislozen wordt verwezen naar het Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang waarin onder meer een modelprocedure «aansluiting nazorg bij ontslag uit detentie» is opgenomen. Graag zouden de leden van de VVD-fractie van de minister vernemen of hij de minister van VWS kan bevragen over de termijn die men voor ogen heeft om dit plan, dat specifiek is gericht op de aanpak van problemen in de G4, door te vertalen naar andere gemeenten.

De minister verwacht dat met de persoonsgerichte aanpak van deze twee (bovenstaande) groepen gedetineerden de kans op recidive bij hen aanzienlijk vermindert. Kan de minister aangeven waarop hij deze veronderstelling baseert? De leden van de VVD-fractie zouden graag weten of hier reeds onderzoek naar is verricht en of er bekend is hoe groot deze beide groepen zijn. Is de minister voornemens de effecten van de persoonsgerichte aanpak (door de gemeenten?) op de recidivecijfers te evalueren?

Volgens de minister komt de groep overige ex-gedetineerden, zoals iedere burger in elke gemeente, in aanmerking voor de voorzieningen op de primaire leefgebieden inkomen/werk, huisvesting (waaronder maatschappelijke opvang) en zorg, mits de betrokkene daarom vraagt. Deze leden merken echter op dat voor deze groep dus blijkbaar geen (nadere) afspraken zijn gemaakt met de gemeenten. Kan de minister aangeven hoe groot deze groep is en of de verantwoordelijkheid voor de nazorg van deze groep ook duidelijk bij gemeenten is geplaatst gezien het feit dat het justitieel traject is afgerond?

De leden van de VVD-fractie vragen wat gebeurt er als ex-gedetineerden van woonplaats veranderen. Vooral wat dak- en thuislozen betreft is de verplaatsing naar een andere gemeente moeilijk op te merken. Bestaan er plannen voor een stroomlijning van de nazorg voor het geval verschillende gemeenten in het nazorgtraject betrokken zijn?

Er wordt in de brief niet gerept over drugsgebruik onder veelplegers, wat in werkelijkheid veel voorkomt. Deze leden vragen daarom naar het verband tussen drugsverslaving en nazorg voor gedetineerden. Wat is de rol van onder andere de bureaus verslavingszorg in dit proces?

De leden van de VVD-fractie achten het inderdaad onwenselijk dat gedetineerden na detentie zomaar op straat komen te staan. Om dit te voorkomen is zeker een nauwe samenwerking nodig tussen de MMD’ers van de penitentiaire inrichtingen en gemeenten.

Zij zijn zeer te spreken over de gepresenteerde wijze van samenwerking en hopen dat hier in de praktijk effectief en tijdig gebruik van gemaakt zal worden. Zij vragen de minister echter of hij inzicht heeft in hoe vaak er door een gemeente geen gevolg wordt gegeven aan de informatie die de MMD heeft overgedragen. Wat zijn de gevolgen voor zowel deze «overige ex-gedetineerden» als de gemeenten wanneer de gemeente zich naar aanleiding van de informatie van de MMD niet heeft ingespannen vervolgvoorzieningen te treffen? Zal de minister tegen eventuele nalatigheid van gemeenten optreden, en zo ja, op welke wijze?

Om verlies van huisvesting tijdens kortdurende detentie te voorkomen is er tussen het Rijk, de G4 en de VNG afgesproken dat de gemeenten zoveel mogelijk gebruik zullen maken van de verschillende praktische mogelijkheden om verlies van huisvesting tijdens kortdurende detentie te voorkomen. De leden van de VVD-fractie steunen dit plan. Wel zouden zij wederom graag meer inzicht verkrijgen van de minister over de aantallen ex-gedetineerden die tijdens kortdurende detentie hun woning verliezen, en of dit ook een direct gevolg is van (het verlies van werk) door detentie.

Zij menen namelijk dat er duidelijk inzicht dient te zijn in de (mogelijke) oorzaken voor verlies van de woning, om zo de juiste praktisch mogelijkheden in te kunnen zetten om dit te voorkomen.

De leden van de VVD-fractie kunnen zich vinden in het besluit de extramurale fase van de maatregel Inrichting voor stelselmatige daders (ISD) en plaatsingen op basis van artikel 43.3 penitentiaire beginselenwet – in een categorale opvangvoorziening (Exodus c.s.) onder de werking te brengen van de WWB. Dientengevolge zullen gemeenten voor de uitvoering van deze toevoeging financieel worden gecompenseerd. Graag zouden zij inzicht krijgen van de minister in het kostenplaatje van de bijstand tijdens de extramurale fase ISD en de lastenverdeling tussen de ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Justitie en Financiën.

De eerste gerichte maatregel die de minister noemt, heeft betrekking op de organisatie DJI. Om de naadloze overdracht te bewerkstelligen heeft de minister het MMD met 183 fte uitgebreid. De leden van de VVD-fractie zijn zeer tevreden over de mededeling dat het werven en in dienst nemen van deze medewerkers per 1 januari 2006 is voltooid. Wel vragen zij of, mede gelet op de uitbreiding van het takenpakket van de MMD met de systematische screening van gedetineerden en de overdracht van informatie aan gemeenten, deze personele uitbreiding nog wel afdoende zal zijn. Kan de minister aangeven of bij het besluit tot deze uitbreiding met 183 fte al rekening was gehouden met het uitgebreider takenpakket van de MMD? Of acht de minister een (nadere) uitbreiding van de personele bezetting in de nabije toekomst wenselijk?

Ook de leden van de VVD-fractie zijn zeer content met het toekomstig onderzoeksrapport van het WODC dat, op basis van de screeningsinformatie van de MMD, inzicht zal geven in de aard en omvang van de problematiek op de primaire leefgebieden en de daarbij te onderscheiden doelgroepen. Zij vragen de minister dit onderzoek nader toe te lichten. Zal de minister de resultaten van dit onderzoek gebruiken ter evaluatie van dit voorliggend Plan van Aanpak Maatschappelijke Omvang? Of is de minister van mening dat dit document slechts een handreiking is voor gemeenten om zo in hun beleid eigen accenten te kunnen leggen?

Met het oog op de organisatie gemeenten zijn de leden van de VVD-fractie zeer tevreden met de huidige dekking waarin 165 gemeenten al een gemeentelijk contactpersoon nazorg hebben aangesteld. De leden menen dat het inderdaad van groot belang is dat zo spoedig mogelijk een landelijke dekking wordt bereikt en erkennen het belang van ondersteuning door Justitie bij de oprichting van gemeentelijke coördinatiepunten. Kan de regering aangeven op welke termijn landelijke dekking wordt voorzien?

