27 830 Materieelprojecten

Nr. 246 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 11 juni 2018

De vaste commissie voor Defensie heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Defensie over de brief van 3 mei 2018 inzake de behoeftestelling van het project «Vervanging mijnenbestrijdingscapaciteit» (Kamerstuk 27 830, nr. 225).

De Staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 8 juni 2018. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Ten Broeke

De griffier van de commissie, De Lange

1

Waarom wijkt u bij dit verwervingstraject af van de procedure om de Kamer te betrekken bij de onderzoeksfase, enkel omdat deze onderzoeksfase in een internationaal samenwerkingsverband plaatsvindt?

Zoals reeds afgesproken in de Letter of Intent van 30 november 2016 (Kamerstuk 33 279, nr. 20) hebben België en Nederland een verdeling gemaakt wie welk project (vervanging M-fregatten en vervanging mijnenbestrijdingscapaciteit) gaat leiden. Als leidende partij bij de vervanging van de mijnenbestrijdingscapaciteit volgt België de eigen Wet inzake Overheidsopdrachten op Defensie- en Veiligheidsgebied. Het Belgische materieelverwervingsproces kent geen aparte onderzoeksfase zoals in Nederland. Na ondertekening van het Memorandum of Understanding (MoU) wordt de Request for Proposal verstuurd, waarmee de aanbesteding van start gaat. In het vierde kwartaal van dit jaar zal de Kamer naar verwachting de D-brief ontvangen.

2

Waarom hebben belangen van nationale veiligheid en de nationale defensie-industrie er bij de behoeftestelling voor nieuwe M-fregatten toe geleid dat geen concurrentiestelling plaatsvindt, maar bij dit verwervingsproject wel?

21

Waarom gaat België uit van brede concurrentiestelling en wordt kennelijk geen beroep gedaan op artikel 346 VWEU? Bent u bereid een beroep op deze uitzonderingsbepaling onder de aandacht te brengen bij België?

Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 1 is België de leidende partij bij de vervanging van de mijnenbestrijdingscapaciteit en bepaalt België voor dit project de verwervingsstrategie. België is vanzelfsprekend op de hoogte van de uitzonderingsbepaling van artikel 346 VWEU, maar hanteert op dit gebied een eigen beleid en kiest voor een Europese aanbestedingsprocedure met vooraf geselecteerde partijen. Dit is een Belgische afweging waar Nederland niet in treedt.

3

Welke energiecriteria zijn gehanteerd bij de behoeftestelling voor dit project? In hoeverre dragen zij bij aan het doel om in 2030 de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen met 20% terug te dringen ten opzichte van 2010?

In de behoeftestelling is opgenomen dat de nieuwe mijnenbestrijdingscapaciteit moet voldoen aan de ambities van de Operationele Energie Strategie (OES). Hiertoe worden uiteenlopende eisen opgenomen in de specificaties, bijvoorbeeld dat de nieuwe schepen geschikt moeten zijn om het energieverbruik gedurende de levensduur te verbeteren door het toepassen van nieuwe technologieën. Het brandstofverbruik van de nieuwe schepen is een van de gunningscriteria. Op dit moment is nog niet te zeggen hoeveel dit project precies zal bijdragen aan de ambities van de OES.

4

Welke Nederlandse onderzoeksinstellingen zullen betrokken worden bij de ontwikkelings- en ontwerpfasen van het nieuwe mijnenbestrijdingssysteem? Hoe wordt de Nederlandse industrie in staat gesteld mee te denken en deel te nemen aan de innovaties die ontwikkeld worden ten opzichte van het huidige, inmiddels ruim 30 jaar oude, mijnenbestrijdingssysteem van schepen en apparatuur?

5

Hoe groot is de kans dat de Nederlandse Maritieme industrie en kenniscentra een centrale rol krijgen in de ontwikkeling van de mijnenbestrijdingscapaciteit? Bent u bereid zich daarvoor in te zetten?

In het gehanteerde Belgische materieelverwervingsproces maakt de Belgische Defensie geen gebruik van onderzoeksinstellingen. De inschrijvers mogen wel onderzoeksinstellingen of bedrijven inschakelen om aan te tonen dat hun aanbieding voldoet aan de gestelde eisen of om bepaalde (sub)systemen te ontwikkelen.

Het is aan een inschrijver om te bepalen of hij een Nederlandse kennisinstelling of bedrijf als onderleverancier kiest. Daar heeft noch de Belgische, noch de Nederlandse defensieorganisatie invloed op. Het is moeilijk te voorspellen of de Nederlandse maritieme industrie en kenniscentra een centrale rol krijgen. Dat is geheel afhankelijk van de aanbiedingen van de inschrijvers.

