27 832
Wijziging van de Wet privatisering ABP in verband met de wijziging van de aanwijzingsvoorwaarden voor deelneming in het ABP

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State).

Algemeen

1. Achtergrond en aanleiding

Naast de verplichte deelneming in de Stichting Pensioenfonds ABP (hierna te noemen: ABP) van het personeel in dienst van publieke lichamen (overheid en onderwijs), staat aansluiting bij het ABP ook open voor werknemers van privaatrechtelijke instellingen die op grond van doelstelling en financiële verhouding een band hebben met de overheid. Op verzoek van de sociale partners van deze instellingen is de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), na toetsing door en op voordracht van het bestuur van het ABP, bevoegd de werknemers van de instelling als deelnemers in het ABP aan te wijzen. Deze aanwijzing geschiedt op grond van de Wet privatisering ABP (WPA) en leidt tot een verplichte deelneming in het ABP.

De voorgestelde wijziging van de aanwijzingsvoorwaarden in de WPA beoogt de deelneming van deze werknemers in het ABP in overeenstemming te brengen met een onderdeel van het kabinetsbeleid inzake de taakafbakening tussen pensioenfondsen en verzekeraars. Dit beleid is neergelegd in de brief van 7 september 1999 (Kamerstukken II 1998/99, 26 537, nr. 2). Het betreft het onderdeel vrijwillige aansluiting bij een bedrijfstakpensioenfonds (bpf). Vrijwillige aansluiting van een instelling is volgens dit beleid slechts mogelijk indien daaraan een verzoek ten grondslag ligt van de representatieve organisaties van sociale partners in de bedrijfstak waartoe de instelling behoort die vrijwillig aangesloten wil worden. De bedoeling van dit beleid is te voorkomen dat en bedrijfspensioenfonds «losse» instellingen verzekert.

2. Toepassing beleid taakafbakening op deelneming in ABP

De aanwijzing op grond van de WPA van een privaatrechtelijke instelling is een vrijwillige aansluiting in het licht van de taakafbakening, immers het betreft een enkele instelling en het gebeurt op verzoek van de sociale partners van die instelling. Deze aanwijzing staat op gespannen voet met het hiervoor genoemde kabinetsbeleid inzake de taakafbakening.

In de aanwijzingsvoorwaarden van de WPA (doelstelling en financiële verhouding), ontbreekt een voorwaarde ten aanzien van het bewuste onderdeel van de taakafbakening, te weten het verzoek van de representatieve sociale partners. Gebleken is dat het niet mogelijk is het beleidsonderdeel van de taakafbakening rechtstreeks zonder wetswijziging toe te passen op de aansluiting van private instellingen bij het ABP. De WPA-voorwaarden zijn limitatief geformuleerd en laten geen ruimte om daaraan zonder wetswijziging andere aansluitingsvoorwaarden toe te voegen. Hierdoor ontstaat voor de minister van BZK een conflicterende situatie, door enerzijds de gebondenheid aan het kabinetsstandpunt inzake de taakafbakening en anderzijds de wettelijke verplichting om een verzoek om aanwijzing dat aan de WPA-voorwaarden van doelstelling en financiële verhouding voldoet, te honoreren.

3. Inhoud en karakter van het voorstel

De onderhavige wijziging van de aanwijzingsvoorwaarden is een nadere invulling van het begrip «representatieve sociale partners» in het genoemde onderdeel van de taakafbakening.

De aanpassing houdt in dat als voorwaarde voor aanwijzing geldt dat voor de werknemers van de desbetreffende private instellingen arbeidsvoorwaarden gelden die overeenkomen met die van een van de zogeheten overheidssectoren (rijk, onderwijs, defensie, politie, rechterlijke macht, decentrale overheden). De werknemers in deze sectoren zijn reeds op grond van de WPA verplicht bij het ABP aangesloten. De private instellingen hebben door de overeenkomende arbeidsvoorwaarden een zodanig nauwe band met één van deze overheidssectoren, dat ze gerekend kunnen worden tot de bedrijfstak overheid. Met de invoering van deze nieuwe voorwaarde vervallen de bestaande voorwaarden omdat deze niet het bedrijfstakeigen karakter hebben als de voorwaarde van de overeenkomende arbeidsvoorwaarden.

