27 801
Vierde Nationaal Milieubeleidsplan

nr. 63
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 oktober 2008

Mede namens de ministers van Verkeer en Waterstaat (VenW), Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en Economische Zaken (EZ) bied ik u de achtste voortgangsrapportage over externe veiligheid (EV) aan. Met de voortgangsrapportages informeer ik uw Kamer jaarlijks over de inspanningen en vorderingen van het kabinet op het gebied van externe veiligheid rondom inrichtingen, transport en luchtvaart.

Belangrijke resultaten sinds medio 2007

De uitvoering van het «kabinetsstandpunt Ketenstudies» nadert zijn afronding. In het bijzonder wil ik het volgende hier uitlichten:

DSM

Op 4 maart 2008 heb ik samen met de minister van Verkeer en Waterstaat een principeakkoord gesloten met DSM over de beëindiging van de ammoniaktransporten van DSM Geleen naar DSM Agro in IJmuiden. Uiterlijk op 31 december 2009 zullen de amoniaktransporten op deze route definitief worden beëindigd. Met dit principeakkoord is weer een belangrijke stap gezet om Nederland veiliger te maken. Ammoniakstromen per spoor zijn, zoals eerder chloor, zowel politiek als maatschappelijk omstreden vanwege de potentieel grote gevolgen van een ongeval. Met dit principeakkoord wordt de grootste ammoniakstroom per spoor door Nederland (jaarlijks circa 120 kton) eind 2009 definitief beëindigd. Het principeakkoord wordt momenteel uitgewerkt in een convenant tussen Rijk en DSM. Het convenant zal nog dit najaar aan uw Kamer worden toegezonden.

DSM zal daarnaast overgaan tot het zogenaamd «warme Bleve vrij rijden». DSM zal het spoorvervoer van zijn gevaarlijke stoffen zo (laten) organiseren dat een ontploffing van een ketelwagen met gas (LPG) als gevolg van een plasbrand onder die wagen, niet meer zal kunnen gebeuren. Dit betekent een aanmerkelijke verbetering van de externe veiligheid langs spoortransportassen. In het bovengenoemde convenant zal ook worden uitgewerkt hoe en wanneer DSM aan deze verplichting uit het principeakkoord zal gaan voldoen.

Yara Sluiskil

Op 4 december 2007 heb ik een convenant gesloten met de provincie Zeeland en Yara Sluiskil. Bij Yara zal op basis van dit convenant de productie en verwerking van ammoniak op de locatie Sluiskil grotendeels in balans worden gebracht. Yara investeert ruim 420 miljoen euro in een nieuwe ureumfabriek in Sluiskil. Het transport van ammoniak per zeeschip van Yara over de Westerschelde zal als gevolg daarvan uiterlijk in 2011 aanzienlijk (2/3 van het totaal) worden gereduceerd. Dit komt de veiligheid zeer ten goede. Yara zal zich maximaal inspannen het ammoniaktransport per zeeschip tussen 2012–2015 volledig te beëindigen. In totaal zal dan jaarlijks ruim 500 kton ammoniak minder over de Westerschelde worden vervoerd.

Naast deze belangrijke resultaten in relatie tot de implementatie van het «kabinetsstandpunt Ketenstudies» wordt onderstaand ingegaan op de voortgang ten aanzien van de andere EV onderwerpen.

WET- EN REGELGEVING

1. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi)

Het Bevi en de Revi

Het Bevi en de bijbehorende regeling Revi zijn eind 2004 in werking getreden. Via Bevi-Revi wordt de koppeling gelegd tussen externe veiligheid, ruimtelijke ordening en rampenbestrijding voor inrichtingen waar met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt of waar gevaarlijke stoffen liggen opgeslagen. In de kern gaat het in dit besluit om de doorwerking van milieukwaliteitseisen voor externe veiligheid en de voorbereiding op de rampenbestrijding bij zowel ruimtelijke besluiten als bij het verlenen van milieuvergunningen voor risicovolle inrichtingen. Ook de sanering van bestaande knelpunten is in dit besluit geregeld. Na een eerste aanvulling medio 2007 is een tweede aanvulling op de Revi op 1 januari 2008 in werking getreden.

