27 834
Criminaliteitsbeheersing

nr. 11
VERSLAG VAN EEN NOTAOVERLEG

Vastgesteld 31 oktober 2001

De vaste commissies voor Justitie1 en voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties2 hebben op 29 oktober 2001 overleg gevoerd met minister Korthals van Justitie en minister De Vries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de nota Criminaliteitsbeheersing (27 834).

Van het overleg brengen de commissies bijgaand stenografisch verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,

Swildens-Rozendaal

De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

De Cloe

De griffier van de vaste commissie voor Justitie,

Pe

Stenografisch verslag van een notaoverleg van de vaste commissies voor Justitie en voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Maandag 29 oktober 2001

11.15 uur

De voorzitter: Dittrich

Aanwezig zijn 7 leden der Kamer, te weten:

Dittrich, Van de Camp, Rouvoet, Nicolaï, Halsema, Van der Staaij en Van Oven,

en de heren De Vries, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Korthals, minister van Justitie.

Aan de orde is een notaoverleg inzake:

de brief van de ministers van Justitie en van BZK van 26 juni 2001 t.g.v. de nota Criminaliteitsbeheersing (27834, nrs. 1 en 2);

de brief van de minister van BZK d.d. 15 augustus 2001 inzake handhaving in de elektronische omgeving (27834, nr. 3);

de brief van de minister van Justitie d.d. 21 augustus 2001 inzake recidive, reïntegratie van en toezicht op justitiabelen (27834, nr. 4).

De voorzitter:

Ik heet de ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de hen vergezellende ambtenaren van harte welkom. Dit overleg is gepland tot 18.00 uur. De spreektijden staan vermeld op het groentje. Ik zal bij de sprekers de volgorde van grootte van fracties aanhouden.

De heerVan Oven(PvdA)

Voorzitter. Ik zal gemakshalve starten met de twee brieven die wij naast de nota Criminaliteitsbeheersing bespreken. De eerste gaat over de handhaving in de elektronische omgeving, het cybercrimeprobleem. Misschien kunnen wij hier in de loop van de dag een goede Nederlandse term voor vinden. Ik heb waardering voor de brief. Ik heb slechts een opmerking. Het lijkt bij dit soort nieuwe delictsvormen van belang om zo vroeg en krachtig mogelijk in te grijpen. De mededeling dat de proactieve surveillancecapaciteit zodanig beperkt is dat men slechts aan één onderwerp aandacht kan geven, verontrust mij daarom. Er wordt bekeken of dat kan worden uitgebreid tot vier of vijf onderwerpen. Wordt hiermee voldaan aan de afspraken die in JBZ-verband gemaakt zijn? Wanneer denkt de minister dat die capaciteit op niveau zal zijn en er aan de verschillende aandachtsgebieden tegelijk aandacht kan worden besteed?

Een tweede serie opmerkingen geldt de brief van 21 augustus over de recidive, waarvoor dank. Mijn fractie verheugt zich erover dat wij nu voor het eerst zicht hebben op een reeks van cijfers en dat ons in het vooruitzicht is gesteld dat de situatie op het gebied van de recidive van jaar tot jaar zal worden gevolgd en dat hierover aan de Kamer zal worden gerapporteerd. De PvdA-fractie maakt zich zorgen over de harde kern. 60% van de harde kern, die bestaat uit verslaafde en gestoorde gedetineerden die veel delicten plegen, recidiveert. De PvdA-fractie is voor een pakket van remedies, zoals gratis heroïne verstrekken en gedwongen afkicken, terwijl daarnaast de nieuwe strafrechtelijke opvang van verslaafden van belang is. Wat dit laatste betreft bestaat de indruk dat rechters nog aarzelen om dit veelvuldig toe te passen. Kan de minister hier iets over zeggen?

De opmerking in de brief van de minister dat bijkomende factoren van grotere invloed zijn op recidivevermindering dan de detentie zelf staat enigszins haaks op de vaak gehoorde uitspraak dat de gevangenis zelf het beste opleidingssysteem tot misdaad is. Kan de minister daarover iets meer zeggen? Naar de mening van mijn fractie moet er in ieder geval worden gestreefd naar het zo nuttig mogelijk gebruiken van de detentie, juist met het oog op recidivevermindering. Een apart probleem vormt de groep die niet naar gevangenissen gaat en geen penitentiaire maatregel krijgt opgelegd, maar die rechtstreeks vanuit het huis van bewaring naar buiten komt. Dat geldt ook voor degenen die in hoger beroep zijn gegaan na een eerste veroordeling. Op die manier beroven zij als het ware zichzelf van de kans tot resocialisatie en begeleiding. Kunnen er in het kader van het regime van het huis van bewaring op vrijwillige basis toch programma's aangeboden worden op grond waarvan de kans op recidive kan verminderen?

MevrouwHalsema(GroenLinks)

Wat vindt u in het kader van resocialisatie en begeleiding van het voortbestaan van de Wallagecellen, waardoor een groot deel van met name de harde kern recidivisten zonder enige vorm van begeleiding is opgesloten?

De heerVan Oven(PvdA)

Dat is een probleem. Degenen die nog niet zijn afgestraft, kunnen niet elders worden ondergebracht. Men kan echter wel proberen, het regime in het desbetreffende huis van bewaring zodanig te beïnvloeden dat de kans op recidive vermindert.

Ik kom op een laatste punt uit de brief, de herinvoering van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Op blz. 49 van de nota Criminaliteitsbeheersing wordt opgemerkt dat het openbaar ministerie te weinig capaciteit heeft om de voorwaarden te controleren en dat daarvoor extra capaciteit zal moeten worden uitgetrokken. Is dat inmiddels geregeld? Hetzelfde probleem doet zich voor ten aanzien van de reclassering. Als de nijpende situatie blijft voortbestaan, moeten wij vrezen dat de invrijheidstelling onder voorwaarden feitelijk weinig kans zal krijgen.

Mijn fractie waardeert het uitbrengen van de nota Criminaliteitsbeheersing. De problemen zijn urgent genoeg. De vraag is echter of wat er in de nota staat voldoende is en of zij tijdig is uitgebracht. Mijn fractie beantwoordt de laatste vraag negatief. De nota is een uitvoering van de motie-Kalsbeek van november 2000 waarin werd gevraagd om begin 2001 oorzaak, effectiviteit en kwaliteit van de opsporing in kaart te hebben. Wij hebben de nota pas in de zomer van 2001 ontvangen. Het gevolg is dat er in feite veel zal worden doorgeschoven naar de volgende regering. De motie-Kalsbeek was overigens bepaald niet het eerste signaal op dit gebied. Wij hebben bijvoorbeeld in maart 1999 nog een uitgebreid rondetafelgesprek gehad met vertegenwoordigers van de rechterlijke macht, de officier van justitie en advocaten over de problemen bij de behandeling van megazaken. Na de hoorzitting kregen wij nog een geruststellende brief van de minister van Justitie, die meedeelde dat hij wettelijke maatregelen niet nodig achtte om het grote aantal aanhoudingen te verminderen. Die aanhoudingen zijn ook weer gedeeltelijk verantwoordelijk voor de vertragingen en verstoppingen in het strafrechtelijke systeem. Hij zei dat de convenanten die tussen OM en de zittende magistratuur werden gesloten, voldoende zouden opleveren. Een wettelijke maatregel waarin de termijn wordt verlengd waarbinnen de verdediging getuigen moet aantrekken, vond hij bovendien niet nodig. Kennelijk hebben deze factoren wel doorgewerkt.

Daarnaast zijn er door de Kamer, niet in de laatste plaats door de fractie van de PvdA, in de afgelopen jaren talloze malen vragen gesteld over vertragingen in individuele strafzaken. Ook dit gaat al jaren terug. Zo vond ik in mijn dossier een vraag van het lid Korthals van 25 juni 1996 over de rechtbank in Arnhem, waarbij hij erop wijst dat de bezem door de organisatie moet en dat aanzienlijke veranderingen nodig zijn om de productiviteit van de rechterlijke macht op peil te krijgen. Er is dus vanuit de Kamer herhaaldelijk aandacht voor gevraagd. Ik vind het dan ook merkwaardig dat wij een nota over dit onderwerp pas op dit moment krijgen.

Inmiddels hebben op 11 september aanslagen plaatsgevonden waardoor de vraag rijst of de nota niet moet worden bijgesteld. In de week voor het herfstreces hebben wij er uitgebreid over gesproken dat bij politie en justitie meer menskracht nodig is ter bestrijding van het terrorisme. Dat zal toch ook zijn effect hebben op de capaciteit van de rechterlijke macht en de politie voor andere zaken. Kan worden meegedeeld wat het effect is van de actieplannen die de regering tot nu toe heeft ontwikkeld op de prognoses die in de nota Criminaliteitsbeheersing worden genoemd?

De vraag is voorts of de naam "criminaliteitbeheersing" niet getuigt van een te povere ambitie. Natuurlijk moet de pakkans worden vergroot, moeten de recidivecijfers omlaag, mogen er geen onderzoekswaardige zaken blijven liggen en moeten de doorlooptijden omlaag, maar de beste misdaadbestrijding ligt nog altijd in de sfeer van preventie. Op dat gebied is de nota sober. Er wordt wel gewezen op de wet BIBOB en dat is terecht, want het is een heel goede maatregel. Er wordt ook verwezen naar in te richten kenniscentra op het gebied van de criminaliteitspreventie en naar de samenwerking tussen bedrijfsleven, lokale autoriteiten en politie. Dit is allemaal heel goed, maar van een kabinet dat criminaliteitsbestrijding tot speerpunt heeft benoemd, zou mogen worden verwacht dat een dergelijke agenda in het eerste jaar zou zijn vastgesteld en niet pas in het laatste jaar ter tafel zou komen.

De analyse die van criminaliteit wordt gegeven in hoofdstuk 1 kan door mijn fractie worden meegedeeld. De kernpunten zijn de vertienvoudiging van de geregistreerde misdaad, de verdrievoudiging van het aantal opgeloste misdrijven en ophelderingspercentages van rond de 10 voor delicten op het gebied van vermogen en openbare orde. Mijn fractie vraagt zich af of wij langzamerhand niet het moment bereiken waarop de norm zelf als het ware wegslijt ten gevolge van het gebrek aan handhaving. Je kunt dat al een beetje merken. Tot verdriet van mijn fractie wordt hier en daar immers vernomen dat het stelen van een fiets niet zo erg zou zijn of dat een winkeldiefstal van minder belang zou zijn. Dat is naar het oordeel van mijn fractie niet los te zien van het ontzettend lage ophelderingspercentage. Dat moet worden gekeerd.

De aangiftecijfers zijn van het grootste belang omdat een poging tot beheersing van criminaliteit begint met kennis van het te beheersen probleem. De nota spreekt over 1,1 miljoen aangiften van misdrijven, waarvan er 770.000 geen aanknopingspunten bieden voor verder onderzoek. In De Volkskrant van 6 oktober stond een bericht over het rapport dat is aangeboden aan de Raad van hoofdcommissarissen. Daarin is dit cijfer verbasterd tot 1,3 miljoen aangiften, waarvan er 1 miljoen zouden blijven liggen. Hier is van belang dat de nota zich concentreert op 80.000 zaken die wel behandeld kunnen worden. Over de 1,1 miljoen zaken die zouden blijven liggen, zijn vragen gesteld door de collega's Dittrich en Scheltema-de Nie. De minister heeft daar uitgebreid antwoord op gegeven. In dat antwoord heeft hij herhaald dat er zo'n 770.000 zaken zijn die, aldus de minister, geen aanknopingspunten bieden die een nader onderzoek zinvol maken. Er is geen indicatie die tot opsporingsinspanningen noopt. Dat is echter een schatting. Bovendien wordt bij de beoordeling van de vraag of daarvan sprake is, ook rekening gehouden met, wederom aldus de minister, het aanbod van andere zaken en de zwaarte van het delict. Dit zijn kortom factoren die met de oplosbaarheid daarvan niets van doen hebben.

Door die beantwoording blijft onduidelijk welk deel van de 770.000 zaken niet kan worden opgelost door het ontbreken van aanknopingspunten (en dus echt niet kan worden opgelost) en welk deel niet kan worden opgelost door capaciteitstekorten. Dat vindt de fractie van de Partij van de Arbeid onaanvaardbaar.

Gesuggereerd is dat 1 miljoen zaken niet worden behandeld. Wellicht zijn het er minder, maar hoeveel minder weten wij niet. Dat percentage moet op tafel komen. Het gaat niet aan om de gedachte te laten bestaat dat 1 miljoen aangiften van misdrijven zonder verder kijken in de kast worden gelegd, terwijl ze misschien aanknopingspunten voor opsporing bieden. Iedereen wil weten wat het juiste percentage is. Als de minister nu niet kan zeggen wat dit percentage is, moet hij dat laten onderzoeken. Wellicht moet dat steekproefsgewijs gebeuren, want als 1,1 miljoen aangiften bekeken moeten worden, zal dat het oplossingspercentage niet verhogen. Het resultaat verneemt mijn fractie graag voor het eind van het kerstreces. Dat getal dient immers te worden ingecalculeerd bij de algemene achterstandsproblematiek. Iedere wegwerking van die 80.000 zaken is een slag in de lucht als wij ervan moeten uitgaan dat het om honderdduizenden zaken meer kan gaan. Afhankelijk van het antwoord van de minister overweegt mijn fractie daarover in tweede termijn een motie in te dienen.

Openbaarmaking van het rapport dat aan de hoofdcommissaris is voorgelegd is gewenst, al was het alleen maar om de titel: Misdaad laat zich tegenhouden. De heer Van Riessen en de top van het openbaar ministerie hebben opmerkingen gemaakt over een landelijke recherche. Naar het oordeel van mijn fractie is dit een bijzonder belangrijke discussie, waar makkelijk mythevorming over kan plaatsvinden. Dat is te vermijden door dit rapport openbaar te maken en doordat de regering daarover een duidelijk standpunt inneemt.

MinisterDe Vries

Dat stuk zal vandaag aan de Kamer worden overgelegd, uiteraard met de aantekening dat het een conceptstuk is.

De heerVan Oven(PvdA)

Dat had ik al begrepen uit de beantwoording van eerder gestelde vragen. Het is goed dat het nu komt, want dan kunnen wij de discussie daarover in alle openbaarheid voeren.

Dan maak ik een opmerking over de 80.000 misdrijven die hadden kunnen worden vervolgd, maar niet zijn vervolgd. 80.000 zaken zijn terzijde gelegd vanwege gebrek aan menskracht, plus 200 mogelijke onderzoeken naar criminele groeperingen. Wordt het aantal mogelijke onderzoeken groter wanneer de opsporing van terroristische organisaties wordt geïntensiveerd? Een andere achterstandsfactor zijn de vele verzoeken om rechtshulp vanuit het buitenland. Hoeveel zaken waren dit de laatste jaren? Wat dat kan betekenen, leerden wij bij de Doveraffaire. Waarom zijn hierover geen cijfers verstrekt of percentages van het totale aantal verzoeken om rechtshulp?

Een extra impuls in de hele keten is nodig, wordt in de nota gesteld. Er worden een aantal voorbeelden genoemd van zaken die niet zijn behandeld, terwijl dat wel had gekund. Dat zijn geen geringe zaken: een winkeloverval door drie gewapende mannen; een inbraak bij een juwelier waarbij vingerafdrukken zijn aangetroffen; een verslaafde man die een andere verslaafde man bezoekt en cocaïne steelt, onder bedreiging met een vuurwapen, waarbij beiden elkaar schoppen en slaan; een man wordt geschopt en geslagen door drie mannen, na een woordenwisseling met een van hen, en wordt per ambulance naar het ziekenhuis gebracht. Dat is nogal wat. De vraag rijst of dit een gemiddelde is van de zaken die niet behandeld zijn. Hoe weten dat het niet om ernstigere zaken gaat? Wie selecteert de zaken die terzijde worden gelegd?

Op blz. 56 van de nota staat dat het aantal in de orde van grootte ligt van 80.000 gevallen op jaarbasis. Hoeveel jaar is dat al aan de gang? Hoeveel zaken liggen er in totaal op de plank? Kan men die zaken terugvinden, als een dader bij een ander misdrijf wordt gepakt en bekent dat hij drie of zes maanden eerder een aantal auto's heeft opengebroken? Zijn zij van de plank te halen, zodat hij daarvoor kan worden berecht?

Een van de conclusies is dat de hoofdofficier van justitie verantwoordelijk is voor de prioriteitstelling op regionaal niveau. Dan is hij dat ook voor de posterioriteitstelling, het niet of later behandelen van zaken. Wanneer en hoe zijn deze 80.000 zaken door de hoofdofficieren gemeld aan het college van PG's? Wanneer aan de minister en met welk resultaat? Als zij het wisten, moet de minister het hebben geweten. Als zij het niet wisten, hoe kunnen zij dan hun hoofdverantwoordelijkheid uitoefenen?

Waarom worden er cijfers over 1999 gegeven? Wat is de relevantie van 7400 fte recherche op 31 december 1999? Waarom kunnen er in een nota van juli 2001 geen cijfers worden geleverd over 2000? Wordt hiermee het probleem van de gegevensverzameling geïllustreerd?

Bij de doorlooptijden is ook sprake van onduidelijkheid. Op blz. 11 van de nota staat het aantal dagen vanaf de inschrijving van het proces-verbaal bij het parket tot afdoening door de rechter. Hierbij wordt het capaciteitstekort als oorzaak genoemd plus andere oorzaken. Naar die andere oorzaken wordt nader onderzoek gedaan. Welk onderzoek en wat heeft dat opgeleverd? Ik heb die termijn vergeleken met de termijn op blz. 39, waar het ook gaat over de afdoeningsperiode. Daar wordt gesproken over de tijd die verstrijkt tussen het eerste verhoor en de afdoening. Dat ligt ook meer voor de hand, omdat het even kan duren, voordat de politie het proces-verbaal instuurt naar het parket. Hoe verhouden die getallen zich?

Hoe zij zich ook verhouden, de doorlooptijd is in ieder geval te lang. Een reductie van acht maanden naar zes maanden in vijf jaar is voor de fractie van de Partij van de Arbeid te weinig ambitieus. Ik wijs ook op de behoeften die in de maatschappij zijn geuit. Het bedrijfsleven heeft gevraagd om snelle berechting van winkeldieven. Daarvoor zijn aparte trajecten ontwikkeld, met hulpofficieren van justitie op politiebureaus die direct dagvaardingen uitbrengen.

Kort geleden hadden wij een discussie over het ziekenhuis in Hoorn, waar veel agressie werd gepleegd op de eerstehulpafdeling. Er is een aparte afspraak gemaakt tussen politie, justitie en het ziekenhuis om berechting van mensen die daar worden opgepakt, binnen drie maanden mogelijk te maken. Op 11 oktober heeft de minister van Verkeer en Waterstaat vragen vanuit deze Kamer over fietsendiefstallen beantwoord. Zij heeft aangekondigd dat een lik-op-stukbeleid wordt overwogen. Dat is allemaal prima. Laat daarover geen misverstand bestaan. Het illustreert de behoefte aan snelle berechting vanuit de maatschappij! Als dat echter niet gepaard gaat met een aanzienlijke uitbreiding van de capaciteit heeft het wel tot gevolg dat andere zaken langer zullen blijven liggen. Is daarover nagedacht? Is die consequentie bewust genomen? Welke zaken moeten langer op berechting wachten?

Het conceptprogramma van de Partij van de Arbeid dat nog door het congres behandeld moet worden, bepleit behandeling van een gewone strafzaak zonder complicaties in een periode van drie maanden. Naar mijn mening zou dat moeten gebeuren. Daarvoor is een aanzienlijk krachtiger groei van het rechterlijk apparaat nodig dan nu wordt voorzien en dat toch al tot 2010 zou duren. Op zichzelf is het begrijpelijk dat de groei van de rechterlijke macht langzaam gaat, omdat de opleidingscapaciteit beperkt is en mensen moeten worden geworven en geselecteerd. Zo lang met een achterstandssituatie blijven zitten, is naar ons oordeel niet aanvaardbaar. Wij hebben al eerder gepleit voor een deltaplan voor de rechterlijke macht. De komende jaren kan dat niet anders dan door een sterke groei van het aantal plaatsvervangers of door een sterkere inzet van het aantal plaatsvervangers dat nu beschikbaar is.

Ik wil dit illustreren met een eenvoudig voorbeeld, waarbij ik uitga van de cijfers die de minister zelf heeft gegeven: 43.000 eenvoudige strafzaken per jaar extra. Stel dat een fulltime politierechter 40 zaken per week doet. Hij doet dan 1600 zaken per jaar. Voor 43.000 zaken heb je 27 politierechters nodig. Als je ervan uitgaat dat een rechter-plaatsvervanger een dag per maand werkt, gaat het om 804 personen. Dat moet toch te doen zijn? Zij moeten toch te werven zijn op de universiteiten of bij het bedrijfsleven en eventueel in de advocatuur? Wij houden bij deze laatste groep wel vast aan de voorwaarde dat zij niet in het eigen arrondissement moeten optreden.

Belangrijk is dat maatschappelijke groeperingen, universiteiten en bedrijfsleven zelf goed begrijpen dat een algemene maatschappelijke inzet noodzakelijk is. Ik nodig de minister dan ook uit, uiteraard in overleg met de raad voor de rechtspraak in oprichting, te komen tot een versnelde werving dan wel inzet van plaatsvervangers. Een betere honorering zal overigens noodzakelijk zijn, want voor de ƒ 77,80 per uur die zij nu krijgen, zal men misschien onvoldoende mensen bereid vinden om te komen. Heel veel hoeft het allemaal niet te kosten. Wel zullen enkele organisatorische maatregelen nodig zijn. Ik denk echter dat wij toch deze kant op moeten.

De voorzitter:

Als woordvoerder voor de fractie van D66 wil ik u het volgende vragen. Ik waardeer het dat u zo creatief zoekt naar oplossingen voor het tekort aan rechters. Bent u echter niet bang dat een plaatsvervanger die een dag of een dagdeel per maand zitting houdt, zoveel inwerktijd en controle vergt dat daardoor de efficiency van uw voorstel erg in het gedrang komt?

De heerVan Oven(PvdA)

Je zult moeten werven en gebruik moeten maken van de specialisaties die mensen al hebben. Bij docenten aan de universiteit ligt het voor de hand dat je zoekt naar specialisten op het gebied van bestuursrecht, civielrecht en strafrecht. Bij bedrijfsjuristen zal het vaak gaan om mensen die een zekere kennis en kunde hebben verzameld op een specifiek vakterrein. Als je hen met die kennis in een rechtbank weet in te zetten, speelt dat professionele rechters vrij die extra tijd aan strafzaken zouden kunnen besteden.

Ik kom tot slot bij de betekenis van de nota Criminaliteitsbeheersing. Die nota is dermate laat dat die voor de huidige periode nauwelijks meer van belang kan zijn. Voor een deel betreffen de conclusies beleid dat door het huidige kabinet in gang is of wordt gezet. Het grootste deel van de aanbevelingen richt zich wat de uitvoering betreft op de volgende kabinetsperiode. Zij zouden een financiële vertaling moeten krijgen in het regeerakkoord 2002. Vandaar ook dat de financiële consequenties van de nota niet worden aangeduid als claims, maar als aanduidingen voor de orde van grootte van de problematiek. Alleen voor 2002 is eenvijfde van de 1,85 mld gulden uitgetrokken. Op die manier is de nota eerder een politiek testament. Er worden grote tekortkomingen gesignaleerd en beschreven. Op sommige terreinen wordt aangegeven welke uitbreidingen en investeringen gewenst zouden zijn. Op een aantal punten wordt opengelaten binnen welke termijn bepaalde problemen moeten worden opgelost. De uitzondering op die regel, het feit dat de doorlooptijden met een kwart terug moeten worden gebracht in vijf jaar, is te weinig ambitieus.

De fractie van de Partij van de Arbeid nodigt de regering uit om de Kamer een alternatief voor te schotelen op basis waarvan de inkomende aangiften verwerkt kunnen worden, zo mogelijk opgespoord, vervolgd en berecht, en daarnaast de achterstanden kunnen worden ingelopen. Hoe kan dat zodanig georganiseerd worden dat een en ander binnen een termijn van twee jaar voor elkaar is? Ik zou hierop graag een duidelijk antwoord van de regering krijgen.

De voorzitter:

Voordat ik het woord geef aan de heer Nicolaï merk ik op dat de heer Van Oven zijn spreektijd heeft opgesoupeerd, terwijl er naar ik aanneem wel een tweede termijn zal worden gehouden. Ik geef de volgende sprekers daarom in overweging meer op hun eigen tijd te letten.

De heerNicolaï(VVD)

Voorzitter. De wereld blijkt na 11 september een stuk onveiliger dan wij dachten. Men kan ook zeggen dat Nederland na 26 juni, toen de nota Criminaliteitsbeheersing uitkwam, een stuk onveiliger blijkt te zijn dan wij dachten. Er komt een nogal verontrustend beeld uit naar voren. Nederland blijkt internationaal gezien een van de hoogste scores te hebben bij het aantal slachtoffers van niet-zware criminaliteit. De geregistreerde criminaliteit is sinds 1960 ongeveer tien keer zo groot geworden. Ook is de effectiviteit van de bestrijding niet groot. De pakkans is niet hoog en het ophelderingspercentage is laag, ook internationaal gezien. Dat percentage daalde bovendien in de afgelopen jaren. Ook het voorbeeld van 80.000 aangiften die niet worden behandeld, ondanks dat er aanknopingspunten zijn, maakt een en ander duidelijk. De verklaring daarvoor is dat wij, internationaal gezien, heel weinig geld uitgeven of over blijken te hebben voor de bestrijding van misdaad, zeker als dat bedrag per misdrijf wordt berekend. Wij hebben in Nederland duidelijk minder agenten per inwoner dan het Europees gemiddelde.

De VVD-fractie vindt het van moed getuigen dat het kabinet deze nota heeft uitgebracht, enerzijds vanwege het verontrustende beeld en anderzijds met het oog op een tekortschietende overheid. Door de decennia heen is er met name na de jaren zestig een enorme dip gekomen in de vereiste hardere en intensievere aanpak van de criminaliteit. Eigenlijk is vanaf de tweede helft van de jaren tachtig een en ander aangetrokken. Met name de laatste twee kabinetsperiodes is een behoorlijke sprint gemaakt om er met mensen en geld, mogelijkheden en middelen, het een en ander aan te doen. Wat hier nu voorligt, is bepaald een ambitieus plan. Het gaat om veel maatregelen en veel geld, op de langere termijn 1850 mln gulden. Het gaat voor het komende jaar bovendien om 266 mln gulden extra aan geld en maatregelen, in afwijking van hoe de heer Van Oven het formuleerde. De VVD juicht dat toe.

MinisterKorthals

Het gaat om meer geld, namelijk om 350 mln gulden.

De heerNicolaï(VVD)

Dat maakt ons nog meer verheugd. Het is immers welbesteed geld, ook in financiële zin. De directe kosten van criminaliteit bedragen meer dan 20 mld gulden. Dan heb ik het over de bestrijding van criminaliteit en de schade als gevolg van criminaliteit en dan neem ik niet eens de psychische en de sociale schade mee. Het is dus in feite een goede investering. Wij zijn daar positief over, maar wij achten de nota op dit punt nog niet ambitieus genoeg.

Ik begin met enkele opmerkingen over de kwantitatieve kant. Op dat punt kunnen wij grotendeels instemmen met de plannen. Veel oplossingen worden gezocht in capaciteitsuitbreiding van politie en justitie op allerlei fronten. Dan blijft mijn vraag wat het resultaat daarvan is. Kan het kabinet garanderen dat het met de voorgestelde uitbreiding voldoet aan de behoefte aan meer blauw op straat? Kunnen die 80.000 aangiftes – dan heb ik het nog niet over de aangiftes die tussen die 700.000 andere zitten – dan wel behandeld worden? Wat kost het bijvoorbeeld aan menskracht om de 200 criminele organisaties die nu niet gevolgd geworden wel in onderzoek te nemen? Dat brengt ons ook op de discussie over terrorismebestrijding. Daar krijgen wij weer een nieuwe brief over en dan zullen wij een en ander weer moeten vergelijken. Het kabinet heeft weliswaar gezegd dat het bij terrorismebestrijding gaat om extra geld, maar dat gaat natuurlijk ook ten koste van iets anders. Die zorg is bij ons niet weggenomen.

Wat ook een beetje ongelukkig is, is dat alles wordt uitgedrukt in extra politie. Er worden harde getallen genoemd en elk kabinet wordt daaraan gehouden. Minstens even belangrijk is de rest van de keten. Dan heb ik het niet alleen over officieren en rechters, maar ook over de gevangenissen en de reclassering. Dat is één grote keten. Als het ene toeneemt, moet het andere ook toenemen. Kan het kabinet preciezer aangeven wat de uitbreiding van de politie voor gevolgen heeft voor de uitbreiding van de andere partijen in de keten? Wij hechten daar veel belang aan, niet alleen omdat wij een toename van de andere partijen van belang vinden. Wij vinden dat de andere partijen in de keten meer dan navenant moeten toenemen. Er staat nu bijvoorbeeld dat de procedure voor een strafzaak geen acht maanden, maar zes maanden in beslag mag nemen omdat de Kamer daar een keer om verzocht heeft, maar dat is wat mij betreft niet genoeg. Om echt wat te doen aan recidive en aan het behandelen van mensen die uit de gevangenis zijn ontslagen, is er veel meer capaciteit nodig. Kan het kabinet daar concreter op ingaan?

De kwalitatieve kant betreft de vraag of de capaciteitsuitbreiding voldoende helpt. Is er geen verdergaande kwalitatieve verbetering nodig? Ik noem één hoofdpunt waar wij heel vaak in het kader van de politie over spreken en dat is het punt van informatie-uitwisseling. Gebleken is dat politie en justitie op dat punt ontzettend achterlopen. Dan zwijg ik nog over de andere partijen in de zorg en het onderwijs. Er is nu een regieraad ICT politie opgericht die zich met dat plan bezighoudt. Hoe breed is dat plan opgezet? Worden justitie en andere belanghebbende partijen daarin meegenomen? Is het geen goed idee om dit plan te verbreden? Dan moet er wel sneller iets gebeuren dan bij dit plan voor de ICT-raad politie.

Ik noem nog twee kleine voorbeelden, waarbij je aan kwalitatieve nieuwe maatregelen zou kunnen denken. De informatie aan slachtoffers is een oud probleem. Vaak horen mensen niet wat er gebeurd is nadat zij zijn lastiggevallen. Dat zie ik ook bij de aangiftes terug. Het is niet alleen erg dat de aangiftes onvoldoende behandeld worden, maar het is ook erg dat mensen die aangifte doen niet horen wat er gebeurd is. Een ander voorbeeld is het geslaagde initiatief van de Amsterdamse politie met de mobiele telefoons. In een halfjaar tijd is de diefstal van mobiele telefoons gehalveerd, omdat die telefoons onverkoopbaar worden door het bericht dat die telefoon gestolen is. Bovendien leidde het tot minder straatovervallen. Dit schijnt nu niet meer door te gaan omdat KPN geen zin heeft om er verder aan mee te werken. Is het geen idee dat het kabinet regelt dat dit kan worden gecontinueerd?

MevrouwHalsema(GroenLinks)

Hoe stelt u zich dit voor? Ik neem niet aan dat u zich in de bedrijfsvoering van KPN wilt mengen.

De heerNicolaï(VVD)

Ik vraag het kabinet om daar eens over na te denken. Het is jammer dat dit nu volstrekt afhankelijk is van de vrijwilligheid van een operator en als die er financieel geen zin in heeft, dan gebeurt het gewoon niet. We zouden moeten bezien of het mogelijk is om een operator aan zoiets mee te laten werken.

Nu de nieuwe maatregelen, mijn belangrijkste kritiek op de nota. Ik denk vooral aan de categorie maatregelen die, ondanks alle uitbreidingen, intensiveringen en aanvullingen toch nog steeds dweilen met de kraan open blijft: de gevallen van ernstige recidive. Zeker met de recidive van veelplegers blijft het dweilen met de kraan open. De VVD vroeg twee jaar geleden, onder andere in het kader van de tbs-discussie, om meer inzicht in de recidiveproblematiek. Een jaar geleden vroegen wij om een plan van aanpak, wat leidde tot de geagendeerde brief van 21 augustus. Wij zijn heel positief over de plannen met de recidivemonitor, al is het jammer dat die nu pas gaat komen. De brief zelf sluit op zich goed aan bij het plan voor recidivebestrijding dat wij een paar weken geleden presenteerden, zij het dat het slechts een goed begin is, omdat alles zich eigenlijk beperkt tot meer behandelen van gedetineerden. Hoe goed die brief ook is en hoezeer ik die op onderdelen ook onderschrijf, er is veel meer nodig dan dat, zeker als je tot je laat doordringen dat een groep van minder dan 10.000 personen, dat is zo'n 5% van alle verdachten, verantwoordelijk kan worden gesteld voor bijna de helft van de criminaliteit. Die mensen plegen vaak meer dan 20 keer per jaar een delict. Die realisering is voor ons voldoende reden om van hen een prioriteit te maken en een hardere en vooral meer gerichte aanpak op hen los te laten: als het even kan, de recidivist op het goede spoor krijgen, zodat hij simpelweg niet meer recidiveert, maar als dat op alle mogelijke manieren tevergeefs is geprobeerd, dan de consequentie trekken om hem langer uit de samenleving te houden. Om die reden wil ik graag een reactie van het kabinet op de voorstellen in onze notitie. Ik begin met de veelplegers, de belangrijkste categorie als het om recidive gaat. Ik wil ze kort noemen en hoop dat het kabinet op elk punt concreet reageert, omdat het stuk voor stuk maatregelen zijn die wij uitgevoerd zouden willen zien.

1. De strafverzwaringsgrond in de wet, te weten een algemene strafverzwaringsgrond in het geval van recidive. We zien dat de rechter wel een verschil maakt tussen first offenders en niet-first offenders, maar het verschil daarna is vaak klein. Wij zouden willen dat wettelijk wordt verankerd dat de straftoemeting hoger wordt bij een oplopend aantal misdrijven. Ik wil dit koppelen aan punt 2.

2. De rechter krijgt een motiveringsplicht als hij niet overgaat tot zo'n verhoogde straf; hij moet dit dus uitleggen in zijn vonnis.

MevrouwHalsema(GroenLinks)

Zit er voor u een grens aan de strafverzwaring bij toenemende recidive? Kan de straf bij twintig fietsendiefstallen bijvoorbeeld oplopen tot acht à negen jaar?

De heerNicolaï(VVD)

Wel een creatieve gedachte, maar het was niet mijn idee om het cumulatief te laten zijn en er elke keer bijvoorbeeld eenderde bij te laten komen. Voorlopig is ons idee eenderde aan strafverhoging; een gebruikelijke maat bij recidive.

3. Het voegen van zaken, wat nu veel gebeurt. Je kunt nu twintig inbraken plegen, maar nadat zaken zijn gevoegd word je in feite als een soort first offender behandeld. Vindt de minister dat ook niet ongelukkig? Hoe kunnen we dit juist de andere kant op laten werken?

4. De VVD-fractie heeft al een aantal maal voorgesteld, de automatische vervroegde invrijheidstelling die wij, helaas, nu nog steeds hebben, te vervangen door een voorwaardelijke invrijheidstelling. In deze nota lees ik nu dat in de loop van 2002 nadere voorstellen over de wettelijke vormgeving zullen worden gedaan. Ik hecht eraan dat de regering eerder met die voorstellen komt. Ik begrijp namelijk niet waarom het zo ingewikkeld is om het te bedenken, hetgeen overigens iets anders is dan de uitvoering, want er zijn natuurlijk wel de nodige praktische problemen te overwinnen voordat het operationeel is. Ik hoop echter dat de keuzes eerder gemaakt worden en de wettelijke vormgeving eerder gereed is. Kan de minister verder aangeven wanneer een en ander operationeel kan zijn?

5. De mogelijkheid om een voorwaardelijke straf op te leggen bij een strafdreiging van meer dan drie jaar. De VVD-fractie hecht eraan dat die mogelijkheid wordt gecreëerd. Deze mogelijkheid past wat ons betreft in het hele systeem van gerichtere aanpak bij recidive en het vergroten van de mogelijkheid om, afhankelijk van de situatie en het individu, met strafdreiging en bijkomende maatregelen te werken.

6. Bij die voorwaardelijke invrijheidstelling hoort natuurlijk een volgsysteem. De VVD-fractie vindt dat er een verplicht reclasseringstoezicht moet komen, waarbij geldt dat als een dader zich niet houdt aan de voorwaarden er automatisch tot detentie wordt overgegaan.

7. De VVD-fractie pleit in dit geheel van maatregelen voor recidivebestrijding voor een uitbreiding van de reclassering en voor een verschuiven van het accent van de welzijnskant, de begeleiding van en de hulp aan de dader, naar de preventie voor de samenleving.