In het kader van de schuldhulpverlening en schuldsanering vragen de leden van de VVD-fractie de minister wanneer het onderzoek met de G4, naar de omvang van het probleem van het CJIB, dat te weinig bereid zou zijn mee te werken aan betalingsregelingen, zal worden afgerond. De aan het woord zijnde leden vragen voorts of er inzicht is in de frequentie van het gebruik van de modelprocedure schuldhulpverlening en schuldsanering door gemeenten?

Tot slot geeft de minister aan dat hij dit voorjaar in overleg treedt met de VNG, G4 en G 27 om de stand van zaken rond de uitvoering van de aansluiting nazorg te bespreken en te bezien op welke wijze zij gezamenlijk vanuit hun specifieke verantwoordelijkheden de uitvoering kunnen faciliteren en monitoren. De leden van de VVD-fractie menen echter dat dit nog wel erg ver in de toekomst ligt. De aan het woord zijnde leden zouden graag van de minister bovenstaande vragen beantwoord krijgen om een initieel beeld te krijgen van de visie van de minister gelet op de praktische uitvoering en de wijze van monitoren.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de minister van Justitie d.d. 23 mei 2006 inzake de nazorg aan ex-gedetineerden (27 843, nr. 45). Deze leden achten, net als de minister, een goede nazorg aan personen die uit detentie komen van bijzonder groot belang bij het terugdringen van recidive. Zij hebben echter veel vragen over de wijze waarop de minister deze nazorg tracht te realiseren.

Zij krijgen sterk de indruk dat de gemeenten geacht worden zich vooral te richten op de nazorg aan zogenaamde actieve veelplegers. Zij hebben hier middelen voor ter beschikking gekregen. Dat de overige ex-gedetineerden aangewezen zijn op de reguliere maatschappelijke opvang is voor de leden van de SP-fractie een punt van zorg. Deze leden betwijfelen of de opvanginstellingen de expertise hebben om om te gaan met deze vaak moeilijke doelgroep. Van oudsher berust die expertise bij de reclasseringsorganisaties. Zij zijn dan ook zeker nog niet overtuigd van de wenselijkheid om de gemeenten verantwoordelijk te maken voor de opvang van alle ex-gedetineerden die buiten het justitiële kader vallen. Deze leden signaleren, onder andere op basis van eigen onderzoek dat ter gelegenheid van de behandeling van de Justitiebegroting 2006 aan de minister is aangeboden, veel problemen in de uitvoering: van financiering van degelijke opvang en begeleiding is nog niet of nauwelijks sprake, specifiek beleid ontbreekt, en veel gemeenten wensen alleen opvang te bieden aan personen die oorspronkelijk uit die plaats afkomstig zijn. In de praktijk leidt dat tot problemen, bijvoorbeeld wanneer ex-gedetineerden in een nieuwe leefomgeving opnieuw willen beginnen. Is de minister bekend met deze problemen? Op welke termijn denkt hij dat deze problemen opgelost zullen zijn?

Uit de praktijk krijgen deze leden steeds vaker signalen dat het onderscheid tussen ex-gedetineerden met en ex-gedetineerden zonder justitiële titel tot onwenselijke situaties leidt. Nazorg in een justitieel kader wordt steeds vaker opgelegd op basis van een RISc-screening, maar inmiddels nemen de twijfels over de nauwkeurigheid van dit meetinstrument toe. De leden van de SP-fractie zijn bang dat sommige ex-gedetineerden wel degelijk behoefte hebben aan begeleiding na ontslag uit detentie, maar die niet krijgen omdat ze «uit de RISc vallen». Graag hierop een reactie van de minister.

De reclasseringsorganisaties Exodus, Door, Moria en Ontmoeting hebben de vaste commissie voor Justitie per brief geïnformeerd over de problemen met de financiering van hun reïntegratieprogramma’s die het gevolg zijn van de «knip» tussen ex-gedetineerden met en zonder justitiële titel. De leden van de SP-fractie hechten veel waarde aan het werk dat deze organisaties doen en de bijdrage die zij leveren aan het terugdringen van de recidive en zijn dan ook van mening dat er voor deze problemen een oplossing moet worden gevonden. Is de minister bereid om met de organisaties mee te denken hierover?

Zij achten het aanstellen van MMD’ers in de gevangenissen een belangrijke stap in het organiseren van nazorg. Het aanstellen van MMD’ers geeft aan dat het indertijd een bijzonder slecht idee is geweest om de binnenreclassering weg te bezuinigen. Tegelijkertijd moet erkend worden dat met het aanstellen van MMD’ers het probleem van de overgang van «binnen» naar «buiten» niet is opgelost. MMD’ers kunnen gedetineerden wel screenen op potentiële problemen en de contactpersonen bij de gemeente informeren, maar als er vervolgens met die informatie niets wordt gedaan blijft de valkuil van gebrekkige opvang bestaan. De leden van de SP-fractie zijn, gezien de toon van de brief van de minister, bang dat alle aandacht nu uitgaat naar het oprichten van een dekkend netwerk van MMD’ers en gemeentelijke contactpersonen, en dat uit het oog wordt verloren waar het om gaat, namelijk het concreet en tijdig bieden van benodigde nazorg in de vorm van eerste opvang, inkomen, begeleiding naar werk en woning et cetera. Graag hierop een reactie van de minister.

In de brief van de minister missen de leden van de SP-fractie enigszins de aandacht voor het vroegtijdig voorkómen van problemen na detentie. Veel gedetineerden lopen onnodig (grote) schulden op doordat vaste lasten tijdens detentie blijven doorlopen, zoals huur, kosten van energie, water, abonnementen, etc. Is het waar dat de MMD zich hiermee niet bezighoudt, zoals de binnenreclassering vroeger wel deed? Kan het screenen van gedetineerden bij binnenkomst op dit soort potentiële problemen onder de verantwoordelijkheid van de MMD worden gebracht?

Veel problemen zouden ook voorkomen kunnen worden als gedetineerden de post die naar hun oude huisadres gestuurd wordt, zonder al te veel vertraging ontvangen. Dit is met name een probleem voor alleenstaande gedetineerden. Is het waar dat de directeur van een penitentiaire inrichting wettelijk de taak heeft de gedetineerde te wijzen op de mogelijkheid van het opgeven van een briefadres aan de GBA? Gebeurt dit wel standaard? Vanuit de praktijk krijgen de leden van de SP-fractie signalen dat dit vaak niet of te laat gebeurt, waardoor post verloren gaat en problemen met schuldeisers etc. zich opstapelen.