In deze aanvullende tweede tranche zijn de afstanden voor opslagplaatsen van verpakte gevaarlijke stoffen mede van toepassing geworden op reeds bestaande opslagplaatsen. Voor zover daar sprake van is, kan de sanering nu starten. Tevens zijn saneringsafstanden opgenomen voor opslagplaatsen voor bepaalde stikstofhoudende kunstmeststoffen.

Verder is een aantal categorieën van overige bedrijven die met gevaarlijke stoffen werken, onder de werking van het Bevi gebracht. Het gaat dan bijvoorbeeld om bedrijven met insluitsystemen voor ammoniak, acetyleen, (zeer) licht ontvlambare vloeistoffen of (zeer) vergiftige stoffen in gasflessen en cyanidebaden en om inrichtingen voor het reduceren van aardgasdruk of het meten van aardgashoeveelheden. Voor deze groep inrichtingen wordt de vraag of aan de grenswaarde 10-6 per jaar wordt voldaan, beantwoord aan de hand van een kwantitatieve risicoanalyse (QRA). Tenslotte is er één geünificeerde rekenmethode voor de kwantitatieve risicoanalyse aangewezen, die voortaan gebruikt moet worden om de risicoafstanden te berekenen bij Bevi-inrichtingen waarvoor dergelijke berekeningen zijn voorgeschreven.

Het is mijn voornemen dit jaar de Revi in nog twee tranches aan te vullen. Met de derde tranche (in werking 1 januari 2009) zal een nieuwe rekenmethodiek voor PGS 15-opslagvoorzieningen in de Handleiding Risicoberekeningen Bevi worden aangewezen. In aansluiting daarop zullen de afstanden worden bijgesteld die in acht genomen moeten worden bij inrichtingen waar verpakte gevaarlijke stoffen worden opgeslagen in een hoeveelheid groter dan 10 000 kg per opslagplaats; de zogenaamde PGS 15-inrichtingen.

Tenslotte zullen in een vierde tranche nog de mijnbouwinrichtingen onder de werking van het Bevi gebracht worden.

Los van de genoemde wijzigingen is op basis van praktijksignalen tegelijkertijd een aantal verbeteringen van het Bevi zelf voorbereid. Medio december 2007 is deze wijziging voor inspraak gepubliceerd. De verwachting is dat deze wijziging op 1 januari 2009 in werking kan treden.

In artikel 21 van het Bevi is bepaald dat «Onze Minister voor 1 januari 2009 aangeeft of de bij dit besluit gestelde grens- en richtwaarden herziening behoeven». Sinds de inwerkingtreding van het Bevi (2005) zijn de nodige ervaringen opgedaan met deze grens- en richtwaarden. Zo blijken de grens- en richtwaarden in lijn te zijn met internationale ontwikkelingen op het gebied van risico-normering. Bovendien is er geen sprake van bovenmatige kosten voor sanering. Door het treffen van risico-beperkende maatregelen zal er slechts een beperkt aantal amoveringen moeten gaan plaatsvinden. Ook hebben zich geen grootschalige incidenten voorgedaan waaruit blijkt dat normstelling niet streng genoeg is. Tenslotte heb ik geen signalen ontvangen dat sprake is van bovenmatig ruimtebeslag. Op basis van deze ervaringen kom ik tot de conclusie dat grens- en richtwaarden in het Bevi goed voldoen en geen herziening behoeven.