8. Uit het voorgaande punt vloeit voort dat wij groot belang hechten aan een cliëntvolgsysteem en gegevensuitwisseling in het algemeen. Je hoeft maar een rondje te maken en je struikelt over de voorbeelden van situaties waarin de ene partij niet weet wat hij van de andere partij wel had moeten horen. De reclassering weet niet dat iemand weer met de politie in aanraking is gekomen. De jeugdreclassering weet niet wat de reclassering heeft gedaan. Een zorg- of onderwijsinstelling weet niet wat elders is gebeurd. Er zijn eindeloos veel voorbeelden te geven. Wij bepleiten een uitbreiding van het huidige cliëntvolgsysteem, een koppeling aan de gemeentelijke basisadministratie omdat dan de woonplaats achterhaald kan worden. Uiteindelijk willen wij dat alle betrokken partners toegang kunnen krijgen tot dat bestand. De ernst van de situatie is daarbij bepalend voor de vertrouwelijkheid van de informatie.

9. De recidivemonitor is een heel goed begin. De VVD-fractie zou echter graag zien dat die monitor wordt uitgebreid en dat ook wordt onderzocht wat de effectiviteit van de verschillende soorten sancties is. Verder willen wij dat binnen de monitor per delict informatie opgevraagd kan worden.

10. De identificatieplicht is een heel handzaam middel in het geheel van maatregelen tegen de veelplegers. Wij hebben hiervoor al eerder voorstellen gedaan. Omdat er echter een stuk is toegezegd dat bij de behandeling van de begroting van het ministerie van Justitie zal worden behandeld, zal ik er nu niet dieper op ingaan.

11. DNA is een heel simpel en effectief middel om de pakkans te vergroten en ervoor te zorgen dat men niet in herhaling valt. De VVD-fractie pleit voor een snellere uitbreiding van de DNA-bank. Verder willen wij dat het DNA van bepaalde groepen van ex-gedetineerden in deze bank wordt opgenomen.

De heerVan Oven(PvdA)

Wil de heer Nicolaï dat mensen die dertig jaar geleden uit de gevangenis zijn ontslagen, alsnog worden opgeroepen om hun DNA in te leveren?

De heerNicolaï(VVD)

Dat willen wij zeker niet. Ik ben echter minder in de termijn geïnteresseerd dan in de ernst van het delict. Men zal zich moeten concentreren op heel ernstige delicten en dan maakt het mij minder uit hoever men in de tijd teruggaat.

De heerVan Oven(PvdA)

Hoe verhoudt zich dat tot de resocialisatie? Welke reden kan er zijn om DNA af te nemen van mensen die langere tijd geleden uit de gevangenis zijn ontslagen en een ordelijk bestaan lijden?

De heerNicolaï(VVD)

De reden daarvoor is dezelfde als bij andere criminelen en veroordeelden. Het vermindert de kans op herhaling en vergroot de mogelijkheden om daders op te sporen. Dat geldt voor mensen die nu nog in de gevangenis komen, in de gevangenis zitten en in de gevangenis hebben gezeten. De kern van onze argumentatie is dat DNA een soort persoonsgegeven is dat nauwelijks ingrijpend is.

De heerVan Oven(PvdA)

Dat betekent dat u mensen die berecht zijn en hun straf hebben uitgezeten, alsnog wettelijk wilt verplichten om DNA-materiaal in te leveren.

De heerNicolaï(VVD)

Ik wil die mogelijkheid creëren. Vervolgens moet worden bekeken op welke categorieën dat van toepassing is. Ik verwijs naar de eerdere discussie over de juridische bezwaren. De fractie van de VVD heeft twee jaar geleden voorgesteld om dat mogelijk te maken bij reeds veroordeelden. Toen werd gezegd dat het juridisch niet kon omdat het opgevat moet worden als een bijkomende straf. Bij nader inzien heeft het kabinet gezegd dat het een begaanbare en wenselijke weg is.

Ik kom te spreken over punt 12, het lik-op-stukbeleid, het sneller doorlopen van de procedure en het sneller straffen waardoor het verband tussen de daad en de straf duidelijker wordt. In feite heb ik dat al gevraagd, pratend over de capaciteitsuitbreiding en de problematiek van de keten.

Punt 13 betreft de behandeling in de gevangenis. Het zou regel in plaats van uitzondering moeten zijn. Het moet verschillende elementen kunnen bevatten, tot en met burgerschapscursussen.

Punt 14 betreft de problematiek van de geestelijk gestoorden. Wij hebben gepleit voor het meer en eerder opvangen in een gesloten situatie van geestelijk gestoorden, in ieder geval een betere ambulante begeleiding wanneer dat niet mogelijk of nodig is.

Punt 15 betreft de strafrechtelijke opvang verslaafden, een belangrijk punt. Wij pleiten ervoor om het aantal plaatsen te vertienvoudigen, van 250 naar 2500. Het moet worden uitgebreid tot de strafrechtelijke opvang van veelplegers.

De voorzitter:

Hoeveel gaat dat kosten? Wat is het verschil als de veelplegers in een aparte setting worden behandeld met de uitbreiding van de behandelmogelijkheden tijdens de detentie? Mevrouw Halsema en ik hebben dat eerder in een motie vastgelegd.

De heerNicolaï(VVD)

Het is het klassieke voorbeeld van en-en. Het is goed in de detentie meer behandelingsmogelijkheden te creëren Dat is in een motie aangenomen en het kabinet heeft dat vervolgens opgepakt. Daarnaast is het goed om buiten een gevangenisachtige omgeving te werken aan een soort van heropvoeding. Dat geldt te meer als sprake is van jongeren Je ziet dat bij de strafrechtelijke opvang van verslaafden en bij de Glenn Milsschool.

Ik wil van het kabinet graag horen wat het kost. Bij de behandeling van de begroting van Justitie zal hieraan prioriteit worden gegeven.

De voorzitter:

Bij de SOV hoeft men niet een ernstig misdrijf te hebben gepleegd. Men kan toch van straat worden gehaald en maximaal twee jaar opgesloten en behandeld worden. Hier gaat het over veelplegers. Stelt u dit systeem voor voor iemand die niet in herhaling is gevallen?

De heerNicolaï(VVD)

Ik begrijp die vraag niet. Misschien heeft u mijn woorden niet goed begrepen. Wij willen een uitbreiding van de strafrechtelijke opvang verslaafden naar een strafrechtelijke opvang van veelplegers. Het blijft gericht op de recidivist die het voor de dertigste keer doet. In feite zit dat element al in de strafrechtelijke opvang verslaafden. Het gaat om mensen die voortdurend kleine, hinderlijke delicten plegen, waarvoor geen grote gevangenisstraf kan worden gegeven.

De heerVan de Camp(CDA)

De huidige SOV is een experiment, dat nog geëvalueerd moet worden. Er kunnen geen vrouwen aan deelnemen. Wilt u los van de evaluatie dit plan realiseren?

De heerNicolaï(VVD)

Ja, wij willen dit los van de evaluatie uitbreiden. Een evaluatie is pas na ongeveer vijf jaar mogelijk, omdat ook bekeken moet worden of iemand na twee jaar in het oude patroon vervalt. Wij zijn in ieder geval voldoende overtuigd van de methode; dat is niet hetzelfde als het resultaat. Wij kiezen er dan ook voor om dit systeem nu hoe dan ook uit te breiden. Dit kan altijd worden geëvalueerd en bijgesteld. Op zich geloven wij dus zozeer in deze weg van een combinatie van een soort heropvoeding, opvang en begeleiding naar de maatschappij dat wij die willen uitbreiden.

De heerRouvoet(ChristenUnie)

Pas bij de evaluatie kan blijken of die methode effectief is. Dit is dus niet op voorhand een effectieve bijdrage aan het terugdringen van de recidieven. Het betekent wel een vertienvoudiging van de capaciteit en wij weten niet of dat effectief is. U stelt het namelijk voor in een pakket maatregelen waarvan u hoopt dat het effectief is. Is dat wel handig?

De heerNicolaï(VVD)

Het zou jammer zijn als de heer Rouvoet dat niet handig vond.

De heerRouvoet(ChristenUnie)

Overtuigt u mij eens.

De heerNicolaï(VVD)

Wij geloven heilig in de tussenvorm, dus niet detentie en niet op zijn beloop laten, bijvoorbeeld een weekje gevangenis en daarna hopen dat het via de zorglijn op zijn pootjes terechtkomt. Die middenweg is wel hard, maar is er ook op gericht dat de betrokkene weer op het goede spoor komt. Als je daarin dus gelooft, moet je daarin verder. Via een uitbreiding kunnen verschillende varianten gecreëerd worden. Zo kun je kijken wat meer en wat minder werkt en of het alleen voor verslavingen werkt of ook voor andere soorten stoornissen dan wel geen stoornissen maar wel veelplegerij. Het probleem is ook veel te groot. Het zou mij teleurstellen als de heer Rouvoet of anderen eerst vijf jaar op de evaluatie willen wachten. Over vijf jaar zijn de problemen veel groter. Ik hoop dat iedereen de urgentie voelt, waardoor wij nu een aantal maatregelen kunnen nemen.

De heerRouvoet(ChristenUnie)

U hebt dus helemaal geen evaluatie nodig? Wat u betreft had dat geen onderdeel van het voorstel hoeven te zijn?

De heerNicolaï(VVD)

Nee, ik weet niet of de heer Rouvoet wel meent wat hij nu zegt. Dat is een beetje rare veronderstelling. Ik wil heel graag een evaluatie. Sterker, als je verschillende varianten creëert, kunnen die geëvalueerd worden. Vervolgens kan je je concentreren op de meer geslaagde varianten. Dat is wat wij allemaal willen; dat is ook wat wij moeten doen.

Het aantal van 250 plaatsen betekent landelijk weinig. Wij moeten niet gedurende vijf jaar duimen draaien en hopen dat het een succes blijkt te zijn, en als het tegenvalt moet er een ander experiment komen.

MevrouwHalsema(GroenLinks)

Ik snap niet goed wat de heer Nicolaï wil. Wil hij een nieuwe vorm van straf of van hulp introduceren? Het kenmerk van de SOV is een gesloten systeem om af te kicken. Als het gaat om veelplegers bij wie geen sprake is van een stoornis of van verslaving, waartoe dient dan het systeem van de heer Nicolaï? Waarop baseert hij het inzicht dat een gesloten setting van twee jaar iets zal helpen?

De heerNicolaï(VVD)

Er zijn allerlei varianten. Zeker jongeren worden in een gesloten situatie voorbereid op de maatschappij. Ervaringen in het buitenland geven aan dat die varianten heel effectief kunnen zijn. De jongeren worden achter gesloten deuren stevig in het gareel gebracht, opdat zij op het goede spoor komen.

Mevrouw Halsema vraagt zich af of het om straf of om hulp gaat. Dat raakt de kern: het zit er precies tussenin; het is straf én hulp. Het is voor de betrokkene ook helemaal niet leuk om daar te zitten; het helpt echter wel. Dit is precies de formule en de benadering in de strafrechtelijke opvang verslaafden. Dat doet men niet voor zijn plezier, maar men ervaart het wel degelijk als een straf om twee jaar te moeten zitten. Sommigen gaan liever twee weken naar de gevangenis; daarna kunnen zij weer gewoon doorgaan. Het is én hulp én dwang. In verband met jongeren heb ik bewust het woord "heropvoeding" gebruikt. Bij jongeren moet er ook sprake zijn van die combinatie: het mag heel streng en heel gedisciplineerd en misschien hard zijn, maar het moet erop gericht zijn dat iemand op het goede spoor komt. Het is per saldo hulp aan de betrokkene en de samenleving.

MevrouwHalsema(GroenLinks)

De heer Nicolaï gebruikt om zijn eigen voorstellen te introduceren, voorbeelden van bestaand beleid. Wij hebben de Glen Millsscholen en de justitiële jeugdinrichtingen. Waarin schieten die tekort, waardoor zijn voorstel erbij moet en waarin is zijn voorstel eigenlijk anders?

De heerNicolaï(VVD)

Ik heb om te beginnen gezegd dat het gaat om een te beperkt aantal plekken. Bij de Glen Millsscholen gaat het om enkele tientallen plekken. Bij de strafrechtelijke opvang voor verslaafden gaat het nog niet om een paar honderd. Om te beginnen zou het aantal in kwantitatieve zin moeten worden uitgebreid. Verder moet het niet worden beperkt tot de verslaving in het kader van de SOV, maar moet worden gekeken of het op een ruimere manier kan worden opgevat dan alleen ten behoeve van de verslaving.

De heerVan Oven(PvdA)

Gaat het de VVD-fractie niet meer om een regimekwestie, om een bepaalde aanpak binnen de gevangenismuren? Is het dan niet een beetje ingewikkeld om dit te doen in de vorm van een nieuwe maatregel voor verslaafden?

De heerNicolaï(VVD)

De strafrechtelijke opvang verslaafden kan toch niet plaatsvinden binnen de muren van de gevangenis. Dat is ondenkbaar. Daar heerst een heel andere sfeer, dat is een heel andere omgeving en daar is een heel andere aanpak. Er is ook sprake van een aantal stappen. Eerst zit men in een volstrekt gesloten inrichting, dan in een halfgesloten inrichting en vervolgens woont men elders, maar wordt men nog begeleid. Dat proces is wezenlijk anders dan in een gevangenis. Het gaat juist om een maatregel die in de plaats komt van een detentie. Als iemand wordt veroordeeld tot twee weken, kun je twee weken lang iemand behandelen en begeleiden, maar dat is weinig tijd. Als je in plaats van twee weken twee jaar krijgt om iemand te behandelen, kun je hopen dat je ook nog iets bereikt.

De heerVan Oven(PvdA)

Is de heer Nicolaï dan niet feitelijk bezig met het invoeren van een minimumstraf? Hij wil de rechter niet de vrijheid laten om korte vrijheidsstraffen uit te delen, terwijl hij tegelijkertijd de rechter op grond van de recidivebepalingen de gelegenheid wil geven om zwaarder te straffen en zelfs bijna de verplichting wil opleggen om dat te doen.

De heerNicolaï(VVD)

Dat is zeker niet wat ik zou willen zeggen en heb willen zeggen, want ik ben niet voor minimumstraffen. Ik wil die strafverzwaringsgrond in de wet opnemen, waarmee voor de rechter de mogelijkheid wordt geschapen om zwaardere straffen op te leggen. Ik heb verder voorgesteld dat hij het moet motiveren, als hij dit niet doet.

Punt 16. Opvoedingsondersteuning ligt een beetje in die tussencategorie tussen hulp en dwang, tussen hulp en OTS. Wij hebben de suggestie gedaan om de rechter de mogelijkheid te geven, een drangmatige voeghulp in te stellen met een jeugdbeschermer die een half jaar of een jaar een probleemsituatie begeleidt.

Punt 17. Wij spreken vaak over de communicatieproblemen of problemen in de uitwisseling tussen de verschillende betrokken partijen. Dit kan in principe het best op lokaal niveau worden georganiseerd. Een voorbeeld daarvan is Hartslag, waarmee op een goede manier de straatoverlast en drugsproblematiek worden aangepakt met alle partijen eromheen. Zijn er subsidiemogelijkheden om als experiment dergelijke projecten te bevorderen?

Punt18. Wij hebben ook voorstellen gedaan voor de categorie ernstige gewelds- of zedendelinquenten. Wij hebben eerder gepleit voor het vaker opleggen van tbs. Wij gaan daar niet over, dat doet de rechter. Kan echter niet in de wet worden opgenomen dat de rechter alleen kan afzien van het opleggen van tbs in strijd met een rapportage, als hij eerst een contra-expertise en risicoassessment van een onafhankelijke instantie vraagt?

Punt 19 is dat van een langere tbs, het objectiever en beter meten van de kans dat iemand weer in de fout gaat. Het percentage van 20 dat terugvalt, is volstrekt onaanvaardbaar bij ernstige zedendelinquenten.

Punt 20. Er ligt nu een voorstel om de proeftijd van drie jaar te verlengen tot zes jaar. Ik vraag opnieuw een reactie, want ik blijf hechten aan een proeftijd van tien jaar. Het gaat alleen maar om het creëren van een mogelijkheid. Wij weten dat bij zedendelinquenten juist na een langere periode weer een terugslag kan komen. Waarom zouden wij die mogelijkheid bij voorbaat uitsluiten?

Punt 21, mijn laatste punt betreft de drangmedicatie bij zedendeliquenten, waarover we al eerder hebben gesproken. Het kabinet wijst dit erg makkelijk af. Ik wijs opnieuw op het feit dat men daarmee in het buitenland vele goede ervaringen heeft.

Voorzitter. Ik sluit af. Het hele pakket maatregelen gericht op recidive, zou naar onze stellige overtuiging werkelijk kunnen helpen in zeer veel gevallen. Wij maken de inschatting dat je bij de keuze voor een dergelijke aanpak de helft van alle criminaliteit te pakken hebt. Je zou dan in vijf jaar tot de helft van de recidive door de veelplegers moeten kunnen komen. Je zou in zo'n periode ook de tbs-gevallen en de ernstig zedendelinquenten tot 25% moeten kunnen terugbrengen. Ik hoor hierop graag een reactie van het kabinet.

De heerVan de Camp(CDA)

Voorzitter. Ik begin mijn bijdrage met een citaat uit Het Parool van 4 oktober jl. onder de kop: En nu stopt de trein niet meer in West. Het artikel gaat over Amsterdam. Ik haal er enkele zinnen uit. Krijgen jonge criminelen het in Amsterdam-West dan echt voor het zeggen? Terwijl het Sloterparkbad is gezwicht voor raddraaiers en de deuren voor onbepaalde tijd heeft gesloten, durven treinconducteurs en machinisten 's avonds laat niet meer te stoppen op de stations Lelylaan en Sloterdijk.

Mijnheer de voorzitter. De verschijningsvormen van criminaliteit zijn legio. Het is met recht een verzamelbegrip te noemen. Dwarsverbanden met veiligheid op straat, maar ook met het wereldterrorisme liggen voor het oprapen. Het zal vandaag een hele klus worden, zoals al bleek uit de inbreng van de twee collega's die voor mij spraken, om dat kluwen uit elkaar te halen. Het betreft dan niet alleen de analyse voor de cijfers maar ook de maatregelen. Welke hele en halve maatregelen zijn reeds genomen? Wat werkt wel en wat zeker niet? Kortdurende projecten hebben hun tijd gehad. De bevolking wil resultaten zien, zoals ook de heer Van Oven reeds opmerkte.

Voorzitter. Ik wil eerste enkele algemene opmerkingen maken. Ik zal daarna iets zeggen over de preventie, vervolgens over opsporing en bestraffing en tot slot over de begeleiding van ex-delinquenten en mensen die zijn afgestraft.

Ik begin met de analyse van de criminaliteitscijfers. Is de criminaliteit in Nederland wel of niet toegenomen? Wanneer je het spiegelt aan de situatie in 1960, zoals de heer Nicolaï doet, is er sprake van een belangrijke stijging, maar de nota en de meest recente CBS-cijfers over 2000 wekken een andere indruk. Kwantitatief is de criminaliteit niet gestegen, maar de aard van de delicten is veranderd: harder en gewelddadiger, terwijl de winsten uit criminaliteit omvangrijker zijn geworden. Deze constatering doet echter niets af aan het feit dat de cijfers schrikbarend zijn, zowel kwantitatief als kwalitatief. Had het kabinet dit signaal niet eerder moeten verstaan? Mijn algemene opmerkingen bewegen zich overigens een beetje in hetzelfde spoor als die van de heer Van Oven, maar dat maakt de beantwoording wellicht makkelijker en eenduidiger.

De verschijningsvormen van de criminaliteit lopen uiteen van puberaal vandalisme, fietsendiefstal, berovingen met geweld tot zware georganiseerde criminaliteit. Laten we ons daarom permanent de vraag stellen: waar hebben we het over? Het is voor de diverse oplossingsrichtingen absoluut onverantwoord om alles op een hoop te vegen. Ik waardeer de nota in dat opzicht positief, omdat dit in ieder geval niet gebeurt.

Voorzitter. Collega Van Oven heeft het onderdeel van de prestatiegegevens al beeldend naar voren gebracht. Recent ontstond nog de nodige deining over het aantal aangiften dat de politie daadwerkelijk afhandelt. Er blijken inmiddels 1.3 miljoen aangiften te zijn op jaarbasis. Daarvan zou de politie er slechts 300.000 behandelen. Let wel: aangiften rijp en groen, van fietsendiefstal tot moord, maar toch! Op blz. 10 van de nota worden deze cijfers gepreciseerd. De situatie is ernstig. Wat gebeurt er overigens met de niet in behandeling genomen aangiften? Gaan deze rechtstreeks de prullenbak in of vervullen deze nog een rol ten behoeve van de criminaliteitsstatistiek? Ik koppel dit alles aan de vraag op welke wijze de aangiftebereidheid van de burger op peil wordt gehouden. Is de burger met deze cijfers nog wel te motiveren? Begrijp ik het overigens goed dat uit de tabellen blijkt dat het algemeen ophelderingspercentage in Nederland zich rond de 16 beweegt? Ik breng graag de nuancering aan dat dit bij moord en doodslag weliswaar 48% is, maar desalniettemin zijn dit cijfers waarop je als minister van Justitie of van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties natuurlijk verre van trots kunt zijn. Het is mij overigens duidelijk dat het andere deel van het Koninkrijk een grote rol speelt in de cijfers.

De heer Van Oven gebruikte ten aanzien van de verschijningsdatum van de nota zelfs het woord "onaanvaardbaar", waarmee ik het zeer eens ben, maar als lid van de oppositie neem ik dat niet te snel in mijn mond en ik spreek dan ook van "niet acceptabel". De nota is pas uitgebracht op 26 juni 2001, dus bijna drie jaar na het aantreden van het kabinet. Dat is in onze ogen veel en veel te laat. Er waren meer dan voldoende signalen over de ontwikkeling van de criminaliteit in ons land om veel eerder met een heldere nota over de aanpak daarvan te komen. Waarom heeft het kabinet op dit punt verzaakt?

Met welke financiële middelen wordt de uitvoering van de nota gerealiseerd? Gezien het late tijdstip van verschijnen, zo stelde de heer Van Oven al, zal de uitvoering ervan zich grotendeels voltrekken in de volgende kabinetsperiode. Dat maakt de financiële claim ook een stuk eenvoudiger, namelijk rustig opschrijven in een nog te sluiten regeerakkoord. Zo kan ik het ook! Is er niet hoofdzakelijk sprake van een infrastructuurprobleem: te weinig toezichthouders, te weinig politie, te weinig recherche, te weinig officieren van justitie, te weinig rechters en te weinig reclassering? In de nota die ons in januari 2000 is toegestuurd, stond dit allemaal al keurig op een rijtje. Ik vraag de minister wat hij in die achttien maanden erna heeft gedaan.

Ik hoor natuurlijk ook wel wat hij nu als antwoord fluistert.

MinisterKorthals

U was wel even stil!

De heerVan de Camp(CDA)

Ja, het irriteert mij zo dat ik maar beter mijn mond even kan houden.

De voorzitter:

De luisteraars via de radio zullen dit overigens niet begrijpen.

De heerVan de Camp(CDA)

Ik herhaal dan even het antwoord van de minister op mijn vraag wat hij de afgelopen achttien maanden heeft gedaan. Hij zei: ik heb die nota gemaakt. Op de persconferentie naar aanleiding van het aanbieden van de nota zei hij dat hij te druk was met immateriële wetgeving, bijvoorbeeld inzake euthanasie en het homohuwelijk ....

MinisterKorthals

Het erfrecht.

De heerVan de Camp(CDA)

Dat vind ik niet zo immaterieel. Maar goed, ik vind het een niet acceptabel excuus. Geheel Nederland, en niet alleen wakker Nederland, staat bol van de criminaliteit en u antwoordt op mijn vraag wat u de afgelopen achttien maanden hebt gedaan, dat u de nota hebt gemaakt. U had de criminaliteit moeten bestrijden!

Voorzitter. Er zijn irritaties bij het bedrijfsleven. Bij brief van 9 augustus jl. heeft nu ook VNO/NCW zich in de discussies over de criminaliteitsbestrijding gemengd. Uit deze brief blijkt een meer dan lichte irritatie over het uitblijven van voldoende concrete resultaten. Hoe gaan de bewindslieden met dit signaal om? Wordt, zo vraag ik de minister van BZK, bijvoorbeeld het regionale bedrijfsleven expliciet betrokken bij het opstellen van het regionale politiebeleidsplan? Wordt er rekening gehouden met de adviezen van het bedrijfsleven?

Mijn benadering wordt overigens sterk gekleurd door de ketenaanpak. Alle elementen van criminaliteitsbestrijding – mijn fractie spreekt liever over criminaliteitsbestrijding dan over criminaliteitsbeheersing – vergen onze aandacht. Ik draai er niet omheen, en ook college Nicolaï heeft talloze voorbeelden genoemd: de diverse schakels moeten beter op elkaar worden afgestemd, op elkaar aansluiten en op resultaat gericht zijn. Je moet je in gemoede de vraag stellen of het alleen een kwestie is van "meer". Het is niet meer een kwestie van "meer". Ik zie dat minister Korthals mij steeds bemoedigend toeknikt, maar het gaat nu wel om kritiek op zijn beleid.

MinisterKorthals

Dit staat allemaal in de nota.

De heerVan de Camp(CDA)

Maar ik wil daden zien.

MinisterKorthals

Daarom is ook de nota met zestig actiepunten gemaakt.

De heerVan de Camp(CDA)

En wanneer zullen die gerealiseerd worden?

MinisterKorthals

In 2006.

De heerVan de Camp(CDA)

Alleen inspanningen is niet meer voldoende. Wij willen resultaten zien.

Ik kom aan het onderdeel "preventie". Wij zijn van mening dat preventieve maatregelen de start zijn van de oplossing. Pure repressie alleen werkt immers ook niet. Het scala aan preventieve maatregelen is legio. Er dient echter scherper geanalyseerd te worden wat wel werkt en wat niet. Bovendien moeten wij af van de kortdurende, projectmatige aanpak. Veel projecten zijn alweer afgelopen voordat zij goed en wel resultaten opleveren. Kortom, wij moeten van inspanningsverplichting naar resultaatverplichting. Ik heb op dit punt twee concrete vragen. De eerste betreft het opvoeden van jongeren in internaatverband als het thuis niet lukt. Ik doel hierbij niet op de criminele jongeren, maar op het preventief opvoeden in internaatverband als het thuis niet lukt. Daarover is in de afgelopen maanden ook door minister Van Boxtel en staatssecretaris De Vries al het nodige gezegd. Wat zijn de voornemens van minister Korthals op dit punt? De tweede vraag betreft een buddysysteem, op te zetten door de zelforganisaties, niet alleen bij allochtone bevolkingsgroepen, maar wel vooral daarbinnen. Laten succesvolle Nederlandse, Turkse, Marokkaanse en/of Antilliaanse mensen risicolopende lotgenoten – niet zozeer landgenoten als wel lotgenoten – helpen en begeleiden. Dit alles is mogelijk in de preventieve sfeer. Daarnaast is het vaak erg belangrijk voor jongeren dat zij met een succesfactor worden geconfronteerd die hen ook verder helpt.

Ik ga vervolgens in op het onderdeel "opsporing en bestraffing". De heer Nicolaï bracht hierover zeventien punten in, maar ik slechts tien. In de beperking toont zich de meester. Na de betogen van de heren Van Oven en Nicolaï val ik natuurlijk een beetje in herhaling, maar het zou ook gek zijn als de Kamer over 1000 verschillende onderwerpen gaat praten, want dan zou blijken dat wij de nota niet goed hebben begrepen. Allereerst de opsporings- en recherchecapaciteit. De uitdrukking "meer blauw op straat" is te smal. Het moet ook gaan om "beter blauw" en "ander blauw". Ik weet dat hier enorme politiediscussies achter schuilgaan, maar de items zijn wel bekend. Het moet gaan om taak- en functiedifferentiatie, toezichthouders, stadswachten, organisatie van administratieve processen en dergelijke.

Voorzitter. Vooruitlopend op maandag 5 november vraag ik de minister hoever het nu staat met het overleg met de Raad van hoofdcommissarissen. Is er sprake van een ernstig conflict over de vraag of het gaat om 10.000 of 8000 extra arbeidsplaatsen? De Raad van hoofdcommissarissen heeft naar mijn mening absoluut een punt als hij zegt dat de 2000 extra arbeidsplaatsen als gevolg van de 38-urige werkweek bovenop de 8000 arbeidsplaatsen zouden moeten komen en daar niet in verdisconteerd zijn. Is hier sprake van een dubbeltelling? Een vergelijkbare vraag laten zich stellen over de recherchecapaciteit. Welke concrete uitbreidingen zijn nu gepland en wat is de concrete stand van zaken? Zijn de beoogde rechercheurs daadwerkelijk te vinden? Wordt bij de werving op de arbeidsmarkt expliciet concurrentie ondervonden van particuliere recherchebureaus, die ook veel mensen schijnen te zoeken?

Het tweede onderdeel betreft het al of niet oprichten van een nationaal rechercheteam of een nationale recherche-eenheid. Laat duidelijk zijn dat onze fractie hier een warm voorstander van is, maar de discussie krijgt wel wat surrealistische trekjes. Wij kennen in Nederland een sterk gedecentraliseerd politiebestel, met alle voor- en nadelen van dien. Desalniettemin is er de laatste jaren een zekere tendens tot decentraliseren, vooral omdat de interregionale teams, die zich vaak met een specifiek onderdeel van de criminaliteit bezighouden, niet altijd vlekkeloos kunnen samenwerken. De problemen met de buitenlandse verzoeken om rechtshulp zijn bekend. Het is niet altijd duidelijk waar die "gedropt" kunnen worden. De mening van het openbaar ministerie en van de Raad van hoofdcommissarissen is helder. Zijn de bewindslieden nog van plan in deze kabinetsperiode een einde te maken aan deze patstelling? Waarom kan de functie van het thans bestaande LRT bij de KLPD niet worden uitgebreid? Graag hoor ik hierop een concreet antwoord.

Ik wil meer aandacht voor bestuurlijke interventies en de bestuurlijke boete. Ik begrijp dat wij daar een nota over krijgen. Wanneer kunnen wij die verwachten? Het is overigens wel de vraag of dit ook in kwantitatief opzicht zoden aan de dijk zet. Of wordt het een heel juridisch spel? Het Wallenproject in Amsterdam, dat recentelijk is bezocht, schijnt op dit punt overigens wel goed te werken.

Dan kom ik op de discussie over de extra – lees: nieuwe – bevoegdheden voor de politie. In de afgelopen weken is de Amsterdamse hoofdcommissaris Van Riessen verschillende malen in de media geweest als opsteller van het rapport Criminaliteit laat zich terugdringen. Volgens de heer Van Oven heet het rapport Misdaad laat zich terugdringen, maar dat heb je als je het niet officieel krijgt. Dan blijft het gissen. Het gaat hierbij om een werkgroep van hoofdcommissarissen. Ik vind het overigens een beetje gemeen om het vandaag te publiceren. Waarom konden wij dat rapport vrijdag niet krijgen? Dan hadden wij het kunnen lezen en dan had het hierbij een rol kunnen spelen. Ik vind het ook een beetje kinderachtig, maar waarschijnlijk kunnen wij er bij de behandeling van de begroting van Justitie nog verder op ingaan. BZK is echter al geweest. Als een beetje rekening was gehouden met de werkwijze van het parlement, was het rapport vrijdag toegestuurd. Netwerk heeft het al twee weken.

MinisterDe Vries

Het verzoek heeft ons pas vrijdagavond om half zes bereikt.

De heerVan de Camp(CDA)

Waarom moeten Kamervragen van mij in dit geval vier dagen onderweg zijn? Dat vind ik absurd.

MinisterDe Vries

Nu vraagt u zich iets anders af. U heeft vrijdag om half zes laten weten dat u dit rapport graag wilde hebben. Dat is u niet eerder toegezonden omdat het een conceptrapport is. De regering oordeelt natuurlijk pas als de Raad van hoofdcommissarissen het heeft vastgesteld. Ik vind dat verwijt dan ook volstrekt ten onrechte.

Waar de Kamervragen over gaan, weet ik niet.

De heerVan de Camp(CDA)

Ik heb hierover dinsdagochtend Kamervragen gesteld. Toen heb ik gevraagd of wij dit rapport tijdig konden krijgen ten behoeve van dit notaoverleg. Als die vragen bij de Kamer blijven liggen, mag ik de minister van Binnenlandse Zaken niks verwijten, maar hij had kunnen bedenken dat wij dat rapport vandaag graag hadden besproken.

MinisterKorthals

Is het niet merkwaardig dat men het rapport hier wil bespreken, terwijl de Raad van hoofdcommissarissen het nog niet heeft besproken?

De heerVan de Camp(CDA)

Dat is een kwestie van de kip en het ei. Hier wordt in het land al vier weken over gesproken, maar de criminaliteitswoordvoerders mogen niet eens beschikken over een conceptrapport. Natuurlijk ga ik een conceptrapport niet tot op het bot analyseren, maar ik wil wel graag weten waarom wij er niet in mogen kijken, terwijl het bij Netwerk ligt.

MinisterDe Vries

Dit is echt ongerijmd. Dat rapport van de heer Van Riessen is al anderhalve maand geleden in de publiciteit gekomen, en niet op de laatste pagina van de krant, maar op de voorpagina. Daar hebt u toen niet op gereageerd, omdat het een conceptrapport was. Er stond bij dat de discussie in de raad van hoofdcommissarissen verder werd gevoerd. Het is een beetje tragisch dat u er zo laat achter komt dat u dat dringend had moeten lezen. Dat had u een maand geleden al kunnen weten.

De heerVan de Camp(CDA)

Ik ben het met de minister van Binnenlandse Zaken eens dat het gebruikelijk is in dit huis om niet over ieder concept een hoop lawaai te maken, maar het had hem gesierd als hij het rapport in concept had toegestuurd, gezien de discussie die de afgelopen vier weken in de samenleving is gevoerd. Ik wijs erop dat collega's van de minister bij dergelijke gevoelige onderwerpen de Kamer direct informeren, opdat de Kamerleden dezelfde informatiepositie hebben als de pers.

De heerVan Oven(PvdA)

Door mijn fractie is ook om dat rapport verzocht, zij het pas vorige week dinsdag. Ik verwijt de regering niet dat het er nu pas is, maar ik stel vast dat het gewenst is dat de Kamer over dergelijke teksten beschikt, als een discussie langer loopt en er meer partijen in meepraten. Vandaar dat verzoek, dat ook is gehonoreerd.

De heerVan de Camp(CDA)

De volgende vraag is wat de status is van dit rapport, maar dat is wel genoegzaam gewisseld met de minister van BZK. In het verlengde hiervan ligt een vraag over te uitgebreide administratieve procedures in het kader van de Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden, waarover wij woensdag uitgebreid zullen spreken en waarover in de justitiekrant van 19 oktober 2001 wordt geschreven. In het kader van de totale aanpak wil ik graag weten welke conclusies de minister hieraan verbindt.

De CDA-fractie vindt dat taakstraffen nog steeds een soft imago hebben vergeleken bij geldboetes, zeker onder de doelgroep. In deze tijd van geld, geld, geld en nog eens geld, vind ik dat justitie moet meedenken. Tref de crimineeltjes waar zij het meest gevoelig zijn, kortom, leg een geldboete op. Waarom kan er bij jeugdige criminelen niet meer worden gewerkt met geldboetes? Taakstraffen hebben een verkeerd imago. Deze jongeren beschikken over het algemeen over buitengewoon veel geld. De ouders worden er meer mee geconfronteerd dan thans het geval is, wanneer er een deurwaarder aan de deur komt.

MevrouwHalsema(GroenLinks)

Waar moet dit toe leiden? Het staat de rechter toch vrij om een geldboete op te leggen?

De heerVan de Camp(CDA)

Dit moet leiden tot een requireerinstructie.

MevrouwHalsema(GroenLinks)

Voor wie?

De heerVan de Camp(CDA)

Er is maar één requireerinstructie en die is voor de officier van justitie. Deze vraag had ik thuis geoefend.

Hoe staat het met de voortgang van het Alijdaproject in Rotterdam? In Rotterdam is enkele jaren geleden een project gestart met als doel een integrale aanpak van drugsrunners. Dat wil zeggen dat deze verdachten worden gecheckt op de punten belasting, eventuele fraude met sociale uitkering, huursubsidiefraude, openstaande boetes en dergelijke. Wat is de actuele stand van zaken?

Van het kabinet wil ik graag weten hoe het zit met het daadwerkelijk uitzetten van criminele illegalen. Loopt dat conform de afspraken die met de Kamer gemaakt zijn, ook in het kader van de vreemdelingenbewaring? Is het systeem effectief? Vorige week las ik weer berichten in de krant dat 1/5 van de uitzettingen op Schiphol mislukt. Het zijn natuurlijk uitzettingen van zowel criminele illegalen als van uitgeprocedeerde asielzoekers. Laat ik vooropstellen dat daartussen onderscheid gemaakt moet worden. Ik verwijs hierbij tevens naar de zogenaamde Noord-Afrikanenproblematiek in Amsterdam.

Over de internationale samenwerking zal ik kort zijn, omdat daarover nog een algemeen overleg zal worden gehouden deze week. Wij zullen daarbij terugkomen op de minimumstraffen.

Tot slot wil ik nog iets zeggen over de begeleiding van ex-delinquenten c.q. ex-criminelen. Ik sluit mij in hoge mate aan bij hetgeen de heer Nicolaï daarover heeft gezegd. De uitbreiding van de SOV vind ik echter prematuur. Ik zie liever dat de minister tot resultaten komt met de penitentiaire programma's. De samenwerking tussen gevangenisdirecties en reclassering functioneert op dit punt niet. Het is echt schandalig dat zulke duur betaalde professionals nog niet tot werkafspraken zijn gekomen. Als dat niet zo is, hoor ik dat graag van de minister van Justitie.