5

Hoe groot is de kans dat de Nederlandse Maritieme industrie en kenniscentra een centrale rol krijgen in de ontwikkeling van de mijnenbestrijdingscapaciteit? Bent u bereid zich daarvoor in te zetten?

Zie het antwoord op vraag 4.

6

Wanneer een brede offerte wordt aangevraagd bij zowel Franse, Duitse als andere Europese defensie-industrieën, hoe zekert de overheid af dat er geen concurrentie-vervalsende elementen in de aanbiedingen verwerkt gaan worden?

Aanbestedingen mogen geen concurrentievervalsende elementen bevatten. Bij twijfel zal dit tijdens de beoordeling van de inschrijvingen nader worden onderzocht.

7

Kunt u aangeven of de nieuwe mijnenbestrijdingsvaartuigen voorzieningen hebben voor een zo laag mogelijke milieubelasting en voor een zo duurzaam mogelijke inzet? Welke voorzieningen zullen dat zijn? Zal er ruimte zijn voor innovatie op dit punt? Wordt er met België specifiek op dit punt overlegd? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te gaan doen?

In de specificaties zijn op het gebied van milieu de vigerende eisen opgenomen. Indien deze eisen voor België en Nederland onderling verschillen, is de zwaarste eis opgenomen. De inschrijvers mogen zelf bepalen hoe zij de eisen invullen. De onderleveranciers die door de inschrijver zijn geselecteerd, kunnen daarbij met innovatieve oplossingen komen. In de specificaties zijn eisen opgenomen op het gebied van emissie en afvalverwerking. Daarnaast wordt het brandstofverbruik als een van de gunningscriteria opgenomen.

8

Hoe stelt u zeker dat de Nederlandse vereisten volledig meegewogen worden en geïntegreerd in het specificeren van de te kopen boten en systemen? Zijn er al onderzoeks- en ontwikkelingstrajecten bekend waarin Nederlandse instellingen betrokken zijn? Hoe zorgt u ervoor dat er een evenredig deel van de ontwikkeling en productie in de Nederlandse zelfscheppende marinebouw terecht komt?

De specificaties zijn gezamenlijk door België en Nederland opgesteld. Het project wordt Europees aanbesteed waarbij de inschrijver bepaalt of en welke onderzoeks- en ontwikkelingstrajecten noodzakelijk zijn en wie die gaat uitvoeren. In de Letter of Intent van november 2016 is afgesproken dat België voor beide landen de vervangende mijnenbestrijdingscapaciteit verwerft en dat Nederland dat doet voor de vervangende M-fregatten. In deze Letter of Intent is opgenomen dat in economisch opzicht een evenwichtig en doelmatig partnerschap over het geheel van de projecten het uitgangspunt is. Dit betekent dat beide landen niet per apart project een evenredig deel van de ontwikkeling en productie ontvangen.

9

Waarom schaft u slechts zes mijnenbestrijdingsvaartuigen aan en niet het huidige aantal van tien Alkmaar-klasse mijnenjagers? In hoeverre is voorzien in logistieke reserves?

De vervanging van de mijnenbestrijdingscapaciteit heeft als uitgangspunt de vervanging van de huidige capaciteit van zes mijnenjagers waarmee moet worden voldaan aan de huidige inzetbaarheidsdoelstellingen. Defensie beschikt nog over vier opgelegde mijnenjagers die beschikbaar waren voor verkoop. Deze schepen zijn inmiddels uit de verkoop gehaald om de resterende zes mijnenjagers technisch in de vaart te kunnen houden totdat de nieuwe schepen in gebruik worden genomen. Deze vier mijnenjagers worden dus niet aan het operationele bestand toegevoegd. Schepen worden nooit aangeschaft als logistieke reserve. Wel worden in voorkomend geval extra reservedelen aangekocht om reparaties snel te kunnen uitvoeren.

10

Kunt u met zes mijnenbestrijdingsvaartuigen volledig voldoen aan de inzetbaarheidsdoelstellingen? Hoeveel ruimte is er nog voor inzet in NAVO-vlootverbanden c.q. de NRF als er voor een langdurige expeditionaire operatie vier vaartuigen nodig zijn (in verband met onderhoud, gereedstellen en recuperatie) en voor de permanente beschikbaarheid van een mijnenbestrijdingsvaartuig op de Noordzee om dezelfde reden twee vaartuigen nodig zijn?