2. Registratiebesluit

Het Registratiebesluit heeft als doel uitvoering te geven aan het bepaalde in titel 12.2 van de Wet milieubeheer, waarin de registratieplicht voor risicovolle situaties wordt geregeld. Het Registratiebesluit bevat voorschriften voor het aanwijzen van risicovolle situaties bij inrichtingen, transportroutes en buisleidingen, het inrichten van een register, de inhoud van de te verstrekken gegevens over de externe veiligheid en de termijnen voor het melden van gegevens. Het is een uitvloeisel van het besluit van het kabinet om een wettelijke regeling tot stand te brengen met betrekking tot een centraal register dat voor burgers en overheden een volledig en transparant overzicht biedt van risicovolle situaties. In lijn met het «kabinetsstandpunt Vuurwerkramp» is tijdens het ontwikkelen van het register aansluiting gezocht met de onder verantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ontwikkelde «model-risicokaart», die als basis dient voor de provinciale risicokaarten. Eind maart 2007 is het Registratiebesluit in werking getreden. Het is het verantwoordelijke bevoegde gezag nog niet helemaal gelukt alle gegevens in het register risicosituaties gevaarlijke stoffen ingevoerd te krijgen. Het gaat met name om het autoriseren van ingevoerde gegevens en om de invoer van «nieuwe» gegevens, zoals gegevens over transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en door buisleidingen. Voor buisleidingen bleek het veel lastiger dan verwacht om de gegevens van de exploitanten beschikbaar te krijgen. Inmiddels hebben 30 van de 35 exploitanten de beschikbare gegevens geleverd.

3. Buisleidingen

9 februari 2007 heeft uw Kamer een brief van het kabinet ontvangen waarin de beleidsvoornemens ten aanzien van buisleidingen voor gevaarlijke stoffen en het daarvoor benodigde instrumentarium uiteengezet zijn (TK, 2006–2007, 26 018, nr. 5). In het Algemeen Overleg externe veiligheid op 4 april 2007 is door de vaste kamercommissie vervolgens ingestemd met de voorgestelde aanpak van het buisleidingendossier. Hierbij heb ik u onder andere toegezegd het consequentieonderzoek van aardgastransportleidingen toe te sturen en u tevens te zijner tijd te informeren over de afspraken die met Gasunie en IPO/VNG worden gemaakt over het oplossen van de knelpunten bij aardgastransport-leidingen. Ook is toegezegd de concept-AMvB buisleidingen eind 2007 naar uw Kamer te sturen.

Op 10 oktober 2007 heb ik u de resultaten toegestuurd van het onderzoek door RIVM en Gasunie naar de consequenties voor de bebouwde omgeving van de nieuw berekende risicoafstanden voor aardgastransportleidingen (TK, 2007–2008, 26 018, nr. 6). Voor wat betreft het plaatsgebonden risico is sprake van een beperkte problematiek en er is een aantal aandachtspunten met betrekking tot het groepsrisico. Naar aanleiding van het consequentieonderzoek vindt onder voorzitterschap van de heer Alders overleg plaats met Gasunie en IPO/VNG over de aanpak van de door RIVM geconstateerde knelpunten en aandachtspunten bij aardgastransportleidingen. In dit overleg moeten afspraken met bovengenoemde partijen worden gemaakt over wie welke kosten voor maatregelen aan buisleidingen betaalt. In de brief van 9 februari 2007 heb ik aangegeven hoe ik de verdeling zie. Naar aanleiding van het overleg tussen de partijen in februari 2008 heb ik uw Kamer in maart 2008 geïnformeerd over de voortgang van het overleg (TK, 2007–2008, 26 018 en 29 383, nr. 10). Na de afronding van het overleg zal ik uw Kamer nader informeren en u de concept-AMvB externe veiligheid buisleidingen toesturen.

Op 1 juli 2008 is de Wet Informatie-uitwisseling ondergrondse netten (grondroerdersregeling) in werking getreden. Doel van de wet is het voorkomen van schade aan kabels en leidingen als gevolg van graaf- en andere werkzaamheden door derden.