Naar mijn mening moet de inspanningsverplichting bij de begeleiding van ex-delinquenten worden omgezet in een resultaatverplichting. Ik wil dan ook een sterke uitbreiding van het cliëntvolgsysteem, waarover de heer Nicolaï al sprak. In dat systeem wordt vastgelegd wat het traject van een bepaald persoon is, hoe hij dat zal doorlopen en wat de resulaten zijn die worden bereikt. Het feit bijvoorbeeld dat je de reclassering niet kunt bellen na vrijdagmiddag vijf uur is toch wel problematisch.

MevrouwHalsema(GroenLinks)

Ik vraag mij af of de heer Van de Camp iets nieuws voorstelt. Volgens mij is het systeem van resultaatverplichting bij de reclassering al enkele jaren ingevoerd. Het veroorzaakt echter wel een geweldige financiële puinhoop.

De heerVan de Camp(CDA)

Dit is het oude onderwerp dat wij ieder jaar bij het begrotingsonderzoek van Justitie aan de orde stellen. Die resultaatverplichting bij de reclassering werkt nog niet om tal van redenen. Ik voorzie dat de minister hetzelfde gaat zeggen wat hij bij al die begrotingsonderzoeken heeft gezegd, namelijk dat het systeem per 1 zoveel wordt ingevoerd. Dat roept de minister van Justitie al de hele kabinetsperiode. Maar aan invoeren alleen heb ik niets. Ik wil het systeem zien werken! De reclassering spant zich geweldig in, maar als je de recidivebrief leest, zie je dat die inspanningen niet voldoende zijn. Dat is buitengewoon tragisch.

De voorzitter:

De heer Van Oven zal de vergadering voorzitten terwijl ik als D66-woordvoerder mijn betoog houdt.

De voorzitter: Van Oven

De heerDittrich(D66)

Voorzitter. Je wordt er niet vrolijk van wanneer je tot je laat doordringen hoe moeilijk het voor de overheid is om criminaliteit aan te pakken en een duidelijke trendbreuk ten goede te forceren. De afgelopen vijftien jaar is criminaliteitsbeheersing een speerpunt geweest van beleid voor opeenvolgende regeringen. Er zijn ook resultaten geboekt. De nota die wij vandaag bespreken, geeft echter aan welke enorme investeringen, maatregelen en intensiveringen van stal gehaald moeten worden om de samenleving veiliger te maken. Dat is ook meteen de verdienste van de nota. Er wordt helder op een rij gezet waar verbeteringen op korte termijn moeten plaatsvinden. Ik noem vier categorieën: het toezicht, de pakkans, de tijdigheid van het reageren en de effectiviteit van de opgelegde straf. Op zichzelf is het jammer dat wij de nota niet veel eerder toegestuurd hebben gekregen. Dan waren immers de maatregelen ook eerder in gang gezet. Wat wij vandaag bespreken, zal niet morgen ingevoerd zijn. Dat zal een langere termijn nodig hebben. Dat is jammer vanwege de topprioriteit die veiligheid in de maatschappij heeft. De eerste vraag aan de ministers is dus: waarom niet eerder. Ik zeg daarbij dat wij vinden dat deze nota absoluut voldoende basis biedt om beleid op te voeren. Wat dat betreft staan wij achter de inhoud van de nota. Overigens vinden wij op onderdelen dat die nader moet worden uitgewerkt.

De titel van de nota, criminaliteitsbeheersing, geeft meteen aan dat de verwachtingen niet al te hooggespannen moeten zijn. De overheid moet uiteraard de ambitie hebben om de samenleving veiliger te maken. Dat kan de overheid niet alleen. Daarvoor moeten partners gezocht worden. De nota spreekt van de bevolking, het bedrijfsleven, de lokale overheid, politie, justitie en allerlei andere overheidsinstellingen. De fractie van D66 vindt, kijkend naar de nota, dat de ambitie van de regering uit de voorgestelde maatregelen, intensiveringen en investeringen duidelijk blijkt. Op onderdelen zouden wij daar een schepje bovenop willen doen. Op grote lijnen steunen wij het beleid van de regering.

De nota concentreert zich op de strafrechtelijke handhaving als onderdeel van een bredere aanpak. Daardoor komen de oorzaken van veel vormen van criminaliteit nauwelijks aan bod. Misschien kan dat ook niet in deze nota. Er zijn ook allerlei andere nota's voor. Toch krijgt de aanpak van de voorgestelde maatregelen pas reliëf als gesproken wordt over de achtergronden van bepaalde vormen van criminaliteit. Ik wil er een bespreken: de toenemende agressie.

De samenleving wordt steeds agressiever. Dat manifesteert zich op allerlei terreinen. Agressie en geweld in het openbaar vervoer is aan de orde van de dag. Onlangs was op de televisie te zien hoe een groepje dieven in de trein naar Schiphol een toerist van zijn videocamera wilde beroven. Toen de man zijn camera niet losliet, werd hij uit de trein op het perron geduwd en kreeg hij een hengst in zijn gezicht. Helaas staat dit voorval niet op zichzelf. Dagelijks worden er berovingen op de Schiphollijn gepleegd. Dat is ook in ander openbaar vervoer het geval. Collega Van de Camp zei al dat het NS-personeel soms bepaalde stations mijdt om problemen te voorkomen. De trein rijdt dan gewoon door. Passagiers op dat soort perrons zien nooit een perronwacht of beveiligingspersoneel. De loketten zijn door de NS gesloten en een anonieme paal stempelt kaartjes af. Het lijkt wel alsof de menselijke maat zoek is geraakt. Op de eerstehulpafdelingen van ziekenhuizen merkt men de toegenomen agressie. Meer dan incidenteel eisen patiënten onder bedreiging van geweld voorrang bij de behandeling. Sommige ziekenhuizen zijn ertoe overgegaan om particuliere beveiligers in te schakelen om een oogje in het zeil te houden. Andere ziekenhuizen, bijvoorbeeld in Hoorn, hebben werkafspraken met de plaatselijke politie gemaakt. Geweld op straat, en meer in het bijzonder zinloos geweld, is hier al heel vaak onderwerp van bespreking geweest. De oorzaken van die toenemende agressie zijn wat lastiger aan te geven, maar vaak is alcohol- of drugsgebruik in het spel. Hoe staat het met de uitvoering van de motie van de D66-fractie die vorig jaar is aangenomen bij de behandeling van de begroting van het ministerie van Justitie? In die motie wordt de regering verzocht, het wettelijk mogelijk te maken dat het gebruik van alcohol of drugs een strafverzwarende omstandigheid wordt. Het ontbreken van toezicht is in ieder geval een factor van belang.

De samenleving was tot ver in de jaren zestig te kenschetsen als een sterk verzuilde maatschappij, waarvan sociale controle een integraal onderdeel uitmaakte. De samenleving is de laatste decennia enorm veranderd. De bevolkingsamenstelling is anders geworden en de sociale controle is goeddeels weggevallen. De openbare ruimte is aan haar lot overgelaten en soms voor het publiek een "no-go area" geworden. Dat vacuüm moet weer worden opgevuld en wat de fractie van D66 betreft moet de overheid zich weer in de openbare ruimte manifesteren en de toezichtfunctie versterken.

De heerRouvoet(ChristenUnie)

Ik vat het punt van de "no-go areas" zwaar op. Niet al te lang geleden hebben wij vastgesteld dat er in Nederland gelukkig nog geen sprake is van "no-go areas", in de zin van gebieden waar politie of de overheid zich niet durft te manifesteren. Op welke gebieden doelt de heer Dittrich?

De heerDittrich(D66)

Ik heb het bijvoorbeeld over bepaalde stations, waarnaar ook de heer Van de Camp verwees. De politie en het treinpersoneel hebben daarover veel te zeggen. Ook hebben wij een paar dagen geleden een rapport ontvangen over de onveiligheid in het openbaar vervoer. Daarin wordt gezegd dat het op sommige plekken zo onveilig is dat men de trein laat doorrijden. Dat geeft ook te denken voor de passagiers die op die stations staan.

De heerRouvoet(ChristenUnie)

De heer Dittrich doelt dus niet op een "no-go area" in de zin dat officiële vertegenwoordigers van de Staat er niet meer durven komen, maar op een door burgers als buitengewoon onveilig ervaren terrein. Ik zou het woord "no-go area" echter willen reserveren voor eerstgenoemde categorie.

De heerDittrich(D66)

De heer Rouvoet heeft gelijk. Ik doel op de beleving van de burgers, zij het dat ik meteen constateer dat de toezichtfunctie er volkomen afwezig is. Het is misschien niet aan de orde dat men er niet durft te komen, maar men komt er niet en dat heeft allerlei gevolgen.

Dat brengt mij op het onderwerp van de nota: meer politie. Nederland kent met Zweden – na Engeland en Australië – het hoogste aantal slachtoffers van misdrijven per 100 inwoners. Per 100.000 inwoners heeft Nederland heel weinig politieambtenaren, namelijk 270. De vraag aan de regering is of tussen die twee feiten een causaal verband bestaat. Als alle nu gepresenteerde kabinetsplannen worden gerealiseerd, bevindt Nederland zich met 312 politieambtenaren per 100.000 inwoners nog steeds ruim onder het Europees gemiddelde van 350. Meer politie is dus absoluut noodzakelijk en de D66-fractie steunt de plannen van de regering. Dit geldt echter niet voor de naar voren gebrachte berekening.

De regering stelt een uitbreiding van de capaciteit voor van 8000 fulltimemedewerkers. Daarvan zouden er 3000 bij de recherche komen te werken, 1000 als gemeentelijk toezichthouder en zijn ongeveer 4000 extra politieambtenaren bestemd voor de basispolitiezorg. Volgens de D66-fractie is die berekening – ook gezien de commentaren – voor een deel op een wensdroom gebaseerd. Het verlengen van de diensttijd van 36 naar 38 uur levert volgens de regering 2000 extra plaatsen op, ervan uitgaand dat 80% van het personeel van die mogelijkheid gebruik maakt. Het Korpsbeheerdersberaad en de Raad van hoofdcommissarissen schrijven ons nu dat de ervaring is dat maximaal 60% van het personeel daarvoor een voorkeur heeft aangegeven. Dan kun je niet al die uitbreiding realiseren. Zij komen uit op maximaal 1500 uitbreidingen als gevolg van verlenging van de arbeidstijd. Kortom, dan zit er al een gat. Hoe wordt in dat gat voorzien?

De regering deelt de gemeente 1000 plaatsen toe om toezicht te houden. Wat is de onderbouwing van dat getal van 1000? Als je het uitrekent, levert het twee toezichthouders extra per gemeente op. Bepaalde overtredingen, de zogenaamde kleine ergernissen, moeten volgens de regering niet langer strafrechtelijk, maar door een bestuurlijke boete worden afgedaan. Kan de regering aangeven dat de boetes die worden geïnd geheel of gedeeltelijk door de gemeente mogen worden gebruikt en dus niet naar 's Rijks schatkist terugvloeien? Wordt de gemeente er financieel wijzer van, dan ligt het in de rede dat door gemeenten meer aandacht aan handhaving wordt gegeven. Dat versterkt het toezicht in de openbare ruimte weer. Maar waar wij aarzelingen bij hebben, is de strikte scheiding die de regering wil maken tussen de strafrechtelijke en bestuursrechtelijke handhaving. Dat leidt volgens ons tot twee handhavende instanties in het publieke domein met een gescheiden taakstelling en met verschillende bevoegdheden. Het is de vraag of dat wijs is. D66 geeft er de voorkeur aan dat de toezichthouders op gemeentelijk niveau onder het gezag van de politie zullen vallen, tenzij het gaat om toezicht op overtredingen waarbij al sprake is van een relatie tussen overheid en burger. We moeten voorkomen dat de politie alleen maar strafrechtelijke taken gaat vervullen en los komt te zingen van het burgemeesterlijk gezag. Onze gebiedsgebonden politiezorg, die redelijk succesvol is, mag niet in gevaar komen. Door de voorgestelde strikte scheiding kan een ontwikkeling op gang worden gebracht waardoor de politie juist minder zichtbaar aanwezig is in het dagelijkse straatbeeld. Dat is nu precies wat wij niet willen. Een integrale benadering wordt ook door de VNG bepleit. Graag hoor ik hierop een reactie van de regering.

Een ander voorstel van de regering behelst de extra recherche. Het is onthutsend om te zien hoe gering het ophelderingspercentage is. De trend is zelfs dat het in Nederland daalt, terwijl in het buitenland een stijgende lijn te zien is. In de tabellen van de ophelderingspercentages bungelt Nederland troosteloos onderaan. Terecht wordt de verruiming van de opsporingscapaciteit een speerpunt van de regering. Maar ingevolge de Politiewet is het niet aan de ministers om precies in te vullen hoe de regiokorpsen de extra recherchecapaciteit zullen inzetten. Wat D66 betreft zal een fors deel van de extra capaciteit de technische recherche moeten versterken. Het veiligstellen van sporen op de plaats van het misdrijf is van essentieel belang om tot een beter ophelderingspercentage te komen. Hoe kan de regering een specifieke inzet bevorderen? Graag een reactie.

Verder wil ik een punt maken van het elektronisch aangifte doen. Voorgaande sprekers hadden het al over de enorme aantallen aangiften die niet meer in behandeling worden genomen. Van de 330.000 aangiften met aanknopingspunten voor verder onderzoek worden er jaarlijks zo'n 80.000 terzijde gelegd wegens gebrek aan menskracht. Bij voldoende capaciteit zou het ophelderingspercentage volgens de regering met 25% kunnen stijgen. De berekening van de regering is nog veel dramatischer, wanneer in ogenschouw wordt genomen dat veel mensen en bedrijven niet eens aangifte doen, omdat zij elk vertrouwen in een goede afloop hebben verloren. De plaatsvervangend korpschef Van Riessen uit Amsterdam spreekt zelfs van naar schatting 3 miljoen misdrijven per jaar, waarvan 2 miljoen niet meer aangegeven zouden worden.

Ik kan een en ander met een voorbeeld verduidelijken. Een winkelier die winkeldieven betrapt en een goed signalement zou kunnen geven, neemt niet snel de moeite meer om naar het politiebureau te gaan. Hij moet dan namelijk in de wachtruimte plaatsnemen en verliest daarmee al kostbare tijd. Vervolgens wordt de aangifte door de agent opgetikt, soms nog wel met twee vingers. Ook dat neemt tijd in beslag, zowel van de winkelier als van de agent. En vaak hoort de winkelier er daarna nooit meer iets van, omdat de recherche andere opsporingsprioriteiten stelt. Zoiets stimuleert natuurlijk niemand om aangifte te doen. Er is dus een reservoir aan kansrijke zaken die niet eens bij de politie terechtkomen. De moedeloosheid die zich bij mensen meester kan maken vertaalt zich in een onveilig gevoel. Pas wanneer we tot de situatie geraken dat elke aangifte die redelijke aanknopingspunten bevat, daadwerkelijk een opsporingsvervolg krijgt, dan kan dat gevoel van "er alleen voor staan" worden doorbroken. Daarom stel ik voor dat het mogelijk wordt om elektronisch aangifte te doen. De politie moet vervolgens elektronisch aangeven welke activiteiten zij heeft ondernomen. Het is dus een elektronisch aangifte-volgsysteem dat moet voorkomen dat een aangifte in een bureaula verdwijnt. Het moet leiden tot een snelle reactie van politie en justitie.

In de stukken spreekt de regering over een redelijke opsporingsactivitieit die moet plaatsvinden nadat een zinvolle aangifte is gedaan. Dit roept, nu wij over criminaliteitsbeheersing spreken, wel de vraag op wat een redelijke opsporingsactiviteit is. Bestaat niet het gevaar dat de term "redelijk" ingevuld wordt met gelegenheidsargumenten? Ik denk dan aan personeelstekort of een te hoge werkdruk. "Redelijk" zal wat mij betreft toch echt van toepassing moeten zijn op de inhoud van de aangifte en het gepleegde misdrijf.

Omwille van de tijd sta ik maar kort stil bij de doorlooptijden. De heer Van Oven heeft hier al uitgebreid over gesproken. In de hele politie- en justitieketen wordt ontzettend veel tijd vermorst door de inefficiënte dossierbehandeling. Hier geldt: hoe langer de wachttijd, hoe ontevredener de klant. Ik denk dan aan de situatie dat pas na maanden een sanctie wordt opgelegd aan een jongere. Dat heeft ontzettend weinig zin, omdat die jongere het gepleegde misdrijf alweer vergeten is. Een lik-op-stukbeleid is echt van belang. Is het niet mogelijk om ICT hierbij een veel belangrijkere rol te laten spelen dan tot nu toe? De heer Nicolaï heeft vragen gesteld over de projectgroep die zich hiermee bezighoudt. Kortheidshalve sluit ik mij bij zijn vragen aan.

Een goede publiek-private samenwerking kan helpen, de samenleving veiliger te maken. Veiligheid moet de gezamenlijke verantwoordelijkheid zijn van alle relevante partners. In alle 25 politieregio's zouden platforms voor criminaliteitsbeheersing in het leven moeten worden geroepen, waarin de lokale en de regionale aanpak met alle partners wordt besproken. Door die platforms kan het initiatief worden genomen om concrete projecten te bespreken, bijvoorbeeld het project voor veilig winkelen. Ik heb overigens begrepen dat dit veiligwinkelenproject in Rotterdam Rijnmond goed draait. Is het echter juist dat er nog maar negen platforms functioneren? Moeten niet alle 25 politieregio's over een dergelijk platform beschikken? Ik vraag dat, omdat de politie in zo'n platform de regiefunctie moet vervullen. Is de regering bereid, te stimuleren dat het een landelijk dekkend bereik krijgt?

In de media hebben wij kunnen lezen dat het College van procureurs-generaal erover klaagt dat er geen aanspreekpunt is voor de recherche. Het College van procureurs-generaal wil dat er centrale regie is bij de bestrijding van regio-overstijgende, ernstige criminaliteit. In de nota staat dat er eind 2000 nog geen bovenregionale rechercheteams operationeel waren. Zijn die teams nu, eind 2001, wel operationeel? Het college pleit verder voor een landelijke rechercheteam. Ik begrijp uit de media dat de Raad van hoofdcommissarissen hiertegen bezwaar maakt. Hoe je het echter ook wendt of keert: Nederland is te klein om allerlei eilandjes binnen de politie te laten voortbestaan.

D66 vindt dat gespecialiseerde rechercheteams onderdeel moeten worden van bijvoorbeeld het Korps landelijke politiediensten. Op die manier kan een einde worden gemaakt aan de versplintering van de bestrijding van de zware en georganiseerde criminaliteit. De D66-fractie is dus een voorstander van verdergaande centralisering. Ik merk hierbij wel op dat wij niet streven naar een soort FBI. Kan de regering aangeven hoe zij denkt over deze lijn en over de vermeende controverse tussen het College van procureurs-generaal en de Raad van hoofdcommissarissen?

De heerRouvoet(ChristenUnie)

Impliceert dat het opheffen van de bestaande kernteams en de gespecialiseerde thematische diensten, zoals de unit mensensmokkel? Alles wat bovenregionaal is, moet terecht komen bij de KLPD.

De heerDittrich(D66)

Ik heb het meer over de centralisering. Dat wil niet zeggen dat het tot een opheffing leidt. Het kan in een hiërarchisch kader worden ingebed, zodat de lijnen veel korter zijn. Nu komt het voor dat als je uit het buitenland informatie wilt, je naar Zwolle moet. Wij menen dat het belangrijk is dat er één centraal punt is, een coördinatiepunt, waaronder de kernteams hun werk kunnen blijven doen. Het is meer een organisatorische kwestie dan alles overhoop halen.

De heerRouvoet(ChristenUnie)

Ik begrijp het niet helemaal. Als je de lijnen korter wilt maken, dan moet geen hiërarchie worden geïntroduceerd. U wilt een soort van hiërarchie.

De heerDittrich(D66)

Een centralisatiepunt waar het college van procureurs terecht kan en waar lijnen kunnen worden uitgezet. Het is dan niet meer versnipperd over de kernteams. Het centrale punt coördineert het verder. Ik begrijp dat de heer Rouvoet hierover vragen heeft. Ik heb ook geen pasklaar plan. Ik heb de richting aangegeven. D66 is voor verdergaande centralisering. Als de regering dat ook wil, dan moet zij met voorstellen komen die wij zullen toetsen.

De heerRouvoet(ChristenUnie)

Het doet mij sterk denken aan wat ik heb gezien van de werkgroep-Van Riessen. Het opvallende in die plannen is dat het LRT helemaal niet wordt genoemd. Bedoelt u een versterking van het LRT – ik ben daar voor – of een soort van coördinatiepunt, met instandhouding van de kernteams? Ik hoor u niet over het LRT spreken.

De heerDittrich(D66)

Dat is juist. Ik heb dat kortheidshalve niet genoemd. Het LRT moet worden versterkt. Je kunt denken aan een versterking van die functie bij de KLPD, waardoor de versnippering van de diverse kernteams wordt tegengegaan.

De heerVan Oven(PvdA)

Ik wijs erop dat wij toch gaan anticiperen op het conceptrapport, dat ons nog zal bereiken.

De heerDittrich(D66)

Daarin heb u gelijk. Het conceptverkiezingsprogramma van D66 dat al gereed was voordat wij lazen dat er een conceptrapport in de maak is, pleit hiervoor.

De heerVan Oven(PvdA)

Dat is wel openbaar.

De heerDittrich(D66)

Het is openbaar. Het staat op onze website.

De heerVan de Camp(CDA)

Nu weten wij meteen waar de heer Van Riessen zijn kennis vandaan heeft.

De heerDittrich(D66)

Die conclusie kunt u niet zomaar trekken.

De heerVan de Camp(CDA)

Ik begrijp u niet helemaal. Is het niet van belang dat wij een onderscheid maken tussen taken in plaats van coördinatie opdragen? Ik meen begrepen te hebben dat als er een LRT-versterking komt om de regio-overschrijdende en de internationale zware georganiseerde criminaliteit aan te pakken, de regionale teams meer tijd krijgen voor midden en kleine criminaliteit. Wij moeten een discussie voeren over de vraag: wie doet wat? Wat vindt u hiervan?

De heerDittrich(D66)

Ik wil het geen analyse noemen. Wij moeten er inhoudelijk verder met de regering over praten. Bepaalde aspecten van het LRT kunnen worden uitgebreid. De huidige kernteams kunnen daarbij worden betrokken. Ik zeg niet dat die overboord gegooid moeten worden.

Ik kom te spreken over de recidivisten. Ook hier spreken de statistieken boekdelen. De top 5% van de daders is verantwoordelijk voor maar liefst 26% van alle bij het OM geregistreerde zaken. De top 1% is verantwoordelijk voor bijna 12% van die zaken. Wij lezen ook dat de harde kern van Marokkaanse en Antilliaanse jongeren oververtegenwoordigd is. Bijna 50% van de veelplegers komt binnen vijf jaar weer in de gevangenis terecht. Het is dus belangrijk dat er actie wordt ondernomen om de omvang van de categorie veelplegers terug te dringen. Dat scheelt qua totale omvang van de criminaliteit een behoorlijke slok op de borrel.

Wat D66 betreft, moet er sprake zijn van een goede intramurale behandeling en een goede extramurale aansluiting. Daarom moet een uitbreiding van de reclassering voor begeleidingstaken mogelijk zijn. Je zou zelfs kunnen denken dat veelplegers die hun laatste straf hebben uitgezeten en geen voorwaardelijke straf meer boven het hoofd hebben hangen, misschien in een systeem van ondertoezichtstelling worden opgenomen. Dit is een vraag. Dit komt neer op het civielrechtelijke ondertoezichtstelling met bevoegdheden voor bijvoorbeeld een voogd die in relatie staat tot het wijkteam of de reclassering. Dit is dus een ander model dan het strafrechtelijke. Ik vraag de regering om hierop te reageren. Wij zijn overigens een groot voorstander van de aangekondigde recidievenmonitor.

Om succesvolle preventieconcepten structureel in te voeren, gaat de regering een kenniscentrum oprichten. Dat centrum gaat best practices ontwikkelen en verspreiden, de publiek-private samenwerking verstevigen, voorlichtingscampagnes opzetten en participeren in een Europees netwerk. Wij vragen ons af of het wel wijs is om zo'n kenniscentrum als een apart instituut op te zetten. Wordt dat niet veel te bureaucratisch? Ik wijs op wat de Nederlandse gemeenten op dit gebied al doen. Ik wijs ook op de rol van de gemeenten in het veiligheidsbeleid en de criminaliteitspreventie. Tegen deze achtergrond kan eraan gedacht worden om dat kenniscentrum onder te brengen bij het informatiepunt lokale veiligheid (ILV). Graag verneem ik hierop de reactie van de regering.

Over bijzondere opsporingsdiensten komt er binnenkort een overleg.

Elk jaar wordt er zo'n 500 mln gulden besteed aan preventie in de detailhandel. Ik denk onder andere aan artikelbeveiliging, cameraobservatie, training en opleiding van medewerkers en particuliere beveiligers in winkelcentra. Is het een idee om het preventieniveau op een hoger plan te tillen door een fiscale stimuleringsmaatregel voor alle investeringen in de beveiligingszorg mogelijk te maken? De parallel kan getrokken worden met de succesvolle fiscale stimuleringsmaatregel van Arbo- en milieu-investeringen. Ook hierbij zou de overheid geld voor zo'n fiscale stimulering kunnen reserveren. Ik vraag dit aan de regering in het besef dat van een dergelijke fiscale stimuleringsmaatregel niet alleen de detailhandel, maar ook de samenleving als geheel voordeel kan hebben. Is de regering dus bereid om die gedachte nader uit te werken, de voor- en nadelen van zo'n fiscale stimuleringsmaatregel op een rijtje te zetten en de Kamer daarover te informeren?

MinisterDe Vries

Wil de heer Dittrich een fiscale stimulering voor bedrijven, teneinde te bereiken dat die zichzelf beter tegen criminaliteit beschermen?

De heerDittrich(D66)

Niet alleen bedrijven, maar ook personen die het preventieniveau willen opkrikken door te investeren in bepaalde beveiligingsmaatregelen. Dit zou fiscaal gestimuleerd kunnen worden. Daardoor wordt het algehele preventieniveau omhoog gekrikt. Dit klinkt nogal drastisch, maar op het gebied van milieu en Arbo is eenzelfde soort fiscaal regime mogelijk gemaakt. Nu veiligheid toch een topprioriteit is en daarin vooral de preventie, is het de vraag of wij op dit onderdeel daar ook niet toe over moeten gaan.

MevrouwHalsema(GroenLinks)

Die fiscale maatregel moet niet voor particulieren opengesteld worden?

De heerDittrich(D66)

Ik heb juist gesproken over bedrijven én particulieren.

MevrouwHalsema(GroenLinks)

Ik moet toch de conclusie trekken dat bedrijven dan een vorm van fiscale subsidie ontvangen voor de beveiliging, die eigenlijk een integraal onderdeel moet zijn van het bedrijfsbudget.

De heerDittrich(D66)

Dat zou gezegd kunnen worden bij een rolluik voor een winkel, maar bij beveiliging in winkelcentra – dus buiten het daadwerkelijke bedrijf om – ontstaan er onmiddellijk mengvormen. We hebben dat gezien bij de milieumaatregelen, waar een fiscale stimulering mogelijk is. De vraag ligt op tafel of dat op dit terrein ook niet te overwegen valt. Wat zijn de voor- en nadelen daarvan? Ik krijg daar graag een reactie van de ministers op.

MevrouwHalsema(GroenLinks)

Een fiscale stimulering bij milieu dient rechtstreeks een publiek belang en wel het milieu. Wat is hiervan het publieke belang, behalve het bedrijfsbelang? Dat laatste zie ik namelijk wel.

De heerDittrich(D66)

Het publieke belang is natuurlijk dat de veiligheid voor mensen in een winkel of in een winkelcentrum wordt vergroot. Daarbij heb ik het niet alleen over de veiligheid in en rond winkelcentra. Ik heb het juist ook gevraagd voor particulieren, zodat er een betere preventie is en daardoor ook minder criminaliteit. Dat is een algemeen belang.

MevrouwHalsema(GroenLinks)

Daarmee zegt u, dat ook de beveiliging rond winkelcentra in handen van bedrijven zou moeten kunnen komen. Dan krijgen we sowieso een verschuiving en dat kan niet de bedoeling zijn. Dat is een publieke taak.

De heerDittrich(D66)

Er zijn soms mengvormen. Zo groeperen bedrijven zich om voor de beveiliging in winkelstraten te zorgen. Dat is nu vaak een particuliere beveiliging, terwijl de overheid daar uiteraard een belangrijke taak heeft. Het enige wat ik nu vraag, is om de voor- en de nadelen van een fiscale stimuleringsmaatregel op een rijtje te zetten.

De voorzitter: Dittrich

De voorzitter:

De vraag aan de leden is nu of zij willen doorgaan dan wel of zij eerst een schorsing willen.

De heerVan de Camp(CDA)

Voorzitter. Ik stel voor dat wij doorgaan nadat er vijf minuten gepauzeerd is. Het lijkt mij gewenst dat de eerste termijn van de Kamer klaar is voordat wij gaan lunchen.

De voorzitter:

Ik stel dan voor om tot vijf voor half twee te schorsen om daarna de eerste termijn van de Kamer te vervolgen.

Aldus wordt besloten.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

MevrouwHalsema(GroenLinks)

Voorzitter. Een groot aantal opmerkingen is al door collega's gemaakt. Ik zal mijn inbreng daarom wat korter houden. Toen ik de nota las, was mijn eerste gedachte: een volgende minister krijgt het druk. Ik stelde mij daarbij de vraag of ik hieruit de conclusie moet trekken dat deze ministers de volgende periode dezelfde portefeuille willen houden of juist niet. Ik ben daar nog niet helemaal uit. Ik vind de nota een nogal langdradige opsomming van kerntaken. Ik vroeg me bij lezing verder af wat nieuw is in de nota en wat staand beleid. Ik zou dat door de ministers graag ordelijk uitgelegd hebben. Mijn indruk is dat een groot deel van de conclusies verwijst naar wat verondersteld mag worden dat een justitieel apparaat altijd doet. Ik geef een voorbeeld. Er is een aparte paragraaf slachtoffergerelateerde criminaliteit – wat bij mij overigens de vraag opriep of de rest van de nota dan over slachtofferloze criminaliteit ging – waar als belangrijkste conclusie staat dat deze een opsporingsinspanning vergen. Dat lijkt me logisch. Ik begrijp niet waarom je daarvoor een aparte nota zou moeten produceren. Als je ervan uitgaat dat het gaat om een beschrijving van de kerntaken van het ministerie van Justitie, dan kun je stellen dat de nota laat is en dat het vreemd is dat daar een aparte nota voor moet komen. Je mag verwachten dat deze zaken elk jaar zijn opgenomen in de begroting. Het stemt dan somber dat deze nota er ligt nadat hierom is gevraagd in een motie van de Kamer.

Voorzitter. Ik wil eerst een opmerking maken over de analyse en de cijfers in de nota. Er is sprake van dalende ophelderingspercentages. 25% van de zaken wordt niet eens in onderzoek genomen. Collega's hebben hierover een groot aantal vragen gesteld. Ik sluit mij daarbij aan, maar ik wil een opmerking maken over de oorzaken die aangewezen worden voor deze dalende ophelderingspercentages. Deze worden vrij eenzijdig geweten aan de capaciteitsproblemen die er zouden zijn bij politie, openbaar ministerie en rechterlijke macht. Ik lees in de nota ook dat ons land met de investeringen onder het Europees gemiddelde ligt. Tegelijkertijd is er echter sprake geweest van stijgende investeringen in de afgelopen jaren. De daling van het ophelderingspercentage gaat veel sneller dan het achterblijven van de investeringen bij het Europees gemiddelde. Dat betekent dat de investeringen geen gelijke tred houden met het ophelderingspercentage. Het lijkt me dat je dan ook naar andere oorzaken zou moeten zoeken. Ik mis dat. Ik vind ook dat de ministers onvoldoende aandacht hebben besteed aan het eigen falen en aan mogelijke oorzaken van de daling van de ophelderingspercentages, die verband houden met de grote reorganisaties die de afgelopen jaren bij de politie en het openbaar ministerie hebben plaatsgevonden en met de nog gaande reorganisatie bij de rechterlijke macht. Ik noem het afschaffen van de politiespecialismen die volgens mij grote effecten hebben op de ophelderingspercentages. Mijn partij is daar nooit een voorstander van geweest. Ik zie de minister van Justitie knikken. Ik mag veronderstellen dat deze geleidelijk weer in ere worden hersteld. Ik noem ook de IRT-affaire die grote consequenties heeft gehad voor het functioneren van het politieapparaat, bijvoorbeeld in de cultuur van angst die daarna is ontstaan en nog een aantal jaren heeft geduurd. Zoals de minister weet, is vanuit de Kamer dikwijls gemaand om meer vorderingen te maken in het herstellen van een goede werkcultuur bij politie en justitie.

Belangrijk is dat de bestaande criminaliteit onvoldoende wordt opgehelderd en berecht. Ik vind het opvallend dat in de nota tegelijkertijd de ambitie wordt uitgesproken – ik verwijs naar conclusie nr. 17 – om meer criminele feiten te gaan opsporen en berechten. Conclusie nr. 17 zegt dat meer toezicht en opsporing leidt tot meer processen-verbaal, dus een grotere instroom in de justitiële keten. Dat moet op termijn bijvoorbeeld leiden tot één miljoen meer sancties en 43.000 meer strafzaken. Het is de vraag of die extra ambitie al is ingecalculeerd bij de investeringen die nu gepleegd worden of dat wordt afgestevend op een nieuwe teleurstelling omdat blijkt dat een deel van die inspanningen opnieuw leidt tot het dalen van ophelderingspercentages en tot meer zaken die op de plank blijven liggen.

De omschrijving in de nota van criminaliteit baart mij enige zorg. De "kleine norm" die wordt overtreden moet in het vervolg met bestuurlijke boetes worden tegengegaan. Is dit een begin van decriminalisering of gaat het om het oprekken van het begrip "criminaliteit"? Wat verstaat men eigenlijk onder de "kleine norm"? Gaat het om kleinere delicten uit het Wetboek van Strafrecht of gaat het om gedragingen die afwijkend of storend zijn, waarover wellicht een negatief moreel oordeel wordt geveld, ook al gaat het niet om strafbaar gedrag? Indien dit het geval is, zou dit dan ook niet in deze nota thuishoren? Gegeven de bulk van bestaande criminaliteit die eigenlijk niet op een goede manier wordt afgedaan, is het toch niet verstandig om opnieuw de reikwijdte van justitie verder te laten uitdijen?

De heerRouvoet(ChristenUnie)

Een aantal van deze vragen kan ik mij voorstellen, maar het woord "decriminaliseren" begrijp ik in dit verband niet. Ook bij een bestuurlijke boete is er toch geen sprake van decriminalisering?

MevrouwHalsema(GroenLinks)

Formeel gezien, betekent het natuurlijk dat bepaalde kleine delicten uit de sfeer van het strafrecht worden gehaald. Ik begrijp althans dat deze via de bestuurlijke boetes in een ander systeem terechtkomen. Dat zou een vorm van decriminaliseren kunnen zijn. Het kan echter ook betekenen dat gedrag dat tot dusver niet strafwaardig is, juist wel binnen het justitiële systeem wordt getrokken. Dat laatste zou ik niet goed vinden, zeker gezien de grote hoeveelheid criminaliteit die op dit moment al niet opgespoord en vervolgd wordt.

Een ander probleem is dat in de nota Criminaliteit niet precies wordt gedefinieerd. Allerlei vormen van criminaliteit lopen door elkaar: kleine criminaliteit, grote criminaliteit, georganiseerde misdaad, criminele groepen. De maatregelen zijn vrij algemeen van karakter en op elke vorm van criminaliteit is hetzelfde strafrecht van toepassing. Ik vind het bezwaarlijk dat het onderwerp alternatieve afdoeningen in de nota niet ter sprake komt. In 1985 pleitte bij het verschijnen van de nota Samenleving en criminaliteit beleidsambtenaar Van Dijk, die niet bepaald als abolitionist bekend stond, voor het alternatief afdoen van de kleine criminaliteit om zodoende bij politie en justitie ruimte te scheppen voor het strafrechtelijk vervolgen van de zware en georganiseerde criminaliteit. Ik vind het treurig dat dit vijftien, zestien jaar later, ook al is er sprake van experimenten in het alternatief afdoen van criminaliteit, nog steeds geen deel uitmaakt van de opvattingen van justitie op het terrein van criminaliteitsbeheersing. Dat is een grote tekortkoming en ook een gemiste kans, omdat deze methode nu juist de mogelijkheid creëert om de grote druk op politie en justitie te verminderen.

Omdat de definities van criminaliteit door elkaar lopen, is er nauwelijks sprake van prioriteitsstelling en dat is een groot probleem. Ik weet dat dit een zaak van de regiokorpsen is, maar hieraan had in de nota toch aandacht besteed moeten worden. Ik had graag gezien dat de ministers een hogere prioriteit leggen bij de zware criminaliteit. Het is volstrekt onduidelijk wat de ministers belangrijk vinden. Voor de GroenLinksfractie is het heel helder: zware criminaliteit moet de meeste aandacht krijgen. Daarnaast is het ook van belang dat kleinere delicten worden vervolgd. De meeste aandacht moet echter met name uitgaan naar geweldscriminaliteit en zware criminaliteit.

