Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2000-2001 | 27813 nr. 1 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2000-2001 | 27813 nr. 1 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 8 juni 2001
Met het oog op de uitvoering van de EU Structuurfondsen in de programmeringsperiode 2000–2006, informeren wij u hierbij, mede namens de Minister van Financiën, over de verdeling van de verantwoordelijkheden tussen de betrokken ministeries voor de uitvoering van de structuurfondsen (inclusief de Communautaire Initiatieven) in Nederland.
Binnenkort kunt u nog een brief verwachten over de wijze van verantwoorden van de totale (co)financieringsstromen en het verstrekken van de prestatiegegevens over de besteding daarvan in de nieuwe programmeringsperiode, de stand van zaken m.b.t. de Brusselse besluitvorming over de diverse programma's die vanuit de Structuurfondsen gefinancierd zullen worden en over de voorziene cofinanciering zoals die op dit moment, bij de aanvang van de programma's, voorzien is.
2 Verantwoordelijkheidsverdeling structuurfondsen
In de nieuwe periode kennen de structuurfondsen drie communautaire doelstellingen:
Doelstelling 1 bevordering van de ontwikkeling en de structurele aanpassing van de regio's met een ontwikkelingsachterstand;
Doelstelling 2 ondersteuning van de economische en sociale omschakeling van de in structurele moeilijkheden verkerende zones;
Doelstelling 3 de ondersteuning van de aanpassing en de modernisering van het beleid en de systemen op het gebied van onderwijs, opleiding en werkgelegenheid.
Ter verwezenlijking van deze drie doelstellingen kan gebruik worden gemaakt van vier fondsen:
EFRO: | Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling; betrokken bewindspersonen: de Staatssecretaris van Economische Zaken, de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en de Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid; |
ESF: | Europees Sociaal Fonds; betrokken bewindspersoon: de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid; |
EOGFL-O: | de afdeling Oriëntatie van het Europees Oriëntatieen Garantiefonds voor de Landbouw; betrokken bewindspersoon: de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij; |
FIOV: | Financieringsinstrument voor de Oriëntatie van de Visserij; betrokken bewindspersoon: de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. |
Daarnaast is sprake van vier Communautaire Initiatieven die uit de drie eerstgenoemde fondsen worden gefinancierd maar die een breder terrein dan de drie doelstellingen kunnen bestrijken. Het betreft hier Interreg, Equal, Leader en Urban.
In de voorgaande periode van de Structuurfondsen (1994–1999) kon volstaan worden met de koppeling van een bewindspersoon aan een fonds, als het ging om de verantwoordelijkheidskwestie. Door de samenvoeging van doelstellingen en programma's, is er voor de nieuwe periode de noodzaak ontstaan om de verantwoordelijkheidsverdeling op het niveau van programma's te regelen. In de nieuwe periode zal in Nederland sprake zijn van in totaal 6 meerjarige programma's voor doelstelling 1, 2 en 3. Ieder programma wordt vastgelegd in de vorm van een Enig Programmeringsdocument (EPD), dat door de Commissie wordt goedgekeurd. In onderstaand overzicht is weergegeven wie verantwoordelijk is voor welk EPD en wie als aanspreekpunt fungeert. Ook voor de Communautaire Initiatieven (CI's) geldt dat deze programmatisch worden ingevuld. Met betrekking tot de CI's is eveneens hieronder aangegeven hoe de verantwoordelijkheidsverdeling is.
EPD | EU-Fonds | Verantwoordelijke bewindspersonen | Aanspreekpunt |
---|---|---|---|
Doelstelling 1 | |||
Flevoland | EFRO, EOGFL-O, FIOV, ESF | Staatssecretaris EZ, Ministers LNV en SZW | Staatssecretaris EZ |
Doelstelling 2 | |||
Noord-Nederland | EFRO | Staatssecretaris EZ | Staatssecretaris EZ |
Oost-Nederland | EFRO | Minister LNV, Staatssecretaris EZ | Minister LNV |
Zuid-Nederland | EFRO | Staatssecretaris EZ, Minister LNV | Staatssecretaris EZ |
Steden | EFRO | Minister GSI | Minister GSI |
Doelstelling 3 | ESF | Minister SZW | Minister SZW |
Communautaire Initiatieven | |||
Equal | ESF | Minister SZW | Minister SZW |
Leader | EOGFL-O | Minister LNV | Minister LNV |
Urban | EFRO | Minister GSI | Minister GSI |
Interreg IIIa | EFRO | Staatssecretaris EZ | Staatssecretaris EZ |
Interreg IIIb | EFRO | Minister VROM | Minister VROM |
Interreg IIIc | EFRO | Minister VROM | Minister VROM |
In het algemeen geldt dat een bewindspersoon verantwoordelijk is voor de programma's die beleidsinhoudelijk op zijn terrein liggen. In de programma's voor Flevoland, Oost-Nederland en Zuid-Nederland is sprake van geïntegreerde programma's, waardoor meerdere bewindspersonen binnen deze programma's hun verantwoordelijkheid dragen. Daarbij is telkens één bewindspersoon als aanspreekpunt aangewezen. Hieronder volgt voor deze drie EPD's een nadere toelichting.