Deze leden zouden ook graag regelmatig geïnformeerd willen worden over de voortgang van het organiseren van de nazorg aan ex-gedetineerden. Daarbij zou de vraag naar de nazorg die concreet geboden wordt altijd voorop moeten staan.

De leden van de SGP-fractie hechten zeer aan een adequate nazorg ten aanzien van ex-gedetineerden. Deze leden vragen of het de minister bekend is, dat de door het kabinet gewenste beleidsverantwoordelijkheid voor integrale nazorg aan ex-gedetineerden door gemeenten niet of nauwelijks wordt opgepakt (met name vanwege budgettaire redenen) en dat daarmee dit beleid niet van de grond komt. Bovendien definiëren gemeenten nazorg doorgaans louter als een «bad-brood-bed-voorziening». Welke conclusies verbindt de minister hieraan? Is de conclusie niet, dat het beleidsuitgangspunt van splitsing tussen de verantwoordelijkheden voor reïntegratie van ex-gedetineerden tussen enerzijds het ministerie van Justitie en anderzijds gemeenten fundamenteel ter discussie moet worden gesteld? Ligt het niet in de rede om het ministerie van Justitie – budgettair en inhoudelijk – verantwoordelijk te doen zijn voor reïntegratie van ex-gedetineerden, voor zover het gaat om direct op de straf aansluitende programma’s? Creëren we niet een onnodig groot probleem door het gemaakte kunstmatige onderscheid tussen resp. gedetineerden en ex-gedetineerden direct na detentie, zo vragen de leden van de SGP-fractie.

Zij wijzen op de financiering van vrijwillige plaatsingen bij Exodus, st. Ontmoeting e.d., waarover door de Kamer vaak is gesproken. Is het de minister bekend dat de door hem beoogde afbouw van financiering van vrijwillige plaatsingen bij Exodus c.s. om verschillende redenen zowel tot financiële problemen voor Exodus cs. gaat leiden als tot een ongewenst hoog aantal niet te begeleiden ex-gedetineerden? Leidt dit tot uitstel of tot het afzien van de door de minister beoogde afbouw van deze financiering?

Daarnaast vragen de leden van de SGP-fractie welke budgettaire maatregelen de minister neemt om een mogelijke wachtlijst voor onder bijzondere voorwaarden en schorsing door de rechter bij Exodus c.s. geplaatsten te voorkomen.

Deze leden constateren dat het beleid van de minister zich vooral richt op veelplegers c.q. op degenen die door meetinstrumenten als RISc als gemotiveerd en beïnvloedbaar worden aangewezen. Welke beleidsvoornemens heeft de minister om ook de grote groep van ex-gedetineerden die niet tot die twee groepen behoren tot resocialisatie en reïntegratie te bewegen (de zogenaamde stille ex-gedetineerden)?

De leden van de SGP-fractie constateren, dat bij de visie aansluiting nazorg nog altijd wordt uitgegaan van naadloze overdracht aan de gemeente van herkomst. Dient het echter niet te gaan om de toekomstige gemeente van vestiging?

Deze leden informeren voorts of het aantal MMD’ers (183 op 40 000 gedetineerden) niet veel te gering is.

De leden van de SGP-fractie informeren voorts op welke wijze ex-gedetineerden, terugkerend uit buitenlandse detentie, worden begeleid?

II Reactie van de minister

Inleiding

Met belangstelling heb ik kennis genomen van de postitieve reacties van de fracties van het CDA, de VVD en de PvdA op mijn brief aan de Tweede Kamer «Toezegging aansluiting nazorg» (27 834 nr. 45). De uitgangspunten van het belang van de reïntegratie van ex-gedetineerden en de inzet met betrekking tot de nazorg wordt onderschreven. Ook door de fracties van de SP en de SGP. In deze bijlage wil ik de vragen die daaromtrent gesteld zijn beantwoorden in de volgende clusters:

• het beleid omtrent nazorg. (verantwoordelijkheidsverdeling, taken en functies)

• uitvoering van de nazorg (aard en doelgroepen)

• de monitoring van (de uitvoering van) het beleid om vervolgens af te sluiten met de

• de overige onderwerpen.

Beleid nazorg

Zowel de fractie van PvdA als de SGP maken kanttekeningen bij de scheidslijn in de verantwoordelijkheidsverdeling tussen en Justitie en Gemeenten.

De succesvolle reïntegratie van (ex-)gedetineerden is het resultaat van een gezamenlijke inspanning van de (ex-)gedetineerde, Justitie (gevangeniswezen en reclassering) en gemeenten. Daarbij handhaaf ik het uitgangspunt dat Justitie verantwoordelijk is voor de reïntegratie binnen justitieel kader en de gemeenten buiten dat kader. Ik hecht er aan om het deel van het reïntegratieproces waarvoor Justitie verantwoordelijk is helder te beschrijven.

Bij gedetineerden voor wie het strafrestant vier maanden of langer bedraagt (dus ook bij gedetineerden met een kortere detentieduur en die tevens tot een voorwaardelijke gevangenisstraf zijn veroordeeld) wordt op basis van een diagnose (RISc) een reïntegratieplan opgesteld. Dit plan beschrijft welke (gedrags-) interventies en begeleiding noodzakelijk zijn om het recidiverisico zoveel mogelijk te beperken. Wetenschappelijk onderzoek heeft namelijk uitgewezen dat een periode van minimaal vier maanden nodig is om gedragsinterventies uit te voeren die ook daadwerkelijk effectief zijn in de zin van recidivevermindering. Indien de gedetineerde daartoe geïndiceerd is, biedt Justitie die gedragsinterventies aan. Deze zijn gericht op gedragsverandering door het opheffen van de criminogene tekorten, de tekorten welke hebben geleid tot het delictgedrag. De interventies kunnen zowel intramuraal (tijdens detentie) als ook extramuraal (na detentie) worden uitgevoerd. In het reïntegratieplan wordt tevens opgenomen welke acties/voorzieningen voor een succesvolle reïntegratie moeten worden getroffen (nazorg) door Justitie en de gemeenten waar de gedetineerde zich (opnieuw) zal vestigen. Justitie is verantwoordelijk voor de aansluiting op de nazorg, de gemeenten voor de uitvoering daarvan.