Het is de vraag welke taak het ministerie van Justitie met name heeft op het terrein van preventie. Echte preventie ligt toch buiten het terrein van Justitie, maar bij de ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, VWS en ook Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Ik hoor de minister van Binnenlandse Zaken "Onderwijs" fluisteren en dat ministerie mag ik natuurlijk niet vergeten. Ik dank de minister voor deze toevoeging. Bij strafrechtelijke preventie gaat het voor mijn gevoel met name om de preventie van recidive. De betrokkenen bevinden zich namelijk binnen het justitiële domein en op hen moeten de preventieve activiteiten van de minister zich richten. De enige concrete maatregel die in het kader van preventie wordt genoemd, is de oprichting van een landelijk kenniscentrum. Dat vond ik nogal teleurstellend, want dat veronderstelt dat de lokale preventie-initiatieven nog steeds niet echt op landelijk niveau worden verzameld. Ik mag toch veronderstellen dat dit al jaren gebeurt? Verder kan ik mij niet zo goed voorstellen welke bijdrage dit, misschien los van overlegcircuits, zou kunnen leveren aan preventie.

Omdat de preventie van recidive volgens mij de kern van het ministerie van Justitie is, ontbreekt er mijns inziens een aantal onderwerpen in de nota. Zo hebben de heer Dittrich en ik ongeveer twee jaar geleden een motie ingediend die ertoe strekte, behandeling in gevangenissen mogelijk te maken. Dit was gebaseerd op het toenemende aantal psychisch gestoorden en persoonlijkheidsgestoorden dat in gevangenissen rondloopt en vaak deel uitmaakt van de harde kern van recidivisten. In de nota wordt daarover eigenlijk niets meer gezegd. Ik weet niet of ik daar nu de conclusie uit moet trekken dat dit na een jaar van enthousiasme weer is weggezakt, of dat het inmiddels zo vanzelfsprekend is geworden dat het niet nodig werd gevonden om er in de nota separate aandacht aan te besteden. Voor ons is dit een heel belangrijke maatregel en daarom wil ik graag een toelichting van de minister op de huidige stand van zaken, want die hebben wij al een hele tijd niet gehad.

Ik zal nu ingaan op de taak- en leerstraffen. Wij weten dat zich terzake in de komende jaren grote tekorten zullen voordoen, in 2006 oplopend tot 7000 plaatsen. Hierover hebben wij ook al een discussie gehad tijdens het overleg over het capaciteitstekort in het gevangeniswezen. Ik had terzake eigenlijk concrete maatregelen van de minister verwacht. Wij gaan er nog altijd van uit dat de taak- en leerstraffen een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de preventie van recidive.

Wat de Wallagecellen betreft, realiseer mij dat ik zo langzamerhand een kapotte langspeelplaat aan het worden ben. Maar ik moet ook wel, want bij de grote bedragen die de minister los heeft weten te krijgen van minister Zalm, komt de schamele 6 mln gulden voor de Wallagecellen maar niet los. Ik geef nog maar eens aan dat zelfs de Wetenschappelijke raad voor het regeringsbeleid er al in 1989 bij monde van de heer Geelhoed op heeft gewezen dat dit soort regimes, die de vorm kunnen aannemen van een carrousel van "op en af", juist recidiveverhogend werken. Het gaat immers om de kleine "veelplegers", die vaak verslavingsproblemen hebben en vaak een paar maanden op en een paar maanden af gaan. Als zij in de cel zitten, zitten zij alleen maar achter de deur, terwijl er nauwelijks begeleiding is en nauwelijks mogelijkheden zijn om beter in te treden. Dat helpt niet in het verminderen van recidive. Als de minister vermindering van recidive belangrijk vindt, had hij die 6 mln gulden toch wel bij elkaar moeten kunnen krijgen.

In de nota wordt ook weinig gesproken over de vermindering van de tekorten in het gevangeniswezen. Dat vind ik raar, omdat dit bij criminaliteitbeheersing juist een heel belangrijke factor is. Daarnaast zijn er nog de wachtlijsten en dus de mensen die niet goed aan bod komen. Wij weten allemaal dat dit niet werkelijk helpt bij het verminderen van criminaliteit. Ik vind het dan ook jammer dat dit niet uitgebreid in de nota wordt besproken.

Er is sprake van een uitbreiding van de capaciteit van de reclassering. Waar die precies toe moet leiden, is mij niet geheel duidelijk. Niet besproken worden de grote organisatorische problemen bij de reclassering, terwijl die zich al vele jaren voordoen en de minister van Justitie al een paar keer op een reprimande van de Algemene Rekenkamer zijn komen te staan. Ik had ook hier concretere maatregelen verwacht.

De heerRouvoet(ChristenUnie)

Mevrouw Halsema zei dat de invalshoek van Justitie bij preventie alleen te vinden is in het voorkomen van recidive. Doet zij daarmee de invalshoek van Justitie niet schromelijk tekort? Juist het tegengaan van de kleine normoverschrijding kan preventief werken. Ik noem daarnaast de controle op verboden wapenbezit. Dat is toch ook een vorm van preventie die tot de kerntaken van Justitie behoort?

MevrouwHalsema(GroenLinks)

Ja, dat ontken ik niet. Natuurlijk kan ook dat een verantwoordelijkheid van de minister van Justitie zijn. Tegelijkertijd wordt ook op het ministerie van Justitie gediscussieerd over de vraag of justitie moet vermaatschappelijken en zo doende preventieve taken, die eigenlijk bij andere instanties thuishoren, moet overnemen of zich juist moet concentreren op de mensen die al voorkomen in het justitiële circuit en de preventie van risicogroepen moet overlaten aan anderen. Ik ben er altijd een voorstander van dat preventie van risicogroepen door andere ministeries en andere verantwoordelijken wordt gedaan dan Justitie, want ik vind het slecht als mensen te snel in het justitiële circuit terechtkomen. Dat neemt niet weg dat bijvoorbeeld de controle op verboden wapenbezit, maar ook de HALT-sancties een preventieve verantwoordelijkheid kennen die door de minister serieus moet worden genomen.

Dan kom ik op het functioneren van het handhavingsapparaat. De nota kent veel intentieverklaringen: investeringen en uitbreidingen en het verbeteren van het functioneren. Een van de punten die terugkeren, is het verbeteren van de informatiehuishouding. Zo langzamerhand word ik daar een beetje kortademig van. Conclusie nr. 7 luidt dat de informatiehuishouding van dusdanig niveau moet zijn dat zij de opsporing ondersteunt. Halleluja! Dat dit nu nog als intentieverklaring moet worden opgenomen, vind ik somber stemmend. Er wordt gesproken over de introductie van het elektronisch proces-verbaal. Hoe lang gaat dat duren? In welke mate is het volgens de minister mogelijk om bijvoorbeeld de uitwerking van processen-verbaal over te laten aan burgerpersoneel? Het vermindert de druk op het politieapparaat. In dit stadium is het moeilijk te overzien welke haken en ogen daaraan zitten, maar het lijkt mij de moeite waard om na te gaan of dat geïntroduceerd kan worden.

De internationale samenwerking. Er is nog steeds een probleem met het verstrekken van informatie aan Europol. Ik heb de minister van Justitie de afgelopen weken meermaals gevraagd welk initiatief hij neemt om de informatieverschaffing aan Europol te verbeteren. Ik heb daar nog geen antwoord op gekregen.

Anderen hebben al vragen gesteld over het blijven liggen van verzoeken om rechtshulp. Om welke aantallen gaat het en wat wordt daar op dit moment aan gedaan? Uit de maatregelen die worden genomen en de conclusies die worden getrokken rond het handhavingsapparaat blijkt dat de investeringen en de voorstellen tot verbetering nogal vaag blijven. Onduidelijk is bijvoorbeeld welke richting de investeringen krijgen en welk tijdpad daarbij moet worden gevolgd. Ik noem de extra capaciteit van de politie, de extra capaciteit voor de rechterlijke macht of de verbeteringen van het functioneren. Ook bij de raming van de kosten is nauwelijks aangegeven op welke termijn een en ander zichtbaar moet zijn en aan welke termijn de ministers gehouden kunnen worden. Ik pleit er daarom voor om een investeringsplan aan de Kamer te zenden waarin de investering wordt voorzien van een tijdpad en een duidelijke doelstelling. Daardoor zijn wij in staat om de vorderingen te controleren bij de vele verbeteringen die de ministers voorstaan.

Bij een aantal verbeteringen blijft onduidelijk wat ik mij daarbij moet voorstellen. In conclusie nr. 6 is sprake van een redelijke opsporingsinspanning die verwacht mag worden. Wat moeten wij daaronder verstaan? Hetzelfde geldt voor de resultaatsverplichting die aan de politie wordt opgelegd. Hoe wordt deze gekwalificeerd, gekwantificeerd en controleerbaar gemaakt voor de Kamer. In conclusie nr. 10 is sprake van een beleids- en beheerscyclus met afspraken met de ministers over de resultaten in de opsporing. Ik wil graag informatie over de aard van die afspraken. Hoe wordt het woord "redelijk" daarin geoperationaliseerd?

Er is een apart hoofdstuk gewijd aan de georganiseerde misdaad en aan criminele groepen en netwerken. Ik snap niet dat er verschillende definities en verschillend beleid op worden losgelaten, want in mijn beleving is dit hetzelfde. De conclusie van de commissie-Fijnaut was nu juist dat georganiseerde misdaad criminele netwerken en groepen was. Ik vind het gek dat het hier is opgesplitst. Bij de criminele groepen gaat het om 200 groepen. Dat is de oude opsomming volgens de oude definitie waarover wij al vaker hebben gediscussieerd. Deze is plotseling wel van toepassing op criminele groepen, maar niet op georganiseerde misdaad.

In de nota wordt helemaal niet uitgelegd wat georganiseerde misdaad dan is, maar er blijkt wel dat die 200 criminele groepen tot dusver helemaal niet zijn onderzocht en vervolgd. Moet ik hieruit de conclusie trekken dat er helemaal geen criminele groepen worden onderzocht of vervolgd? Is het aantal in de tussentijd veel groter geworden? Hoe komt die definitie tot stand en waar hebben wij het eigenlijk over?

De heerRouvoet(ChristenUnie)

Het gevaar is dat wij een terminologische verwarring krijgen en dat lijkt mij niet handig. Het begrip "georganiseerde criminaliteit" wordt wel degelijk gedefinieerd op pag. 27 van de nota. Dat is de definitie van de groep-Fijnaut en van de enquêtecommissie. Ik heb het zo gelezen dat wij niet toekomen aan 200 van de groepen die daaronder vallen, maar dat wij daar wel aan toe moeten komen en dus 1000 extra mensen moeten hebben. Dat lijkt mij een heel voor de hand liggende lezing.

MevrouwHalsema(GroenLinks)

Ik heb het gevoel dat er twee vormen van georganiseerde misdaad ontstaan. Dan is het een definitiekwestie. Ik heb begrepen dat het bij georganiseerde criminaliteit in Nederland tot dusver ging om 200 groepen. Dat wordt in de wetenschap beschouwd als een veel te hoog aantal. In de nieuwe publicatie van Bovenkerk wordt er ook weer gehakt van gemaakt. Als het een groter aantal is geworden, vraag ik mij af hoeveel criminele groepen wij hebben en welk percentage op dit moment wordt onderzocht en welk percentage niet. Dat blijft onduidelijk.

De doorlooptijd van de rechtbanken en de kantongerechten moet in vijf jaar worden teruggebracht van acht naar zes maanden. Wij steunen dit streven volledig. De vraag is hoe dit wordt bewerkstelligd en wie hierop kan worden aangesproken.

Justitie in de buurt wordt versterkt. Daarbij doemt plotseling het begrip front office op naar aanleiding van een experiment in Eindhoven. Ik ga ervan uit dat dit hetzelfde is. Hoe gaat de versterking van justitie in de buurt er precies uitzien? Wij zijn zoals bekend voorstander van uitbreiding van justitie in de buurt. Het moet een soort maatschappelijk bureau worden waarin heel veel organisaties elkaar treffen.

In de nota heb ik een vorm van criminaliteit gemist, te weten de organisatiecriminaliteit. Als het strafrecht zou moeten worden uitgebreid, moet het daarop toezien. Uit publicaties van Hoogenboom blijkt bijvoorbeeld dat interne bedrijfsfraude en verduistering heel grote vormen kunnen aannemen. Tegelijkertijd worden zij door veel bedrijven met de mantel der liefde bedekt en treden deze vormen van criminaliteit zelden naar buiten. Wij vinden dat slecht, omdat er een publiek belang bij in het geding is vanwege de economische effecten, de positie van werknemers en dergelijke. Wij stellen dan ook een meldplicht voor bij het openbaar ministerie, bijvoorbeeld vanaf een bedrag van ƒ 25.000. Voelt de minister daarvoor? Een neveneffect zou kunnen zijn dat het functioneren van de forensische accountants daarmee zichtbaarder wordt en ten dele onder de verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie kan worden gebracht. Mijn fractie zou dat een goede ontwikkeling vinden.

De heerDittrich(D66)

U spreekt over meldplicht. Bedoelt u daarmee dat als in een organisatie bijvoorbeeld ƒ 30.000 verdwenen is, het bedrijf dit moet melden aan justitiële autoriteiten?

MevrouwHalsema(GroenLinks)

Ja, dat zou ik mij goed kunnen voorstellen.

De heerDittrich(D66)

Het bedrijf kan dan niet meer de afweging maken, dit niet te melden? Als men bijvoorbeeld weet wie het gedaan heeft, kan men geen andere maatregelen nemen?

MevrouwHalsema(GroenLinks)

Nee. ƒ 25.000 is natuurlijk een arbitraire grens, maar vanaf een bepaald bedrag is er ook een publiek belang in het geding en niet alleen een bedrijfsbelang. Bedrijven mogen mijns inziens daarom wel degelijk verplicht worden gesteld, fraude of verduistering te melden.

Tot slot wil ik nog iets zeggen over het conflictje tussen de minister van BZK en de heer Van de Camp over het rapport-Van Riessen. De minister koos voor de aanval, wat natuurlijk altijd de beste verdediging is. Wat mij vooral verbaasde in het verweer van de minister was dat hij het schijnbaar normaal vindt dat een conceptrapport bij de pers terecht komt, zonder dat de Kamer het kent. Ik zou van de minister willen horen dat hij een onderzoek instelt naar het lekken van dat rapport. Ik vind dat lekken nogal kwalijk. Ofwel een rapport is openbaar en gaat naar de Kamer en de pers, ofwel het is niet openbaar en dan is het gek dat het wel bij de pers terecht komt.

De heerRouvoet(ChristenUnie)

Voorzitter. De eerste twee alinea's van de nota tonen een groot contrast dat voor mij de kern van de nota vormt. In de eerste alinea schrijven de bewindslieden dat criminaliteitsbeheersing al heel lang speerpunt is van het kabinetsbeleid waarin veel geïnvesteerd is. In de tweede alinea lees ik dat de omvang van de criminaliteit zorgen blijft baren, dat er een hoog niveau van de criminaliteit is, achterblijvende ophelderingspercentages, toename van het geweld, lage pakkans, veel wordt niet aangepakt in verband met capaciteitstekorten, er zijn te lange doorlooptijden en te hoge recidive, achterblijvende uitgaven en dergelijke.

Deze eerste twee alinea's vormen een trieste balans die ik als volgt samenvat: de inspanningen van de overheid ter bestrijding van de criminaliteit houden geen gelijke tred met de ontwikkelingen in de criminaliteit. Er is een pijnlijk handhavingstekort dat vooral bestaat uit gebrek aan toezicht, een te lage pakkans, een te trage afdoening en te weinig effectieve interventies. Op pag. 10 worden de problematische gevolgen van de hoge mate van non-interventie en de traagheid van de interventies die wel plaatsvinden nog eens op een rijtje gezet. Van de tien noem ik er drie: het slachtoffer komt in de kou te staan, het risico van eigenrichting, willekeur. Kortom, daar word je niet vrolijk van.

Ik erken dat er in de achterliggende jaren een en ander is gebeurd. De nota geeft daarvan een opsomming middels de versterking van de vijf schakels in de strafrechtelijke keten. Ik vind dat wij er oog voor moeten houden dat er minder en niet beïnvloedbare factoren zijn die criminogeen werken of kunnen werken. Zo worden de technologische ontwikkelingen genoemd op pag. 20. Ook de sterke kanten van de economie zijn in dit verband zwakke plekken: goede infrastructuur, open grenzen, mainports en grote mobiliteit. Dit alles mag gezegd worden. Het moet ook erkend worden door de Kamer. De harde feiten zijn echter dat de geregistreerde misdaad sinds 1960 is vertienvoudigd, dat er naar schatting van de regering jaarlijks zo'n vier miljoen misdrijven plaatsvinden, dat het ophelderingspercentage schrikbarend laag is met circa 15%, dat het absolute aantal opgehelderde misdrijven sinds 1990 daalt en dat ieder jaar een op de vier Nederlanders slachtoffer van een misdrijf wordt. Ruim vijf miljoen mensen in dit land geven aan zich wel eens of vaak onveilig te voelen. Dat is, alles bij elkaar, geen best beeld. Ook internationale vergelijkingen, zowel wat betreft de omvang van de criminaliteit als de politiecapaciteit, vallen voor Nederland niet zo best uit.

Cijfers hebben een relatieve betekenis. Cijfers alleen zeggen niet alles, zo schrijven de bewindslieden. Zij stellen echter ook dat "De onontkoombare conclusie is dat Nederland internationaal gezien zeker niet gunstig scoort als het gaat om ontwikkelingen in de criminaliteit en zelfs achterloopt als het gaat om investeringen in opsporing en strafrechtelijke handhaving". Dat is allemaal nogal wat, zeker na de vaststelling dat het al heel lang speerpunt van beleid is en er al veel in geïnvesteerd is. In een van de kranten las ik het iets bondiger: Nederland staat internationaal te kijk. Bijna nergens is zo weinig politie beschikbaar en is de pakkans zo laag.

Tegen deze sombere achtergrond vindt mijn fractie de nota te laat. Ik vind de verwijzing naar de motie van de Kamer, waarop het een reactie is, niet kunnen volstaan als verweer van de regering. De nota had een initiatief van de regering kunnen en moeten zijn, om in de eigen ambtsperiode het nodige op de rails te zetten. Ik vind hem te mager en ik vind hem ook te weinig ambitieus. Er staan natuurlijk goede voornemens in en enkele verbeteringen. Hier en daar proef ik bijna een sfeer van: het zou al heel mooi zijn als wij kunnen voorkomen dat het nog erger wordt.

Ook ik val over de term criminaliteitsbeheersing. Ik heb de nota niet digitaal ter beschikking en heb de nota er dus niet op gescreend. Als ik het goed heb gezien, komt de term bestrijding welgeteld een keer in de nota voor. Voor het overige wordt er, zelfs als het gaat over wat de burger van de politie verwacht, gesproken in termen van beheersing van de criminaliteit, zoals op pag. 16. Dat lijkt mij typisch een geval van projectie. De burger wil gewoon dat de criminaliteit bestreden wordt en dat er minder criminaliteit plaatsvindt. Wat dat betreft vind ik het rapport van Van Riessen helder. Daar wordt voortdurend gesproken over criminaliteitsbestrijding. Zo hoort het ook. Sterker nog, de werkgroep-Van Riessen pleit ervoor om een andere lading te geven aan het begrip criminaliteitsbestrijding. Er moet domweg, aldus de werkgroep, minder criminaliteit zijn. Dat lijkt mij helderder dan te spreken van criminaliteitsbeheersing, waarin een sfeer van berusting kan worden geproefd.

De heerVan Oven(PvdA)

Begrijp ik dat de heer Rouvoet een conceptnota in bespreking brengt die de Kamer nog moet ontvangen?

De heerRouvoet(ChristenUnie)

Ik breng niets in bespreking. Als goed Kamerlid lever ik mijn inbreng, beschikkend over alle kennis die ik heb. Daartoe behoort het werkdocument Misdaad laat zich tegenhouden. Ik heb dat kunnen lezen en ik maak daarvan gebruik voor mijn inbreng. Ik stel het niet aan de orde. Het staat niet op de agenda. Ik vond het belangrijk om hier te melden dat er stukken in de omloop zijn die wat steviger spreken over criminaliteitsbestrijding dan de nota doet. Daarmee is niks mis. Als je ergens netjes om vraagt, krijg je soms dingen. Dan moet je overigens wel weten waar je het vraagt.

Sprekend over ambitie heb ik op mijn netvlies de garantie van de vorige minister van Binnenlandse Zaken. Die zei met zoveel woorden dat Nederland in het jaar 2002 veiliger moet zijn en dat wij hem daarop mochten afrekenen. Dat is een sfeer die ik in deze nota te weinig tegenkom. Daar komt bij dat uit de brief en de nota kan worden afgeleid dat de aanbevelingen in de nota ofwel zien op reeds in gang gezet beleid ofwel zien op de volgende kabinetsperiode. De ambities die er zijn, komen voor rekening van de opvolgers van deze bewindslieden. Ik wijs ook op hoofdstuk vier, dat over de kosten gaat. Kortom, ik mis bij de bewindslieden de ambitie om in hun ambtstermijn alles uit de kast te halen om de criminaliteit te lijf te gaan, de veiligheid van de burgers te vergroten en via het stellen van concrete, gekwantificeerde doelen aanspreekbaar te zijn op de resultaten van hun beleid. Als wij ons dan ook nog realiseren dat het Sociaal en cultureel planbureau eerder dit jaar heeft berekend dat in de periode 1999-2006 sprake zal zijn van een stijging van de criminaliteit met 14%, dan is er naar mijn mening reden genoeg om alle registers open te trekken. Het rapport-Van Riessen heeft het over een oplopend handhavingtekort. Verwachten de ministers dat ook met deze maatregelen het handhavingtekort verder zal oplopen?

Ik kom bij de oorzaken en de aanknopingspunten voor de aanpak. Ik onderstreep het belang van preventie en vroege hulp, wat in de nota ook goed naar voren komt. Dat kan gepaard gaan met het zich bezinnen op de vraag in hoeverre de privacy een belemmering vormt – mag vormen of moet vormen – voor andere, nieuwe maatregelen. Aantasting van de privacy kan horen bij een adequate aanpak van onveiligheid en criminaliteit. Dit moet uiteraard wel proportioneel zijn. Uit mijn mond hoort u geen onverkorte pleidooien om de politie klakkeloos meer bevoegdheden te geven, maar wij moeten de vraag onder ogen zien of de balans op bepaalde punten niet doorslaat. Om een voorbeeld te geven, ik vind de wens van de politie om meer mogelijkheden te hebben om te controleren op verboden wapenbezit niet onredelijk. Over dit soort zaken wil ik verder praten en denken, ook omdat nu soms de verleiding bestaat om de marechaussee daarvoor te "gebruiken", omdat zij soms over bevoegdheden beschikt waarover de politie op dat moment niet kan beschikken.

MevrouwHalsema(GroenLinks)

U wilt overwegen of de politie extra bevoegdheden moet krijgen om verboden wapenbezit aan te pakken. Wij hebben toch juist een wet aangenomen die daarop toeziet? Of liever gezegd: u hebt die wet aangenomen. Wij kennen het effect van die wet toch nog helemaal niet? Doelt u op deze wet of wilt u alweer verder gaan?

De heerRouvoet(ChristenUnie)

Op welke wet doelt u?

MevrouwHalsema(GroenLinks)

Ik doel op het initiatiefwetsvoorstel-Van de Camp.

De heerRouvoet(ChristenUnie)

Het betreft een specifieke maatregel, namelijk preventief fouilleren als gevolg van de "Millinxbuurtinitiatieven". Bij de politie leeft echter nog steeds de wens om, naast het controleren van de staat van het voertuig en het alcoholgebruik, ook in de kofferbak te kunnen kijken. Dat soort maatregelen zou mijn fractie op bredere schaal willen zien en het gaat dan niet alleen om de specifieke situaties waarop het initiatiefwetsvoorstel van de heer Van de Camp van toepassing is. Dat werd inderdaad door mijn fractie gesteund en – zo zeg ik tegen mevrouw Halsema – dat is door de Kamer aangenomen. Als ik de signalen van de politie begrijp, is er echter sprake van een breder levende wens. Ik vind dat niet zo'n gek verzoek.

MevrouwHalsema(GroenLinks)

De heer Van de Camp kan dit beter uitleggen dan ik, maar volgens mij bestond zijn wetsvoorstel uit twee delen, zowel uit het preventief fouilleren als uit ruimere bevoegdheden voor de politie in algemene situaties. Ik verkeer dus in de veronderstelling dat hierover recentelijk wetgeving is aangenomen, waarvan wij de effecten nog niet kennen. Welke verdere maatregelen heeft de heer Rouvoet in gedachten?

De voorzitter:

Voor de luisteraars merk ik op dat de heer Van de Camp zit te knikken.

De heerRouvoet(ChristenUnie)

Dat is waar. De politie weet heel goed dat er een initiatiefwetvoorstel van de heer Van de Camp is geweest. In de signalen die de politie heeft afgegeven – zij wil meer mogelijkheden om naast de reguliere controles te kunnen controleren op verboden wapenbezit – zijn de mogelijkheden van het initiatiefwetsvoorstel-Van de Camp al verdisconteerd. Als dat niet het geval is, is het probleem van de politie met het in werking treden van het initiatiefwetsvoorstel van de heer Van de Camp opgelost. Ik had de indruk dat de wens breder leefde en ik stel mij daarvoor ontvankelijk op.

Voorzitter. Ik heb zelf onlangs bij een debat over het alcoholbeleid – dat is weliswaar een heel ander terrein, maar het is hieraan gerelateerd op het punt van het geweld op straat – een ander voorstel gedaan dat ook in de sfeer van de preventie ligt. Ik heb namelijk voorgesteld om het artikel over openbare dronkenschap, artikel 453 Wetboek van Strafrecht, te concretiseren door er een alcoholpromillage aan toe te voegen. Onder bepaalde omstandigheden kan de politie met een blaastest het alcoholpromillage van bepaalde personen vaststellen, waardoor geweld op straat wellicht kan worden voorkomen. Dat sluit aan bij een voorstel dat de VVD-fractie van de gemeenteraad van Amsterdam onlangs heeft gedaan. De politie vond dat een creatief idee. Het lijkt mij dat wij hier ook iets moeten doen om te voorkomen dat iemand met te weinig bloed in zijn alcohol een volgend slachtoffer van zinloos geweld tegenkomt.

Preventie moet natuurlijk ook verdergaan. Op dat punt is de nota nogal mager. Ik las op pag. 16 iets over normbesef en geweten, over sociale controle en dat ook andere instanties een rol kunnen spelen. Van mij zou dat meer aandacht mogen krijgen. De nota gaat bijvoorbeeld niet in op de invloed die de politiek kan hebben op maatschappelijke verschijnselen die criminogeen kunnen werken. Factoren als individualisering en matige gezinsomstandigheden worden wel genoemd, maar mij dunkt dat de politiek zich moet afvragen in hoeverre zij daar zelf een rol in kan spelen. Zij mag niet terugschrikken omdat de overheid op die terreinen zogenaamd niets te zeggen heeft, integendeel.

Een kanttekening maak ik bij de stelling op pag. 49 van de nota, waar staat dat van burgers mag worden verwacht dat zij hun woning in redelijke mate beveiligen tegen inbraak en dat wie zo passende maatregelen treft, ook moet ervaren dat politie en justitie hem daarbij ondersteunen. Ik wil de eigen verantwoordelijkheid van burgers zeker niet wegpoetsen, maar wil ervoor waken dat de zaken worden omgedraaid: namelijk dat het zelf nemen van maatregelen bijna een voorwaarde voor de politie wordt om op te treden. Die indruk kan namelijk licht ontstaan en de ministers zouden mij een dienst bewijzen als zij dit met kracht zouden tegenspreken. Ik vind namelijk dat de burgers wel op de politie moeten kunnen blijven rekenen, al is het niet verkeerd dat zij worden gewezen op hun eigen verantwoordelijkheid. Dit hangt allemaal samen met de vragen die collega's stelden over de redelijke opsporingsinspanning. Het mag niet zo zijn dat die onredelijk wordt als de burgers er zelf naar de smaak van de politie te weinig aan hebben gedaan.

Over de capaciteit zal ik kort zijn; daar is al veel over gezegd en geschreven, evenals over de verhouding tussen wat het korps beheerdersberaad en de raad van hoofdcommissarissen indertijd vroegen. Ik heb de indruk dat een gat van een slordige 3000 fte's zit tussen wat toen werd gevraagd en wat het kabinet te bieden heeft. In de vorige kabinetsperiode konden politiemensen niet worden geteld, nu worden ze volgens mij slim geteld. Maar als we de toezichthouders en de 2000 fte's arbeidstijdverlenging eraf zouden halen, dan zit er nog een gat van 3000 fte's tussen wat de ministers voorstellen, namelijk een feitelijke uitbreiding van 5000 fte's, en wat indertijd werd gevraagd, namelijk een echte uitbreiding van 8000 fte's. Het lijkt allemaal wel over hetzelfde te gaan, maar het is niet helemaal hetzelfde. Ik sluit mij aan bij de vraag van onder anderen de heer Dittrich over het optimisme in de aanname dat ongeveer 80% van de politiemensen gebruik zullen maken van de arbeidstijdverlenging; nu is dat volgens mij slechts 60%.

Van de 1000 fte's voor de opsporing van criminele groepen zijn er 300 fte's bedoeld voor bovenregionale en landelijke diensten, zo schrijven de ministers. Hoe wordt dit aantal verdeeld over de kernteams en het Landelijke recherche team? Zelf pleit ik voor een forse uitbreiding van het Landelijke recherche team. Daar zitten zo'n 60 à 70 fte's, maar gezien de omvang van het probleem is dat veel te weinig. Dat is iets anders dan de opheffing van de kernteams; daar wil ik helemaal niet aan. Ook geen extra laag of hiërarchie, maar een echte uitbreiding van het Landelijke recherche team lijkt mij gewenst naast het zinvolle werk dat de kernteams op hun terreinen doen. Wel vraag ik de minister wat de bovenregionale teams hieraan toevoegen, want volgens mij zal er een grote overlap ontstaan tussen bovenregionale teams en de bestaande kernteams.

Het ontbreken van bevoegdheden voor toezichthouders blijft een nadeel, hoezeer ik ook voorstander ben van extra toezichthouders. Maar weinig bevoegdheden kunnen bijdragen aan een vergroting van het gevoel van onveiligheid. Over de aangifte en opheldering sluit ik mij kortheidshalve aan bij de vragen die anderen hierover hebben gesteld. Maar als de regering stelt dat een stijging van 25% in het ophelderingspercentage zou voortvloeien uit de 2000 extra fte's voor de 80.000 zaken, dan vraag ik mij af hoe haar rekensom in elkaar zit. De regering stelt dat daarmee het percentage opgehelderde misdrijven met 25% kan stijgen. Maar als ik het goed zie, dan zouden wij op een totaal van 19% uitkomen. Het lijkt mij dat iedere zaak die wordt aangepakt, zo gemakshalve als opgehelderd misdrijf wordt aangemerkt. Dat lijkt mij te snel door de bocht, dus graag enige opheldering op dat punt.

Verder nog de digitale recherche en de aparte brief daarover. In de Opportuun van oktober ging hiernaar veel aandacht uit. Projectleider Vriesde van Digitaal blauw zei daarin dat wij niet alles moeten stoppen in de bureaus digitale expertise. Maar dat is precies wat de nota voorstelt, dus dat lijkt mij niet sterk. De kop in Opportuun luidde dat de digitale rechercheur net zo gewoon moet worden als de tactische rechercheur. Dat sprak mij aan, maar nu krijg ik de indruk dat wordt geïnvesteerd in het hobbyisme van enkelingen, en dat terwijl iemand als Vriesde er al heel lang middenin zit en zegt dat de digitale recherche in de haarvaten van de politieorganisatie terecht moet komen. Kortom, zitten wij hiermee op het goede spoor? De organisatorische en technische belemmeringen bij de informatiehuishouding zijn inderdaad ernstig. Dat neemt echter niet weg dat cultuuraspecten, het niet willen delen van informatie, onacceptabel zijn.

Ten slotte wil ik nog iets zeggen over de versterking van de financiële recherche. De regering schrijft dat zij deze vorm van recherche wil versterken. Ik wil echter wel weten hoe zij dat denkt te doen, te meer omdat in het overleg over terrorismebestrijding is gezegd dat de wens bestaat om een en ander te concentreren. Ik herhaal nog maar eens dat ik vind dat men daar zeer terughoudend mee moet zijn.

De heerVan der Staaij(SGP)

Voorzitter. Het is een zorgelijke diagnose die wordt gesteld in de nota: gebrekkig toezicht, sterke onveiligheidsgevoelens en hoge criminaliteitscijfers. Ernstig is verder ook dat uit slachtofferenquêtes blijkt dat ongeveer een kwart van de bevolking slachtoffer van criminaliteit is. Bovendien is het ook nog eens de verwachting dat dit percentage zal toenemen.

De geweldscriminaliteit laat een verharding en een verjonging zien. Als je de nota leest, kom je vaak het woord "hoog" tegen waar je "laag" zou willen zien en andersom. Zo schrijft men over een lage pakkans, lage ophelderingspercentages, lange doorlooptijden in de strafrechtsketen, hoge recidivecijfers, achterstanden in de noodzakelijke investeringen in opsporing en handhaving en aangiftes die op de plank blijven liggen.

Kortom, in de nota wordt in sobere bewoordingen een alarmerend, maar realistisch beeld geschetst van de criminaliteit en het handhavingstekort. Ook in internationale vergelijkingen komt Nederland er slecht af. De misdaad is gestegen en de greep op de misdaad is afgenomen. Je vraagt je af hoe het toch zover heeft kunnen komen.

Voor een goede aanpak van de criminaliteit is het nuttig om die vraag te stellen. Wat zijn de achtergronden van de toegenomen criminaliteit? Volgens de nota zijn het er heel veel. Een deel daarvan ligt buiten het bereik van politie en justitie, zelfs buiten het bereik van de overheid als geheel. Dat is zeker juist geconstateerd. Het is echter wel zaak, grondig inzicht te krijgen in de achtergronden van criminaliteit, juist ook met het oog op een goed preventief beleid. De aanpak van criminaliteit begint bij preventie. Preventie is meer dan het aanbrengen van degelijk hang- en sluitwerk in een woning. Preventie begint namelijk met de overdracht van waarden en normen en gewetensvorming.

De nota is over de structurele oorzaken van de criminaliteit zeer summier. Soms zelfs beperkt en eenzijdig, bijvoorbeeld waar wordt beklemtoond dat delinquent gedrag in sterke mate is verbonden met ongunstige leefomstandigheden en beperkte ontplooiingsmogelijkheden. Ook bij groei van welvaart en toename van kansen en mogelijkheden neemt de criminaliteit immers niet evenredig af.

Hier moeten ook zaken als leefstijl en omgang met vrije tijd uitdrukkelijk in ogenschouw worden genomen. Ik denk dan bijvoorbeeld aan criminaliteit rond uitgaansgelegenheden, maar ook aan alcohol- en drugsgebruik. Verder is geweld in de media een belangrijke katalysator in het daadwerkelijk plegen van geweldsdelicten. Al deze aspecten verdienen blijvende aandacht.

Bij het onderzoek naar achtergronden van criminaliteit zullen wij dieper moeten afsteken. De groei van de criminaliteit is namelijk niet los te zien van de soms onthutsende geestelijke leegte, van instabiele en uiteengevallen gezinnen en van een cultuur waarin "gezag" een lelijk woord is geworden. Al die factoren spelen nadrukkelijk een rol. Het blijft dweilen met de kraan open als men hiervoor geen oog heeft. Kort gezegd: het strafrecht kan niet zonder een goede ethische infrastructuur. Ik weet dat dit niet de kern van deze nota is. In deze nota gaat het immers vooral om de concrete aanpak van het handhavingstekort. Ik wil het echter wel genoemd hebben met het oog op het concrete preventieve beleid.

De nota is op dit terrein nogal mager en bevat slechts een beperkt aantal concrete voornemens. Interessant is wel het voornemen van de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om meer ervaring op doen met het systematisch beoordelen van beleidsvoornemens op criminogene effecten. Hoe wordt dit in het vat gegoten? Welke regels en regelgeving wordt aan deze analyse onderworpen? Gaat het alleen om nieuwe of ook om bestaande regels?

In het kader van de criminaliteitspreventie wordt een kenniscentrum opgericht. Ontstaat er echter zo langzamerhand niet een overmaat aan steun- en informatiepunten? Ik wijs op de SMVP en het informatiepunt lokale veiligheid, maar nog vele andere voorbeelden kunnen worden genoemd. Is dit kenniscentrum daadwerkelijk gericht op een adequate bundeling van de kennis bij de bestaande informatiepunten? Wordt het niet meer van hetzelfde?

In het financiële overzicht valt het op dat slechts een beperkt deel van de extra investeringen is gericht op versterking van preventieve activiteiten. Berust dat niet op een onderschatting daarvan?