Met zes mijnenbestrijdingsvaartuigen kan Defensie voldoen aan de huidige inzetbaarheidsdoelstellingen. Met dit aantal is het mogelijk om langdurig een eenheid expeditionair in te zetten, bijvoorbeeld in een NAVO-vlootverband, en gelijktijdig een kortdurende operatie op de Noordzee uit te voeren.

11

Draagt het aanvullen van maritieme mijnenbestrijdingscapaciteit bij aan betere burden sharing in NAVO-verband?

De NAVO verdeelt de behoefte aan mijnenbestrijdingscapaciteit van het bondgenootschap over de bondgenoten die over een dergelijke capaciteit beschikken. Nederland vervult haar deel nu met de huidige capaciteit van zes eenheden. Deze capaciteit blijft in omvang gelijk en de Nederlandse bijdrage aan de NAVO-taak verandert daarom niet.

12

Wanneer precies kan de Kamer het aangekondigde Memorandum of Understanding (MoU) met België voor de behoeftestelling «Vervanging mijnenbestrijdingscapaciteit» verwachten?

De Ministers van Defensie van België en Nederland hebben de MoU’s over de vervanging van de M-fregatten en de vervanging van de mijnenbestrijdingscapaciteit op 8 juni ondertekend tijdens de NAVO-bijeenkomst van Ministers van Defensie in Brussel. De Kamer zal de MoU’s op korte termijn commercieel vertrouwelijk ontvangen.

13

Waarom zullen België en Nederland in het kader van het Memorandum of Understanding onbemande systemen aanschaffen die reeds op de markt beschikbaar zijn of die spoedig beschikbaar zullen komen? Waarom is er kennelijk geen rol voor nationale kennisinfrastructuur en industrie weggelegd en zijn investeringen in onderzoek en productontwikkeling beperkt?

Voor het project «Vervanging mijnenbestrijdingscapaciteit» gelden functionele eisen. Een inschrijver biedt hetzij een bestaand product aan, dan wel een nog te ontwikkelen product. Beide zijn mogelijk, zolang ze maar voldoen aan de gestelde eisen. Op dit moment is nog niet bekend wat de inschrijvers gaan aanbieden.

14

Hoe vindt besluitvorming plaats in de binationale werkgroepen of relevante besluitvormingsorganen? Wat gebeurt er bij een verschil van mening over de specificaties c.q. het verwervingstraject?

Voor het verwervingstraject van de nieuwe M-fregatten en de nieuwe mijnenbestrijdingscapaciteit is afgesproken dat het materieelverwervingsproces wordt gevolgd van de leidende partij. Voor de vervanging van de mijnenbestrijdingscapaciteit is dat België. Bij een verschil van mening over de specificaties wordt eerst op werkniveau getracht om een compromis te vinden. Indien dat niet mogelijk is, neemt de binationale Stuurgroep vervanging mijnenbestrijdingscapaciteit een besluit.

15

Kunt u toelichten of de in PESCO-kader te ontwikkelen onbemande systemen geïntegreerd kunnen worden in de te vervangen mijnenbestrijdingscapaciteit? Zo ja, in hoeverre wordt hier al vooraf op geanticipeerd?

De nieuwe mijnenbestrijdingsschepen hebben een voorziene levensduur van 30 jaar. De onbemande systemen zullen echter periodiek vervangen moeten worden, naar verwachting om de tien jaar. Het PESCO-programma voor onbemande mijnenbestrijdingssystemen moet nog beginnen. Het doel van het programma is om in de toekomst te zorgen voor betere systemen die te zijner tijd zullen worden geïntegreerd in het nieuwe schip. PESCO zal bovendien streven naar het vastleggen van standaarden zodat nieuw ontwikkelde mijnenbestrijdingssystemen relatief makkelijk zijn te integreren in bestaande schepen.

16

Kunt u nader ingaan op de gezamenlijke beoordeling van België en van de technische aspecten, in relatie tot de primaire verantwoordelijkheid van de economische en financiële aspecten van België? In hoeverre kan België eenzijdig van de technische aspecten afwijken als dit vanwege economische/financiële aspecten aan de orde is?

De beoordeling van de inschrijvingen beslaat drie gebieden die ieder een eigen weegfactor kennen. Het gebied met operationele, technische en logistieke aspecten wordt gezamenlijk door België en Nederland beoordeeld. Het financiële gebied wordt door de Belgische Defensie beoordeeld terwijl de Belgische EZ kijkt naar het economische gebied. De resultaten van de drie sub-beoordelingen worden uiteindelijk samengevoegd waarna de winnaar wordt bepaald. Aangezien het beoordelingsproces transparant is en ook op voorhand aan de inschrijvers is verstrekt, is het niet mogelijk om op dat niveau eenzijdig veranderingen door te voeren. Ook is het voor België niet mogelijk om de samen met Nederland uitgevoerde beoordeling op het domein met operationele, technische en logistieke aspecten eenzijdig te veranderen.