In het vervolg ga ik nader in op de activiteiten die in gang zijn gezet om een naadloze overdracht, ook voor gedetineerden voor wie het strafrestant minder dan vier maanden bedraagt, naar de gemeenten te bewerkstelligen.

Zowel de fractie van het CDA als die van de SP vraagt naar het takenpakket van de medewerkers maatschappelijke dienstverlening (MMD).

Bij in principe alle gedetineerden, dus ook voor wie het strafrestant minder dan vier maanden bedraagt,inventariseert Justitie d.m.v. de reeds aangestelde MMD binnen de Penitentiaire Inrichting de hulpvraag op de primaire leefgebieden: identiteitsbewijs, huisvesting, inkomen en zorg. De MMD-ers hanteren daarvoor een pro-actieve benadering. Waar de detentieduur het toelaat, bereidt Justitie, op deze gebieden de terugkeer in de samenleving, ook als dat de toeleiding tot zorgvoorzieningen inhoudt of bijvoorbeeld de voorbereidende maatregelen op schuldsanering, daadwerkelijk voor. Dit gebeurt veelal in samenwerking met de gemeenten. Indien de tijd voor daadwerkelijke voorbereiding ontbreekt informeert Justitie de gemeenten minimaal over de aard van de hulpvraag en geeft aan welke acties noodzakelijk zijn om een reïntegratie succesvol te laten verlopen.

De leden van de fracties van VVD en SGP hebben vragen gesteld over het aantal MMD dat in de penitentiaire inrichtingen werkzaam is en of dit gelet op de taakuitbreiding wel voldoende is. Bij het besluit tot uitbreiding van de formatie MMD is al rekening gehouden met het nieuwe uitgebreide takenpakket. De uitbreiding van de formatie is echter gebaseerd op een doorstroom/ uitstroom van 33 000 gedetineerden (in 2004). Inmiddels is gebleken dat het aantal uitstromende gedetineerden in 2005 rond de 42 000 bedroeg. Het onderzoek van het WODC wordt tevens benut om te beoordelen of de huidige formatie afdoende is om alle gedetineerden met het nieuwe takenpakket te kunnen bedienen.

De PvdA-fractie vraagt in hoeverre de gemeenten geïnformeerd worden over de situatie van de (ex-)gedetineerde. In de overdracht van de MMD-ers aan de gemeenten wordt geen informatie verstrekt over de aard van het delict waarvoor de gedetineerde is veroordeeld, wel wordt melding gemaakt van de detentieduur, de aard van de hulpvraag en de activiteiten die verricht zijn of moeten worden voor een succesvolle reïntegratie.

Zowel de PvdA als de VVD fractie vragen op welke wijze inhoudelijk vorm wordt gegeven aan de aansluiting in de nazorg tussen Justitie en de gemeenten.

Om de communicatie tussen gemeenten en Justitie goed te laten verlopen heb ik in het afgelopen jaar «kwartiermakers aansluiting nazorg» aangesteld. Zij faciliteren gemeenten bij de inrichting van een zogenaamd «coördinatiepunt nazorg». Gemeenten worden gestimuleerd contactpersonen aan te stellen die contact onderhouden met de diverse Penitentiaire Inrichtingen en andere ketenpartners over de voorbereiding van de terugkeer van (ex-) gedetineerden. Inmiddels hebben 170 gemeenten dergelijke contactpersonen aangesteld. Gestreefd wordt naar een landelijke dekking van de gemeentelijke contactpersonen in de eerste helft van 2007.

Diverse fracties vragen meer informatie omtrent de verantwoordelijkheid van de gedetineerde m.b.t. de nazorg. Het uitgangspunt is dat (ex-)gedetineerden primair zelf verantwoordelijk zijn om eventuele knelpunten op de primaire leefgebieden op te lossen. Dit betekent dat van hen wordt verwacht dat zij zelf bijvoorbeeld een brief schrijven aan een woningbouwvereniging of bellen met instanties indien nodig. Waar nodig worden zij gefaciliteerd en ondersteund om deze activiteiten uit te voeren. Het dagprogramma in de penitentiaire inrichtingen biedt voor alle domeinen (respectievelijk preventief gehecht, kortgestraft en langgestraft) voldoende mogelijkheden om hieraan te werken.

De ex-gedetineerde zal zich na detentie zelf, al dan niet met ondersteuning van de contactpersoon bij de gemeente, voor nazorg dienen te vervoegen bij de geëigende instanties. Dat wordt bedoeld met de zinsnede: «mits de betrokkene daar zelf om vraagt».

Aan gedetineerden die – bijvoorbeeld op grond van ernstige psychische problematiek – niet in staat zijn zelf deze zaken te regelen, zal extra zorg en ondersteuning worden geboden (vaak zal hier toeleiding naar zorg het hoofddoel zijn). Eventuele problemen worden zoveel mogelijk in samenwerking met de gemeenten opgepakt via de inzet van de gemeentelijke coördinatiepunten.

Na afloop van de justitiële fase zijn gemeenten verantwoordelijk voor de reïntegratie. De PvdA-fractie vraagt of ik specifiek redenen heb om in dat kader niet te verwijzen naar de mogelijke inzet van de reclassering. Die heb ik niet. Het staat gemeenten in die fase geheel vrij diensten van de reclassering in te kopen. De kwartiermakers «aansluiting nazorg» waarover ik eerder sprak, brengen deze mogelijkheid expliciet bij gemeenten onder de aandacht.

De leden van de SP-fractie geven aan dat de Stichtingen Exodus, Door, Moria en Ontmoeting de vaste commissie voor Justitie geïnformeerd hebben over de problemen met de financiering van hun reïntegratieprogramma’s die het gevolg zijn van de «knip» tussen ex-gedetineerden met en zonder justitiële titel. De leden hechten veel waarde aan het werk dat deze organisaties doen en de bijdrage die zij leveren aan het terugdringen van de recidive en zijn dan ook van mening dat er voor deze problemen een oplossing moet worden gevonden. Ook de SGP-fractie vraagt uitleg over de de verdere financiering van de genoemde stichtingen. Zoals ik reeds eerder aangaf (TK, 2003–2004 27 834 en 29 325, 34), ben ik verantwoordelijk voor de plaatsingen in justieel kader in de categorale opvangvoorzieningen van Exodus cs. en zijn de gemeenten verantwoordelijk voor het bieden van adequate nazorg en daarmee voor vrijwillige plaatsingen. In dat kader past mijn voornemen de subsidie voor vrijwillige plaatsingen in 2007 stop te zetten en deze middelen in te zetten voor justitiële plaatsingen. Het OM, ZM, DJI en de reclassering heb ik nadrukkelijk gevraagd om, daar waar zinvol, de justitiabele te plaatsen bij Exodus cs. Naar verwachting zal dit in 2006 leiden tot een toename van het aantal justitiële plaatsingen. De subsidie voor vrijwillige plaatsingen is overigens in 2006 nog gegarandeerd. Het Projectbureau Aansluiting Nazorg spant zich bovendien in om de subsidiëring van deze voorzieningen onder de aandacht te brengen van de gemeenten.