Bijzondere aandacht is op zijn plaats voor de oververtegenwoordiging van jongeren en bepaalde groepen etnische minderheden. Er wordt later aan de hand van een afzonderlijke notitie op teruggekomen. Ik heb uit het SCP-rapport begrepen dat het aandeel etnische minderheden zelfs nog wordt onderschat. Van verdachten van de tweede generatie allochtonen wordt veelal alleen de Nederlandse nationaliteit geregistreerd, soms wel en soms niet de andere nationaliteit. Ik pleit ervoor beide nationaliteiten te registreren, niet om daarmee te etiketteren, maar wel om juist het beleid in het kader van de etnische minderheden te kunnen versterken.

Ik kom te spreken over de versterking van de strafrechtsketen. Wij onderschrijven de vier belangrijke speerpunten: intensivering van het toezicht, vergroting van de pakkans, versterking van de opsporing, de opvoering van de snelheid van berechting en de vermindering van recidive. Investeringen op die fronten zijn lang achterwege gebleven. De fouten zijn vooral gemaakt in het verleden tussen 1970 en 1985, zo lees ik in de nota. Moet hieraan niet de conclusie worden verbonden dat ook door dit kabinet te laat krachtig is ingezet? De minister van Justitie verwees tijdens de persconferentie naar de druk in verband met andere wetgeving zoals de opheffing van het bordeelverbod. Het zal duidelijk zijn dat wij dit als een slecht excuus zien. De oplossing van de criminaliteit door het schrappen van strafbepalingen in het Wetboek van Strafrecht vinden wij niet de juiste weg.

De nota is helder in haar analyse vanuit het verleden. Ze is ook helder in wat er allemaal moet gebeuren. In het licht van de bestaande tekorten zijn wij het eens met vergaande investeringen in de strafrechtsketen, ook in kwaliteit, en uitbreiding van de capaciteit.

Ik sluit mij aan bij degenen die hebben gezegd, dat liever over de beheersing van criminaliteit moet worden gesproken dan over bestrijding. Ook met de term bestrijding erken je dat er altijd criminaliteit zal blijven. Er spreekt wel sterk de ambitie uit om de grootst mogelijke afname van criminaliteit te bewerkstelligen en niet te berusten in een stabiel, maar hoog criminaliteitsniveau. Investeringen in de strafrechtsketen zijn ook nodig in het licht van nieuwe ontwikkelingen. Dank in dit verband voor de brief over cybercrime. Wij steunen van harte de acties die op dit terrein zijn ingezet, zoal het nationaal actieprogramma digitaal rechercheren. Op alle fronten, politie, justitie en de rechterlijke macht moet ten aanzien van toezicht van handhaving in de wereld on line een inhaalslag worden gemaakt. Knelpunt is het vinden van voldoende mensen. Uitbreiding van de bureaus digitale expertise is nodig, maar vraagt aanpassingen in het personeelsbeleid, aldus de nota. Wat betekent dit concreet? Forse hogere salarissen? Uitbreiding van de proactieve surveillance krijgt wat mager gestalte. Wij pleiten hier voor een hogere ambitie, ook als het gaat om de kortere termijn.

Forse uitbreiding van toezicht is van groot belang voor daadwerkelijke normhandhaving. Vergroting van de zichtbaarheid van de overheid als toezichthouder in het publieke domein wordt terecht als een speerpunt beschouwd. Over de uitwerking een vraag. Ik beperk mij tot versterking van de gemeentelijke toezichthouders. Die hebben geen strafvorderlijke bevoegdheden. Is niet het probleem dat juist zij in de praktijk op strafbare feiten kunnen stuiten en overdracht aan de politie moet plaatsvinden? Dat is een omweg. Waarom niet nog meer geïnvesteerd in de politiezorg tot op het wijkniveau? Als het gaat over de zogenaamde kleinenormovertreding, mag de reguliere politie niet uit beeld verdwijnen. Het gaat nog steeds om overtredingen – ik denk aan vernielingen – die in het Wetboek van Strafrecht te vinden zijn. Ze mogen niet buiten het strafrechtelijke kader worden geplaatst.

Wat het opsporingstekort betreft, is het ons een doorn in het oog dat thans zoveel aangiften van misdrijven terzijde worden gelegd. Het gaat zeker om 80.000 aangiften. Bij de voorziene capaciteitsuitbreiding is een aandachtspunt dat aan elke aangifte een redelijke opsporingsinspanning dient te worden verbonden. Het hangt af van de ernst van het delict en de opsporingsindicatie. Dat roept nogal wat vragen op. Begeeft men zich met dit onderscheid niet op glad ijs? Onze zorg hierbij is dat dit gemakkelijk aanleiding geeft tot relativering van de te plegen opsporingsinzet, als er wordt gesproken over een redelijke opsporingsinspanning. Ik sluit mij aan bij degenen die op dit punt een vergroting van de ambitie hebben bepleit.

In het kader van de inderdaad broodnodige opvoering van de snelheid van de berechting en de tijdigheid van de justitiële reactie wordt aangegeven dat de minister van Justitie onderzoekt of een aanpassing van het wettelijk kader voor buitengerechtelijke afdoeningen wenselijk is en zo ja, hoe dat kader er uit moet zien. In dit verband is mijn vraag op welke terreinen en in welke richtingen de uitbreiding van de buitengerechtelijke afdoening gezocht en gevonden zou moeten worden. Waarop richt zich nu concreet het aangekondigde onderzoek?

Het volgende vinden wij heel belangrijk in het geheel van deze nota. Dit is de noodzaak van een forse inzet op vermindering van recidive. Terecht krijgt daarbij ook de nazorg van ex-gedetineerden meer nadruk. Uit een vorig jaar verschenen proefschrift van Nelissen over resocialisatie en detentie wordt nog eens stevig onderstreept dat de vooruitgang die tijdens detentie wordt geboekt, bestendigd moet worden door een goede nazorg. De minister zet in dit verband met name in op versterking van de reclassering.

Te weinig uit de verf komt echter de rol die maatschappelijke organisaties hierin vervullen. Exodus wordt als voorbeeld genoemd van een aansprekend project, maar hoe krijgt de steun voor dergelijke initiatieven nu een beleidsmatige vertaling? Voor Exodus heeft de Kamer verleden jaar door middel van een amendement extra geld beschikbaar gesteld bij de behandeling van de begroting van Justitie. Er zijn evenwel meer projecten die op gelijke voet steun verdienen. Vanuit de vaste commissie voor Justitie is er in afgelopen periode een gesprek geweest met de stichting Ontmoeting, die zich met name richt op de problematische groep ex-gedetineerden zonder thuisbasis. Zij heeft inmiddels een subsidieaanvraag ingediend voor ex-gedetineerden zonder thuisbasis. Mijn vraag is: is er voldoende financiële ruimte om dat soort subsidieaanvragen voor dergelijke projecten te honoreren? Het komt regelmatig voor dat zelfs de rechter het project Uit de bak, onder dak van deze organisatie opneemt als bijzondere voorwaarde in het vonnis of mensen op schorsing zo'n programma laten volgen. Dan ligt het toch voor de hand dat daarvoor een vergoeding kan worden toegekend? Ik denk dat het bovendien een belangrijk signaal zou zijn om dergelijke initiatieven krachtig te ondersteunen.

Het pluspunt en het nieuwe van deze nota zijn in kwantitatieve zin de pogingen om een zo reëel mogelijke inschatting te maken van de behoefte, vergezeld van de daarbij passende inschatting van de financiële consequenties. Ik herhaal dat het gaat om een wens voor de toekomst. Niettemin is het positief dat deze slag wordt gemaakt.

Naast uitbreiding is het ook zaak de huidige prioriteitstelling in de inzet van bijvoorbeeld de politie onder de loep te nemen. Is er sprake van een evenwichtige inzet van politiecapaciteit gerelateerd aan de diverse vormen van criminaliteit? Is er nu voldoende inzicht in de verdeling van de tijd die concreet door de politie wordt besteed aan de drieslag handhaving van de rechtsorde, handhaving van de openbare orde en hulpverlening? Naar onze mening wordt een onevenredig groot deel van de politiezorg soms ingezet voor grootschalige evenementen.

Tot slot: wie alle maatregelen op zich laat inwerken, moet vaststellen dat er nog een lange weg te gaan is. Bij de uitvoering van het beleid zijn er nog heel wat hobbels te nemen. Ik noem personeelswerving, opleidingen, aanpassingen en werkprocessen. Politie- en justitieapparaat mogen worden getoetst aan de hand van maatschappelijk relevante prestatie, niet op papieren productie. Het gaat erom dat er daadwerkelijk meer misdrijven opgelost worden en dat daders hun gerechtvaardigde straf krijgen. Omdat het hierbij gaat om een van de kerntaken van de overheid, is het alle inspanning meer dan waard.

De vergadering wordt van 14.30 uur tot 15.15 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik heropen de vergadering en ik maak melding van het feit dat mevrouw Halsema de vergadering heeft moeten verlaten wegens verplichtingen buiten de Kamer.

MinisterKorthals

Voorzitter. Vandaag staan er drie stukken op de agenda, te weten de nota Criminaliteitsbeheersing van collega De Vries en mij van 26 juli jl., mijn brief van 15 augustus over handhaving op de elektronische snelweg en mijn brief van 29 augustus over recidive en reïntegratie. Met de nota Criminaliteitsbeheersing hebben wij willen terugblikken en vooruitzien met de nodige distantie om de hoofdlijnen scherper te kunnen onderscheiden. De nota gaat over problemen en oplossingen op de wat langere termijn. Ik had deze nota aangekondigd in mijn begroting voor 2001. Uw Kamer heeft via de aangenomen motie-Van de Camp de aankondiging ondersteund. Ik had gezegd medio dit jaar met de nota te komen. Dat is gelukt. Van verschillende kanten is dan toch de vraag gesteld waarom ik aan het einde van het derde jaar van het kabinet met de nota kom en niet eerder. Schuif ik niet alle ellende weg naar het volgende kabinet, alsof we over ons graf willen heen regeren? Laat ik daar heel duidelijk over zijn.

Reeds in het eerste jaar, 1999, heb ik mijn departement gevraagd te komen tot een rapport over de benchmarking, welk rapport in 2000 tot stand is gekomen. In dat rapport staan allerlei gegevens en rollen, waar je op een gegeven moment niet omheen kunt. Het beeld dat daaruit voortvloeide, werd enkele maanden later bevestigd door het SCP-rapport 2000. Dat rapport was mede aanleiding om er dieper op in te gaan. Natuurlijk hadden wij in 1998 bij het regeerakkoord al bepaalde financiële middelen gekregen om voor de veiligheid te zorgen. Het was duidelijk dat er geweldig veel nieuwe financiële middelen nodig zouden zijn om daarop verder te gaan. Toen bleek al gauw datgene wat wij nu beschrijven.

Natuurlijk is het niet allemaal nieuw. De heer Van Oven wees op het feit dat ik in 1996 daar reeds op wees. Ik kan u ook zeggen dat ik in 1993 al met het voorstel ben gekomen om 10.000 extra politieagenten aan te trekken. Het gaat echter om de gegevens in hun samenhang en totaliteit en om de consequenties die wij eraan verbinden. Bovendien zijn wij in de afgelopen tien jaar intensief bezig geweest met kwalitatieve inspanningen. Ik denk hierbij aan reorganisaties bij de politie, bij het openbaar ministerie, bij het gevangeniswezen en laatstelijk ook de reorganisatie van de rechterlijke macht. Dat betekent dat je ook daar in kwalitatieve zin aandacht aan moet geven. Op zichzelf is het ook niet nieuw dat je met een nota komt in het derde jaar. Ik denk bijvoorbeeld aan de ISMO-nota, die ook in het derde kabinetsjaar is uitgebracht, en aan de nota Samenleving en criminaliteit. Dat is toch de reden dat ik reeds in het eerste jaar heb aangegeven hieraan wat te willen doen. Ik heb de bouwstenen laten aanbrengen en het jaar daarop hebben wij gewerkt aan deze nota. Het bijzondere van deze nota is in de eerste plaats dat het een kabinetsnota is geworden met daarbij concrete financiële zaken, neerkomend op een totaal van 1,8 mld gulden in 2006. Het is dan aardig om te zien hoe de verkiezingsprogramma's van de verschillende partijen zijn. Van de regeringspartijen komt de VVD inderdaad op 1,7 mld gulden, de PvdA tussen de 1,5 mld en 2 mld gulden en D66 op ongeveer hetzelfde niveau. De ChristenUnie wilde daar wat minder voor uitgeven. Dat betekent dat in het nieuwe regeerakkoord datgene wat in deze nota staat, inderdaad haalbaar is. Ik wijs er ook op dat de ontwikkeling van de criminaliteit gaande is vanaf 1960. Wij hebben een geweldige stijging gezien in 1985. Toen sprak men ten opzichte van 1960 al van een vertienvoudiging van de criminaliteit. Er zijn toen ook stappen gezet. Wij zitten momenteel, als je het vergelijkt met 1960, nog ongeveer op een vertienvoudiging. De criminaliteit op zich is dus de laatste jaren behoorlijk gestabiliseerd.

De nota blikt allereerst terug naar de ontwikkeling van de criminaliteit in ons land in de afgelopen vijftien jaar. Het aantal geregistreerde misdrijven is niet gedaald, maar gelukkig ook niet veel verder gestegen. De explosieve groei van de jaren zestig en zeventig is vanaf medio 1985 tot staan gebracht. De aard van de criminaliteit is echter wel veranderd. De bemoedigende afname van belangrijke vormen van vermogenscriminaliteit gaat helaas gepaard met een groei van geweldsdelicten.

Een tweede manier om de stand van zaken te beoordelen, is een vergelijking met het buitenland. Wij hebben dat op twee manieren gedaan. In de eerste plaats via de al wat langer bestaande internationale slachtofferenquêtes en via de methode van de benchmarking, die ik zojuist heb genoemd. Deze vergelijkingen hebben de situatie zodanig weergegeven, dat dit iedereen de ogen heeft geopend. Ik teken daarbij meteen aan dat een bepaald criminaliteitsniveau onvermijdelijk is in onze moderne samenleving. Onze uitstekende infrastructuur, onze mainports, onze verstedelijking en onze welvaart zijn voorbeelden van factoren die de omvang van de criminaliteit ongunstig beïnvloeden. Ik zeg er ook bij dat in deze nota niet diep is ingegaan op de oorzaken van de criminaliteit. Ik wijs daarvoor naar belangrijke andere stukken die hierover gepubliceerd zijn, maar ook naar de nota Samenleving en criminaliteit uit 1985, die wel degelijk ingaat op de oorzaken van de criminaliteitsstijging.

Voorzitter. Verschillende sprekers hebben het punt naar voren gebracht of er niet te weinig aandacht is geweest voor de preventie. Moet Justitie zich niet beperken tot strafrechtelijke criminaliteitspreventie, het voorkomen van recidive, om in dat verband aan meer preventie te doen? Ik acht voor Justitie een versmalling van criminaliteitspreventie tot het voorkomen van recidive ongewenst. Mevrouw Halsema heeft gelijk als zij stelt dat preventieve maatregelen door anderen dan Justitie moeten worden uitgevoerd. De ervaring heeft geleerd dat een initiërende en stimulerende rol van Justitie nodig is om hen in beweging te brengen en te houden. Die rol moet Justitie ook in de toekomst blijven spelen. Oprichting van een kenniscentrum moet leiden tot minder projecten en meer structurele activiteiten op het gebied van criminaliteitspreventie. Er is veel kennis over criminaliteitspreventie en dat is van het allergrootste belang. Er is ook gevraagd of dit kenniscentrum in een aparte organisatie moet komen. Het is een aparte functietaak, waarbij aansluiting gezocht kan worden bij bestaande organen. We moeten dit uiteraard verder uitwerken, maar zeker niet op voorhand apart. De taakstelling is breder dan het huidige VNG-punt ten aanzien van de lokale veiligheid.

Voorzitter. Het lijkt me goed dat ik nog eens memoreer waarom we de nota geschreven hebben. Dit laat zich samenvatten in een aantal speerpunten. Ik noem er drie. Het gat in de opsporing moet worden gedicht. De reactie moet tijdig respectievelijk tijdiger komen dan nu en de reactie moet effectiever zijn. Begin deze maand is enige ophef ontstaan over de één miljoen aangiftes die niet door de politie onderzocht zouden worden. De ophef heeft ons eigenlijk een beetje verbaasd, want dat cijfer hadden wij in de nota Criminaliteitsbeheersing al genoemd en toegelicht. Het gaat er niet om dat de politie niets doet. Het gaat erom dat er een aantal aangiftes is waarop actie van de politie gevraagd mag worden, terwijl de politie geen capaciteit heeft om dat te doen. Dat zijn er gelukkig geen één miljoen, maar volgens de inventarisatie van het openbaar ministerie 80.000. Dat zijn er wel 80.000 te veel. Dat bedoelen wij met het gat in de opsporing dat moet worden gedicht.

Misschien is het goed om toch even uiteen te zetten hoe wij aan dit getal komen. Er worden 1,1 miljoen aangiftes gedaan en 200.000 zaken worden "spontaan" door de politie gezien. Van de 1,1 miljoen aangiftes zijn er 770.000 zaken zonder opsporingsindicatie en 330.000 met een opsporingsindicatie. Van die 330.000 zaken geldt dat in 25% geen opsporing plaatsvindt c.q. er geen verdere inspanningen door de politie worden verricht. Vandaar dat wij op ongeveer 80.000 zaken uitkomen die niet worden behandeld, terwijl er wel een opsporingsindicatie is. Van 770.000 zaken is er niet of nauwelijks enige opsporingsindicatie. Als daarop een leger politieagenten gezet zou worden, zou dat misschien wat meer opleveren, maar dat is een geweldige inspanning die vooralsnog niet verantwoord is. Wij richten ons primair op de zaken waarbij wel degelijk een daderindicatie is.

De heerVan Oven(PvdA)

Hoe moet ik het antwoord van de minister op de vragen van de heer Dittrich en mevrouw Scheltema dan verstaan? De minister geeft daarin aan dat er bij aangifte, rekening houdend met de zwaarte van het delict, het aanbod van andere zaken en de beschikbare capaciteit, door de politie bezien wordt of er indicaties zijn. Dat geeft toch aan dat het niet alleen gaat om omstandigheden die samenhangen met de aangifte zelf?

De heerVan de Camp(CDA)

Waarom kwalificeert de minister die 770.000 aangiftes als "niet terecht"?

De heerRouvoet(ChristenUnie)

Aangezien ik heb begrepen dat alle collega's inmiddels ook over het rapport-Van Riessen beschikken, durf ik op basis daarvan een vraag te stellen. Valt de ontstane ophef niet in belangrijke mate te verklaren doordat in het desbetreffende, ook in de media terechtgekomen, rapport wordt gesproken over het "negeren van een slordige miljoen aangiftes"? Men gaat uit van dezelfde cijfers, maar komt tot een andere kwalificatie.

De heerVan der Staaij(SGP)

Is het ontbreken van een opsporingsindicatie bij zo'n enorm aantal zaken niet te gemakkelijk een vrijbrief om die zaken dan maar op de plank te leggen? Zou er op zijn minst niet nagegaan moeten worden of er in enig onderzoek meer aanknopingspunten naar voren komen?

MinisterKorthals

Men begint natuurlijk met de zaken waarbij er een opsporingindicatie is. Alle 330.000 zaken met een opsporingsindicatie probeert men op te lossen. Helaas blijven er zo'n 80.000 zaken liggen. Het is goed dat wij dat hebben geanalyseerd.

De heer Rouvoet geeft aan waarom er verwarring is. Het rapport van Van Riessen, dat iedereen ondertussen heeft, is eigenlijk volledig gebaseerd op deze nota. Daarom waren wij er ook enigszins verrast over dat er zoveel ophef ontstond, want wij hadden dit al aangegeven en dat doen wij bij dezen dus weer.

De heerVan de Camp(CDA)

Ik heb gevraagd waarom de minister deze zaken kwalificeert als "niet terecht". Ik zou in dat geval hebben gesproken over "weinig of geen aanknopingspunten voor zinvol onderzoek". Je laat toch geen 770.000 mensen aangifte doen als er vervolgens niets mee kan gebeuren?

De heerVan der Staaij(SGP)

De minister zei dat wij toch wel konden begrijpen dat er werd begonnen met de zaken waarbij sprake was van een duidelijke opsporingsindicatie. Dat begrijp ik zeker, maar ik maak op uit de woorden van de minister dat er ook een punt wordt bereikt waarop deze zaken niet verder worden behandeld. En dat is nu juist het probleem

MinisterKorthals

Natuurlijk zijn deze aangiften wel terecht. Als er wordt aangegeven dat er een bruine fiets is gestolen, is dat een terechte aangifte. Vervolgens is het echter de vraag wat de opsporing daarmee kan doen. Als er verder geen enkele indicatie is, kan er heel weinig mee worden gedaan. Voordat een dergelijke zaak niet verder wordt behandeld, probeert men er bij de registratie en het verdere vervolg uiteraard nog wel achter te komen of er indicaties zijn. Daar blijft het dan over het algemeen bij. Deze zaken zijn in die zin van belang dat zij een beeld geven van de criminele statistieken van waaruit verder gewerkt kan worden. Naar mijn mening wordt er dus wel degelijk werk van gemaakt.

De heerVan Oven(PvdA)

Ik heb nog geen antwoord gekregen op mijn vraag hoe het mogelijk is dat er, zoals de minister in zijn antwoord op vragen van de heer Dittrich en mevrouw Scheltema zegt, rekening wordt gehouden met de zwaarte van het delict, het aanbod van andere zaken en de beschikbare capaciteit. Dat zijn toch "appels en peren" die bij elkaar worden gevoegd bij de beoordeling van de vraag of een aangifte voldoende aanknopingspunten biedt?

MinisterKorthals

Dat geldt voor de categorie van 330.000 delicten waarover het gaat. Daarbij moet ook sprake zijn van een prioriteitstelling als niet nader kan worden opgespoord en vervolgd.

De heerVan Oven(PvdA)

Wat de minister nu zegt is echt onbegrijpelijk. In de antwoorden op de vragen die ik zojuist bedoelde, gaf de minister immers aan dat bij aangifte rekening wordt gehouden met de zwaarte van het delict, het aanbod van andere zaken en de beschikbare capaciteit. Dat slaat op de 770.000 zaken die hij daar in zijn antwoord vlak voor noemde. Ik kan mij niet voorstellen dat dit nu plotseling op de 330.000 zaken slaat en niet op de 770.000.

MinisterKorthals

Bij de 770.000 zaken wordt geregistreerd en vervolgens bekeken of er indicaties zijn om te vervolgen. Als dat niet het geval is, worden die zaken opgelegd. De 330.000 zaken kunnen ook niet allemaal vervolgd worden. Ook daarbij zal de politie een zekere prioriteitstelling moeten hanteren en wordt er gekeken naar de aard van de zaken, de ernst en het aantal indicaties dat er is om al dan niet tot opsporing over te gaan.

De heerVan Oven(PvdA)

Ik zou de minister graag geloven, maar in de antwoorden op de vragen staat het anders. Er staat eerst een alinea over die 770.000. Daar staat dat, mede rekening houdend met de capaciteit, wordt bekeken of deze zaken voldoende aanknopingspunten bieden. Dat zijn naar mijn mening appels en peren. Vervolgens komt de clausule over de 330.000. Ik kan daar niets anders uit lezen dan dat ook de capaciteit een rol speelt bij de bepaling of de zaak voldoende aanknopingspunten biedt door degene die de aangifte opneemt. Hij kan dus van mening zijn dat er misschien wat in zit, maar vervolgens toch besluiten om de zaak in de kast te leggen omdat hij daarvoor toch geen tijd heeft.

MinisterKorthals

Bij die 770.000 zal men zal nooit redeneren in de zin van "ik heb helemaal niks en ik mik het maar in de kast". Wel kan worden geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn van daders en dergelijke. Bij de 330.000 zaken zal moeten worden bepaald welke zaken zullen worden vervolgd.

De heerVan Oven(PvdA)

Is nog onderzoek gedaan naar de zaken waarover werd geoordeeld dat zij geen aanknopingspunten hadden? Zijn die zaken uit de kast gehaald en opnieuw bekeken?

MinisterKorthals

Met 770.000 zaken gebeurt niks en aan 80.000 zaken komt men niet toe. Samen zijn dat 850.000 zaken. Globaal kan worden gesteld dat het daarbij in 75% van de gevallen gaat om vermogensmisdrijven, in 15% om vernielingen en in 7% om doorrijden na ongeval. 5% betreft geweld.

De heerVan Oven(PvdA)

Is nog eens door een derde, dus door een ander dan degene die de aangifte heeft opgenomen, nagegaan of deze zaken inderdaad geen aanknopingspunten hebben?

MinisterKorthals

Dat wordt uiteraard besproken met het openbaar ministerie en wel om de doodeenvoudige redenen dat het OM uiteindelijk moet bepalen met welke zaken het doorgaat. Daar komen die 80.000 zaken uit voort.

De heerVan Oven(PvdA)

Dus die 1,1 miljoen zaken zijn allemaal met het openbaar ministerie besproken?

MinisterKorthals

Dat durf ik zo niet te zeggen, maar dat lijkt mij sterk.

Voorzitter. Ik ga in op de stijging van het ophelderingspercentage. Ik zeg het kort. De redenering komt erop neer dat het huidige ophelderingspercentage van ongeveer 15 of 16 met 25% omhoog gaat. Op basis van de voorstellen die wij nu doen, zal het ophelderingspercentage dus op ongeveer 20 uitkomen. Wij krijgen overigens nog de DNA-wetgeving en de organisatie van politie en justitie wordt verbeterd. Het streven is erop gericht om in 2006 een opsporingspercentage van ongeveer 25 te bereiken.

De heerRouvoet(ChristenUnie)

De som is te makkelijk. In de stukken geeft de minister aan dat, als er straks genoeg mensen zijn om die 80.000 zaken extra aan te pakken, het percentage opgehelderde misdrijven met 25% zal stijgen. De relatie tussen het aanpakken van 80.000 extra zaken met opsporingsindicatie en een stijging van het ophelderingspercentage van 25 gaat mij te rap. Wat is het verband?

MinisterKorthals

Ik meen dat van de 80.000 zaken tussen de 50% of 60% daadwerkelijk wordt opgelost. Dat zijn dus ongeveer 45.000 zaken. Als je die optelt bij de andere opgeloste zaken en dit totaal deelt door het totaal aantal aangiften, kom je uit op zo'n 20%.

De heerRouvoet(ChristenUnie)

Dat sommetje staat in ieder geval niet in de stukken. De stappen zijn nogal groot. Daardoor lijkt het dat iedere zaak die nu extra wordt aangepakt, straks wordt opgehelderd en dat is niet het geval.

MinisterKorthals

Nee, in de stukken staat dat daarmee niet automatisch al die 80.000 zaken worden opgehelderd.

Een ander gat in de opsporing betreft de aanpak van de georganiseerde criminaliteit. Dat heeft twee kanten: er blijven te veel groepen buiten schot en er is nog te weinig sturing in het bovenregionale domein van de opsporing. De discussie daarover is de laatste weken aardig op gang gekomen. In de nota hebben wij daar al aandacht aan besteed, niet alleen vanuit het nationale perspectief, maar ook vanwege onze internationale verplichtingen. Zonder nu al definitieve uitspraken te doen over de precieze vorm zoeken wij naar een krachtiger sturing door het openbaar ministerie, binnen de bestaande structuren, waarbij de band met de regiokorpsen vooral goed gewaarborgd wordt. Er mag geen verwarring zijn over criminele groepen en netwerken, want zij behoren uiteraard ook tot de georganiseerde criminaliteit. De heer Rouvoet heeft daar ook op gewezen.

De tijdigheid wordt langs diverse lijnen aangepakt. Wij hebben een globale, maar wel heel ambitieuze norm geformuleerd, in het bewustzijn dat strafrechtspleging een complex gebeuren is en dat de zorgvuldigheid ook haar eisen stelt. Wij spreken wel van een keten, waarmee een lineair proces wordt verondersteld, terwijl de werkelijkheid een stuk ingewikkelder is. In dat spanningsveld is de ontwikkeling van het concept van de keten een centraal thema in onze nota.

De heer Van Oven sprak over de reductie van de doorlooptijd van acht tot zes maanden. Als ik mij niet vergis, noemde hij dat weinig ambitieus. Hij moet zich wel realiseren dat daar heel wat randvoorwaarden aan zitten: de wettelijke termijnen, de zorgvuldigheid, de complexiteit vanwege de actoren in de keten, de technische en logistieke mogelijkheden en de absorptiemogelijkheden van de rechterlijke macht.

Het WODC gaat nu onderzoeken wat realistische doorlooptijden zijn. Op basis daarvan stellen wij normen per type zaak. Wat is een redelijke norm voor een megazaak, voor de meervoudige kamer, voor de politierechter, voor het kanton? Medio volgend jaar is dat gereed.

In ieder geval kan ik zeggen dat het al een enorme inspanning vergt om de zesmaandentermijn die nu wordt nagestreefd, te realiseren. Sommige megazaken, met veel getuigen die op de terechtzitting worden gehoord, zullen veel langer duren, maar kantonzaken kunnen wellicht nog sneller. Wij krijgen ook steeds meer lik-op-stukzaken, zie ook het jaarverslag van het openbaar ministerie.

De heerVan Oven(PvdA)

De minister kan wel zeggen dat er allerlei andere omstandigheden zijn, maar ik dacht in de nota gelezen te hebben dat 90% van de doorlooptijd wordt besteed aan liggen. Ik heb begrepen dat er onderzoek wordt gedaan naar andere factoren. Ik heb gevraagd of dat resultaat heeft opgeleverd en zo ja, welk. Met die 90% liggen heeft de minister ook 90% bezuinigingstijd in de aanbieding, als het beter op elkaar wordt afgestemd.

MinisterKorthals

Het wordt uiteraard beter op elkaar afgestemd. Ik heb zojuist alle factoren genoemd waardoor het in een heleboel zaken niet eenvoudig is om op korte termijn tot een definitieve rechterlijke beslissing te komen.

De heerVan Oven(PvdA)

In de nota zelf staat dat 90% van de tijd niet wordt besteed. Dat is een kwestie van onvoldoende afstemming in de ketens. Als je dat organisatorisch kunt verhelpen, kom je tot een zeer aanzienlijke versnelling, veel meer dan van acht naar zes maanden.

MinisterKorthals

Ik heb niet de indruk dat dit daadwerkelijk wordt gehaald. Wij zijn over de hele linie bezig om tot meer afstemming tussen de verschillende actoren in de strafrechtsketen te komen. Ik denk daarbij aan de convenanten die bijvoorbeeld het openbaar ministerie maakt met de zittende magistratuur. Als u weet hoeveel problemen dat in het begin veroorzaakte, dan ben ik al blij dat men op het ogenblik over de hele linie tot afspraken komt tussen openbaar ministerie en zittende magistratuur. Natuurlijk kan dat allemaal nog verder verbeteren. Dat hangt af van het aantal rechters in de nabije toekomst, dus van de capaciteit. Daar wordt aan gewerkt.

De heerVan Oven(PvdA)

Wat houdt het onderzoek naar die andere factoren in en welk resultaat heeft dat opgeleverd?

MinisterKorthals

Over die andere factoren verschijnt een rapport waarvan de Kamer medio volgend jaar op de hoogte zal worden gesteld.

Wij stellen voor, zowel de kwaliteit als de kwantiteit te verhogen. De kwantiteit betreft het terugdringen van de bestaande tekorten. De kwaliteit houdt in dat meer moet worden gewerkt op basis van aangetoonde effectiviteit. Ik denk daarbij aan het ontwikkelen van manieren van aanpak die in de praktijk het meest effectief zijn gebleken.

Gesteld is dat in het begin van de nota een ontluisterend beeld wordt geschetst van politie en justitie. De vraag was of eerdere investeringen van honderden miljoenen guldens in de afgelopen jaren wel goed terecht zijn gekomen. Het beeld dat wij schetsen, is inderdaad niet opwekkend, iets wat wij allen overigens al lang hadden kunnen weten. Dat neemt niet weg dat er goede prestaties geleverd zijn in het nabije verleden. Wij beschrijven die ook. Als je nu de stand van zaken opneemt, blijkt echter dat er nog heel veel moet gebeuren. De inhaalslag die vanaf 1985 is ingezet, moet worden afgemaakt. Wij moeten steeds harder lopen om niet verder achterop te raken.

Op criminaliteit zijn heel veel factoren van invloed. Handhaving speelt uiteindelijk bij het terugdringen van criminaliteit een bescheiden rol. Dat je de uitbreiding bij politie en justitie niet meteen terugziet in de dalende criminaliteit is niet zo verwonderlijk. Wij weten nog te weinig om te kunnen zeggen hoe het nu precies met de productiviteit staat. Vandaar dat wij dat gaan onderzoeken, onder meer via de benchmarking tussen de korpsen en door internationale vergelijkingen te treffen.

In de begroting voor 2002 hebben wij, in lijn met de motie-Van de Camp een begin gemaakt met de investeringen tot een bedrag van ongeveer 350 mln gulden. Over de hele linie wordt wel heel makkelijk gezegd dat het een analyse is en dat men het de volgende jaren maar moet oplossen. Ik stel vast dat er vanaf 1985 sprake is van een stabilisatie. Die heeft te maken met de uitbreiding van het aantal politiemensen, de rechterlijke macht en het aantal gevangenissen. Die is onvoldoende gebleken om de bestaande tekorten daadwerkelijk op te lossen.

Volgend jaar zullen wij hierin een bedrag van 350 mln gulden investeren. Dat is geen gering bedrag. Het is belangrijk dat dit gebeurt. Het is een eerste stap op weg naar een regeerakkoord waarbij partijen op grond van de voorliggende nota hun bereidheid zullen moeten uitspreken om tot een verbetering van de huidige situatie te komen. Die 350 mln gulden is ruwweg eenvijfde van de totale investering die wij nodig achten. De rest zal zijn weg moeten vinden in het regeerakkoord van het nieuwe kabinet. Ik heb zo-even al gezegd dat de meeste partijprogramma's spreken over een extra investering van 1,5 mld à 2 mld gulden. Het partijprogramma van het CDA zal daarover binnenkort ook wel uitspraken doen. Tot dusverre is dat nog niet het geval.

Met de nota en de uitvoering daarvan geven wij tevens uitvoering aan de motie van de leden Niederer en Van Heemst die zij indienden bij de behandeling van de begroting van collega De Vries voor het jaar 2001. Versterking van de afstemming en samenwerking in de veiligheidsketen is de essentie van het beleid dat ons voor ogen staat. Via een versterkte invulling van de cycli van "planning and control" en via het VBTB-proces zal gaandeweg meer inzichtelijk worden hoe de budgetten verdeeld zijn en, belangrijker, wat de resultaten en effecten zijn van het geld dat voor veiligheid en criminaliteitsbeheersing wordt uitgegeven.

Behalve de nota Criminaliteitsbeheersing is vandaag ook mijn brief van 21 augustus over recidive, integratie en toezicht aan de orde, waarover ik aanvankelijk op 9 oktober met de Kamer van gedachten zou wisselen. Voorafgaand aan deze brief is in de nota Criminaliteitsbeheersing een afzonderlijke paragraaf daaraan besteed. Ik kom overigens op dit punt uitvoerig terug bij de beantwoording van de vragen die hierover door met name de heer Nicolaï zijn gesteld.

Een ander belangrijk thema uit de nota Criminaliteitsbeheersing, dat vandaag separaat op de agenda staat, is handhaving op de elektronische snelweg oftewel de aanpak van de "cybercrime". De nota Criminaliteitsbeheersing kwam al tot de conclusie dat de aanpak daarvan een krachtige impuls behoeft. In mijn brief van 15 augustus heb ik aangegeven op welke punten ik daarbij de nadruk zal leggen. In de eerste plaats gaat het om het voorkomen van "cybercrime": de gelegenheid om al te gemakkelijk misbruik te maken van computernetwerken moet worden beperkt en de positie van gebruikers van computernetwerken moet worden versterkt. In de tweede plaats constateren wij dat alle opsporingsprocessen de invloed van ICT-ontwikkelingen ondergaan. De door ons voorgestelde actiepunten richten zich dan ook vooral op publiek-private samenwerking op dit terrein en op het vergroten van de kennis bij politie, openbaar ministerie en de rechtsprekende macht van digitale misdrijven en digitale opsporing, investeren in het ontwikkelen van digitale opsporingsmiddelen en uitbreiding van de capaciteit bij de bureaus digitale expertise.

De heer Van Oven vroeg of ten aanzien van de aanpak van "cybercrime" voldaan wordt aan de afspraken die in de JBZ-raad daarover zijn gemaakt. Tegen de achtergrond van de aanslagen in de Verenigde Staten is de aanpak van het actieprogram Digitaal rechercheren nog eens tegen het licht gehouden. In het actieplan Terreurbestrijding is een versnelling op onderdelen van het actieprogramma voorzien. Onder andere zal worden geïnvesteerd in gericht internettoezicht ter bestrijding van de terreur.

Wanneer, zo vroeg de heer Van Oven, is de capaciteit voor internetsurveillance op niveau. De doorlooptijd voor de uitvoering van het actieprogramma Digitaal rechercheren is vijf jaar. Vooruitlopend op de uitvoering van het actieprogramma wordt nu al het internettoezicht in het kader van de terreurbestrijding ingericht. Voor de werving en selectie van personeel van digitaal rechercheren wordt op dit moment een stappenplan opgesteld. Dit stappenplan is op 1 januari a.s. gereed. Na 1 januari kan ik de Kamer nader informeren over de planning voor de capaciteitsuitbreiding in het kader van de internetsurveillance.