17

Kunt u nauwkeurig het proces omschrijven hoe er afstemming zal zijn tussen Nederland en België rondom de totstandkoming van de specificatie? Hoe krijgt Nederland de ruimte om haar specifieke vereisten verwerkt te krijgen in de specificaties, gegeven het feit dat België de leiding heeft over het aanbestedingsproces en er geen B-brief (onderzoeksfase) naar de Kamer komt?

De behoeftestellingen van beide landen zijn gezamenlijk omgezet in binationale eisen (Key User Requirements). Deze eisen zijn vervolgens door de operationele, technische en logistieke specialisten van beide landen verwerkt tot functionele specificaties.

18

Welke rol is er weggelegd voor de (Nederlandse) Algemene Rekenkamer om dit project te monitoren en de uitgaven te controleren op rechtmatigheid en doelmatigheid, nu met België is overeengekomen dat België de binationale verwerving zal uitvoeren langs de lijnen van het Belgische verwervingsproces?

In het MoU is vastgelegd dat in beginsel België, als leidende partij, verantwoordelijk is voor het uitvoeren van audits op het project en daarmee voor het controleren van de uitgaven op rechtmatigheid en doelmatigheid. België zal de uitkomsten van deze audits rapporteren aan Nederland. Mocht Nederland behoefte hebben om zelf additionele audits uit te voeren op het project, bijvoorbeeld door de Algemene Rekenkamer, dan is in de MoU vastgelegd dat België zal voorzien in de hiervoor benodigde informatie.

19

Klopt het dat de Duitse, Spaanse en de Franse Marinebouwindustrieën hetzij staatsindustrieën zijn hetzij zwaar door hun regeringen worden ondersteund? Bestaat hierdoor een risico dat de Nederlandse aanbiedende bedrijven in een achterstandspositie kunnen komen?

Defensie beschikt niet over de gevraagde informatie.

20

De voorstellen van de bedrijven zullen onder Belgische leiding worden beoordeeld. Indien na gunning uit onderzoek of anderszins zou blijken dat in het geval van een buitenlandse aanbieder sprake is van staatssteun of andere inzet van de betrokken buitenlandse overheid, zodat de Nederlandse aanbieders een onterecht nadeel hadden, bent u dan bij voorbaat bereid die gunning alsnog terug te trekken en de order te gunnen aan de Nederlandse aanbieder? Kunt u deze vraag separaat beantwoorden, en niet als onderdeel van een beantwoording van een groep vragen?

Aangezien België de leidende partij is, is België ook de contracterende partij. Dat betekent dat Nederland de gunning niet kan terugtrekken. Indien een inschrijver merkt dat de aanbesteding niet is verlopen volgens de vigerende regelgeving, dan kan die partij een gerechtelijke procedure starten.

21

Waarom gaat België uit van brede concurrentiestelling en wordt kennelijk geen beroep gedaan op artikel 346 VWEU? Bent u bereid een beroep op deze uitzonderingsbepaling onder de aandacht te brengen bij België?

Zie het antwoord op vraag 2.

22

Welke belemmeringen zijn voorzien voor de pooling van onbemande systemen tussen Nederland en België?

De pool van onbemande systemen zal in België worden beheerd en onderhouden. De schepen die trainen of operationeel worden ingezet, betrekken de onbemande systemen uit de pool. Het voordeel van pooling is de schaalgrootte en onderlinge uitwisselbaarheid. De pool wordt zodanig ingericht dat er in beginsel altijd voldoende systemen voor de gebruikers beschikbaar zijn. Er worden momenteel geen belemmeringen voorzien.

23

Kunt u aangeven hoe het gepoolde materieel kan worden ingezet, in het geval een van de twee landen niet besluit tot deelname aan een militaire actie?

Indien een mijnenbestrijdingseenheid van Nederland en/of België zal meedoen aan een operationele inzet, dan zal deze eenheid beschikken over het benodigde gepoolde materieel. De deelname aan een operationele inzet is een autonome beslissing van het desbetreffende land.

24

Kunt u toelichten hoe de interoperabiliteit van de Koninklijke Marine wordt geborgd, in het geval België via Europese aanbesteding besluit een ander type schip aan te schaffen dan die momenteel door de Koninklijke Marine in gebruik zijn?

De interoperabiliteit is gewaarborgd omdat België en Nederland hetzelfde type schip zullen aanschaffen en omdat beide marines werken volgens internationale standaarden.

Naar boven