In dit EPD is sprake van financiering uit vier fondsen. De drie betrokken bewindspersonen hebben afgesproken dat zij ieder voor hun «eigen» fonds (EZ voor EFRO, SZW voor ESF en LNV voor EOGFL-O en FIOV) verantwoordelijk zijn en kunnen worden aangesproken op het beheersysteem van en toezicht en controle op de gelden die met de uitvoering van het EPD gemoeid zijn. De Staatssecretaris van EZ is verantwoordelijk voor de coördinatie van de fonds-overstijgende werkzaamheden op het niveau van de Rijksoverheid, maar voor de fondsen die niet onder hem ressorteren, dragen de Ministers van LNV en SZW verantwoordelijkheid. De Staatssecretaris van EZ blijft wel eerste aanspreekpunt.
In dit EPD is sprake van één fonds, maar van vijf verschillende deelgebieden. De twee betrokken bewindspersonen hebben afgesproken dat zij ieder voor hun «eigen» gebieden (EZ voor de uitfaserings D2-gebieden Twente en Arnhem – Nijmegen en LNV voor de D2-plattelandsontwikkelingsgebieden Zuid-Twente/Salland en Achterhoek/Gelderse Vallei en het uitfaserings D5b-gebied Noord-West Overijssel/Vechtstreek) verantwoordelijk zijn en kunnen worden aangesproken op het beheersysteem van en toezicht en controle op de gelden die met de uitvoering van het EPD gemoeid zijn. De Minister van LNV is verantwoordelijk voor de coördinatie van de gebiedsoverstijgende werkzaamheden op het niveau van de Rijksoverheid, maar voor de gebieden die niet onder hem ressorteren, draagt de Staatssecretaris van EZ verantwoordelijkheid. De Minister van LNV blijft wel eerste aanspreekpunt.
In dit EPD is eveneens sprake van één fonds, en vijf verschillende deelgebieden. De twee betrokken bewindspersonen hebben afgesproken dat zij ieder voor hun «eigen» gebieden (EZ voor de uitfaserings D2-gebieden Zuid-Oost Noord-Brabant en Zuid-Limburg en LNV voor het D2-plattelandsontwikkelingsgebied Noord-Oost Noord-Brabant en Noord- en Midden-Limburg en de uitfaserings D5b-gebieden Noord- & Midden-Limburg en Zeeuwsch-Vlaanderen) verantwoordelijk zijn en kunnen worden aangesproken op het beheersysteem van en toezicht en controle op de gelden die met de uitvoering van het EPD gemoeid zijn. De Staatssecretaris van EZ is verantwoordelijk voor de coördinatie van de gebieds-overstijgende werkzaamheden op het niveau van de Rijksoverheid, maar voor de gebieden die niet onder hem ressorteren, draagt de Minister van LNV verantwoordelijkheid. De Staatssecretaris van EZ blijft wel eerste aanspreekpunt.
Ten aanzien van de EPD's voor Oost- en Zuid-Nederland kan worden opgemerkt dat die inhoudelijk vrijwel identiek zijn. Dit heeft te maken met het feit dat Nederland er aanvankelijk voor gekozen had een aantal kleinere programma's in te dienen die ofwel een EZ-karakter ofwel een LNV-karakter hadden. Op verzoek van de Europese Commissie is uiteindelijk besloten deze kleinere programma's op uiteenlopende beleidsterreinen, op het niveau van de landsdelen Oost (Overijssel, Gelderland, Utrecht) en Zuid (Noord-Brabant, Limburg en Zeeland) te integreren tot een tweetal grote programma's. In overleg tussen de Minister van LNV en de Staatssecretaris van EZ is vervolgens besloten om ieder voor één EPD als aanspreekpunt te fungeren, maar binnen de EPD's gezamenlijk op te trekken en ieder zijn eigen verantwoordelijkheid te laten dragen.
2.1 Invulling van de verantwoordelijkheid door vakdepartementen
Waar hiervoor wordt aangegeven dat een bewindspersoon verantwoordelijk is voor een programma (of een deel daarvan) houdt dit in dat hij op Rijksniveau verantwoordelijk is voor de inhoud van het programma en, indien niet gedelegeerd, de uitvoering ervan. Dat houdt verder de volgende taken in:
• toezicht en controle op de gelden die gemoeid zijn met de uitvoering van het EPD of CI en indien niet doorgedelegeerd naar b.v. mede overheden tevens beheer van deze gelden. Het ministerie blijft eindverantwoordelijk voor toezicht en controles;
• conform de verordeningen rapporteren aan de Europese Commissie;
• in samenwerking met de provinciale autoriteiten beantwoording van controlerapporten van de Europese Commissie en de Europese Rekenkamer;
• vastleggen van de verdeling van taken en verantwoordelijkheden tussen het ministerie en de aangewezen beheer- en betaalautoriteiten in convenanten.