De heerVan Oven(PvdA)

Als er ruimte is voor één aandachtsgebied om proactief te rechercheren en als afgesproken is om de aandacht op het terrorisme te richten, betekent dit dan dat de aandacht voor andere misdrijven vervalt?

MinisterKorthals

Nee, stellig niet. Over de gehele linie is er sprake van een uitbreiding van de capaciteit om te rechercheren op deze wijze. Dat betekent dat er juist andere terreinen bij zullen komen waarnaar op internet gerechercheerd zal worden.

De heerVan Oven(PvdA)

De recherche naar terroristische activiteiten zal, naar ik aanneem, onmiddellijk zijn ingegaan.

MinisterKorthals

Ja. Zoals bekend is het actieplan Terrorismebestrijding en veiligheid additioneel, ook ten opzichte van de nota Criminaliteitsbestrijding.

Voorzitter. De heer Nicolaï sprak in dit verband over de GSM-telefoons. Het bericht dat KPN niet meer belangeloos wil meewerken aan SMS-berichten gericht op gestolen GSM-telefoons heeft ook mijn aandacht getrokken. Dit project was een van de genomineerden voor de Hein Roethofprijs, die vanmiddag wordt uitgereikt. Helaas kan ik daarbij niet aanwezig zijn, omdat ik de eer heb in uw midden te mogen zijn. De uitreiking wordt nu bijgewoond door de staatssecretaris, dus het is zeker in goede handen. Ik ben van plan om in het kader van het Nationaal platform criminaliteitsbeheersing met de telecombranche en verzekeraars te overleggen over mogelijke oplossingen en de GSM-bom wordt morgen dan ook geëvalueerd met KPN en de Amsterdamse politie.

De heerRouvoet(ChristenUnie)

Ik kom nog even terug op het punt van de digitale recherche. De minister heeft het wederom over versterking van de Bureaus digitale expertise. Ik ben daarvoor, maar ik vraag mij af of daar nu de focus ligt. Is de minister het eens met de stelling die in Opportuun stond dat de digitale rechercheur net zo gewoon moet worden als de tactische rechercheur? Ik wil niet dat die digitale expertise in een apart hokje in een politiebureau wordt ondergebracht, maar dat zij over heel de politieorganisatie wordt verspreid. Deelt de minister die opvatting?

MinisterKorthals

Het wordt een basisvaardigheid voor de politie, maar daarnaast zullen wij ook specialistische kennis in huis moeten hebben. Mevrouw Halsema maakte de zinnige opmerking dat wij in het verleden te veel specialistische kennis hebben verloren en dat de kennis nu te algemeen is. Zoals bekend is bij de afdeling zedendelicten de specialistische kennis teruggehaald.

De heer Nicolaï heeft een heleboel vragen gesteld. Hij heeft ze ook zeer nadrukkelijk gesteld, dus ik zal ze ook moeten beantwoorden, tenzij iedereen gelukkig is als ik dat schriftelijk doe. Ik denk dat de heer Nicolaï dat niet is, want hij wil de antwoorden natuurlijk onder meer gebruiken voor de begrotingsbehandeling. Hoe kan de recidive worden verminderd? De heer Nicolaï noemde maar liefst 22 punten en een afsluitend punt, hetgeen neerkomt op 23 punten. Daarbij beantwoord ik tegelijkertijd eventuele vragen van andere leden van uw commissie. De Kamer hecht terecht belang aan de vermindering van de recidive. De heer Nicolaï zegt dat het begin er is. Ik zeg dat het een veelbelovend begin is.

De heer Nicolaï vroeg mij hoe ik sta tegenover het idee van de VVD-fractie om wettelijk te regelen dat bij recidive de rechter verplicht is om de straf met een derde te verhogen en dat hij bij afwijking hiervan dit extra moet motiveren. Ik acht zo'n regeling niet nodig, gelet op de verschillende methoden en regelingen die thans reeds bestaan om in het geval van recidive een hogere straf op te leggen. Laat ik vooropstellen dat ik de mening van de heer Nicolaï deel dat een recidivist in beginsel zwaarder moet worden gestraft dan een verdachte die voor een eerste feit terechtstaat. Het Wetboek van Strafrecht geeft in titel XXXI bepalingen over de herhaling van misdrijven. In artikel 421 van het Wetboek van Strafrecht is bijvoorbeeld aangegeven dat bij recidive binnen vijf jaar ten aanzien van vermogensdelicten de op het delict gestelde gevangenisstraf met een derde kan worden verhoogd. Eenzelfde regeling wordt in artikel 422 van het Wetboek van Strafrecht gegeven ten aanzien van geweldsdelicten en in artikel 423 voor recidive bij belediging en dergelijke.

Bij tal van overtredingen in het Wetboek van Strafrecht is recidive een strafverhogingsgrond – dit zijn voorbeelden van de delictspecifieke recidive – en dan kan de rechter een zwaardere straf opleggen. Ook de strafvorderingrichtlijnen – rekwireerrichtlijnen zeg ik tegen de heer Van de Camp – van het openbaar ministerie geven een methode om in te spelen op de recidive. Op het aantal basispunten dat per delict is vastgesteld in het Polarissysteem volgt een verhoging met 10% bij een eerste recidive en met 20% bij meer recidives. Ook door toepassing van deze richtlijn zal een recidivist er slechter van afkomen dan een "first offender". Bovendien wordt in de strafoplegging altijd rekening gehouden met de mate van recidive. Die kan niet alleen tot uitdrukking komen in de soort straf die wordt opgelegd, bijvoorbeeld geen taakstraf meer maar een vrijheidsstraf, maar ook in de lengte van de straf. Als ik heel eerlijk ben, acht ik het niet opportuun om hierover nog meer te regelen. Dit zou ook raken aan de taakverdeling van het strafrecht waarin de rechter de op te leggen straf bepaalt. Naar mijn mening wordt ook met de bestaande middelen voldoende ingespeeld op recidive bij het vorderen, respectievelijk het opleggen van een straf. Het toevoegen van een extra motiveringsplicht als de rechter geen hogere straf oplegt, voegt aan de bestaande mogelijkheden niets toe. De rechter is immers nu al verplicht om de opgelegde straf toe te lichten. Een effectieve aanpak van recidivisten is ook niet per definitie gediend met een verhoging van de strafmaat.

De heerNicolaï(VVD)

Het is bekend dat de strafverzwaring in een beperkt aantal gevallen is geregeld. Ons voorstel is om het voor alle gevallen te regelen. Waarom gebeurt dat niet? Voor wat voor soort delicten zou dat nu niet moeten gelden? En ten tweede hoeft de rechter nu volgens mij niet in zijn vonnis uit te leggen waarom hij niet tot strafverzwaring is overgegaan.

MinisterKorthals

In de wet staat voor welke delicten dit wel nodig is. Voor de andere delicten vind ik een strafverhoging niet nodig. Bovendien blijkt op dit ogenblik uit strafopleggingen dat de rechter ook in het geval van recidive kan wegkomen en dus geen moeite heeft met de strafbedreiging die nu voor het delict geldt. De behoefte hieraan is dus niet zo groot. En wat de toelichting van de straf betreft: iedere rechter moet de straf toelichten. Hij zal in geval van recidive dus zeggen dat hij zwaarder straft omdat er sprake is van recidive.

Nu de moeilijke ad-informandumzaken. Laat ik heel duidelijk zijn: ik wil aan de ene kant in de toekomst naar zoveel mogelijk ad-informandumzaken op de tenlastelegging. Ik zal hierover overleg voeren met het openbaar ministerie, om de doodeenvoudige reden dat dit al een middel is, met name ook voor slachtoffers, om zich op de terechtzittingen te kunnen voegen. Ik vind dat heel belangrijk. Bovendien geeft dit meer duidelijkheid. Aan de andere kant kun je niet alle ad-informandumzaken ook nog eens ten laste leggen want sommige zaken zijn dermate ingewikkeld voor de opsporing, dat het daarmee gemoeide tijdsbeslag de behandeling van de zaken niet rechtvaardigt. Ik denk dat het niet gek is om de ad-informandumzaken er daarom bij te betrekken.

De heerNicolaï(VVD)

Misschien is er sprake van een misverstand, maar wellicht bedoelde ik juist het tegengestelde van wat de minister zei. Het kan namelijk een bezwaar zijn om twintig diefstallen in één keer te behandelen, waardoor men als first offender wordt veroordeeld. Dat is een probleem, want men is dan in feite een recidivist.

MinisterKorthals

In het algemeen bedoelen we met "recidivist" iemand die al eens een straf is opgelegd en daarna weer voor de rechter komt. Maar bij de ad-informandumzaken houdt de rechter wel degelijk rekening met alle zaken die ad informandum worden gevoegd. Als dat niet het geval was, dan zou het immers geen zin hebben om dit te doen. Ad-informandumzaken die worden gevoegd zijn altijd zaken die onomstotelijk vaststaan, bijvoorbeeld omdat de verdachte heeft bekend; anders mogen ze niet ad informandum worden gevoegd. Maar als je ze wel voegt, maar niet ten laste legt dan is het probleem dat het slachtoffer zich niet kan voegen op de terechtzitting. Ik vind het heel belangrijk dat dit in de toekomst zo veel mogelijk gaat gebeuren. Zo niet, dan is het slachtoffer van een zaak die niet ten laste wordt gelegd maar wel ad informandum wordt gevoegd, namelijk slecht af.

De heerVan Oven(PvdA)

Overziet de minister wel de consequenties van zijn mededeling? Hij wil het openbaar ministerie voorstellen om zo veel mogelijk ad-informandumzaken op de dagvaarding te zetten. Dat zou betekenen dat een toch al zwaar verstopt apparaat nog verder wordt verstopt, terwijl de noodzaak absoluut niet duidelijk is voor zaken waarvoor zich geen slachtoffers hebben gemeld. Als zich wel slachtoffers hebben gemeld, is het te verkiezen om een aparte procedure te ontwikkelen voor de bekennende verdachte, zodat de inhoud van de zaak niet meer helemaal hoeft te worden behandeld.

MinisterKorthals

Ik zie uw punt. Er zijn echter ook slachtoffers die überhaupt niet weten dat hun zaken ad informandum worden gevoegd, om de doodeenvoudige reden dat deze slachtoffers daarvan geen mededeling wordt gedaan. Ik denk dat het voor de slachtoffers van wie de zaak bekend is, nuttig en nodig is, omdat die zaken ook zoveel mogelijk ten laste worden gelegd. Als er geen slachtoffers zijn, kan ik mij voorstellen dat het openbaar ministerie eerder tot ad informandum voeging overgaat. Ik ben het overigens wel met u eens dat wij ervoor moeten waken dat dit niet tot het uiterste wordt doorgezet. Dat kan inderdaad een te groot tijdsbeslag leggen. Op dit moment heeft men soms wel veertig zaken waarvan er slechts twee of drie ten laste worden gelegd, terwijl het best mogelijk is om er bijvoorbeeld twaalf ten laste te leggen. Ik zie u bedrukt kijken.

De heerVan Oven(PvdA)

Dat klopt, want twaalf tenlasteleggingen houdt in dat de rechter en de officier van justitie zich met twaalf in plaats van met drie feiten moeten bezighouden. Dat betekent een aanzienlijk groter tijdsbeslag.

MinisterKorthals

Zaken die worden bekend, zijn echt niet zo'n grote extra belasting.

Voorzitter. De heer Nicolaï heeft gevraagd waarom er pas volgend jaar voorstellen worden gedaan voor de voorwaardelijke invrijheidstelling. Bij het algemeen overleg over sancties van 11 juni jl. ben ik hier al op ingegaan. Ik ben het met de heer Nicolaï eens dat het voorstel glashelder is. De praktische uitvoering van deze voorstellen wordt thans voorbereid. De heer Van Oven zei in dit verband terecht dat het openbaar ministerie, de reclassering en het gevangeniswezen over extra capaciteit zullen moeten beschikken. De detentie moet immers automatisch volgen als niet wordt voldaan aan de voorwaarden. Ook het cliëntvolgsysteem moet hierop worden ingericht. Een brede commissie werkt hieraan, omdat het systeem van begin af aan effectief zal moeten zijn. De rapportage over de voorlopige invrijheidstelling zal begin volgend jaar aan de Kamer worden gestuurd. Het is het streven om het wetsvoorstel medio 2002 in te dienen.

De heer Nicolaï stelt dat de rechter ook een nadere voorwaardelijke straf moet kunnen opleggen bij een strafbedreiging van meer dan drie jaar. Mijn nieuwe regeling voor voorwaardelijke invrijheidstelling voorziet hierin op een betere manier. Het detentieverloop zal in deze regeling mede bepalend zijn voor de te stellen voorwaarden. Bij langere straffen kan de rechter dit minder goed overzien op het moment dat hij vonnis wijst. Ik acht het daarom beter om de bestaande grens van drie jaar te handhaven. Wordt dat niet gedaan, dan haal ik twee dingen door elkaar, hetgeen tot complicaties kan leiden. Ik denk dat wij hierover bij de behandeling van het wetsvoorstel nog wel komen te spreken.

Door hem is ook gevraagd om het toezicht van de reclassering op de voorwaarden uit te breiden. Ik ben het met dit voorstel uiteraard eens. De reclassering is op dit moment aan grote veranderingen onderhevig en zal zich in de toekomst zeker met dit soort taken bezighouden. Ik zeg met name tegen de heer Van de Camp dat ik altijd heb gezegd dat de reclassering vanaf 1 januari 2002 zal werken met "outputsturing". Ik heb nooit gezegd dat het mogelijk is om daar eerder mee te werken. Ik denk nog steeds dat dit het geval is. U stelt die vraag iedere keer weer. Iedere keer kom ik met het antwoord dat het per 1 januari 2002 ingaat. Op zich zelf is dat al een bijzondere prestatie.

De heer Nicolaï zegt dat alle strafrechtpartners toegang moeten krijgen tot het cliëntvolgsysteem. De aansluiting van de informatiesystemen binnen de strafrechtsketen wordt steeds beter. Ik deel zijn wens dat het zo moet gebeuren. Thans wordt gewerkt aan de aansluiting, namelijk OM, gevangeniswezen en reclassering. Dat is al een zeer belangrijke en grote stap. De recidivemonitor zal hiervan steeds meer gebruik maken. Eventuele aansluiting op de jeugdsector komt aan de orde nadat die aansluiting daadwerkelijk werkt.

Dan de recidivemonitor. Hoe is de effectiviteit van sancties per delict terug te vinden, zo is gevraagd. Een van de ambities van de recidivemonitor is inderdaad de effectiviteit van bepaalde sancties mede te kunnen bepalen. De effectiviteit is recidivevermindering en reïntegratie. Het wordt de komende jaren nadrukkelijk beproefd. Het begin is er, de combinatie delict en sanctie zal zo goed mogelijk worden onderzocht op de effectiviteit.

Ik kom te spreken over de DNA. Ik kom met een wetsvoorstel. Ik neem aan dat de heer Nicolaï denkt aan het kader van het verplichte reclasseringstoezicht. De heer Nicolaï stelt voor om niet alleen profielen van verdachten en gedetineerden in een databank op te nemen, maar ook van ex-gedetineerden. Ik ben daar huiverig voor. Ik verzoek de Kamer eerst de initiatieven van de regering af te wachten. Er komt al een wetsvoorstel DNA bij veroordeelden. De inmiddels ontvangen adviezen worden thans verwerkt. Het wetsvoorstel gaat binnenkort voor advies naar de Raad van State. Uitbreiding tot alle ex-veroordeelden gaat erg ver. Ik ben daar geen voorstander van.

Wat vind ik van een burgerschapscursus voor allochtonen bij recidive? De nieuwe recidiveaanpak houdt in dat ik zoek naar effectieve programma's die op de doelgroep zijn toegesneden. Voorbeeld is de cursus sociale vaardigheden. Hiertoe kan behoren een burgerschapscursus voor allochtonen. Dit kan effectief zijn. Een algemene verplichting tot dat specifieke programma behoeft niet effectief te zijn. Ik denk in de richting die de heer Nicolaï aangaf.

Ik kom te spreken over reïntegratie van de behandeling. Er worden nieuwe programma's ontwikkeld voor de doelgroep van psychisch gestoorde gedetineerden. Ook bij deze doelgroep streef ik naar nauwe aansluiting van de detentiefase naar de extramurale begeleiding na detentie. Dit zal de recidive kunnen terugbrengen.

De heer Van Oven vroeg welke maatregelen genomen kunnen worden binnen de detentietermijn. In gevangenissen zullen meer effectieve programma's worden ingevoerd, gefaseerd, intern beginnen. Na ontslag uit de inrichting zullen die worden voortgezet. Het doel is de reïntegratie en de recidivevermindering. Het gebeurt in nauwe samenwerking tussen het gevangeniswezen en de reclassering. Hoe moet het dan binnen het regime van de huizen van bewaring? Het doel is om zo vroeg mogelijk een zorgvuldige indicatiestelling te plegen. Dat gebeurt in het huis van bewaring of zelfs al op het politiebureau tijdens de inverzekeringstelling. Voor deze groep zal bijvoorbeeld de extramurale begeleiding door de reclassering versterkt worden. De nota Criminaliteitsbeheersing noemt in dit verband ook de veelplegers. Over hen kom ik overigens nog nader te spreken.

De heer Nicolaï heeft vragen gesteld over de uitbreiding van de SOV. Welnu, die richt zich nu echt op één bepaalde groep, en wel op die van verslaafden. Ik moet zeggen dat dit een zwaar middel is dat ook zeer gevoelig ligt. Over het principiële karakter is al in de Tweede Kamer gesproken, maar daarover is nog uitvoeriger gesproken in de Eerste Kamer. Daar vond men het namelijk nogal ver gaan. Wat dat betreft ben ik nogal beducht om daaraan uitbreiding te geven vóór de evaluatie van de huidige SOV. Die evaluatie wordt overigens verwacht in 2003.

De heerNicolaï(VVD)

Wil de minister de capaciteitsuitbreiding niet in aantal plekken of niet in doelgroepen?

MinisterKorthals

Volgens mij was uw vraag om de uitbreiding op de doelgroepen te laten slaan.

De heerNicolaï(VVD)

Beide.

MinisterKorthals

De uitbreiding van het aantal plekken wil ik laten afhangen van het gebruik van de SOV-maatregelen. De heer Van Oven heeft in dit verband nog gevraagd of de rechter niet wat beducht is voor deze maatregel. Sinds april/mei zijn wij ermee bezig. En in Amsterdam, Rotterdam en in Utrecht zijn er al duidelijke opleggingen door de rechter van de SOV-maatregel. Er is geen sprake van enige onwil bij de rechters om die maatregel op te leggen, maar het is nog niet zo ver dat het keihard volstroomt. De vraag van de heer Nicolaï of verdere uitbreiding in dat opzicht nodig is, kan ik nu dus niet beantwoorden. Eerst wil ik namelijk zien dat het helemaal gaat lopen.

Voorzitter. De heer Nicolaï informeerde naar de pilot hartslagaanpak in Heerlen. Wij zijn voorstander van pilots; wij hebben al een uitgebreide subsidie gegeven aan de pilot in Venlo. Onmiddellijk daarna komen alle grensgemeentes in actie met experimenten en pilots. Op het ogenblik zijn de middelen er niet om die allemaal te steunen. Overigens kijken wij zeker naar de pilot in Heerlen en ik kan zeggen dat wij dat in positieve zin doen. Dit zou wel eens kunnen betekenen dat wij, ondanks het feit dat de middelen er niet of nauwelijks zijn, toch gaan proberen om daar iets aan bij te dragen.

De heer Nicolaï vroeg ook of er niet vaker tbs opgelegd zou kunnen worden. De voorwaarden voor het opleggen van tbs zijn duidelijk beschreven en het is vervolgens aan de rechter of hij het wil opleggen. Ik neem aan dat de heer Nicolaï bedoelde te vragen of het openbaar ministerie dat niet meer zou kunnen vorderen. Dat wordt ook zoveel mogelijk geprobeerd op grond van de huidige normen. Het is waar dat er plaatsgebrek is bij de tbs. Dat beïnvloedt enigszins het vorderingsbeleid, maar dat proberen wij wel zo beperkt mogelijk te houden.

De heerNicolaï(VVD)

Het is logisch dat wij niet over de rechter gaan. Mijn vraag ging evenwel over een verplichte toetsing van de risico's. Kan een rapportage daarvan opgenomen worden, als een rechter in afwijking daarvan om niet tbs op te leggen of die niet te verlengen? Het gaat dus om een procedurele stap.

MinisterKorthals

Ik wil inderdaad nog wel bekijken of we dat moeten doen. Een ander punt is de verlenging van de tbs in het verleden. Er zijn heel wat gevallen geweest, waarin de rechter geen verlenging toestond. Vaak zijn die gevallen in de praktijk riskant gebleken, ook omdat dan de reclassering en allerlei organisaties er niet op voorbereid waren dat betrokkene uit de tbs zou worden ontslagen. Wat dat betreft, vind ik het noodzakelijk dat er in ieder geval een termijn is waarna de tbs wordt opgeheven, opdat men niet per onmiddellijke ingang wordt ontslagen.

Waarom wordt geen dwangmedicatie bij zedendelinquenten toegepast? Er is verwezen naar positieve ervaringen in het buitenland. In mijn brief van 21 augustus noem ik het gebrek aan wetenschappelijk bewijs uit systematisch onderzoek als reden waarom ik het niet doe. Ik blijf streven naar de meest effectieve aanpak die er kan zijn voor iedere doelgroep en wij zullen dus ook blijven onderzoeken of dit inderdaad zal helpen. Op het ogenblik zijn daarover echter nog te weinig gegevens voorhanden.

De heerVan de Camp(CDA)

Voorzitter...

De voorzitter:

Ik wil graag, dat de minister dit punt verder afhandelt.

De heerVan de Camp(CDA)

Lukt dat vandaag nog?

De voorzitter:

Als u de interruptie niet plaatst waarschijnlijk wel!

MinisterKorthals

Voorzitter. De laatste opmerking van de heer Nicolaï had betrekking op een mogelijke recidivevermindering van 25% in plaats van 10% à 15%. In mijn brief van 21 augustus jl. noem ik als hoogste succes inderdaad 10% tot 15% bij zedendelinquenten met een straffe aanpak en over meerdere jaren bezien. Dit resultaat – dat het beste resultaat is dat ik ken – komt uit Canada. Met onze nieuwe programma's en onze nieuwe aanpak zal ik de komende jaren streven naar een soortgelijk succes. We moeten realistisch zijn en ik denk dat het al heel mooi is als wij 10% tot 15% halen. Mocht in de tussentijd blijken dat het dermate succesvol is dat misschien een hoger ambitieniveau reëel is, dan zullen wij dat ongetwijfeld niet nalaten. Op het ogenblik mogen wij mijns inziens al heel blij zijn als we een percentage tussen 10 en 15 kunnen halen.

De heer Van de Camp begreep wel dat ik niet direct tot uitbreiding van de SOV's zou willen overgaan en vroeg mij om meer te doen aan de penitentiaire programma's en een beter cliëntenvolgsysteem. Aan de uitbreiding van de penitentiaire programma's wordt thans hard gewerkt en ik heb de Kamer ook geschreven op welke wijze ik dat wil doen. Wat dat betreft, deel ik de wens van de heer Van de Camp. In ieder geval zal ik de Kamer nog dit jaar daar verder over informeren naar aanleiding van de evaluatie van de Penitentiaire beginselenwet.

De heer Van de Camp heeft gevraagd naar een resultaatsverplichting bij de reclassering die per 1 januari helemaal gaat werken met het cliëntenvolgsysteem. Dan wordt ook gewerkt met de outputsturing en kunnen we de reclassering afrekenen op de prestaties die zij levert. Op de vraag waarom de reclassering niet op resultaten wordt afgerekend, heb ik dus impliciet een antwoord gegeven.

Voor veelplegers ziet men ook graag de civielrechtelijke ondertoezichtstelling. Wanneer veelplegers een strafbaar feit begaan, komen zij gewoon voor de strafrechter. Houden zij zich niet aan de wensen van hun ouders of kunnen de ouders ze helemaal niet meer aan, dan kunnen civielrechtelijke maatregelen worden gevorderd. Tot dusverre is het Glen Millsproject primair gericht op degenen die een civielrechtelijke maatregel opgelegd gekregen hebben. Het is al bijzonder dat wij niettemin al plaatsen ingehuurd hebben voor strafrechtelijke jeugdige criminelen in het Glen Millsproject. We zullen dat aantal blijven uitbreiden. Het Glen Millsproject lijkt goed te zijn, maar we moeten ons realiseren dat het uitsluitend goed is voor een bepaalde groep jongeren en niet voor iedereen.

De heer Van der Staaij heeft gevraagd of er middelen zijn voor maatschappelijke instellingen op het gebied van de nazorg. Er zijn inderdaad middelen voor maatschappelijke instellingen die justitietaken uitvoeren. Ik denk aan Exodus. Daarvoor worden trajecten in een verplicht kader door Justitie vergoed, bijvoorbeeld het penitentiaire programma. Activiteiten in vrijwillig kader zijn mijns inziens geen justitietaak, maar behoren te worden opgepakt door de gemeente of mijn collega's van Volksgezondheid of Sociale Zaken. Dit laatste geldt ook voor het project De ontmoeting waar de heer Van Staaij over sprak. Het is een goede vraag, maar de heer Van der Staaij brengt het bij de verkeerde minister naar voren. Ik ben overigens graag bereid om zijn vraag door te geleiden naar mijn collega's.

De heerVan der Staaij(SGP)

Het is mij even ontgaan waarom dat in een ander kader thuis zou horen.

MinisterKorthals

Bij het project De ontmoeting gaat het om een vrijwillig kader. U moet dan bij andere departementen zijn. U moet alleen bij Justitie zijn in geval van een verplicht kader, zoals bij Exodus.

De heerVan der Staaij(SGP)

Bij welk ander departement moet er dan aangeklopt worden? En wat noemt u vrijwillig? U noemde ook voorbeelden waarbij het programma als een bijzondere voorwaarde in een vonnis wordt opgelegd of waarbij het programma in het kader van een schorsing gevolgd wordt. Ik vind dat een zeer nadrukkelijke koppeling.

MinisterKorthals

Ik moet dat nagaan. Als dat inderdaad zo is, zou het wel om een verplicht kader gaan. Dan zou er weer reden zijn om bij Justitie aan te kloppen. Dat is mij echter niet bekend. Ik krijg door dat waar het om Justitietaken gaat, dit ook bij het project De ontmoeting door Justitie wordt gefinancierd.

De heerVan der Staaij(SGP)

Het gaat dan om een penitentiair programma. Bij Exodus gaat het niet alleen om een penitentiair programma als onderdeel van de straf, maar ook om de nazorg van ex-gedetineerden. Er is gezegd dat het van belang is dat men juist daarna niet in het luchtledige terechtkomt. Dit wordt ook door onderzoeken bevestigd.

MinisterKorthals

Het lijkt me het beste dat ik dit nog eens precies naga en de Kamer daar een brief over schrijf.

De heer Van Oven vroeg welke andere factoren van invloed zijn op recidive. Hij heeft gelijk dat een detentieverleden een van de voorspellende factoren blijkt te zijn voor recidive. Er was indertijd al een WODC-rapport waarin werd gesteld dat bij iemand die drie keer onvoorwaardelijk is veroordeeld, de kans op recidive ongeveer 90% is. Het blijkt ook dat bij internationale vergelijking de recidive bijna overal ongeveer hetzelfde is. We moeten daarom de inspanningen die we natuurlijk wel moeten doen, niet gaan overdrijven. We moeten de zaak echter niet omdraaien. Mensen komen primair door andere factoren opnieuw in de gevangenis. Verslaving, aantrekkingskracht van de criminele economie, werkloosheid etc. Ik besteed aan deze andere factoren aandacht in mijn plan Reïntegratie. Dat gaat over arbeidstoeleiding van de ex-gedetineerde, straffe begeleiding door de reclassering en de SOV voor de harde kern van verslaafden. In Noord-Holland wordt financiële instellingen de mogelijkheid geboden van elektronische aangifte. Er vindt terugkoppeling plaats. Bij uitbreiding van de mogelijkheid van elektronische aangifte wordt daaraan zeker aandacht besteed.

De heerDittrich

Mijn vraag is of het mogelijk is een volgsysteem te koppelen aan de elektronische aangifte. Mensen die aangifte hebben gedaan, kunnen dan via internet zien welke activiteiten zijn ontplooid en wat de stand van zaken is.

MinisterKorthals

Uiteindelijk is dat ook de bedoeling. Men moet dan op de hoogte worden gesteld van alle activiteiten van de politie, het openbaar ministerie en zelfs van de griffie, als de zaak op de terechtzitting voorkomt.

De heerDittrich(D66)

Op welke termijn kan dat worden ingevoerd?

MinisterKorthals

Begin volgend jaar, misschien zelfs nog dit jaar, kunnen wij daarmee al een flinke stap hebben gezet. Onder de verantwoordelijkheid van de ICT-regieraad en onder leiding van het openbaar ministerie zal dan in twee politieregio's op basis van artikel 8 van de Wegenverkeerswet een pilot van start gaan.

De heerDittrich(D66)

Het betreft dus een pilot op basis van een specifieke wet en geen algemene elektronische aangiftemogelijkheid?

MinisterKorthals

Inderdaad.

De heer Nicolaï heeft gevraagd of er vaker moet worden teruggekoppeld naar slachtoffers, bijvoorbeeld over wat er met hun aangifte gebeurt. Enige weken geleden hebben wij gesproken over de slachtoffers. Het streven is erop gericht, de slachtoffers nog beter te informeren dan tot dusverre. Ik heb toen ook gezegd dat de slachtofferhulp in Nederland in vergelijking met andere landen nog steeds erg goed is. Dat laat onverlet, dat wij op de ingeslagen weg door moeten gaan.

De heer Van de Camp heeft mijn reactie gevraagd op een artikel in de Justitiekrant over de administratieve lasten als gevolg van de wet WOB. Het is duidelijk dat de administratieve lasten zijn toegenomen. Dat hebben wij als wetgever ook geweten toen wij de wet WOB voorstelden. Wij hebben ook afgesproken dat de wet WOB in het jaar 2003 zal worden geëvalueerd. De voorbereidingen daarop zijn momenteel gaande. De uitkomsten van het congres Vijf jaar Van Traa zullen onder andere als input voor deze evaluatie dienen. Los daarvan wijs ik erop dat in het actieplan Terrorisme en veiligheid ook aandacht is besteed aan de inventarisatie van mogelijke knelpunten in de wet- en regelgeving. Wij komen daar dus nog op terug.

De heer Van de Camp heeft ten slotte gevraagd of het uitzetten van criminele illegalen effectief is. Op dit moment wordt al het mogelijke gedaan om criminele illegalen uit te zetten. Er vinden dan ook daadwerkelijke uitzettingen plaats. De vraag of dit effectief gebeurt, kan niet met een simpel "ja" of "nee" worden beantwoord. Daarvoor zijn er, zoals de heer Van de Camp ook weet, nog de nodige obstakels. Een belangrijke hindernis is dat wij niet van iedereen de nationaliteit kunnen vaststellen. Als die niet is vastgesteld, is de uitzetting bijzonder moeilijk.

MinisterDe Vries

Ik zal kort ingaan op de organisatie van de bovenregionale opsporing, waarvan de heer Korthals de hoofdzaken al heeft vermeld. Wij zoeken niet naar een nieuw politiekorps naast de korpsen die wij al hebben. Dit zal ook aan de orde komen als wij over enige tijd zullen spreken over de politiebegroting. Mijn wens is eerder om de zaak op termijn wat overzichtelijker te maken dan om steeds meer specialistische korpsen in te stellen.

Het conceptrapport van de werkgroep-Van Riessen heeft iedereen inmiddels gehad. Ik hoorde overigens bij geruchte dat er morgen misschien alweer een nieuw conceptrapport ligt. Zo gauw ik daarover in de kranten lees, zal ik de heer Van de Camp een exemplaar sturen, want anders duurt het weer een maand voordat hij het krijgt.

Wij zoeken naar en willen discussiëren over een aansluiting bij bestaande organisaties, regio korpsen, KLPD en de kernteams. Daarnaast moet een goede integratie van de werkzaamheden plaatsvinden. Het uitgangspunt daarbij noemde de minister van Justitie al: het alfa van de bovenregionale opsporing is het OM. Dat moet kunnen aansturen, zowel landelijk als regionaal. Aan de behoeften van het OM, dat misschien wat voorzieningen moet treffen om tot een integrale sturing en beoordeling te kunnen komen, moet de politie in de organisatie gewoon voldoen. Ik denk dat het wellicht de kant uit zal gaan van de suggestie die ik hier hoorde om de capaciteit van de KLPD te versterken en een betere samenwerking te bewerkstelligen met kernteams en regiokorpsen.

Ik wacht nog even af wat de Raad van hoofdcommissarissen zelf zal concluderen. Het betreft een discussie die daar ook echt gevoerd moet worden, want ik heb liever dat wij hier komen tot een oplossing waarvoor iedereen de knoop wil doorhakken, dan dat ik decreteer op welke wijze het naar mijn mening zou moeten. In het laatste geval zullen velen zeggen dat ik geen rekening heb gehouden met allerlei belangrijke argumenten die zij hadden. Drie weken geleden heb ik een bijeenkomst bijgewoond van de hoofdcommissarissen. Daarbij heb ik aangegeven dat zij het 27e korps maar moeten vergeten, want daar begin ik nooit aan. Dat doe ik dus absoluut niet. Wij hebben genoeg korpsen in Nederland en een 27e wordt mij te machtig. Ik hoorde een zucht van verlichting rond de tafel, dus dat ziet er wel goed uit.

Hiermee heb ik al aangegeven wat wij beogen. Wij willen een helderder aansturing hebben, met name via het gezag. Dit betekent ook dat het OM dan beter prioriteiten moet kunnen stellen. Wij willen voorts een betere informatiehuishouding en een geconcentreerde organisatie voor internationale rechtshulp, want er mag geen situatie ontstaan waarin men in het buitenland een boek moet raadplegen om te weten waar men in Nederland terecht kan voor internationale rechtshulp. Wij willen via de kernteams een versterking van de recherchecapaciteit, zowel landelijk als bovenregionaal. De relatie bovenregionaal en regionaal moeten wij goed in het oog houden. Waarmee de recherche zich bezig moet houden, is immers niet met een schaartje te knippen. Door de bank genomen verricht het OM de aansturing in het arrondissement waarin dat OM werkzaam is, maar het OM zal er ook intern voor moeten zorgen dat het kan doorschakelen als iets bovenregionaals aan de orde is. Dat geldt zeker als het daarbij om de grote criminaliteit gaat waar wij het nu over hebben.

De heer Dittrich vroeg of nu al bovenregionale teams werkzaam zijn. Dat komt al aardig van de grond, maar dat heeft niets te maken met de landelijke aansturing. Op het ogenblik worden zes onderzoeken gedaan. Bij het zevende wordt nog gekeken of het wenselijk is om een BRT op te richten. De laatste maanden komt dat wat beter van de grond. Dat heeft ongetwijfeld ook te maken met het rapport van de commissie-Brinkman. Deze commissie heeft heel belangrijk werk gedaan en de hoofden meer op deze problematiek gericht.

De heerRouvoet(ChristenUnie)

De bovenregionale activiteiten zijn naar mijn beleving toch wat schimmig. Wij hebben regiokorpsen met een eigen recherche. Nu krijgen wij bovenregionale rechercheteams. Dat zijn niet de kernteams die ook bovenregionaal en interregionaal werken. Daarnaast hebben wij nog het Landelijk rechercheteam. Is de schaal van Nederland toegesneden op deze versnippering? De minister zegt dat hij die niet wil.

De minister wil niet vooruitlopen op een discussie over een 27ste korps en het daaraan gekoppelde voorstel van de commissie-Van Riessen. Dat begrijp ik, maar in de nota Criminaliteitsbeheersing stelt hij wel voor 300 mensen toe te voegen aan de bovenregionale en landelijke recherche. Doelt hij daarbij primair op de kernteams of op het Landelijk rechercheteam? Ik pleit voor een forse versteviging van het Landelijk rechercheteam.

MinisterDe Vries

Ik ga eerst in op het eerste. Wij hebben een heel sterke decentrale organisatie. Dat is door iedereen opgemerkt en dat wordt, naar ik meen, nog steeds onderschreven. Het probleem zit hem natuurlijk in alles wat over de grenzen van de regio heen gaat. Er zijn flink wat zaken die het noodzakelijk maken dat men over die regiogrenzen heen kan stappen. Dat betekent nog niet dat wij altijd te maken hebben met grote misdaadorganisaties of met internationale criminaliteit. Waar dat nodig is, bijvoorbeeld bij een misdadige organisatie die in het noorden des lands opereert, moeten de korpsen er met elkaar snel voor zorgen dat zij daar grip op krijgen, zodat het niet mogelijk is om aan de aandacht van een korps te ontsnappen door van Friesland naar Groningen te reizen en van Groningen naar Drenthe. Op die schaal moet de mogelijkheid tot een geïntegreerde aanpak door de recherche flexibeler zijn. Er zijn echter ook andere problemen die op het ogenblik veelal in kernteams worden behandeld en waar een hoge mate van specialisatie voor nodig is. Die moet ter beschikking kunnen komen van alle korpsen. De coördinatie daarvan en de inzet van capaciteit moet beter aangestuurd worden. Langzamerhand bestaat daar ook consensus over. Dat de hoofdcommissaris van Amsterdam zei dat hij veel voelde voor de gedachte in het rapport-Van Riessen dat er landelijke voorzieningen moeten komen, was van groot belang. Of hij zich uitsprak voor het 27ste korps, weet ik niet precies, maar het was voor Amsterdam heel wat om te zeggen dat zelfs zij, op de schaal van Amsterdam met meer dan 4000 mensen, vinden dat de zaak landelijk niet goed genoeg wordt aangepakt.