Om de verbinding met het beleid van de taakafbakening weer te geven is in de wet tevens vastgelegd dat het verzoek om aansluiting bij het ABP gedaan moet worden door de (vertegenwoordigers van) de werkgever en werknemers die bevoegd zijn de arbeidsvoorwaarden van het aan te sluiten lichaam vast te stellen. Het is reeds bestaande praktijk dat het ABP-bestuur aan de minister van BZK alleen een voordracht om aansluiting doet als het verzoek daartoe ondersteund wordt door werkgever en werknemers van de betrokken instelling. Er zullen tussen de minister van BZK en het bestuur van het ABP nadere afspraken gemaakt worden over de procedure van het verzoek om aanwijzing en voordracht, in die zin dat ook de minister van BZK door de betrokken sociale partners van de instelling formeel op de hoogte wordt gebracht van een verzoek om aanwijzing.

4. De relatie met de toepassing van de taakafbakening op andere bedrijfstakpensioenfondsen

In de genoemde brief aan de Tweede Kamer van 7 september 1999 heeft het kabinet meegedeeld dat het onderdeel van de taakafbakening inzake vrijwillige aansluiting te zijner tijd zal worden vastgelegd in regelgeving (Pensioen- en Spaarfondsenwet). In de voorbereidingsfase van dit wetsvoorstel is de vraag aan de orde geweest of een wetswijziging met betrekking tot de aansluiting bij ABP die aan de bedoelde taakafbakeningseis voldoet, geen ongelijke behandeling betekent in relatie tot aansluiting van losse instellingen bij andere bpf'en, voor wie deze taakafbakeningseis nog geen wettelijke verplichting is. Het kabinet heeft deze vraag ontkennend beantwoord. Deze opvatting heeft de volgende achtergrond.

Het kabinetsstandpunt inzake de taakafbakening is tot stand gekomen na een advies van de Stichting van de Arbeid in overleg met de pensioenkoepels (de Vereniging van Bedrijfspensioenfondsen, de Stichting Ondernemingspensioenfondsen en het Verbond van Verzekeraars) en van de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid. Vanaf het moment dat de Stichting van de Arbeid in de gelegenheid is gesteld om een advies uit te werken, te weten op 22 april 1998, is een moratorium in werking getreden. De sociale partners namen daarmee de inspanningsverplichting op zich om lopende overlegsituaties over onder meer nieuwe regelingen (ook onderdeel van de taakafbakening) die niet voldoen aan de op dat moment bestaande gedachtelijn inzake de taakafbakening van het kabinet, te bevriezen. Het moratorium betreft naar de mening van de regering ook de vrijwillige aansluiting bij een bpf. De wetgever zal bij de totstandkoming van de wettelijke vastlegging van de taakafbakening overgangsmaatregelen treffen voor handelingen die in strijd zijn met het moratorium.

In materiële zin is er dus ook bij bedrijfstakpensioenfondsen in de marktsector reeds sprake van een stop op de aansluiting van losse instellingen die niet voldoen aan de voorwaarde van de taakafbakening.

De Raad voor het Overheidspersoneelbeleid stemt in met het voorstel. Aan de opmerking van de raad inzake mogelijke financiële gevolgen van toetreding van nieuwe werkgevers tot het ABP is tegemoet gekomen door in het voorstel op te nemen dat uitsluitend lichamen kunnen worden aangesloten met werknemers die ABP-deelnemer zijn op de dag voorafgaande aan het tijdstip waarop de beoogde deelneming op basis van de aanwijzing in werking zal treden. Daarmee kunnen de door de raad bedoelde financiële gevolgen zich niet voordoen.

Artikelsgewijs

Onderdeel A

Artikel 1, onder q, onderdeel 9°

Dit artikel regelt de indeling van het personeel dat niet rechtstreeks is ingedeeld in een van de acht in dat lid genoemde sectoren. Sub a van onderdeel 9 regelt de indeling van het met inachtneming van artikel 3 van de WPA aangewezen personeel van private instellingen. Toegevoegd wordt een verwijzing naar de nieuwe aanwijzingsvoorwaarde dat de arbeidsvoorwaarden overeenkomen met die van een van de sectoren. Daarmee is ook het personeel ingedeeld dat op basis van die voorwaarde is aangewezen.

