27 834
Criminaliteitsbeheersing

nr. 14
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN JUSTITIE EN VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 februari 2002

In het kader van de behandeling van de nota «Criminaliteitsbeheersing. Investeren in een zichtbare overheid» (Kamerstukken II, 2001–2002, 27 834, nrs. 1–2) is een aantal moties door Uw Kamer aangenomen. In het kader van de behandeling van onze begrotingen voor 2002 zijn eveneens enige vragen gesteld of moties aangenomen die betrekking hebben op de problematiek en de uitvoering van de nota.

In deze brief gaan wij in op de volgende moties en toezeggingen:

1. De Kamer verzoekt de regering over de jaren 1999 en 2000 na te gaan welk percentage van de misdrijven waarvan aangifte is gedaan en die niet zijn behandeld, toch een redelijke opsporingskans biedt en wat eraan gedaan zal worden om die zaken alsnog op te helderen en de daders te doen berechten (motie 27 834 nr. 5). Bij de behandeling van de Justitie-begroting voor 2002 op 8 november jl. heeft de Minister van Justitie voorts in verband hiermee in antwoord op een vraag vanuit Uw Kamer toegezegd met zijn ambtgenoot van BZK te zullen overleggen in welke situatie een sepotbericht moet worden gezonden aan betrokkenen als de politie een aangifte van een misdrijf niet in behandeling neemt (Handelingen II, 2001–2002, p. 21-1504).

2. De Kamer verzoekt de regering na te gaan welke maatregelen nodig zijn om te bereiken dat de gemiddelde doorlooptijd van strafzaken voor eind 2003 tot vijf maanden kan zijn teruggebracht en of en hoe de inzet van rechters-plaatsvervanger daaraan zou kunnen bijdragen (motie 27 834 nr. 6).

3. De Kamer verzoekt de regering een voorstel te doen om recidive als algemene strafverzwaringsgrond op te nemen in het Wetboek van Strafrecht, waarbij aan de rechter een motiveringsplicht wordt opgelegd (motie 27 834 nr. 7).

4. De Kamer verzoekt de regering de aanpak van recidive zodanig te versterken dat in vijf jaar het recidivepercentage van veelplegers met een kwart en dat van tbs-gestelden met de helft zal worden teruggedrongen (gewijzigde motie 27 834 nr. 12 ter vervanging van die gedrukt onder nr. 8).

5. De Kamer verzoekt de regering een elektronische aangiftevolgsysteem bij de politie te introduceren en te bewerkstelligen dat de elektronisch gedane aangiften daadwerkelijk in behandeling worden genomen (motie 27 834 nr. 9). De Kamer verzoekt de regering uiterlijk medio 2003 tenminste de volgende maatregelen in te voeren:

* elektronische aangifte concernbreed;

* aangifte op afspraak;

* aangifte 24 uur per dag;

* aangifte op andere plaatsen, zoals Justitie in de Buurt, gemeentehuis en politiebusjes;

* melden van follow-up binnen zes weken;

* aantrekken van personeel van buiten de politie ten behoeve van aangifte opnemen;

* makkelijker maken van anonieme aangiftes (motie 28 000 VII, nr. 45).

6. De Kamer verzoekt de regering een beleidskader te ontwikkelen ten aanzien van het faciliteren van projecten van particuliere organisaties ten behoeve van de maatschappelijke reïntegratie van gedetineerden en het bijdragen in de kosten daarvan (motie 27 834 nr. 10).

ad 1:

Aan het niet of niet verder in behandeling nemen van een aangifte door de politie kunnen uiteenlopende redenen ten grondslag liggen. Gebrek aan aanknopingspunten om tot opheldering te komen, is daarvan kwantitatief de belangrijkste; dit betreft zo'n 70% van alle aangiften. Het behoort tot de professionele taak van de politie om deze selectie uit te voeren. Het behoort vervolgens tot de taak van het Openbaar Ministerie om dit in beperkte mate te toetsen, bijvoorbeeld steekproefsgewijs. Deze toetsing is vooral een kwaliteitstoetsing. Het ligt, gegeven de verdeling van taken in ons bestel, niet in de rede hier anders mee om te gaan dan tot dusver gebeurt.

Wel is het zaak dat alle aangiften worden opgenomen en geregistreerd, zodat mede op basis daarvan een beeld kan worden gevormd van de criminaliteit in een bepaalde omgeving. Dat beeld is een noodzakelijk instrument voor de sturing van de opsporing door het politiemanagement en door het Openbaar Ministerie.