Verder is het verantwoordelijke departement lid van het Comité van Toezicht en zal het de voortgang van het programma monitoren.
De bewindspersoon die is aangewezen als aanspreekpunt verzorgt de coördinatie van de werkzaamheden die op Rijksniveau verricht moeten worden. Daarbij valt te denken aan:
• de aanwijzing van de beheers- en betaalautoriteit voor de uitvoering van het EPD of CI;
• doorgeleiding van het EPD en het Programmacomplement naar de Europese Commissie;
• fungeren als eerste aanspreekpunt voor de Europese Commissie voor het desbetreffende EPD of CI;
• rapporteren aan de Tweede Kamer inzake de voortgang van het programma ten aanzien van prestatiegegevens en voortgang van de financiering.
Tot slot kan gemeld worden dat er naast de hierboven uiteengezette verantwoordelijkheidskwestie ook sprake is van een inhoudelijke betrokkenheid van enkele vakdepartementen in de verschillende programma's. Deze inhoudelijke betrokkenheid vertaalt zich in lidmaatschap van het CvT en daarmee betrokken zijn bij de hoofdlijnen van het programma. Het gaat dan om het Ministerie van LNV in het EPD Noord-Nederland, het Ministerie van EZ in het EPD Steden en het Ministerie van SZW in de EPD's van Noord-, Oost- en Zuid-Nederland. Tevens is er sprake van een inhoudelijke betrokkenheid van het Ministerie van V&W, LNV en EZ in Interreg IIIb en van het Mministerie van EZ in Interreg IIIc.
2.2 Betrokkenheid van Financiën en Buitenlandse Zaken
Tot slot willen wij u informeren over de rollen van de Minister van Financiën en de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken ten aanzien van de Structuurfondsen.
De Minister van Financiën vervult een toezichthoudende rol ten opzichte van de desbetreffende vakministeries als het gaat om de wijze waarop de diverse ministers invulling geven aan hun verantwoordelijkheid betreffende de uitvoering van de structuurfondsprogramma's. Dit toezicht richt zich vooral op beheer, controle en de uitputting van het structuurfondsen-budget.
De rol van de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken is een coördinerende voor alle Europese aangelegenheden. Met betrekking tot de structuurfondsen komt dit tot uiting in de verantwoordelijkheid voor de onderhandelingen in Brussel over doelstelling en financiële middelen voor de EU-structuurfondsen.
Beide bewindslieden zijn niet verantwoordelijk voor de daadwerkelijke uitvoering van structuurfondsprogramma's in Nederland. De op Rijksniveau primair verantwoordelijke bewindspersonen staan vermeld in bovenstaande tabel.
In Nederland is de uitvoering van de programma's voor doelstelling 1 en 2 grotendeels gedecentraliseerd naar provincies en steden. In verband daarmee zijn inmiddels decentralisatieconvenanten (met daarin de taken en verantwoordelijkheden van de verschillende betrokken partijen) afgesloten tussen:
• de provincie Flevoland en de Staatssecretaris van EZ, de Minister van LNV en de Minister van SZW voor het EPD Flevoland;
• het Samenwerkingsverband Noord-Nederland en de Staatssecretaris van EZ voor het EPD Noord-Nederland;
• de provincie Gelderland en de Minister van LNV en de Staatssecretaris van EZ voor het EPD Oost-Nederland;
• de provincie Noord-Brabant en Staatssecretaris van EZ en de Minister van LNV voor het EPD Zuid-Nederland;
De genoemde provincies respectievelijk Samenwerkingsverband Noord-Nederland zijn tevens aangewezen als beheer- en betaalautoriteit voor het betreffende EPD.
Voor het EPD Steden is een uitvoeringsconvenant afgesloten tussen de 9 steden en de Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid. Met de steden is overeengekomen om één EPD bij Brussel in te dienen. Als gevolg hiervan is het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aangewezen als de beheer- en betaalautoriteit. Deze verantwoordelijkheid is gedecentraliseerd naar de colleges van burgemeester en wethouders van de betreffende steden. Deze zijn verantwoordelijk voor een deugdelijk toezicht, controle en beheer en uitvoering van hun betreffende deelprogramma en hebben medeverantwoordelijkheid, samen met de Minister van Grote Steden- en Integratiebeleid, voor een deugdelijk toezicht, controle en beheer en uitvoering van het EPD.
Ten aanzien van de uitvoering van het Doelstelling 3-programma 2000–2006 treedt het Agentschap SZW i.o. op als subsidieverstrekker. Gemakshalve verwijs ik naar de brieven die de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hierover aan de Tweede Kamer heeft verzonden (Kamerstukken II 26 642 nrs. 13 en 14).
De Staatssecretaris van Economische Zaken,
G. Ybema
De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
L. J. Brinkhorst
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. A. F. G. Vermeend
De Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid,
R. H. L. M. van Boxtel
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
J. P. Pronk
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-27813-1.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.