Eind 2008 loopt de geldigheidsduur van het Structuurschema Buisleidingen af. Ik ben voornemens een Structuurvisie Buisleidingen op basis van art. 2.3 lid 3 van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) op te stellen als opvolger van het Structuurschema. Daarin wordt de vraag beantwoord of ruimte nodig is voor toekomstig buisleidingtransport en of die ruimte gevonden kan worden en gereserveerd moet worden. Op 4 februari 2008 heb ik uw Kamer een brief gezonden waarin het voornemen voor een Structuurvisie Buisleidingen is beschreven (TK, 2007–2008, 26 018, nr. 7). De voorbereidingen voor deze structuurvisie zijn inmiddels in volle gang. Er zijn analyses uitgevoerd naar de ruimte voor extra leidingen in bestaande tracés en onderzoeken naar de noodzaak en de consequenties van een eventuele plan-mer-procedure. Verder is onderzoek uitgevoerd naar de duurzaamheidsaspecten van buisleidingen en is de benodigde ruimte voor toekomstig transport van CO2 naar ondergrondse opslag onderzocht. In mijn bovengenoemde brief van 4 februari 2008 heb ik mijn voornemen aangegeven om de Structuurvisie Buisleidingen na de zomer van 2008 aan te bieden. De voorbereiding van de structuurvisie vergt echter meer tijd dan voorzien waardoor de structuurvisie naar verwachting in de eerste helft van 2009 aan de beide Kamers der Staten-Generaal zal worden aangeboden.

In 2007 actualiseerde het Nederlands Instituut voor Fysieke Veiligheid (NIFV) de «Handreiking voor het optreden bij buisleidingincidenten». De handreiking werd op 13 maart 2008 gepresenteerd aan de veiligheidsregio’s tijdens het congres «Buisleidingincidenten». Momenteel vindt overleg plaats met enkele veiligheidsregio’s over het houden van oefeningen. In deze oefeningen staat de informatiestroom tijdens de incidentbestrijding centraal.

Het oefenen van de rampenbestrijding van incidenten bij transportleidingen is belangrijk, aangezien de gevolgen groot kunnen zijn en de bekendheid van de brandweer met incidenten bij transportleidingen beperkt is.

De VROM-inspectie heeft in samenwerking met het Staatstoezicht op de Mijnen in het najaar van 2007 een verdiepingsonderzoek uitgevoerd naar de veiligheidsmanagementsystemen bij een aantal leidingexploitanten. Uit de audits blijkt dat er bij iedereen verbeterpunten zijn aan te wijzen. Het aantoonbaar maken van een goede borging van de kwaliteit van risicovolle processen is daar één van. In 2008 is het verdiepingsproject voortgezet bij een aantal andere leidingexploitanten. Het eindrapport met de resultaten over 2007 en 2008 zal te zijner tijd naar uw Kamer worden gezonden.

Begin 2008 heeft de VROM-inspectie een toezichtarrangement vastgesteld voor de wijze waarop het toezicht op de naleving van de regelgeving voor buisleidingen zal worden uitgevoerd. Het gaat daarbij zowel om toezicht op buisleidingexploitanten als om de beoordeling van ruimtelijke plannen van andere overheden.

Met dit toezichtarrangement als uitgangspunt wordt binnen de VROM-inspectie een toezichtseenheid ingericht die vanaf 2009 het toezicht op de buisleidingexploitanten op een adequaat niveau kan uitvoeren.

4. Transport gevaarlijke stoffen

Op 3 december 2007 (TK, 2007–2008, 30 373, nr. 15) heeft de minister van Verkeer en Waterstaat u mede namens mij apart geïnformeerd over de voortgang van de uitwerking van de Nota Vervoer Gevaarlijke Stoffen. Op 25 februari 2008 (TK, 2007–2008, 30 373, nr. 20) heeft u een brief ontvangen over de specifieke voortgang van spoor 2 van die Nota. Zoals toegezegd tijdens het Algemeen Overleg op 21 mei 2008 ontvangt u dit najaar, na een bestuurlijke overlegronde, een rapportage over de voortgang van het Basisnet. Deze rapportage zal een ontwerp Basisnet bevatten voor water en weg en een concept-ontwerp voor het Basisnet spoor. Om die reden wordt in deze voortgangsrapportage niet separaat ingegaan op voortgang en uitwerking van de Nota Vervoer Gevaarlijke Stoffen.