Een andere reden om aangiften niet of niet verder in behandeling te nemen, is echter gebrek aan capaciteit. Dit lot treft zo'n kwart van de aangiften die wel aanknopingspunten voor succesvolle opsporing bevatten. In de nota «Criminaliteitsbeheersing» hebben wij aangegeven dit onaanvaardbaar te vinden en om die reden omvangrijke investeringen bepleit. Uw Kamer heeft aangegeven onze zorg te delen. De mate waarin en voortvarendheid waarmee de geschetste problematiek kan worden aangepakt, is echter afhankelijk van de mate waarin de noodzakelijke investeringen worden gerealiseerd.

Het behoort tot de taak van het Openbaar Ministerie de prioriteiten in de opsporing te bepalen. Het moet daartoe zicht hebben op de totale voorraad van onderzoekswaardige zaken die de politie in voorraad heeft. Het is de verantwoordelijkheid van het OM om vanuit dat zicht op zaken en tegen de achtergrond van het criminaliteitsbeeld, te bepalen welke zaken door de politie bij voorrang worden opgepakt. Tevens behoort het tot de verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie om met de regiokorpsen afspraken te maken over hoe de politie met de totale stroom van aangiften omgaat.

Voor het begrotingsjaar 2002 zijn al investeringen gedaan om de sterkte van politie, OM en andere ketenpartners uit te breiden. Wij zullen nadere afspraken met hen maken over de gewenste toename van de aantallen effectief in behandeling te nemen aangiften van misdrijven in dit begrotingsjaar in relatie tot die investeringen. Het is duidelijk dat daarbij de prioriteit ligt bij het verwerken van de huidige stroom van aangiften. Het ligt niet in de rede veel capaciteit aan dat proces te onttrekken teneinde ook oudere aangiften uit voorgaande jaren nog te gaan onderzoeken, tenzij daar bijzondere redenen voor zijn. Het is aan het Openbaar Ministerie om te bepalen in hoeverre dat het geval is.

Het WODC zal voor de diverse onderdelen van de nota «nulmetingen» verrichten. Dit betreft ook de door ons aan de orde gestelde tekorten in de opsporing. Daarbij zal het WODC worden gevraagd tevens de wijze van case screening, de mate waarin het OM zicht op zaken heeft, en de mate waarin criminaliteitsbeelden tot stand komen en functioneren, in het onderzoek te betrekken.

Het Nederlands Politie-Instituut is inmiddels gevraagd een beeld te geven van de praktijk ten aanzien van het sturen van afloopberichten aan aangevers wier aangiften niet in behandeling zijn genomen. Een onderzoek zal hierover de helderheid verschaffen op basis waarvan wij een standpunt kunnen bepalen. Wij verwachten Uw Kamer voor het zomerreces hierover te kunnen berichten.

ad 2:

De inzet van de Minister van Justitie is de doorlooptijd van strafzaken tot een minimum te beperken. Wat dat minimum is, hangt af van een heel aantal factoren, zoals de beschikbare capaciteit, de wettelijke termijnen, eisen van «fair trial» en zorgvuldigheid, de complexiteit van de zaken, de veelheid van acties en actoren in de strafrechtspleging en de noodzaak van afstemming daartussen, de organisatorische, technische en logistieke randvoorwaarden van het verwerkingsproces, en – niet in de laatste plaats – de opstelling van de verdediging.

Een aantal van deze factoren is vanuit de overheid te beïnvloeden. Het WODC laat op dit moment een onderzoek uitvoeren waarin zal worden nagegaan wat voor een aantal nader te definiëren categorieën van zaken realistische doorlooptijden zijn gelet op de hier genoemde factoren; daarbij worden beperkingen uit hoofde van gebrek aan capaciteit in principe buiten beschouwing geplaatst. De uitkomsten van het onderzoek worden medio dit jaar verwacht. Deze zullen een belangrijke factor zijn bij het opstellen van een plan van aanpak bekorting doorlooptijden als onderdeel van de uitvoering van de nota «Criminaliteitsbeheersing». De mate waarin dat plan kan worden gerealiseerd en daarmee de mate waarin de doorlooptijden kunnen worden bekort, zal mede afhangen van de mate waarin en de snelheid waarmee de in die nota begrote extra middelen voor de strafrechtsketen beschikbaar zullen komen.