Daarnaast vragen de leden van de SGP-fractie welke budgettaire maatregelen de minister neemt om een mogelijke wachtlijst voor onder bijzondere voorwaarden en schorsing door de rechter bij Exodus c.s. geplaatsten te voorkomen. Vooralsnog is het budget voor justitiële plaatsingen toereikend. Het beschikbare budget dient Exodus cs met voorrang in te zetten voor justitiële plaatsingen. Aan Exodus heb ik reeds kenbaar gemaakt dat bij een eventueel budgettair tekort voor justitiële plaatsingen ik mij in zal zetten om het budget uit te breiden.

Aard van de nazorg

Het CDA wil graag inzicht in wat er gebeurt met gedetineerden met psychiatrische aandoeningen en ernstige verslavingen.

Een van de onderdelen waar de screening van de MMD-ers zich op richt betreft zorg. Het gaat hierbij om verslavingszorg, psychiatrische zorg en medische zorg. De continuïteit van zorg is een belangrijk aandachtspunt van de MMD. Gedetineerden bij wie ernstige psychiatrische of verslavingsproblemen zijn vastgesteld, worden besproken in het Psycho Medisch Overleg (PMO). In dit overleg bekijkt de inrichtingspsycholoog in samenwerking met de consultatie-psychiater en de inrichtingsarts of een gedwongen opname in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van de wet BOPZ, aansluitend op detentie dan wel tijdens detentie, een mogelijkheid zou kunnen zijn. Voor een gedwongen opname op grond van de wet BOPZ is vereist dat de gedetineerde leidt aan een geestesstoornis die gevaar veroorzaakt voor de betrokkene zelf, voor anderen of voor de algemene veiligheid van personen of goederen. Daarnaast dient het gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis te kunnen worden afgewend. De rechter beslist uiteindelijk, op verzoek van de officier van justitie, of de gedetineerde op grond van de wet BOPZ gedwongen in een psychiatrisch ziekenhuis wordt opgenomen.

De PvdA en de SGP vragen op welke wijze wordt voorzien in nazorg aan ex-gedetineerden na vrijlating uit buitenlandse gevangenissen bij terugkeer in Nederland. Bureau Buitenland en Buitenlandse Betrekkingen van Reclassering Nederland bereidt de terugkeer van buitenlandse gedetineerden voor door middel van contact ter plekke. Dit doen zij door vrijwilligers ter plaatse een terugkeerplan op te laten stellen in samenwerking met consulaire medewerkers vanuit Buitenlandse Zaken. Vanuit Nederland wordt dit gecoördineerd door medewerkers van Bureau Buitenland. Tevens bieden medewerkers van Bureau Buitenland aan ex-gedetineerden waarvoor nog niets is geregeld de eerste opvang na aankomst in Nederland. Gemeentes zijn verantwoordelijk voor de verdere nazorg.

In antwoord op de vragen van de VVD- en SP-fractie over de nazorg aan veelplegers meld ik dat voor twee categorieën (ex-) gedetineerden specifieke afspraken over de nazorg zijn gemaakt met gemeenten namelijk voor:

• veelplegers die een reïntegratieplan doorlopen en aan wie gedragsinterventies worden aangeboden (afspraak met de G31);

• personen die tot de groep van de maatschappelijke opvang behoren, te weten dak- en thuislozen en verloederden en verkommerden (afspraak met de G4).

Deze afspraken houden in dat naast nazorg gericht op de primaire leefgebieden, er tevens aandacht wordt besteed aan scholing, (psychosociale) begeleiding, arbeidstoeleiding en woonbegeleiding.

De groep veelplegers die op grond van hun problematiek geen gedragsinterventies wordt aangeboden, wordt, net als alle andere gedetineerden, door de MMD-ers gescreend op de primaire leefgebieden. Ook voor hen zal Justitie de aansluiting op de nazorg door middel van de contactpersonen bij de gemeenten realiseren.

De leden van zowel de fracties van VVD, de SP en de SGP vragen wat er gebeurt als ex-gedetineerden van woonplaats veranderen en of er plannen zijn voor een stroomlijning van de nazorg voor het geval verschillende gemeenten in het nazorgtraject betrokken zijn. Als MMD-ers vaststellen dat, – al dan niet dak- en thuisloze – gedetineerden zich in een andere woonplaats willen vestigen zoeken zij contact met zowel gemeente van herkomst als gemeente van vestiging teneinde zaken op elkaar af te stemmen en mogelijkheden te onderzoeken. Overigens blijkt dat de meeste gedetineerden, ook de dak- en thuisloze, terugkeren naar de gemeente van herkomst. Daarnaast wordt in het Plan van Aanpak MO een sluitende aanpak beoogd te realiseren met betrekking tot dak- en thuisloze gedetineerden. Hiertoe dient uitsluiting van betrokkenen van de maatschappelijke opvang voorkomen te worden.

Ten behoeve van de modelprocedure aansluiting nazorg hebben Justitie en de G4 een domicilieregeling opgesteld waarin is afgesproken dat niemand tussen wal en schip mag vallen. Gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor het aanbieden van woonruimte aan ex-gedetineerden wanneer als vrij burger beroep doen op de gemeentelijke onderdakvoorzieningen.

De PvdA-fractie vraagt in dit verband nog naar mijn zienswijze op voorzieningen als een Prisongate Office. Initiatieven als het Prisongate Office van het Leger des Heils ondersteunen gemeenten door te voorzien in de behoefte aan (doorgeleiding naar) onderdakvoorzieningen voor de zogeheten «onderkant van de woonladder». Daar mijn verantwoordelijkheid reikt tot het realiseren van een naadloze overdracht, en niet tot de nazorg zelf, is het niet aan mij om te voorzien in Prisongate Offices bij penitentiaire inrichtingen. Uiteraard zijn de MMD-ers vanuit de detentiesituatie graag bereid tot samenwerking om dergelijke initiatieven tot een succes te maken.