5. Luchtvaart

Luchtvaartveiligheid

In overeenstemming met de wijzigingswet Schiphol heeft V&W het initiatief genomen om een causaal model voor luchtvaartveiligheid (Causal Model for Aviation Safety-CATS) te laten ontwikkelen. Het onderzoekprogramma heeft een looptijd van 3 jaar. De wetenschappelijke basis voor het model is ontwikkeld, de bouw van het model is voortgezet in 2007 en diverse databronnen voor het kwantificeren van het model zijn ter beschikking gekomen. Verwacht wordt dat een eerste testversie in 2008 wordt opgeleverd. CATS zal vooral geschikt zijn voor het veiligheidsmanagement. Het model beschrijft daartoe, kwalitatief en kwantitatief, ongevalscenario’s inclusief oorzaken in de commerciële luchtvaart. Het is breed van opzet en geeft daardoor primair een algemeen beeld. Via gevoeligheidsanalyse zal het mogelijk zijn de dominante oorzaken voor de veiligheid te identificeren. Oorzaken van ongevallen zijn zo divers, complex en schaars, dat het niet mogelijk blijkt in deze ontwikkelfase een in alle opzichten gevalideerd model te bouwen. Het model, dat op grond van de wel beschikbare data is gebouwd, geeft echter wel een beter en betrouwbaarder inzicht in de veiligheid. De inspanningen zijn er nu op gericht om als vervolgstap het model meer bekendheid te geven en verder te testen en te valideren met praktijksituaties.

Schiphol

Ten behoeve van de korte termijn ontwikkeling bij Schiphol is in 2007 een MER Korte Termijn ingediend waarin ook de externe veiligheid (tot 2010) is berekend. De resultaten zijn echter niet gebruikt om de Schipholbesluiten (Luchthavenindelingbesluit en Luchthavenverkeerbesluit) op dit punt aan te passen. Voorzien was dat te doen naar aanleiding van het MER Middellange Termijn (tot 2012) en het strategisch MER (tot 2020) dat in 2008 zou worden opgeleverd door initiatiefnemer Schiphol. Inmiddels is echter gebleken dat er geen MER Middellange Termijn zal komen. De implementatie van de acties uit het «kabinetsstandpunt Schiphol» zullen nu worden meegenomen bij het vormgeven van het Nieuwe Normen- en Handhavingstelsel dat wordt ontwikkeld.

Regionale luchthavens

De Tweede Kamer heeft op 18 oktober 2007 het wetsvoorstel Regelgeving Burgerluchthavens en Militaire Luchthavens RBML voor de Wet Luchtvaart (TK, 2005–2006, 30 452, nr. 2), met amendementen, aangenomen. De Eerste Kamer is echter nog niet tot behandeling overgegaan, omdat besloten is eerst te wachten op de Nota Luchtvaart. Deze nota wordt eind 2008 verwacht. In eerdere voortgangsrapportages is aangegeven dat de provincies Groningen, Drenthe, Flevoland, Zuid-Holland en Limburg interim externeveiligheidsbeleid kunnen voeren binnen de PR 10-6 contouren rond de regionale luchthavens Eelde, Lelystad, Rotterdam en Maastricht-Aachen. Dit interim-beleid blijft van kracht totdat rond deze luchthavens beperkingengebieden zijn vastgesteld op basis van de PR 10-6 en de PR 10-5. De beperkingen binnen deze contouren voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen worden wettelijk vastgelegd in de AMvB Burgerluchthavens op basis van RBML. Nadat duidelijkheid is ontstaan over de uitwerking van het groepsrisicobeleid, die momenteel voor Schiphol plaatsvindt, wordt bekeken of het wenselijk is dat het Rijk ook voor de overige luchthavens een vorm van groepsrisicobeleid gaat formuleren.

6. Vuurwerkbesluit

Begin 2008 is de evaluatie van het Vuurwerkbesluit afgerond. In de uitvoeringspraktijk ervaren knelpunten zijn in de evaluatie geaggregeerd tot een aantal te onderzoeken aandachtsgebieden op het gebied van het Vuurwerkbesluit. Daarnaast en in samenhang met het Vuurwerkbesluit, is de regelgeving met betrekking tot het vervoer van vuurwerk in de evaluatie onderzocht. Het na «Enschede» geformuleerde interim-beleid met het oog op de juistheid van de classificatie van vuurwerk speelt hierbij een centrale rol. Daarnaast zijn veel specifieke verbeterpunten aangereikt. Het evaluatierapport vormt een goede basis om het Vuurwerkbesluit aan te passen. En hoewel de classificatie van vuurwerk in de afgelopen jaren aanzienlijk is verbeterd, hangt het intrekken van het interim-beleid voor het wegvervoer mede af van het totaalbeeld dat hierover in 2008 verkregen zal worden.