Het is waar dat er 1000 politiemensen bij moeten komen op landelijk en internationaal niveau, ook voor de 200 groeperingen die net al even over de tafel gingen. Het is de bedoeling dat daarvan 300 mensen geplaatst worden bij landelijke teams in het KLPD. De aansturing daarvan moet straks goed geregeld worden, zodat men zonder frictie kan samenwerken. 700 mensen zullen geplaatst worden bij de regio's en ervoor zorgen dat de capaciteit in de regio's adequaat is voor de criminaliteit die zich daar voordoet. Wij wachten nog even op de commissarissen en dan gaan wij om de tafel zitten om knopen door te hakken. Als wij dat op niet al te lange termijn kunnen regelen, denk ik dat het een heel goede zaak is.

De heerRouvoet(ChristenUnie)

Dat getal 300 is bovenregionaal, dus voor kernteams en het landelijk rechercheteam. Kunt u aangeven hoeveel daarvan bij het landelijk rechercheteam terechtkomen en hoeveel er naar de kernteams gaan?

MinisterDe Vries

Het is onderwerp van overleg hoe dat precies uitpakt. Wij zullen ervoor zorgen dat de capaciteit van de aansturing zodanig is dat men in staat is om te coördineren, de informatiehuishouding op orde heeft, enz. Hoe de toedeling zal zijn over het landelijk rechercheteam, de CRI of de kernteams zal nog nader worden ingevuld.

De heerVan de Camp(CDA)

Is het in de visie van de minister de bedoeling dat het LRT alleen coördineert of dat het zelf ook onderzoeken ter hand neemt?

MinisterDe Vries

Beide. Ik anticipeer in grote lijnen op hoe ik denk dat de uitkomst ongeveer zal zijn. Het kan zijn dat de mensen in het nader overleg komen tot modificaties die ertoe leiden dat de constellatie net een klein beetje anders wordt. Dat is de gedachte. Het landelijk rechercheteam zal zeker versterkt moeten worden, daar kan geen twijfel over bestaan. Hoe de coördinatie tussen het landelijk rechercheteam, de CRI en de kernteams zo kan worden georganiseerd dat het met één perspectief efficiënt, effectief en zonder gedoe kan worden aangestuurd, is een kwestie van eerst beslissen en dan fine tunen.

Over de politiecapaciteit praten wij met enige regelmaat ook in andere gremia. Daarbij is helaas niet altijd hetzelfde gezelschap als hier aanwezig is, maar het is wel prettig dat ik daardoor in de gelegenheid ben om het nog eens te vertellen. Er is gevraagd of er een discrepantie is tussen de wensen van de korpsbeheerders en van de regering. Die is er niet als men naar het getal kijkt, want het gaat bij allebei om 8000.

De korpsbeheerders hebben begin april gezegd dat er 8000 mensen bij moeten, ongeacht wat er gebeurt met de werktijdverlenging van de politie. Zo kan ik ook rekenen, heb ik toen gezegd, want het maakt wel uit of er agenten zijn voor 36 uur per week of voor 38 uur per week. Het wordt straks nog een hele kunst om de sommen zo te maken dat 36 niet automatisch wordt getransformeerd in 38 uur, waarvoor dezelfde eisen gelden als eertijds golden.

De cao voor de politie is daarna afgesloten en heeft tot het beoogde resultaat geleid. De verwachting was dat 80% van het politiepersoneel voor 38 uur zou opteren, maar dat komt lager uit. De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken krijgt hierover nog een brief. Het komt uit op 50% tot 60%. Dat betekent dat er geen 2000 fte's ter beschikking komen, maar waarschijnlijk maar 1400.

De inzet van de minister van Justitie en van mij blijft om ervoor te zorgen dat wij in ieder geval over 8000 extra mensen beschikken in de komende periode. Hierbij spreken wij over 1000 mensen voor toezicht in de gemeenten en 7000 politiemensen, 4000 voor de basispolitiezorg en 3000 voor de recherche.

Er is gevraagd of wij dat halen, gezien de concurrentie. Je weet nooit of je iets haalt, want dat hangt van de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt af, maar ik mag zeggen dat wij in deze periode het geluk hebben gehad dat wij onze doelstellingen veel eerder hebben gerealiseerd. Het voorgenomen aantal agenten van 3000-plus was dit jaar al in juli al gerealiseerd. De werving gaat door. Wij moeten daarvoor zelfs nog een aantal financiële problemen oplossen.

Een andere vraag was of nog meer mensen door de opleidingen verwerkt kunnen worden. Dat is lastig, omdat wij te maken hebben met een opleidingscapaciteit op scholen die op dit ogenblik tot aan de nok toe vol zitten. Je kunt dan zeggen dat je er nog wat bij kunt bouwen, maar je moet de opleidingscapaciteit wel afstemmen op de aantallen die je op termijn redelijkerwijze denkt nodig te hebben. Als wij erin slagen naast de 7000 nieuwe politiemensen ook nog de vervangingsvraag te regelen die er bovenop komt, dan spreken wij over zo'n 11.000 opleidingen die de komende vier jaar moeten plaatsvinden. Dat is heel veel. Als je de capaciteit daarvoor uitbreidt, is het niet ondenkbaar dat je daarna weer moet temporiseren. De groei van de politie zal niet tot het eind der dagen doorgaan met 10% per jaar. Dat is uitgesloten.

Om ervoor te zorgen dat er een wat geleidelijker instroom is, moeten wij gedurende de volgende periode met de politie afspraken maken om op bepaalde groeicijfers te gokken zodat wij straks niet zeggen: nu hebben wij weer genoeg politiemensen voor de eerstkomende tijd en nu zetten wij weer de voet op de rem. Dat is heel slecht voor de opbouw van de korpsen en de capaciteit van de opleidingen. Op die manier moeten wij zowel de continuïteit van de opleiding waarborgen als van de intake en vervanging. Het ziet er op de arbeidsmarkt helemaal niet slecht uit. Het politievak is aantrekkelijk. Ondanks de strenge selecties die daarvoor nodig zijn, loopt het heel goed.

De heer Van Oven heeft gevraagd naar het aantal rechercheurs. In 1990 waren er 7400 rechercheurs. Het meest actuele cijfer komt uit het GIDS, het geïntegreerd informatie data systeem, dat ons voortdurend cijfers verschaft. Het aantal rechercheurs bedraagt nu circa 8000. In die betrekkelijk korte periode heeft dus ook een flinke uitbreiding bij de recherche plaatsgevonden. Van de groei bij de politie die in het regeerakkoord is afgesproken, komt veel terecht bij de recherche. Ik verwacht dat die groei verzekerd zal zijn in de opzet die wij hebben gemaakt voor de komende jaren.

Er zijn vragen gesteld over de bestuurlijke handhaving tegenover de strafrechtelijke handhaving. De collega van Justitie en ik hebben de Kamer toegezegd dat wij voor het eind van het jaar daarover een definitief standpunt zullen bepalen. Ik heb de tip van de sluier, overigens met respect voor de collega van Justitie, al een beetje opgelicht in een overleg van twee weken geleden. Met de heer Dittrich voelen wij niet zoveel voor twee kolommen van handhaving. In een klein land ga je dan niet erg efficiënt om met de beperkte capaciteit. Wij hopen dat het mogelijk is om het euvel dat vooral ten grondslag lag aan het denken van bestuurlijke handhaving te ondervangen. Dat euvel was dat de politie te weinig tijd kon besteden aan... Hetzelfde geldt voor justitie.

Naar onze opvatting moeten ook kleine zaken, kleine ergernissen, die in een algemene plaatselijke verordening staan en waarop wel sancties staan, gehandhaafd worden zonder dat de politie op elke slak zout legt. Het zal een plek moeten krijgen. De politie zal zeker geholpen worden door het toenemen van het toezicht op lokaal niveau. Ook daarover krijgt de Kamer nog informatie. De collega van Justitie en ik menen dat toezicht op lokaal niveau, voorzover dat te maken heeft met strafbare feiten, onder regie van de politie zal moeten plaatsvinden, voorzover de politie dat al niet zelf doet. Dat alles zal later nauwkeuriger en uitvoeriger worden uitgewerkt.

Wij zijn er dus niet op uit, op enige schaal een nieuwe kolom te bouwen die ervoor zorgt dat allerlei kleinigheden die soms grote ergernissen veroorzaken door gemeenteambtenaren van een soort bekeuring voorzien worden die vervolgens in een bestuurlijke kolom tot sanctieverlening leiden. Wij zijn er echt op uit, ervoor te zorgen dat die vergrijpen door politie en justitie gesanctioneerd kunnen worden. Toezicht op gemeentelijk niveau heeft, zeker bij dit soort vergrijpen, vaak een iets ander karakter dan de hele tijd bonnen schrijven.

De heerVan Oven(PvdA)

Begrijp ik goed dat daarmee de passage in de nota over exclusieve toedeling, dat feiten ofwel aan het bestuurlijke ofwel het strafrechtelijke domein worden toebedeeld, door de minister wordt genuanceerd?

MinisterDe Vries

Ik denk haast van wel. Wij willen liever niet tot een tweedeling komen bij vergrijpen en overtredingen. Ik begrijp heel goed dat men erover heeft nagedacht. Er is in verschillende bestuurlijke gremia ook veel belangstelling voor. Uiteindelijk leidt het echter tot een soort van duplicatie waar ik niks in zie. Er zijn een aantal gebieden waar bestuurlijke handhaving behoorlijk werkt. Dat is allemaal prima. Dat moet vooral ook zo blijven. Ik zie echter eerder een ander domein, zoals dat in discussie is met de wet BIBOB. Het is veel beter als het bestuur de tegenwerking van het doordringen van de onderwereld in de bovenwereld helpt door zich te positioneren in een situatie waar het zo zuiver mogelijk kan optreden. In de loop van de komende maanden zullen wij op deze punten onze laatste palen slaan. Ik heb de indruk dat wij na alle discussie hierover in de vaste commissie een heel eind kunnen komen. De discussie kan echter ook in een later stadium tot op de bodem worden gevoerd.

De heerRouvoet(ChristenUnie)

Dit gaat mij net iets te snel en te gemakkelijk. De vraag van de heer Van Oven gaat over de passage op blz. 48 die ook mij is opgevallen. De ministers zeggen dat zij hierover nog een standpunt moeten innemen. Uitgangspunt is dat feiten exclusief ofwel bestuurlijk ofwel strafrechtelijk worden toebedeeld. Dat is het uitgangspunt voor het kabinet. De verdere uitwerking komt op een later moment. Hierop is kritiek gekomen van onder andere het NPI en de Raad van hoofdcommissarissen. Er wordt immers een voorschot genomen op de discussie. De minister zegt nu dat punt te relativeren. Hij verlaat echter het uitgangspunt dat aan de Kamer is meegedeeld. Dat is dus toch wat anders.

MinisterDe Vries

De passage stond mij niet helemaal meer voor de geest. Nu de heer Rouvoet erop terugkomt, denk ik dat wat er staat op zichzelf juist is. Er zal exclusief aan het een of aan het andere worden toebedeeld. Het bestuurlijke deel zal echter heel klein worden of zal niet bestaan.

De heerRouvoet(ChristenUnie)

Dit is een heel creatief antwoord. De kritiek van de politieorganisaties is echter dat hiermee voor een dubbel handhavingssysteem wordt gekozen. De minister is echter blijkbaar in staat om het probleem weg te definiëren.

MinisterDe Vries

Een dubbel handhavingssysteem is niet de bedoeling. Ik heb expliciet aangegeven dat wij op weg zijn om de Kamer te melden hoe wij daarvan af kunnen komen.

Het onderwerp van ICT en politie zal ongetwijfeld ook volgende week weer aan de orde komen. Er is sprake van een regieraad, die door mijn voorganger is geïnstalleerd, met vertegenwoordigers van de Raad van hoofdcommissarissen, het Korpsbeheerdersberaad en het OM-breed beraad, de minister van BZK en de minister van Justitie. Deze raad is onder leiding van Jacob Kohnstamm bezig met een inhaal- en vernieuwingsslag ICT. Die moet gerealiseerd worden. Een en ander is neergelegd in Bestek ICT-politie. Dit document heb ik de Kamer halverwege dit jaar laten toekomen. Ter uitvoering van het bestek liggen er twee plannen bij de Kamer om corporaties op te richten inzake vraag en aanbod. Als de Kamer daarmee instemt, gaan wij het op 1 januari implementeren.

De heerNicolaï(VVD)

Mijn vraag is niet gericht op de ICT-raad politie, die bijna elk politiedebat aan de orde komt omdat de Kamer ontevreden is over het tempo. Mijn vraag is of het niet uitgebreid kan worden tot de gehele justitieketen.

MinisterDe Vries

De aanbodcorporatie betreft de gehele keten, te weten politie, brandweer, justitie, strafrechtketen, OM, rechterlijke macht en de vreemdelingenketen. Dat gaat dus heel ver en ik denk ook dat het daardoor effectiever zal zijn. Het ligt voor de hand dat de genoemde partners gezamenlijk de vraagkant van ICT formuleren en dat zij dat vervolgens gezamenlijk aanpakken.

Het Alijdaproject is in 1998 gestart door de gemeente Rotterdam. Dat is geëvalueerd en gebleken is dat het succesvol was. Er is besloten tot een verlenging van dat project met twee jaar. Het project loopt dus nog. Het past goed in het beleid van het stimuleren van een integrale aanpak door gemeenten. De bedoeling is dat de succesvolle aanpak uitgedragen wordt naar andere delen van het land, zodat men daar gebruik kan maken van de ervaringen die zijn opgedaan.

Over de preventieve aanpak zijn in algemene zin wat opmerkingen gemaakt. De preventieve aanpak krijgt vooral gestalte door het integraal veiligheidsprogramma en door de integrale veiligheidsnota's die wij per gemeente willen laten vaststellen. Op die manier willen wij ervoor zorgen dat alle partners in veiligheid met elkaar gaan samenwerken. De heer Dittrich heeft gevraagd of dat fiscaal aantrekkelijk gemaakt kan worden, maar daar moet ik nog even over nadenken. Ik constateer wel dat door intensieve samenwerking heel interessante projecten ontstaan die kostenbesparingen voor de participanten opleveren. Ik noem een project in Zwolle, waar ondernemers, politie, beveiligingsdiensten en andere partners er gezamenlijk voor hebben gezorgd dat de criminaliteit op een industrieterrein met 60% is gedaald. Dat leidt ertoe dat de premies voor de verzekeringen dalen. Het is kostenneutraal voor de ondernemers, maar heeft het gunstige effect dat de schade als gevolg van criminaliteit afneemt. Ik moet even rustig kijken naar het voorstel om dat fiscaal aantrekkelijk te maken. Wij willen voorkomen dat mensen wachten met het treffen van maatregelen totdat zij een fiscale premie krijgen. Dat effect mag zich natuurlijk niet voordoen. Ik vind het wel een interessante gedachte om te kijken wat er langs fiscale weg mogelijk is.

De voorzitter:

Zegt u hierbij toe dat de Kamer een brief krijgt waarin u een nadere beschouwing wijdt aan de voor- en nadelen hiervan?

MinisterDe Vries

Dat doe ik bij de eerste gelegenheid dat u erop terugkomt.

De voorzitter:

Dat is volgende week bij de behandeling van de begroting van het ministerie van Justitie. Dat lijkt mij wel heel erg snel.

MinisterDe Vries

Ik denk niet dat u dan al een brief heeft. Als u het dan aan de orde stelt, zal mijn collega een antwoord op deze vraag geven.

De voorzitter:

Het gaat mij om een voldragen afweging van de voor- en nadelen.

MinisterDe Vries

Dat is niet binnen een week te realiseren. Dan moet u er volgende week ook niet op terugkomen.

De voorzitter:

Ik vraag u serieus wanneer u denkt dat de regering de Kamer hierover kan informeren.

MinisterDe Vries

Ik denk dat wij daar voor Kerstmis nog wel een korte notitie over kunnen schrijven.

De voorzitter:

Dat is genoteerd.

De heerVan Oven(PvdA)

Ik vraag mij af of het onderwerp niet verbreed kan worden. De regering wordt gevraagd om te bezien op welke manier bevorderd kan worden dat het midden- en kleinbedrijf veiligheidsmaatregelen neemt.

MinisterDe Vries

Dat vind ik een verbreding van een behoorlijke omvang. Wij treden in verband met de voorbereiding van het integraal veiligheidsplan voor de komende jaren ook in overleg met het MKB om te kijken welke plek die organisaties kunnen krijgen. Daar wil ik niet op vooruitlopen. Volgens mij heeft de heer Dittrich vooral belangstelling voor een nieuw instrument om bedrijven en burgers te interesseren om veiligheidsvoorzieningen te treffen. Ik heb hem namens mijn collega van Justitie dus gezegd dat de collega van Justitie daarover voor Kerstmis een brief zal schrijven.

De voorzitter:

Deze toezegging is genoteerd. We hebben nog tijd voor een korte tweede termijn.

De heerVan Oven(PvdA)

Voorzitter. Ik dank de regering voor de beantwoording. Ik zal niet opnieuw discussie voeren over de tijdigheid en het vooruitschuiven van de maatregelen en de uitvoering ervan, want bij de begrotingsbehandeling komen wij hier wel op terug. Op drie zaken wil ik wel terugkomen.

Ten eerste de 770.000 misdrijven waarvan aangifte is gedaan, maar die geen aanknopingspunten zouden bieden voor opsporing. Ik vind het antwoord van de minister van Justitie nog steeds onbevredigend, want wat hij zegt spoort eenvoudigweg niet met de beantwoording van de vragen van de leden Scheltema en Dittrich. Daarin laat hij immers de mogelijkheid open dat ook andere factoren dan die aanknopingspunten bij de eerste selectie een rol hebben gespeeld. Mijn fractie acht dit bijzonder onwenselijk. Vandaar dat ik, mede namens alle hier aanwezige collega's, de volgende motie indien:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende:

  • - dat onduidelijk is hoeveel van de 770.000 misdrijven waarvan in 1999 aangifte is gedaan en die niet in behandeling zijn genomen, feitelijk nog aanknopingspunten voor opsporing bieden;

  • - dat Nederlandse burgers mogen verwachten dat de politie een behoorlijke inspanning verricht om alle misdrijven die aanknopingspunten voor opsporing bieden ook daadwerkelijk op te sporen;

verzoekt de regering:

  • - over de jaren 1999 en 2000 na te gaan welk percentage van de misdrijven, waarvan aangifte is gedaan en die niet zijn behandeld, een redelijke opsporingskans biedt;

  • - aan te geven welke inspanningen verricht zullen worden om die zaken alsnog op te helderen en de daders te doen berechten;

  • - en de resultaten daarvan voor 1 februari 2002 aan de Tweede Kamer te berichten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Oven, Nicolaï, Dittrich, Van de Camp, Rouvoet en Van der Staaij.

Zij krijgt nr. 5 (27834).

De heerVan Oven(PvdA)

Het is in ieder geval niet mijn bedoeling dat zaak voor zaak wordt nagegaan, maar dat een representatieve steekproef wordt genomen waarin dit wordt uitgezocht. Ik kan mij namelijk niet voorstellen dat de officier van justitie over al die zaken tot nu toe is geraadpleegd.

Nu de 80.000 zaken. Daarbij speelt de kwestie dat wij niet weten waarom nu juist deze groep zaken niet is behandeld. De ernst is in de nota aangegeven en er is een aantal voorbeelden genoemd. We weten niet wat daar nog verder onder zit en ook niet hoeveel er nog achter zit. De minister zei immers dat dit getal op jaarbasis is, wat betekent dat het jaar in jaar uit kan teruggaan. In dat geval zou ik graag weten hoeveel zaken nog op de plank liggen en of die nog hanteerbaar zijn in het geval van nieuwe bekentenissen. Ik heb geen antwoord gekregen op mijn vraag waarom de hoofdofficier van justitie, verantwoordelijk voor de prioriteitsstelling, het college van procureurs-generaal en de minister daarop heeft gewezen en welk resultaat dat heeft gehad. Ik stelde ook nog een vraag over het aantal niet behandelde rechtshulpverzoeken en het percentage van het totaal daarvan.

Tot slot gaat het om de doorlooptijden. De minister zei dat het apparaat doet wat het kan. Niettemin blijft mijn fractie van mening dat de ambitie van het terugbrengen van acht naar zes maanden over een periode van 5 jaar te gering is. Uit alle voorbeelden wordt duidelijk dat de bevolking vraagt om een kortere berechtingstijd. Zelf heb ik een concrete suggestie gedaan, namelijk het inzetten van grote aantallen rechter-plaatsvervangers om de tekorten op te vangen, maar de minister heeft daar niet op gereageerd. In verband daarmee wil ik ook een motie indienen, opnieuw namens alle hier aanwezige collega's, luidende:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende:

  • - dat de regering heeft aangegeven de gemiddelde doorlooptijd van een strafzaak in vijf jaar van acht maanden tot zes maanden te willen terugbrengen;

  • - dat een doorlooptijd van zes maanden nog altijd te lang is en het resultaat bovendien te laat zou worden bereikt;

  • - dat de lange doorlooptijd (mede)veroorzaakt wordt door capaciteitstekorten bij de zittende magistratuur;

verzoekt de regering:

  • - na te gaan welke maatregelen nodig zijn om te bereiken dat de gemiddelde doorlooptijd voor eind 2003 tot vijf maanden kan zijn teruggebracht;

  • - daarbij te bezien of en hoe de inzet van rechter-plaatsvervangers aan die ontwikkeling zou kunnen bijdragen;

  • - en de Tweede Kamer van de resultaten daarvan voor 1 februari 2002 op de hoogte te brengen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Oven, Nicolaï, Dittrich, Van de Camp, Rouvoet en Van der Staaij.

Zij krijgt nr. 6 (27834).

De heerNicolaï(VVD)

Voorzitter. In eerste termijn sprak ik over de moed van het kabinet om deze nota uit te brengen en met deze boodschap, internationale vergelijking en deze openhartigheid over de situatie in Nederland naar buiten te treden. Uit de woorden van een aantal woordvoerders kreeg ik in de indruk dat zij soms de boodschapper wat al te hard afstraften. De boodschapper meldt slechts wat de stand van zaken is. Wij moeten ons concentreren op de boodschap.

Wij mogen natuurlijk niet verwachten dat twee kabinetten een achterstand inlopen die in de afgelopen dertig jaar is ontstaan. Ik vind niet alleen de prestaties van het kabinet tot nu toe goed, maar ook de voorstellen vind ik ook positief. Mijn fractie staat dan ook voor de volle 100% achter deze voorstellen. Al met al zijn die voorstellen een logisch vervolg op het regeerakkoord waarin veiligheid een van de grootste prioriteiten was. Verder is er elk jaar weer gekozen voor een verhoging van het budget, dit jaar zelfs met 350 mln gulden.

Mijn kritiek richtte zich vooral op het gebrek aan nieuwe maatregelen. Die kritiek komt voort uit het besef dat het met de overigens goede voorstellen uit de nota toch een beetje dweilen met de kraan open blijft. Ik ben blij dat men werkt aan mijn voorstel voor de mobiele telefoons, ook al is dat maar een klein voorbeeldje. Belangrijker is echter de recidive.

Voorzitter. Ik denk dat het beter is om mijn 22 punten niet nog een keer langs te lopen. Ik zal mij daarom beperken tot een enkel hoofdpunt en om te beginnen tot het voorstel dat de VVD heeft gedaan in het plan De herhaling doorbroken, voor een algemene strafverzwaringsgrond ingeval van recidive, gecombineerd met een motiveringsplicht voor de rechter als hij van deze mogelijkheid geen gebruikmaakt.

Ik ben niet overtuigd door het antwoord van het kabinet dat dit in een aantal gevallen al geregeld is. Dat is immers geen reden om het niet in het algemeen te laten gelden. Verder heeft men een nogal willekeurige keuze gemaakt voor de zaken waarvoor dit zal gelden. De minister heeft overigens niet aangegeven om welke inhoudelijke redenen het in het ene geval wel en in het andere geval niet in de wet is opgenomen. Zo geldt recidive bij zedendelicten niet als een strafverzwaringsgrond. Kortom, ik vind in het antwoord van de minister geen overtuigende argumenten om het geen algemene strafverzwaringsgrond te laten zijn. Dat geldt ook voor de motiveringsplicht, want het zou juist heel aardig zijn om de rechterlijke macht te stimuleren om haar vonnissen meer te motiveren. Een en ander leidt ertoe dat ik de volgende motie indien.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat bij het bepalen van de strafhoogte nadrukkelijker rekening moet worden gehouden met de recidive;

verzoekt de regering, een voorstel te doen om recidive als algemene strafverzwaringsgrond op te nemen in het Wetboek van Strafrecht, waarbij aan de rechter een motiveringsplicht wordt opgelegd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Nicolaï, Van Oven en Van de Camp. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 7 (27834).

De heerNicolaï(VVD)

Voorzitter. Het kabinet is het met een aantal van mijn twintig voorstellen eens. In een aantal gevallen stelt het kabinet zich echter vrij afhoudend op en soms zelfs meer dan dat. Zo stelt de minister van Justitie dat het terugdringen in vijf jaar van de recidive van tbs-veroordeelden met 15% al heel mooi zou zijn. Ik ben het daar volstrekt niet mee eens. Ernstige zedendelinquenten vallen in ongeveer een op de vijf keer in herhaling. Dat is een onaanvaardbaar percentage, niet alleen om morele en maatschappelijke redenen, maar ook omdat het tegen de wet indruist. In principe wordt iemand immers pas uit de tbs ontslagen als hij geen gevaar meer vormt voor de maatschappij. Dat kan niet tot achter de komma worden uitgerekend, maar dat neemt niet weg dat een percentage van 20 onaanvaardbaar hoog is. Daaruit blijkt onvoldoende ambitie om dit recidiveprobleem harder en anders aan te pakken. Ik dien hierover een motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het recidivepercentage te hoog is;

voorts constaterende dat een groot deel van de gepleegde delicten wordt gepleegd door een klein deel van de delinquenten, de zogenaamde veelplegers;

van mening dat het recidivepercentage van 20 voor ernstige delicten begaan door voormalige tbs-gestelden niet valt te verenigen met de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen;

verzoekt de regering, de aanpak van recidive zodanig te versterken dat in vijf jaar het recidivepercentage van veelplegers met de helft zal worden teruggedrongen en het recidivepercentage onder tbs-gestelden met 75% zal worden teruggedrongen en hierover bij de jaarlijkse begroting te berichten, dit door invoering van ten minste de volgende maatregelen:

  • - uitbreiding van het cliëntvolgsysteem tot de gehele strafketen;

  • - invoering van een eenduidig systeem van gegevensbeheer voor de gehele strafketen met daarin opgenomen GBA-gegevens en afhankelijk van het bevoegdheidsniveau toegankelijk voor alle ketenpartners;

  • - ondersteuning van lokale initiatieven, zoals Hartslag;

  • - het voor 1 februari 2002 presenteren van een plan van invoering voor de voorwaardelijke invrijheidstelling;

  • - invoering van een verplicht risicoassesment bij het opleggen of beëindigen van de tbs;

  • - uitbreiding van de strafrechtelijke opvang voor verslaafden;

  • - meer accent op de begeleidings- en controlerende taak van de reclassering, verlenging van de maximale proeftijd en invoering van een systeem van jaarlijkse beoordeling van de noodzaak tot voortzetting van het reclasseringstoezicht,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Nicolaï en Van de Camp. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 8 (27834).

De heerVan de Camp(CDA)

Voorzitter. Het spreekt vanzelf dat ook ik de regering dank voor de antwoorden. Er is sprake geweest van een uitgebreide beantwoording. Ik vraag mij wel af: wat voor een gevoel houd je van zo'n dag over? Wij hebben de hele dag over criminaliteitsbestrijding gesproken. Hebben wij ook een beetje voorgang gemaakt? Ik voel mij thuis bij de opmerking van collega Van Oven: het heeft weinig zin om voortdurend te blijven hameren op het gegeven dat de nota eerder had moeten verschijnen, ga snel beginnen met de uitvoering. Heb ik het goed begrepen dat de ministers jaarlijks in de begroting in het kader van de VBTB-operatie verslag doen van het aangiftegebeuren, het ophelderingspercentage, de doorlooptijden? Anders heeft zo'n dag als vandaag weinig zin. De productiecijfers moeten boven tafel komen. Ik ga ervan uit dat de eerste tien bladzijden van de nota terugkomen in de VBTB-cijfers.

Over die 770.000 zaken die geen aanknopingspunt bieden voor zinvol onderzoek heb ik bij interruptie al mijn twijfel geuit. Ik hoop dat wij via de motie van de heer Van Oven meer duidelijkheid krijgen.

Ik sluit mij aan bij de vraag van collega Nicolaï over de uitleg van titel 31 van het Wetboek van Strafrecht, waar slechts een bepaald soort delicten in verband met de recidive wordt omschreven: geweld, vermogensdelicten en recidive bij beledigings- en drukpersmisdrijven. Dat houdt in dat een groot aantal andere delicten nog niet voor zwaardere straffen in aanmerking komen. Ik verzoek de minister een heldere positie te kiezen.

Is het verschijningstijdstip gewijzigd van het wetsvoorstel inzake voorwaardelijke invrijheidstelling of is dat in het notaoverleg over sancties ook aangekondigd voor medio 2002? Ik meen dat het tijdstip van verschijnen op begin 2002 was gesteld. De minister zegt weliswaar dat ik steeds dezelfde vragen stel, maar op een aantal punten duurt het ook verdraaid lang, voordat de minister tot prestaties komt.

Over de kwestie van de outputsturing van de reclassering is voldoende van gedachten gewisseld.

Ik heb nog geen antwoord gehad op mijn vraag over de herwaardering van de geldboete. De minister heeft dat uitgelegd als een civielrechtelijke bejegening van bepaalde delinquenten met de koppeling aan Glen Mills. Dat was een prima antwoord, maar ik doelde op kleinere delicten, waarop geen intramurale opname volgt. Ik schets nu even spottend de gang van zaken. Nu gaat men een paar dagen schoffelen; een dag valt uit omdat betrokkene ziek is en een andere dag valt uit omdat de begeleider ziek is. Van de vier ochtenden blijven er effectief twee over. Dat komt op sommige groepen jeugdigen vrij naïef over. Daarom wil ik een herwaardering van de geldstraf. Nogmaals, een bepaalde categorie jongeren in onze samenleving is meer gestraft met een boete van ƒ 200 dan met twee dagen schoffelen. Ik realiseer mij terdege dat ik met deze beschrijving een aantal mensen uit de taakstraffenwereld onrecht doe. Het gaat echter ook om de geloofwaardigheid van de sanctie in dit land.

Ik kom te spreken over de criminele asielzoeker. Pardon, ik moet dat onmiddellijk terugnemen. Ik bedoel: de criminele illegaal. De minister zegt dat uitzetting vaak niet mogelijk is omdat de identiteit niet vastgesteld kan worden. Het is bekend dat mijn fractievoorzitter inzake de nationaliteit een voorstel heeft gedaan. Dit is overigens ook een keer naar voren gebracht door collega Wijn. Het lijkt mij tegen deze achtergrond toch verstandig dat wij ons erop concentreren dat de identiteit van asielzoekers bij binnenkomst in Nederland bekend moet zijn. Ik begrijp best dat dit geweldige problemen met zich brengt voor mevrouw Kalsbeek. Wij moeten ons evenwel niet als Jan met de korte achternaam laten behandelen. In sommige gevallen verzamelt men 25.000 dollar om naar Nederland te komen. Ik kan mij voorstellen dat men in de tussentijd zijn identiteit weet te behouden.

Ik kom te spreken over de kwestie van de nationale recherche-eenheid. De beeldende verteltrant van minister De Vries heeft echt indruk op mij gemaakt. Een broedende kip mag je niet storen, maar hoe lang broedt die verdraaide kip nu nog?

MinisterDe Vries

Leest u nu eerst eens die conceptnota.

De heerVan de Camp(CDA)

Daarin is niets daarover te lezen, althans niet in concluderende zin. Het is wel grappig geprobeerd.

De voorzitter:

Zet u uw betoog voort, want wij hebben niet zoveel vergadertijd meer.

De heerVan de Camp(CDA)

Ja, maar...

De voorzitter:

De luisteraars thuis stellen het op prijs dat dit debat snel afgerond wordt.

De heerVan de Camp(CDA)

Is dat zo?

De voorzitter:

Dat weet ik zeker.

De heerVan de Camp(CDA)

Ik ben in mijn vrije tijd voorzitter van de Haagse Programmaraad.

De voorzitter:

Dit had ik niet bedoeld.

De heerVan de Camp(CDA)

Ik kan u vertellen dat veel oudere luisteraars dit debat best tot 18.30 uur zouden willen aanhoren, zeker als ik aan het woord ben. Maar goed.

De voorzitter:

Uw spreektijd is bijna op.

De heerVan de Camp(CDA)

Voorzitter. Mijn expliciete vraag aan minister de Vries is in hoeverre het LRT regionale teams kan coördineren. Hebben de afgelopen vijf jaar niet voldoende aangetoond dat dit niet lukt? De decentrale bevoegdheden van de regiokorpsen zijn erg groot; daar hebben wij indertijd ook bewust voor gekozen. Hoe kan dit zodanig eenduidig en met een goede fine tuning worden gecoördineerd? Ik ben namelijk zo bang voor een nieuwe stammenstrijd op dit punt. Mijn collega Rietkerk zal er volgende week ongetwijfeld op terugkomen, maar ik wil deze vraag alvast opwerpen.

Dit geldt ook voor de andere punten die met politie te maken hebben. Het lijkt mij niet verstandig dat ik daar als amateur-woordvoerder nader op inga.

Ik betreur het wel dat de minister expliciet terugkomt van de taakverdeling tussen de bestuurlijke en de strafrechtelijke sanctie. Ik ben dat met de heer Rouvoet eens. Ik was juist wel gecharmeerd van exclusiviteit voor de een of de ander. Nu zegt de minister, dat het bestuurlijk wel eens heel klein kan worden terwijl het bovendien nog eens onder toezicht komt van politie en justitie. Dan vraag ik mij dus af of wij in het kader van de criminaliteitsbestrijding wel de juiste prioriteiten leggen. Ik zie aan de mimiek van de minister, dat ik hem verkeerd heb begrepen. Ik hoor dat graag in zijn tweede termijn.

De heerDittrich(D66)

Ook ik wil graag beide ministers bedanken voor hun beantwoording. Het hoofdpunt ging ook over de aangiftes die gedaan worden en die op een grote stapel belanden. Het gaat om 770.000 zaken. De minister heeft de vorige week de vragen van collega Scheltema en mij daarover beantwoord en daaruit bleek dat de berichtgeving op basis van het conceptrapport van Van Riessen enigszins onduidelijk was. De precieze getallen waren daar toch wat verkeerd in weergegeven. De minister van Justitie heeft in dit debat niet echt duidelijk gemaakt hoe het nu zit met die 770.000 zaken en of die inderdaad allemaal ook aan het openbaar ministerie zijn voorgelegd. Zouden er niet veel sterke zaken met voldoende aanknopingspunten tussen zitten? Dat is ook de reden geweest waarom ik de motie van collega Van Oven heb medeondertekend en ik hoop, dat wij daarmee ook duidelijkheid zullen krijgen begin volgend jaar.

Ik heb goed geluisterd naar wat minister De Vries over het LRT naar voren heeft gebracht. De fractie van D66 wacht de verdere planvorming af maar ik heb in dit debat al wel de inzet van de fractie van D66 duidelijk gemaakt. Nogmaals, wij hopen dat wij daarover op korte termijn nadere berichten kunnen ontvangen.

Minister De Vries heeft ook duidelijk over de twee kolommen in het publieke domein gezegd, dat de passage in de nota wat robuust is weergegeven maar dat het niet de bedoeling, dat er verwarring ontstaat en dat er werk dubbel wordt gedaan. Dat lijkt mij een goede inzet en ook daarover wachten wij de verdere berichtgeving af. Ik heb begrepen, dat hierover snel een rapport wordt geschreven.

Twee punten zijn niet goed beantwoord. Het ene ging over de publiek-private samenwerking. Ik heb geconstateerd dat er 25 politieregio's zijn, maar dat er maar in 9 regio's een platform is waarin men goed samenwerkt. Ik heb Rotterdam-Rijnmond als voorbeeld genomen. Kan er niet gestimuleerd worden, dat er in alle politieregio's dergelijke platforms komen waaruit allerlei goede projecten naar voren kunnen komen?