De VVD informeert naar het verband tussen drugsverslaving en nazorg voor gedetineerden. Bij de screening door MMD-ers wordt nadrukkelijk nagevraagd bij de verslavingsreclassering of er voor detentie al contact was met een zorginstelling. Ook indien dit niet het geval is maar er een duidelijke indicatie lijkt te zijn voor zorg, kan de verslavingsreclassering worden ingeschakeld. De verslavingsreclassering organiseert, vaak al in het kader van detentiefasering dan wel aansluitend op detentie, de overdracht naar de geïndiceerde zorg.

Op de vraag van de SP-fractie over de inzet van nazorg op basis van Risc, het diagnose-instrument meld ik het volgende. Alle gedetineerden worden door de MMD-ers gescreend op nazorg. Dit staat los van het gebruik van RISc. De MMD-er beoordeelt op basis van de screening of aansluitend op detentie zorg nodig is.

Tevens spreekt de SP-fractie haar bezorgdheid uit over het feit dat alle aandacht nu lijkt uit te gaan naar het oprichten van een dekkend netwerk van MMD-ers en gemeentelijke contactpersonen, en dat uit het oog wordt verloren waar het om gaat, namelijk het concreet en tijdig bieden van benodigde nazorg in de vorm van eerste opvang, inkomen en begeleiding naar werk en woning. Hierover wil ik opmerken dat niet alleen wordt gestreefd naar een landelijke dekking van contactpersonen, maar ook naar kwalitatieve verbeterslagen als het gaat om de ontwikkeling van naadloze overdracht. Door de werkzaamheden van de MMD-ers, een screening van de stand van zaken op de door u genoemde onderwerpen en van de eventueel benodigde zorg èn een tijdige overdracht van deze informatie naar de gemeente van herkomst, acht weken voor einde detentie, worden gemeenten in staat gesteld tijdig benodigde nazorg te bieden op deze leefgebieden.

Tenslotte geeft de SP-fractie aan dat veel problemen voorkomen kunnen worden als gedetineerden de post die naar hun oude huisadres gestuurd wordt in de penitentiaire inrichtingen ontvangen. Zij wil weten of de directeur van een penitentiaire inrichting wettelijk de taak heeft de gedetineerde te wijzen op de mogelijkheid van het opgeven van een briefadres aan de GBA en, indien dit het geval is, of dit in de praktijk ook gebeurt.

Degene die zijn woonadres heeft in een penitentiaire inrichting kan voor inschrijving in de basisadministratie van een gemeente kiezen tussen inschrijving op zijn woonadres (het adres van de inrichting) of op een briefadres elders. De directeur van de inrichting moet aan de betrokken personen tijdig schriftelijk mededeling doen van de mogelijkheid tot aangifte van een briefadres (artikel 67 Wet GBA in samenhang met de regeling GBA van 23 september 1994).

Monitoren van de uitvoering van het nazorgbeleid

De leden van het CDA hebben verzocht voor de begrotingsbehandeling om een «update» te geven van het Verbeterplan aansluiting nazorg. Ik zal de Kamer voor de begrotingsbehandeling een overzicht doen toekomen waarin per onderdeel van het Verbeterplan is weergegeven wat de stand van zaken is. Tevens zal ik – indien van toepassing – aangeven welke knelpunten zich in de uitvoering nog voordoen.

De fracties van het CDA en de SGP hebben gevraagd naar de wijze waarop nazorg aan ex-gedetineerden wordt gemonitord. De CDA-leden willen graag weten hoe nagegaan wordt of gemaakte afspraken ook daadwerkelijk worden nageleefd. De SGP-fractie wil graag regelmatig geïnformeerd worden over de voortgang. Daarbij zou de vraag naar de nazorg die concreet geboden wordt altijd voorop moeten staan. Op dit moment beschik ik niet over systematisch overzicht van de vervolgactiviteiten die na detentie door de gemeente ondernomen worden op het gebied van reïntegratie. Om te monitoren of de gemaakte afspraken ook daadwerkelijk worden nagekomen en om te bezien of de aansluiting op nazorgvoorzieningen van de grond zijn gekomen, start het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) deze zomer een onderzoek naar de aard en omvang van de problematiek op de primaire leefgebieden huisvesting, ID-bewijs, zorg en inkomen. Op basis van het onderzoek ben ik voornemens in 2007 een monitoringsysteem te ontwikkelen waarmee de resultaten van de samenwerking tussen justitie en gemeenten in kaart kunnen worden gebracht. Hiermee zullen de resultaten van de samenwerking tussen medewerkers maatschappelijke dienstverlening en gemeenten inzichtelijk gemaakt kunnen worden. Tevens kan inzichtelijk worden gemaakt waar nog verbeteringen nodig zijn. Dit geldt ook voor de afspraken die met specifieke gemeenten zijn gemaakt over het bieden van actieve nazorg aan veelplegers bij wie in justitieel kader gedragsinterventies zijn gepleegd (met de G31) en aan dak- en thuisloze gedetineerden (met de G4). Hierbij zal worden gedifferentieerd naar verschillende categorieën gedetineerden (waaronder veelplegers) en verschillende categorieën gemeenten (G4, G27 en kleinere gemeenten). De G4 en G27 zijn betrokken bij dit onderzoek. Het doel van het onderzoek is gemeenten en zorginstellingen beter in staat te stellen zich op de vraag naar nazorg-voorzieningen voor te bereiden. Deze informatie moet in de nabije toekomst per gemeente kunnen worden ontsloten. De fracties van de PvdA en de VVD hebben gevraagd naar de resultaten van het onderzoek van het WODC. Ik zal de Kamer de onderzoeksresultaten doen toekomen. Naar verwachting is dat begin 2007.

De CDA-fractie heeft gevraagd naar de uitkomsten van het overleg met de VNG, G4 en G27. In het kader van het Strategisch Beraad Veiligheid in augustus heeft overleg met de VNG plaatsgevonden. Dit in afwijking van hetgeen de leden van de VVD-fractie meenden, namelijk dat dit overleg pas in het voorjaar 2007 zou plaatsvinden. Uitgangspunt blijft dat justitie verantwoordelijk is voor de reïntegratie binnen justitieel kader en de gemeenten daarbuiten. Ik verwacht overigens dat het WODC-onderzoek voor zowel Rijk als gemeenten gekwantificeerd inzichtelijk zal maken welke concrete aanvulling nodig is om gezamenlijk tot een verdere verbetering van de aansluiting van de nazorg op detentie te komen.