Onderdeel B, onder 1

Artikel 2, derde lid, onder b

Hoewel de bestaande aanwijzingsvoorwaarden vervallen, blijven ze in deze bepaling gehandhaafd om de werknemers die tot aan de wetswijziging met toepassing van die voorwaarden zijn aangewezen, te kunnen aanmerken als behorend tot het overheidspersoneel in de zin van de WPA. Het onderdeel inzake het tijdstip voor hetwelk uiterlijk kan worden aangewezen, kan dan ook vervallen.

Onderdeel B, onder 2

Artikel 2, derde lid, onder c

Degenen die tot een privaatrechtelijk lichaam behoren dat met toepassing van de voorgestelde aanwijzingsvoorwaarde is aangewezen, vallen conform de systematiek van de wet onder het begrip «overheidswerknemer». Het in het vorige lid vervallen onderdeel inzake het uiterlijke aanwijzingstijdstip blijft van toepassing, zij het nu op de nieuwe aanwijzingsvoorwaarde.

Onderdeel B, onder 3

Artikel 2, vierde lid

De huidige aanwijzingsvoorwaarden worden in de praktijk toegepast op aanwijzing van instellingen die worden geprivatiseerd of verzelfstandigd. Voorafgaande aan deze aanwijzing zijn de werknemers van de instelling dus reeds deelnemer in het ABP, hetzij in dienst van een publiek lichaam, hetzij in dienst van een lichaam dat op een eerder moment is aangewezen als lichaam waarvan de werknemers in het ABP deelnemen.

Het is gewenst dat deze praktijk wordt voortgezet. Voorkomen moet worden dat door de nieuwe aanwijzingsvoorwaarde instellingen die geen enkele band hebben met de overheid, zich bij het ABP kunnen aansluiten uitsluitend vanwege het feit dat de arbeidsvoorwaarden van deze instellingen overeenkomen met die van een overheidssector.

Artikel 2, vijfde lid

Arbeidsvoorwaarden van private werknemers en van werknemers bij de publieke overheid komen voor grote groepen personeel in hun totaliteit gezien niet overeen. Een belangrijk verschilpunt is de voorziening voor de ziektekostenverzekering. Overheidspersoneel neemt bijvoorbeeld niet verplicht deel in het ziekenfonds. Op dat punt geldt voor dat personeel een arbeidsvoorwaarde die voor het personeel van private instellingen in overigens gelijke omstandigheden niet nodig is. Mogelijk zijn er ook op andere punten verschillen in rechtspositie tussen deze groepen van personeel. Door de omvang van het private terrein, de complexiteit en de flexibiliteit van de arbeidsvoorwaarden, is niet altijd te voorzien op welke punten zich vanwege de systeemverschillen tussen markt en overheid verschillen in arbeidsvoorwaarden voordoen of zullen gaan voordoen.

Uitgangspunt is dat de betrokken instelling de arbeidsvoorwaarden van een overheidssector één op één overneemt. Voorkomen moet echter worden dat systeemverschillen of andere minimale verschillen in arbeidsvoorwaarden, leiden tot uitsluiting van de mogelijkheid in het ABP te blijven deelnemen. Met het oog daarop is in het vierde lid de mogelijkheid opgenomen om bij ministeriële regeling bepaalde onderdelen van de arbeidsvoorwaarden van beide groepen werknemers bij de vergelijking van de arbeidsvoorwaarden buiten beschouwing te laten.

Onderdeel C

Artikel 3

In artikel 3 is de procedure voor aanwijzing en zijn de voorwaarden geregeld. De bestaande voorwaarden worden vervangen door de nieuwe voorwaarde inzake de overeenkomende arbeidsvoorwaarden.

Artikel II

Deze bepaling regelt het overgangsrecht voor de verzoeken om aanwijzing die voor de datum van inwerkingtreding bij het ABP zijn binnengekomen en die op dat tijdstip nog niet hebben geleid tot een aanwijzing. De voordrachten die op basis van deze verzoeken worden gedaan, worden beoordeeld en afgedaan op basis van de aanwijzingsvoorwaarden zoals die voor de inwerkingtreding van deze wet luidden. De reden daarvoor is dat de rechtszekerheid vereist dat instellingen die een verzoek doen om aansluiting bij het ABP er op moeten kunnen rekenen dat dit verzoek wordt afgedaan conform de regels die gelden op het tijdstip van dat verzoek.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K. G. de Vries

Naar boven