De motie richt zich mede op de inzet van rechters-plaatsvervanger als onderdeel van de beschikbare capaciteit. Bij brief van 12 november, 2001 kenmerk 5130254, heeft de Minister van Justitie aangekondigd over dit onderwerp in overleg te zullen treden met de Raad voor de Rechtspraak. Dit overleg heeft geresulteerd in een verzoek aan de Raad om informatie en advies over de mogelijkheden (en beperkingen) om voor eind 2003 tot een substantiële verkorting van doorlooptijden in strafzaken te komen en over de te verwachten bijdrage van de inzet van extra rechters-plaatsvervanger op het terugdringen van doorlooptijden. De Raad voor de Rechtspraak is momenteel doende met het verzoek, maar heeft tussentijds bericht dat wel al het maximale wordt gedaan om tot zo kort mogelijke doorlooptijden te komen. In het kader hiervan wordt waar mogelijk gestreefd naar werving en inzet van extra rechters-plaatsvervanger. Binnen twee maanden na het zomerreces, of zoveel eerder als de Raad voor de Rechtspraak is gekomen met een antwoord op het verzoek, zal de Minister van Justitie Uw Kamer nader informeren op dit punt.

ad 3:

Bij bepaalde categorieën van misdrijven weegt recidive al mee bij de strafvordering en -oplegging, zoals bij geweldsdelicten. Daarenboven stelt de Minister van Justitie een onderzoek in naar de wijze waarop aan deze motie uitvoering kan worden gegeven. Hij zal Uw Kamer voor de zomer hierover nader berichten.

ad 4:

Bij brief van 21 augustus 2001 (Kamerstukken II, 2000–2001, 27 834 nr. 4) heeft de Minister van Justitie aangegeven hoe hij de recidive wil terugdringen. In het kader van de projectmatige aanpak waarover hij Uw Kamer bij die gelegenheid informeerde, werken de betrokken uitvoeringsorganisaties met vereende krachten aan het terugdringen van de recidive. Duidelijk is immers geworden dat er met een nieuwe en gerichte aanpak successen kunnen worden geboekt. Zo zal de effectiviteit van specifieke programma's worden vergroot.

Echter ook veelbelovende experimenten in het buitenland tonen aan dat de door Uw Kamer gevraagde percentages niet haalbaar zijn. In de zojuist genoemde brief zowel als in de boven genoemde brief van 12 november heeft de Minister van Justitie zich dan ook niet willen vastleggen op deze percentages. Het is vooralsnog niet realistisch om dergelijke harde getallen te noemen, ook niet als streefgetal. Over de voortgang van het project – mede afhankelijk van de voor de komende kabinetsperiode beschikbare middelen – zal de Minister Uw Kamer periodiek rapporteren.

In het systeem van begroting en verantwoording zal de komende jaren waar mogelijk recidivevermindering worden gehanteerd als een van de beleidsdoelstellingen. In dat verband zal Uw Kamer geïnformeerd worden over de voortgang van de recidive-monitoring in de hele strafrechtsketen.

ad 5:

Met u constateren wij dat het wenselijk is dat de aangiftebereidheid bij de Nederlandse bevolking wordt verhoogd. Het pakket van maatregelen dat u voorstelt in deze moties onderstreept het gezamenlijke belang dat hieraan wordt gehecht.

Wij geven aan dat op het gebied van de maatregelen die u in de moties voorstelt al veel initiatieven bestaan. Wij zijn in overleg met het politieveld om te bezien wat de mogelijkheden zijn om de maatregelen medio 2003 of enige tijd daarna ingevoerd te hebben. Hierbij hebben wij nadrukkelijk oog voor de haalbaarheid, wijze van invulling en efficiency. Zo geldt voor de elektronische aangifte dat er technisch (o.a. beveiliging) en juridisch (elektronische handtekening) nog de nodige hobbels genomen moeten worden. Ten aanzien van de mogelijkheid om aangifte 24 uur per dag te kunnen doen wordt bekeken hoe (fysiek of bijvoorbeeld telefonisch) dit kan worden gerealiseerd.

De verschillende initiatieven zullen worden bekeken op de mogelijkheid deze landelijk in te voeren. Over de voortgang zullen wij u nog dit jaar berichten.

ad 6:

Deze motie wordt in uitvoering genomen op de wijze als in de brief van de Minister van Justitie van 12 november 2001, (kamerstuk 27 834, nr. 13), aangegeven.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K. G. de Vries

Naar boven