De leden van de VVD hebben gevraagd waarop de veronderstelling is gebaseerd dat met de persoonsgerichte aanpak van veelplegers en de MO-groep de kans op recidive bij hen aanzienlijk vermindert. De leden vroegen of hiernaar onderzoek is verricht en of bekend is hoe groot beide groepen zijn, alsmede de vraag of de effecten van deze aanpak geëvalueerd gaan worden. Tot de veelplegers en MO-groep behoren over het algemeen veel personen met een betrekkelijk hoog recidivepercentage, mede als gevolg van problemen op het gebied van inkomen, huisvesting en zorg. Een eventueel tekort op deze zogenaamde criminogene factoren wordt met behulp van een screening bij aanvang van de detentie vastgesteld. De verwachting is dat door juist bij deze groepen te investeren op verkleining van maatschappelijk achterstanden het recidivepercentage het meest effectief kan worden teruggedrongen. Zowel voor veelplegers als voor de MO-groep worden in diverse beleidstukken overall-cijfers genoemd: 5000 a 6000 zeer actieve veelplegers landelijk gezien respectievelijk ca. 10 000 dak- en thuislozen voor de G4. Hoeveel personen uit beide doelgroepen in een penitentiaire inrichting verblijven is onbekend; het eerdergenoemde WODC-onderzoek zal daar duidelijkheid over scheppen.

Het verheugt mij dat de leden van de VVD-fractie zeer te spreken zijn over de gepresenteerde wijze van samenwerking. Deze leden hebben gevraagd of de minister inzicht heeft in hoe vaak er door een gemeente geen gevolg wordt gegeven aan de informatie die de MMD heeft overgedragen en wat daarvan de gevolgen zijn. En of de minister tegen eventuele nalatigheid van gemeenten zal optreden. Een systematisch inzicht ontbreekt op dit moment omdat het beleid volop in de implementatiefase zit. Op basis van de screening en informatie-overdracht door de MMD-er kan in de toekomst zichtbaar worden gemaakt in welke gevallen een gemeente wel of geen gevolgen heeft gegeven aan de informatie van de MMD. Het aanbieden van voorzieningen na detentie is en blijft een verantwoordelijkheid van de gemeente. Wel zie ik het als mijn plicht in het kader van de naadloze overdracht om, mochten bij gemeenten stelselmatig vervolgacties achterwege blijven, de VNG en zonodig de G4 en G31 daarop aan te spreken.

Overige onderwerpen

Bijstand en bijzondere bijstand

De leden van de CDA-fractie hebben gevraagd of partners, verwanten of familie van de gedetineerde hun recht op een bijstandsuitkering of bijvoorbeeld AOW behouden. Gedetineerden hebben, behoudens de uitzonderingen genoemd in het Besluit extramurale vrijheidsbeneming en sociale zekerheid, geen recht op een bijstandsuitkering. Meerderjarige partners, verwanten of familieleden hebben, voor zover zij voldoen aan de vereisten, een zelfstandig recht op een bijstandsuitkering. De bijstandsverlening wordt aangepast aan de feitelijke omstandigheden. Dit betekent dat de bijstandsnorm van de partner of van degene met wie de gedetineerde een gezamenlijke huishouding voerde, wordt omgezet naar de norm van een alleenstaande of een alleenstaande ouder. Er bestaat in beginsel geen recht op bijstand voor personen jonger dan 18 jaar. In de situatie dat in het levensonderhoud van het kind van (een) gedetineerde ouder(s) niet wordt voorzien, kunnen gemeenten in individuele situaties bijstand verlenen ten behoeve van dat kind (artikel 16 Wet werk en bijstand (WWB). Wanneer gemeenten in een dergelijke situatie bijstand verlenen, wegen zij de individuele situatie af waarbij onder meer de persoonlijke (thuis)situatie, de eventuele plaatsing in een pleeggezin en de leeftijd van het kind de beoordelende factoren zijn om artikel 16 WWB wel of niet toe te passen. AOW-gerechtigden hebben een zelfstandig recht op ouderdomspensioen. De AOW-gerechtigde die gedetineerd wordt, behoudt zijn uitkering. Dat geldt uiteraard ook voor de niet-gedetineerde partner.

De VVD-fractie zou graag inzicht hebben in de aantallen ex-gedetineerden die tijdens kortdurende detentie hun woning verliezen en heeft gevraagd of dit een direct gevolg is van (het verlies van werk door) detentie.

Uit het onderzoek van Van Montfoort naar de Opvang ex-gedetineerden (september 2003)1 blijkt dat circa 77% van de gedetineerden vóór detentie over een vaste woonplek beschikt. Een bijna zelfde percentage (76) geeft bij een restduur van maximaal drie maanden detentie aan (waarschijnlijk) voor korte of langere tijd onderdak te hebben. Er heeft niet specifiek onderzoek plaatsgevonden onder personen die een korte detentie ondergaan. Met de afspraak tussen het Rijk, de G4 en de VNG dat de gemeenten zoveel mogelijk gebruik zullen maken van de verschillende praktische mogelijkheden om verlies van huisvesting tijdens kortdurende detentie te voorkomen, zou het in principe niet meer kunnen voorkomen dat mensen tijdens kortdurende detentie hun woning verliezen. Indien gemeenten namelijk geen mogelijkheden zien kredietverstrekking door de gemeentelijke kredietbank of het huisbewaarderschap in te zetten, staat het hen vrij de bijzondere bijstand in te zetten om het verlies van huisvesting te voorkomen1. De gemeente wordt binnen drie weken na aanvang detentie op de hoogte gesteld van de huisvestingssituatie van de gedetineerde buiten detentie, waardoor (indien de screening hier aanleiding toe geeft) tijdig actie ondernomen kan worden. Mij hebben geen signalen bereikt dat dit punt nog problemen geeft.

Het verheugt mij dat de leden van de VVD-fractie zich kunnen vinden in het besluit om de extramurale fase van de maatregel ISD en plaatsingen op basis van artikel 43.3 Penitentiaire beginselenwet – in een categorale opvangvoorziening onder de werking van de WWB te brengen. Deze leden vragen tevens inzicht in het kostenplaatje dat gemoeid is met dit besluit en de lastenverdeling tussen de ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Justitie en Financiën. Naar schatting zal het volume vanaf 2008 gemiddeld structureel met 230 uitkeringen op jaarbasis stijgen. De additionele uitkeringslasten voor de WWB die voortvloeien uit deze beleidswijziging worden vanaf 2008 geraamd op € 2,76 miljoen op jaarbasis. Het macrobudget van gemeenten zal vanaf 2008 structureel met dit bedrag worden verhoogd. Voor de jaren 2006 en 2007 geldt een ingroei van respectievelijk € 1,8 en € 2,28 miljoen. De middelen die het kabinet hiervoor aan Justitie beschikbaar heeft gesteld, zijn bij eerste suppletoire begroting 2006 overgeheveld naar het ministerie van SZW.