Het antwoord op mijn voorstel om elektronisch aangifte te doen en een elektronisch volgsysteem te creëren vond ik wat mager. De minister zegt, dat er een pilotproject komen, maar dat gaat maar over de Wegenverkeerswet, terwijl de inzet van de fractie van D66 is, dat dit veel breder zou moeten. Dat hoeft niet meteen morgen ingevoerd worden maar qua klantvriendelijkheid is het erg belangrijk dat dit er komt. Om die reden dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat bij het doen van aangifte van een misdrijf klantvriendelijkheid belangrijk is;

overwegende dat naar schatting meer dan een miljoen misdrijven per jaar niet worden aangegeven onder meer vanwege een gebrek aan vertrouwen in een goede afloop en een tekort aan service bij de politie;

overwegende dat een elektronisch aangifte-volgsysteem voor veel aangevers uitkomst biedt;

verzoekt de regering, een elektronisch aangifte-volgsysteem bij de politie te introduceren en te bewerkstelligen dat de elektronisch gedane aangiften daadwerkelijk in behandeling worden genomen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Dittrich. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

  • Zij krijgt nr. 9 (27834).

De heerRouvoet(ChristenUnie)

De motie stelt, als ik het goed gehoord heb, niet alleen dat er een elektronisch systeem moet komen, maar ook een garantie dat de aangiften in behandeling worden genomen. Ik mis in de motie de gevolgen die dit heeft voor de capaciteit. Die lijken mij nogal omvangrijk. U spreekt over 1 miljoen aangiften, maar er zijn dacht ik zo'n 3 miljoen misdrijven die plaatsvinden, maar waarvan geen aangifte wordt gedaan. Als u wilt dat die allemaal in behandeling worden genomen, dan hoort er naar mijn inschatting een apart capaciteitsplan bij.

De heerDittrich(D66)

Het is goed dat u mij eraan helpt herinneren dat ik ook nog geen antwoord heb gekregen op mijn vraag wat een redelijke opsporingsinspanning is. Mevrouw Halsema heeft dat ook gevraagd. Wat is redelijk? Is dat gerelateerd aan de inhoud en de zwaarte van het misdrijf waarvan aangifte wordt gedaan? Of kan dat beïnvloed worden door de capaciteit? Ik kom dan aan de beantwoording van de vraag van de heer Rouvoet. Onze inzet is juist dat elke aangifte die een goed aanknopingspunt biedt voor verdere vervolging en opsporing, in behandeling wordt genomen. Dat gebeurt nu niet. Als je dat morgen meteen zou invoeren, zou dat tot vreselijke opstoppingen leiden. De motie biedt ruimte genoeg om dat gefaseerd in te voeren. Het signaal moet echter duidelijk zijn. Wij vinden dat daar via de elektronische aangifte en vervolgstappen aan gewerkt moet worden. Het zou best zo kunnen zijn dat, wanneer elektronisch aangifte wordt gedaan zonder aanknopingspunten, deze aangifte inderdaad terzijde kan worden gelegd, mits de aangever daarvan ook op de hoogte wordt gesteld.

De heerRouvoet(ChristenUnie)

Wij begrijpen uit de stukken dat we voor 80.000 extra zaken 3000 extra fte's nodig hebben. U heeft het over een miljoen zaken. We praten dan over gigantische capaciteitsconsequenties van zo'n eenvoudige motie.

De heerDittrich(D66)

Sterker nog, anderen zeggen dat het zelfs gaat om 2 miljoen misdrijven waarvan geen aangifte wordt gedaan. Maar het aantal even daargelaten, gaat het om een enorm reservoir aan aangiftes die niet gedaan zijn of op de plank gelegd worden. Ik neem aan dat u het ermee eens bent dat we zoveel mogelijk zaken die een beetje body hebben, opsporen en vervolgen. Daar is veel meer capaciteit voor nodig. Deze motie maakt dat niet onmogelijk, maar geeft het signaal af dat de klant dat via een elektronisch systeem ook moet kunnen volgen.

De heerRouvoet(ChristenUnie)

Voorzitter. Ik heb me dezelfde vraag gesteld die ook de heer Van de Camp zich gesteld heeft na dit debat Ik heb de indruk dat het debat niet echt een substantiële bijdrage is geweest aan de criminaliteitsbestrijding of zelfs criminaliteitsbeheersing. Ik had uit de nota ook al een beetje die indruk. Het is lopend beleid of het is afhankelijk van de vraag of het in een nieuw regeerakkoord terechtkomt. Dat geeft mij een onbevredigd gevoel over het totale traject. Het viel mij op dat de ministers zich niet buitensporig hebben ingespannen om de verwijten van gebrek aan ambitie die van de kant van de Kamer af en toe vrij stevig werden gemaakt, te weerspreken. Over het jaar van verschijnen van de nota zei de minister dat het vaker is voorgekomen dat een nota in het derde jaar verschijnt. Dat zal ongetwijfeld het geval zijn, maar daarmee is nog niet gezegd dat de nota voldoende ambitieus is. Ik heb verwezen naar de ambitie van de vorige minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de heer Peper. Hij zei dat we hem op het punt van de veiligheid erop mochten afrekenen als het in 2002 niet veilig was geworden. Hij heeft die toezegging over de veiligheid niet waar kunnen maken, maar hij had wel de ambitie dat hij Nederland veiliger wilde maken. Ik mis die ambitie bij de beide bewindslieden in de nota in deze ambtsperiode. De opvolger van de heer Peper heeft dat motto niet tot het zijne gemaakt.

De minister van Justitie presteerde het om over de oorzaken van de criminaliteit, onder de opmerking dat er in de nota inderdaad niet zoveel in staat, te verwijzen naar de nota Samenleving en criminaliteit uit 1985. Mijn mond viel open. Als die analyse nog steeds geldt, moet ik concluderen dat er zestien jaar niets aan de oorzaken van de criminaliteit is gedaan. Ik kon en kan nog steeds nauwelijks geloven dat dit het antwoord is.

Ik heb geen antwoord gekregen op mijn vraag over de eigen verantwoordelijkheid van burgers en bedrijven. In de nota wordt, naar ik hoop onbedoeld, enigszins gesuggereerd dat men, als men niet zelf voldoende voorzorgsmaatregelen treft, ook niet op de politie hoeft te rekenen. Dit is wat kort door de bocht geformuleerd, maar dat komt door de motoriek van de voorzitter, die mij iets wil duiden.

Ten aanzien van de capaciteit spreekt de rekenwijze van het Korpsbeheerdersberaad en de Raad van hoofdcommissarissen mij meer aan dan die van de minister. Men kan er niet van uitgaan dat er wellicht van 36 op 38 uur wordt overgegaan, waarbij meteen maar de definitie van de fulltime equivalent wordt aangepast en concluderen dat dit dan 2000 extra fte's oplevert. Zo werkt dat volgens mij niet.

Verdient het volontairsproject in Amsterdam geen uitbreiding? Het onderscheidt zich van de vrijwillige politie.

Ik ben blij met de duidelijke uitspraak van de minister dat er geen 27ste korps nodig is, maar ik voel mij onbehaaglijk over de ondoorzichtige structuur. Uit een vergelijking van de landelijke recherchecapaciteit van België en Nederland, blijkt dat wij met ons landelijk rechercheteam van 60 à 70 mensen helemaal nergens zijn. Het is mij een lief ding waard als het gros van de 300 extra mensen voor de bovenregionale en landelijke recherche bij het LRT terechtkomt.

Voor de kerst zal er een notitie worden uitgebracht over het midden- en kleinbedrijf. Ik had juist van de Raad van de Nederlandse detailhandel begrepen dat een fors punt van kritiek is dat er met aangiftes en meldingen van roofovervallen door de politie verder weinig wordt gedaan. Het KLPD houdt een registratie bij, maar doet er verder niets mee en koppelt ook niet terug naar de detailhandel. Het lijkt mij goed, dit punt bij de notitie te betrekken. Er ligt een schone taak voor het KLPD om daar wel iets mee te doen, zodat winkeliers zich beter kunnen voorbereiden.

De heerVan der Staaij(SGP)

Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor de beantwoording. Ik zal ons standpunt over doorlooptijden in de strafrechtelijke keten en de aangiften die op de plank blijven liggen niet verder toelichten. Wij hebben enkele moties terzake medeondertekend. Daaruit blijkt onze opvattingen in dezen genoegzaam.

Ik ga wel in op achtergronden c.q. oorzaken van criminaliteit, in aansluiting op hetgeen collega Rouvoet hierover heeft gezegd. Het door de minister genoemde stuk is behoorlijk gedateerd. Wanneer is er een actualisering te verwachten? Er zijn de afgelopen tijd veel losse studies verschenen over de achtergronden van criminaliteit, onder andere van RMO en WODC. Mij is niet altijd duidelijk wat de regering hiervan overneemt en waarmee in het beleid met nadruk rekening wordt gehouden.

Ik heb kritische vragen gesteld over de extra plaatsing van toezichthouders in relatie tot de taak van de politie in de strafrechtelijke handhaving, ook van de kleine normen. De minister heeft enigszins afstand genomen van hetgeen hierover in de nota staat. Ik ben daar op zichzelf wel gelukkig mee, maar wij moeten afwachten wat de precieze uitkomst van een en ander is. Ongetwijfeld zal nog een nadere discussie op dit punt volgen.

In verband met het voorkomen van recidive heb ik een vraag gesteld over particuliere nazorgprojecten ten behoeve van ex-gedetineerden. Vorig jaar heeft de stichting Exodus bij amendement op de begroting van Justitie extra middelen gekregen. Ik heb ook verwezen naar de lopende subsidieaanvraag van De ontmoeting. Mijn zorg is dat het niet mag voorkomen dat louter het ontbreken van budgettaire ruimte de subsidiëring van dergelijke projecten in de weg staat. De minister heeft aangegeven dat de Kamer hier nog nader over geïnformeerd wordt. Gezien het algemene belang van deze materie dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat ter vermindering van recidive een forse inspanning nodig is voor de maatschappelijke reïntegratie van ex-gedetineerden;

overwegende dat ook particuliere organisaties daarin een belangrijke taak kunnen vervullen door middel van bijvoorbeeld het aanbieden van woon-werkprogramma's;

verzoekt de regering, een beleidskader te ontwikkelen ten aanzien van het faciliteren van dergelijke projecten en het bijdragen in de kosten daarvan en de Kamer daarover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van de Staaij, Van de Camp en Rouvoet. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 10 (27834).

De heerVan der Staaij(SGP)

Voorzitter. In eerste termijn heb ik opgemerkt dat in het licht van de criminaliteitscijfers de prioriteitstelling inzake de inzet van politie kritisch bezien moet worden. Ik heb mijn betoog toegespitst op de grootschalige evenementen. Ik heb inmiddels in het rapport-Van Riessen een smeuïge passage hierover ontdekt. Op pag. 17 staat: "Bezinning is gewenst op de massale politie-inzet bij grote evenementen. Nederlandse steden en dorpen lijken vaak een groot festival en dat vreet capaciteit van de politie. Bij de besluitvorming over het toestaan van evenementen zouden gemeentebesturen zich hiervan meer rekenschap moeten geven".

Wil de minister deze oproep tot bezinning ter harte nemen?

MinisterDe Vries

Het is een conceptoproep!

De heerVan der Staaij(SGP)

Misschien kunt u dan een conceptantwoord formuleren.

MinisterKorthals

Voorzitter. De heer Van Oven zei dat hij niet meer in wilde gaan op de tijdigheid van de nota. De heer Rouvoet heeft opgemerkt dat er gebrek aan tijdigheid is. Wij zijn begonnen met het in een regeerakkoord opnemen van een extra bedrag voor intensiveringen voor veiligheid in het jaar 2002, oplopend tot 700 mln gulden. Mag ik de Kamer eraan herinneren dat de intensiveringen bovenop dit bedrag voor intensiveringen voor de veiligheid enorm zijn toegenomen? Dat heeft het in de loop der jaren mogelijk gemaakt om plannen zoals deze daadwerkelijk onder ogen te zien. Bovendien is het politieke draagvlak daarvoor in de laatste jaren aanzienlijk toegenomen. Ik herinner er niet voor niks aan dat ik vrij consistent ben geweest in mijn benadering van het probleem van de criminaliteitsbeheersing of criminaliteitsbestrijding. Laten wij even in het midden laten welk woord een betere keuze zou zijn. Belangrijk is dat wij nu een politiek draagvlak hebben. De conceptverkiezingsprogramma's van nu maken een enorme inspanning mogelijk in een volgende regeerperiode.

Dit kabinet heeft de bereidheid getoond om daar in ieder geval voor het jaar 2002 een vijfde voor in te zetten. Geprobeerd is om de organen die te maken hebben met de criminaliteitsbestrijding zo goed mogelijk op orde te maken. Als die niet kwalitatief op orde zijn, heeft immers bijna al het andere niet of nauwelijks zin. Daarna heb ik onmiddellijk gevraagd om een zogenaamd benchmarkingrapport. Dat rapport is uitgebracht en op grond daarvan hebben wij de nota die nu voorligt kunnen schrijven. Deze nota heeft er in ieder geval toe geleid dat een heel duidelijke stap wordt gezet in de richting die wij noodzakelijk achten. Wij hadden dat natuurlijk ook achterwege kunnen laten. Waarschijnlijk had dan niemand iets gezegd. Nu wij dit wel doen, krijgen wij het verwijt dat het niet genoeg is.

In het benchmarkingrapport worden oorzaken genoemd die hebben geleid tot de enorme toename van de criminaliteit in de laatste jaren. De oorzaken die genoemd zijn in de nota Samenleving en criminaliteit zijn precies dezelfde. Wij hebben er alles aan gedaan – bebouwde omgeving, de binding aan de samenleving, het functioneel toezicht, het meer voor handen zijn van materiële goederen – om deze weg te nemen. Desalniettemin is de criminaliteit in de periode 1960-1985 toegenomen.

Van Oven spreekt weer over de 770.000 misdrijven waar hij graag wat aan wil doen. Deze 770.000 zaken hebben op het eerste gezicht geen aanknopingspunten. Zij worden daarom terzijde gelegd. Ik wijs erop dat het al een geweldige inspanning zal vergen om de 80.000 zaken aan te pakken waarvoor wel een opsporingsindicatie is. Het blijkt immers dat daarvoor al te weinig tijd is. Dit laat onverlet dat er bij die 770.000 nog zaken kunnen zitten waarbij met veel energie wellicht nog een verdachte te vinden is. Dat blijkt soms het geval te zijn bij zeer ernstige feiten waarbij opsporingsteams worden gevormd. Die 770.000 zaken worden niet allemaal aan het openbaar ministerie voorgelegd. Dat hoeft ook niet. De politie kan soms eigener beweging tot de conclusie komen dat er te weinig of geen aanknopingspunten zijn om die zaken op te sporen en te vervolgen.

De heerVan Oven(PvdA)

Ik vind dat de minister van Justitie zonder nader onderzoek niet kan volhouden dat mensen naar de politie lopen en massaal aangifte doen van strafbare feiten die geen enkel aanknopingspunt voor opsporing bieden. Nogmaals, dat strookt niet met zijn antwoord op vragen van de heer Dittrich en mevrouw Scheltema. Ik vraag hem nadrukkelijk om daar onderzoek naar te doen en met de resultaten daarvan naar de Tweede Kamer terug te komen, al is het maar voor de gemoedsrust van de Nederlandse burger.

MinisterKorthals

Ik blijf zeggen dat er na een handmatige zoektocht juist 80.000 uit die 850.000 zijn voortgekomen. Als met de motie wordt bedoeld dat dit nog een keer grondig moet worden gecheckt, al was het maar voor de gemoedsrust van de mensen, zal ik daarmee akkoord gaan en deze zeker niet naast mij neerleggen.

De heerVan Oven(PvdA)

De motie is niet bedoeld voor de gemoedsrust van de Nederlandse burger, maar zij kan dat effect hebben. Wij moeten eerst het resultaat van het onderzoek duidelijk op tafel krijgen.

MinisterKorthals

Het resultaat van het onderzoek dat er is geweest, heeft ertoe geleid dat wij zeggen dat er bij alle zaken die zijn blijven liggen, 80.000 zijn met een daderindicatie. Dat is het onderzoek geweest.

De heerVan Oven(PvdA)

In uw antwoord op de vragen van mevrouw Scheltema en de heer Dittrich heeft u bij deze 770.000 gesproken over aanknopingspunten bij een afweging, waarbij capaciteit ook een rol speelt. Dat betekent dat politiemensen bij het bekijken van zo'n zaak, met in hun achterhoofd de capaciteitstekorten die er natuurlijk zijn, ook zaken in de kast hebben gelegd die wellicht tot een oplossing kunnen worden gebracht. Deze suggestie moet behoorlijk worden onderzocht.

MinisterKorthals

Ik heb over die motie gezegd wat ik moet zeggen. Er zijn geen ernstige bezwaren tegen om dat nog een keer te proberen. Het is nodig om die 80.000 zaken tot een goed eind te brengen. Daarvoor hebben wij bij de politie een capaciteit van 8000 man extra nodig. Dat is niet niets.

In de motie van de heer Nicolaï wordt gevraagd om bij het bepalen van de strafhoogte rekening te houden met de recidive. Ik heb gezegd dat ik van oordeel ben dat het wettelijk al kan bij belangrijke delicten, maar dat is kennelijk niet voldoende. Ik vind ook dat de rechter daar in de praktijk al rekening mee houdt. Ik ben er nooit een voorstander van om de rechter te veel te binden aan uitspraken die worden gedaan door de Kamer. Ik heb de relevante zaken over de motie gezegd. Ik ben van mening dat wat in de motie wordt gevraagd, niet nodig is. Ik raad aanneming van deze motie niet aan. Na de beslissing van de Kamer zal ik mij verder beraden.

Het belangrijkste punt van de heer Van Oven is de ambitie om de gemiddelde doorlooptijd terug te brengen van acht naar zes maanden. Dat is een heel ambitieuze doelstelling. De ambitie die de heer Van Oven verwoordt in zijn motie is niet of nauwelijks waar te maken. Wij moeten ervoor oppassen, in ons enthousiasme over het feit dat wij alles nu eens erg goed gaan aanpakken, dat wij ons geen doelstellingen voor ogen stellen die wij uiteindelijk niet kunnen waarmaken. Het is belangrijk om de WODC-studie over dit onderwerp eerst af te wachten. Ik zie echter dat alle woordvoerders deze motie hebben ondertekend, zodat die kans zeer gering is.

De heer Van Oven zegt voorts in zijn motie dat het heel belangrijk is, de rechters-plaatsvervangers daarbij te betrekken. Als dat mogelijk is, moeten wij de rechter-plaatsvervanger inderdaad hierbij betrekken, maar de opleidings- en opnamecapaciteit aan de rechtbanken zijn bepaald beperkt. Ik heb dat in de brief over de rechterlijke capaciteit naar voren gebracht. Zelf heb ik aangegeven dat er een jaarlijkse stijging van 5% tot 7% kan zijn van nieuwe rechters. Dat neemt niet weg, als er een mogelijkheid is om rechters-plaatsvervangers nog meer in te zetten dan tot nog toe gebeurt, dit daadwerkelijk gedaan zal worden. Het is niet mogelijk, in strafkamers te werken met één professionele rechter en twee rechters-plaatsvervangers. Dat is onverstandig en zal uiteindelijk ten koste gaan van de kwaliteit van de rechtspraak. Het volgende probleem zal dan weer zijn dat er nog meer zaken in hoger beroep zullen plaatsvinden dan nu al het geval is.

De heer Nicolaï heeft een motie ingediend over het recidivepercentage. Natuurlijk is dat veel te hoog. Ik ben van mening, zoals ik in mijn brief aan de Kamer heb aangegeven, dat er keihard aan gewerkt moet worden om dat percentage terug te brengen. Ik geef ook aan dat het geen geïsoleerd Nederlands probleem is, maar dat het in de andere landen bijna hetzelfde is. De heer Nicolaï noemt in zijn motie percentages die na vijf jaar al gehaald moeten worden. Ik kan nooit toezeggen dat die daadwerkelijk gehaald zullen worden. Dat hangt van omstandigheden af, van onderzoeken die nog gedaan moeten worden. Het hangt er ook vanaf in hoeverre je de recidivecijfers kunt beïnvloeden met instrumenten die daar goed voor zijn. Ik denk bijvoorbeeld aan het inschattingsinstrument dat wij uit Canada overnemen. Ik denk in alle eerlijkheid dat een recidivevermindering met 50% bij veel plegers na vijf jaar bereikt moet zijn of zelfs 70% gewoon een illusie is. Aanvaarding van deze motie ontraad ik dan ook.

De heer Van de Camp heeft gevraagd of wij jaarlijks verslag willen doen van aangiftes, doorlooptijden en dergelijke. Wat wij over de hele linie willen doen, is juist het inzichtelijk maken van de resultaten. Het heeft geen enkele zin, hierin zoveel geld te stoppen als wij niet precies zien wat de uitkomst is. Een goede methode is natuurlijk ook de VBTB die wij jaarlijks zullen bespreken. Wij kunnen dan zeggen hoeveel er jaarlijks wordt gegeven aan het openbaar ministerie en het gevangeniswezen en hoeveel door het ministerie van BZK aan de politie en wat eruit komt. Wij zullen dat inderdaad doen.

De heer Van de Camp vroeg vervolgens naar de herwaardering van de geldboete. Het is nu al mogelijk voor de rechter of een taakstraf of een geldboete op te leggen. Misschien bedoelt de heer Van de Camp dat het rekwireerbeleid zich meer moet richten op de geldboetes. Ik weet dat dit in ongelooflijk veel gevallen al gebeurt, maar ik zal nog eens nakijken of het nog vaker kan gebeuren. Voor het overige is de rechter vrij in de straf die hij oplegt: een taakstraf of een geldboete. Beide zijn sinds korte tijd ook mogelijk. Het was in het verleden zo dat niet en een taakstraf en een geldboete konden worden opgelegd. Die situatie is dus veranderd.

De heer Dittrich vroeg naar de publiek-private samenwerking. In het Nationaal platform wordt goed samengewerkt tussen bedrijfsleven en overheid. Wij proberen dit in alle regio's zo veel mogelijk tot stand te brengen. Daarvoor worden ook subsidies verstrekt. Zo kan het secretariaat gevoerd worden met een startsubsidie van de overheid. Het is echter iets dat uit de regio's zelf moet voortkomen. Als dit soort zaken worden opgelegd, werkt het niet. In de praktijk zien wij dat het ongelofelijk afhankelijk is van de voorzitter van een regionaal platform of het succesvol is of niet. Zojuist is Rotterdam genoemd. Het zal ongetwijfeld zo zijn dat daar een enthousiaste voorzitter aanwezig is. Ik kan ook andere voorbeelden geven, waar het bepaald minder is. Ik zal dat overigens niet doen. Vandaar dat in overleg met het MKB en het VNO gezocht wordt naar uitstekende voorzitters die het op zich kunnen nemen om de RPC's van de grond te krijgen.

Wat is een redelijke opsporingsinspanning? Dat heeft te maken met de inhoud en de zwaarte. Het is waar dat daarbij ook de capaciteit van belang is. Naarmate er minder capaciteit is, zijn er minder mogelijkheden om tot opsporing te komen. Vandaar dat ik bepaald verrast ben door de motie van de heer Dittrich. Die betekent een enorme aanslag op de capaciteit. Dat is reeds naar voren gebracht. Ik zou deze motie niet graag aangenomen willen zien. Wij concentreren ons op de 80.000 zaken. Als dit er nog bijkomt, zal dat financieel een geweldige aanslag zijn. Ik neem aan dat dit bij een regeerakkoord niet mogelijk zal blijken te zijn.

De heerDittrich(D66)

De minister heeft gezegd dat een redelijke inspanning terugslaat op de capaciteit en het tekort daarbij. Wie bepaalt of de aangifte een vervolg moet krijgen? De politieman of de officier van justitie als leider van het opsporingsonderzoek?

MinisterKorthals

De politie en het openbaar ministerie bepalen dat. Ik denk dat in de meeste gevallen, waarbij het gaat om aangiftes met een redelijk gering belang, het primair de politie is die het bepaalt.

De heerVan Oven(PvdA)

In dat verband heb ik gevraagd hoe de hoofdofficier van justitie zijn verantwoordelijkheid voor prioriteiten en posterioriteiten kan vormgeven. Dat kan hij niet als hij nergens van afweet.

MinisterKorthals

Het is ook mogelijk om in een algemene benadering van deze problematiek het nodige te stellen als openbaar ministerie. Dat zijn in feite richtlijnen voor de politie.

De heerVan Oven(PvdA)

Gebeurt dat ook?

MinisterKorthals

Het gebeurt wel, maar ik vrees dat het in onvoldoende mate gebeurt.

De heerVan Oven(PvdA)

Betekent dit dat het aantal zaken dat niet in behandeling wordt genomen worden gemeld aan het openbaar ministerie? Bereikt dat het college van PG's en bereikt dat de minister van Justitie?

MinisterKorthals

Nee. Dat is zeker niet waar. Het bereikt niet het college van PG's en het bereikt ook niet de minister van Justitie, die overigens nog meer attent op dit soort zaken zal zijn dan in het verleden. Ik neem aan dat de processen-verbaal in beginsel worden doorgestuurd naar het openbaar ministerie.

De heerVan Oven(PvdA)

Het getal van 80.000 is nu dus voor het eerst tot die echelons doorgedrongen?

MinisterKorthals

Ja. Het wonderlijke is dat iedereen daar verrast is over de hoogte daarvan. Het heeft niet voor niets zo'n indruk gemaakt dat in het rapport van de heer Van Riessen de bedoelde formulering is overgenomen. Ook daar heeft men zich gerealiseerd dat het heel erg is wat er allemaal aan de hand is. Het is wel eens goed dat deze zaken boven water komen. Natuurlijk stellen wij ons zeer kwetsbaar op doordat wij hiermee naar buiten zijn gekomen. Wij kunnen echter niet tot een oplossing komen als wij onszelf niet eerst kwetsbaar opstellen. Wij moeten kijken waar de tekortkomingen zitten. Dat vereist kritiek, maar die moet iedereen zich aantrekken, al onze voorgangers en de Tweede Kamer vanaf ongeveer 1960.

De heerVan Oven(PvdA)

Dat laat de mogelijkheid open dat er in de jaren voorafgaand aan 1990 dergelijke aantallen op de plank zijn gelegd en dat die er nog steeds liggen. Zijn die aantallen bekend of is daar een schatting van gemaakt?

MinisterKorthals

Wij hebben over het jaar 1999 een schatting gemaakt. Het is niet erg aannemelijk dat de getallen in de jaren ervoor sterk zullen afwijken. Dat betekent dat er inderdaad niets aan gedaan is.

De heerDittrich(D66)

Ik stel voor dat de Kamer hier bij de behandeling van de begroting van het ministerie van Justitie verder op ingaat, maar in ieder geval niet nu. Het is zes uur. De minister van Binnenlandse Zaken moet ook het woord nog krijgen.

MinisterKorthals

Dan bespreek ik nog twee moties. Er wordt gewerkt aan de introductie van het elektronische proces-verbaal, maar het vraagt nog wel een aantal jaren om de aangifte ook in behandeling te nemen. Ik denk dat de capaciteit daarvoor op het ogenblik ontbreekt. Wij werken op het ogenblik aan een pilot voor de PV's. Die moet verder worden uitgebreid. De Kamer moet daar niet de verwachting aan verbinden dat dan alles zal worden opgespoord en opgelost.

Ik ben het eens met de geest van de motie van de heer Van der Staaij. Omdat de motie budgettaire consequenties kan hebben, moet ik daar een voorbehoud voor maken. Ik zal dat nader onderzoeken en vervolgens de Kamer inlichten.

MinisterDe Vries

De heer Van de Camp heeft erop gewezen dat de aansturing van bovenregionale rechercheactiviteiten op het ogenblik niet goed is. Ik denk dat ik al eerder tot uitdrukking heb gebracht dat ik dit gevoelen deel. Ik moet hem nog wel vragen om nog even geduld te hebben. Het zal nog wel even duren voordat wij met een definitief model komen, omdat daar nog wat overleg voor nodig is. Het uitgangspunt is dat de aansturing helder en werkzaam, dus efficiënt, is. Het ligt voor de hand dat wij hier en daar wat andere afspraken moeten maken. Wij zullen ons er de komende maanden toe zetten om met een helder aansturingsmodel te komen. Dat vereist het nodige van het OM dat zich daarop moet instellen, maar ook van de politie die het gezag van het OM met betrekking tot die rechercheactiviteiten moet accommoderen.

Ik denk dat de heer Dittrich het goed begrepen heeft dat ik zijn lijn wat betreft de bestuurlijke handhaving grotendeels onderschrijf. In de nota staat dat wij met de VNG lijsten zouden maken van allerlei vergrijpen. Dan zouden wij een aantal vergrijpen links plaatsen en een aantal rechts. De vergrijpen links zouden geschikt zijn voor bestuurlijke handhaven. Wij vragen ons echter af of wij daarvoor een bestuurlijk handhavingapparaat moeten opbouwen. Wij kunnen natuurlijk niet zomaar boetes laten uitdelen door bepaalde functionarissen. Daar hoort bij dat anderen dat beoordelen. Wij hebben natuurlijk wel wat bestuurlijke handhaving in ons land. Het parkeren is bijvoorbeeld in belangrijke mate bestuurlijk geregeld, alhoewel er op dit punt ook een "cross-over" is. Mijn collega en ik zullen dat straks zorgvuldig uitwerken in een notitie. Ik heb hier alvast gezegd dat wij van de oorspronkelijke gedachte van een lijst van bestuurlijke vergrijpen en strafrechtelijke vergrijpen hebben afgezien. Wij investeren liever in een modaliteit om ervoor te zorgen dat politie en justitie ook op de kleine dingen letten, die overigens in beginsel strafwaardig zijn en zeker niet minder hinderlijk dan andere vergrijpen.

Collega Korthals zei al iets over elektronische aangifte. Vanuit het oogpunt van beheer wil ik daaraan toevoegen dat wij ons absoluut niet moeten verkijken op de ongelooflijke complexiteit van het verwerken van nieuwe methoden in de politieorganisatie. Degenen die met mij geboeid zijn door het landelijke politienummer, weten dat dit het nodige vergt. Het zijn allemaal tamelijk ingewikkelde processen, waar ik voorzichtig mee wil zijn. Als wij het elektronische PV goed introduceren, dan zou dat veel schelen.

De heer Rouvoet vreesde verder dat wanneer burgers en bedrijven niet hun verantwoordelijkheid nemen, zij niet op de politie kunnen rekenen. Zo kan het natuurlijk niet zijn. Op de politie kun je altijd rekenen, maar je hebt haar misschien wat minder vaak nodig als je ook op jezelf kunt rekenen. Die zaken versterken elkaar; dat was de strekking.

Verder was de heer Rouvoet teleurgesteld over de inzet van het kabinet om het land veiliger te maken. Ik vraag hem om gewoon de feiten te laten spreken: er is de afgelopen 25 jaar geen kabinet geweest dat zoveel heeft geïnvesteerd in de versterking van, onder andere, de politie. Als dit niet waar is volgens hem, dan wil ik er graag met hem over in debat. Wij hebben nu al de lijnen uitgezet naar de volgende periode. En de ambities spreken uit de daden. De heer Rouvoet zag die kennelijk niet, want hij keek naar België als voorbeeld.

De heerRouvoet(ChristenUnie)

Ik haalde België aan als voorbeeld van de capaciteit van het landelijk rechercheteam.

MinisterDe Vries

Ik vind, in tegenstelling tot u, die vergelijking met België niet aantrekkelijk.

De heerRouvoet(ChristenUnie)

Als u met mij een debat wilt voeren, dan doe ik dat graag. Het ging mij erom dat de investeringen die in de nota staan, er niet toe hebben geleid dat Nederland veiliger is geworden. Ooit zei uw voorganger dat wij hem op dat laatste zouden kunnen afrekenen. Welnu, de conclusie moet zijn dat dit deze kabinetsperiode niet aantoonbaar is gebeurd. Ik zie de nota en weet dan dat dit wordt doorgeschoven naar de volgende periode.

MinisterDe Vries

Ik denk dat u zich echt vergist. Eigenlijk doet u nog meer dan dat, want uit de politiemonitor is gebleken dat de Nederlandse bevolking zich iets veiliger is gaan voelen. Ik vind dat heel bijzonder. Overigens is het de vraag of dit na 11 september nog steeds het geval is, aangezien het om subjectieve gevoelens gaat. Wat wij doen om de veiligheid in dit land te verbeteren is nog niet eerder gedaan. Ik herinner mij geen kabinet dat een dergelijke inspanning heeft geleverd en ik volg de politiek al dertig jaar. Als u dat betwijfelt, ga ik graag met u in debat.

De heerRouvoet(ChristenUnie)

De minister heeft gelijk: wij hebben hier te maken met een verschil van inschatting.

MinisterDe Vries

Ook dat is niet juist, want cijfers kun je niet verschillend inschatten.

De heerRouvoet(ChristenUnie)

Ik baseer mij niet alleen op de investeringen. De nota begint met de constatering dat het al heel lang een speerpunt is en dat er heel veel is geïnvesteerd. Die constatering wordt echter onmiddellijk gevolgd door de vaststelling dat dit kennelijk niet heeft geleid tot het beoogde resultaat. Dat is mijn kritiek. Ik wil u afrekenen op de mate waarin Nederland veiliger is geworden en dat wordt niet alleen bepaald door de gevoelens van de burger. Dat is een belangrijke, maar zeker niet de enige factor. De cijfers in de nota spreken verder boekdelen: Nederland staat er niet best voor. Dat kunt u zeker na het verschijnen van deze nota niet meer ontkennen.

MinisterDe Vries

Ik ontken dat ook helemaal niet. Ik wijs u er alleen maar op dat wij er meer aan doen dan enig ander kabinet. Dat heeft u ook in de nota kunnen lezen. Al met al vind ik het een goedkope opmerking van u.

De heer Van der Staaij vroeg wat ik vind van een opmerking in het conceptrapport-Van Riessen over belangrijke evenementen die veel menskracht vergen. Op zichzelf is dat juist. Wij zullen dan ook altijd moeten afwegen of wij bereid zijn om die investering te doen. Overigens zijn dat niet altijd investeringen die je zelf ook wilt doen. Zo is er veel menskracht gespendeerd aan het EK. Dat wilden wij zelf, maar dat geldt zeker niet voor de MKZ-crisis. Bij alle evenementen wegen de autoriteiten af of het verantwoord is. Ik lees overigens regelmatig dat evenementen geen doorgang kunnen vinden, omdat er te veel politie-inzet mee is gemoeid. Die "conceptopmerking" mag wat mij betreft dan ook blijven staan.

De voorzitter:

Wij zijn gekomen aan het einde van deze vergadering. Op een later moment zal over de ingediende moties worden gestemd.

Sluiting 18.08 uur.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Swildens-Rozendaal (PvdA), voorzitter, Van de Camp (CDA), Biesheuvel (CDA), Scheltema-de Nie (D66), Zijlstra (PvdA), Apostolou (PvdA), Middel (PvdA), Van Heemst (PvdA), Dittrich (D66), ondervoorzitter, Rabbae (GroenLinks), Van Oven (PvdA), Kamp (VVD), Rouvoet (ChristenUnie), O.P.G. Vos (VVD), Passtoors (VVD), Van Wijmen (CDA), De Wit (SP), Ross-van Dorp (CDA), Niederer (VVD), Nicolaï (VVD), Halsema (GroenLinks) Weekers (VVD), Van der Staaij (SGP) en Wijn (CDA).

Plv. leden: Wagenaar (PvdA), Balkenende (CDA), Cörüz (CDA), Van Vliet (D66), Duijkers (PvdA), Kuijper (PvdA), Albayrak (PvdA), Barth (PvdA), Hoekema (D66), Karimi (GroenLinks), Santi (PvdA), Luchtenveld (VVD), Slob (ChristenUnie), Van den Doel (VVD), Rijpstra (VVD), Rietkerk (CDA), Marijnissen (SP), Buijs (CDA), Van Baalen (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), De Vries (VVD), Van Walsem (D66), De Pater-van der Meer (CDA) en Arib (PvdA).

XNoot
2

Samenstelling:

Leden: Te Veldhuis (VVD), ondervoorzitter, De Cloe (PvdA), voorzitter, Van den Berg (SGP), Van de Camp (CDA), Scheltema-de Nie (D66), Van der Hoeven (CDA), Van Heemst (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), Hoekema (D66), Rijpstra (VVD), O.P.G. Vos (VVD), Rehwinkel (PvdA), Wagenaar (PvdA), Luchtenveld (VVD), De Boer (PvdA), Duijkers (PvdA), Verburg (CDA), Rietkerk (CDA), Halsema (GroenLinks), Kant (SP), Balemans (VVD), De Swart (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Slob (ChristenUnie) en Pitstra (GroenLinks).

Plv. leden: Van Beek (VVD), Zijlstra (PvdA), Ravestein (D66), Van Wijmen (CDA), Bakker (D66), Balkenende (CDA), Barth (PvdA), Gortzak (PvdA), Dittrich (D66), Cherribi (VVD), Van den Doel (VVD), Van Oven (PvdA), Apostolou (PvdA), Cornielje (VVD), Kuijper (PvdA), Belinfante (PvdA), Mosterd (CDA), Th.A.M. Meijer (CDA), Van Gent (GroenLinks ), Poppe (SP), Van Splunter (VVD), Nicolaï (VVD), Wijn (CDA), Rouvoet (ChristenUnie) en Rabbae (GroenLinks).

Naar boven