Geraamde aantallen

 200620072008
ISD extramuraal120130140
43.3 90 90 90

Schuldhulpverlening en schuldsanering

De VVD-fractie stelt een vraag over het problemen die de G4 heeft geschetst over de positie van het CJIB in het treffen van betalingsregelingen. Dit knelpunt wordt door mij onderkend. Voor veelplegers die de ISD-maatregel wordt opgelegd is in dit kader reeds een specifieke beleidslijn ontwikkeld, inhoudende:

– strafrechtelijke boetes, ontnemingsmaatregelen en administratieve sancties worden op basis van de Wet Mulder opgeschort tot twee jaar na datum beëindiging IDS-maatregel;

– als een persoon binnen die termijn niet opnieuw een misdrijf pleegt waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan, worden de sancties ter verjaring opgelegd danwel buiten invordering gesteld;

– schadevergoedingen vallen hier buiten. Slachtoffers dienen de toegekende schadevergoeding te ontvangen;

– betaling van schadevergoeding geschiedt vaak in de vorm van een betalingsregeling, afgestemd op draagkracht van de veelpleger.

Voor de overige gedetineerden met een schuldenproblematiek verwacht ik een oplossing te vinden in het convenant dat door het CJIB en de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet wordt opgesteld. Dit heeft tot doel mensen in een problematische schuldsituatie (eventueel door vorderingen van het CJIB) in staat te stellen via een minnelijke regeling, door het treffen van schuldregelingen een oplossing te bereiken. Als een dergelijke regeling is getroffen, neemt het CJIB geen incassomaatregelen meer. Na afloop van de schuldregeling wordt de restantvordering geïnd. Bovendien wordt in het voorstel voor herziening van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp) dat thans ter behandeling bij uw Kamer ligt, een zogenoemde gedwongen schuldregeling geïntroduceerd. Daarmee kan de rechter in de toekomst onredelijk weigerende schuldeisers (eventueel ook het CJIB) dwingen om alsnog mee te werken aan een buitengerechtelijke/ minnelijke schuldregeling. Ik hoop aan het eind van de maand september de G4 over een nadere oplossingsrichting te berichten.

Plan van aanpak maatschappelijke opvang

De fracties van het CDA en de VVD hebben vragen gesteld over het Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang. De bestaande monitor maatschappelijke opvang van het Trimbosinstituut wordt ingezet om in totaal vijf outputdoelstellingen uit het Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang te monitoren. Met betrekking tot de modelprocedure aansluiting nazorg bij ontslag uit detentie wordt de doelstelling «dakloosheid tengevolge van detentie komt (vrijwel) niet meer voor» gemonitord. Als indicator wordt hier het aantal gevallen van dakloosheid na detentie gehanteerd. De bestuurlijke monitor richt zich in eerste instantie op de kwantitatieve uitkomsten. Bij de data over de indicatoren is wel per indicator een kwalitatieve beschrijving beschikbaar van het gehanteerde gemeentelijk beleid. Hierbij komen doelen, looptijd, uitgevoerde en geplande activiteiten, opbrengsten, belemmerende en bevorderende factoren aan de orde. Bij deze kwalitatieve beschrijving komt dus in ieder geval aan de orde of de modelprocedure aansluiting nazorg bij ontslag uit detentie toegepast is. Op basis van de cliëntregistratiegegevens in de maatschappelijke opvang kan worden gespecificeerd of onder de cliënten ook ex-gedetineerden voorkomen. Ook het Aanmeldings- en diagnoseformulier dat gebruikt wordt om in de G4 de doelgroep van het Plan van aanpak maatschappelijke opvang Rijk en G4 in een traject te krijgen, bevat informatie over eventuele detentie.

De VVD-fractie informeert naar de termijn die het ministerie van VWS voor ogen heeft om het Plan van Aanpak MO door te vertalen naar andere gemeenten. Het ministerie van VWS heeft laten weten dat de VNG een project is gestart dat ertoe moet leiden dat uiterlijk 1 april 2008 alle 43 centrumgemeenten een eigen Plan van aanpak hebben opgesteld om in zeven jaar alle daklozen in hun verzorgingsgebied in een traject te hebben. De staatssecretaris van VWS ondersteunt dit project dat zoveel mogelijk zal aansluiten bij de implementatieactiviteiten van de WMO.

De leden van de VVD hebben gevraagd of het WODC-onderzoek wordt gebruikt voor de evaluatie van het PvA Maatschappelijke Opvang. Het WODC-onderzoek richt zich op een bredere doelgroep dan de MO-doelgroep. Voor zover relevant zullen de resultaten van het onderzoek beschikbaar worden gesteld ten behoeve van de bestuurlijke monitor van het Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang.


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van de Camp (CDA), De Vries (PvdA), Dittrich (D66), Rouvoet (CU), De Wit (SP), Albayrak (PvdA), Wilders (Groep Wilders), Weekers (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Verbeet (PvdA), ondervoorzitter, Wolfsen (PvdA), De Vries (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Eerdmans (LPF), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Varela (LPF), Van Fessem (CDA), Straub (PvdA), Nawijn (Groep Nawijn), Visser (VVD), Azough (GL), Griffith (VVD), Van Egerschot (VVD), Meijer (PvdA), Özütok (GL), Wagner (PvdA), Van Oudenallen (Groep Van Oudenallen) en Vacature (SP).

Plv. leden: Jonker (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Lambrechts (D66), Van der Staaij (SGP), Van Velzen (SP), Tjon-A-Ten (PvdA), Blok (VVD), Van Miltenburg (VVD), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Van Heteren (PvdA), Arib (PvdA), Buijs (CDA), Sterk (CDA), Vacature (algemeen), Joldersma (CDA), Vacature (LPF), Ormel (CDA), Van Dijken (PvdA), Vacature (VVD), Karimi (GL), Van der Sande (VVD), Örgü (VVD), Kalsbeek (PvdA), Halsema (GL), Timmer (PvdA) en Vergeer (SP).

XNoot
1

TK 2003–2004 27 834, nr. 30.

XNoot
1

Zie ook Tweede voortgangsrapportage IBO MO, TK 2005–2006, 29 325, nr. 7.

Naar boven