Alle verbeterpunten worden nu uitgewerkt naar concrete voorstellen, die met groepen actoren worden besproken. In 2009 zal een wijzigingsvoorstel van het Vuurwerkbesluit voor inspraak worden gepubliceerd.

EU-richtlijn

De Europese richtlijn voor het op de markt brengen van pyrotechnische artikelen («pyrorichtlijn») is op 4 juli 2007 van kracht geworden en moet uiterlijk 4 januari 2010 in Nederlands recht zijn omgezet. De implementatie van de pyrorichtlijn zal geschieden via het Vuurwerkbesluit en een nieuw op te stellen Warenwetbesluit voor de overige pyrotechnische artikelen. Onder de categorie «overige pyrotechnische artikelen» vallen airbags, gordelspanners, geldkoffers met verfbom, nood- en seinmiddelen en dergelijke.

UITVOERING EN HANDHAVING

1. Verbeterprogramma Brzo ’99

Met de zesde en zevende voortgangsrapportage (TK, 2006–2007, 27 801, nr. 45 en TK, 2007–2008, 27 801, nr. 53) bent u geïnformeerd over de afronding en de producten van het verbeterprogramma Brzo’99 (BeteRZO). Vanaf de zomer van 2006 zijn gemeenten, provincies, Arbeidsinspectie en brandweer intensief bezig met de implementatie van de BeteRZO-producten om te zorgen voor het tijdig, uniform en eenduidig uitvoeren van het Besluit risico’s zware ongevallen (Brzo’99). Zij worden bij het bereiken van dit vooraf voor 2010 omschreven eindbeeld ondersteund en gestimuleerd door het landelijk regieteam Brzo (LAT) waarin alle uitvoerende partijen zijn vertegenwoordigd. Het LAT informeert mij jaarlijks over de voortgang die is geboekt.

Zoals toegezegd in de zevende voortgangsrapportage, heb ik u begin dit jaar de eerste rapportage van het LAT toegezonden (TK, 2007–2008, 27 801, nr. 54) met daarbij tevens het onderzoeksrapport van de VROM-inspectie naar de Inspectieprogramma’s. Beide rapportages bevestigen het beeld dat er forse vooruitgang is geboekt.

De eerder toegezegde evaluatie van de voortgang is inmiddels gestart en wordt nog dit jaar afgerond. Mede op basis van deze evaluatie zullen de implementatie en versterkingsactiviteiten rond het Brzo’99 gericht worden voortgezet in de komende jaren.

In september 2006 is in Nederland de «Regeling beoordeling afstand tot natuurgebieden milieubeheer» geïmplementeerd. Daarbij dienen Brzo-bedrijven een bepaalde afstand aan te houden tot door het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) aangewezen natuurgebieden en beschermde natuurmonumenten. De verplichting geldt alleen in de situatie van uitbreidingen of de nieuwe vestiging van Brzo-bedrijven. VROM werkt momenteel in samenwerking met LNV, het Interprovinciaal Overleg (IPO), het bedrijfsleven en het RIVM aan het ontwikkelen van een bruikbare systematiek.

2. Opschalen uitvoering en kennisuitwisseling-PAO

In 2005 is het advies van de commissie Hendrikx in het kader van het Project Andere Overheid (PAO) uitgebracht. Het advies gaat ondermeer over het onvoldoende op elkaar aansluiten van de vraag naar en aanbod van expertise en het niet of onvoldoende voorhanden zijn van noodzakelijke competenties bij kleinere organisaties. Dit kan te maken hebben met de schaalgrootte of met het feit dat organisaties te weinig met de materie te maken hebben om zelf voldoende expertise op te bouwen.

Dit vormde de aanleiding om een «maatlat-EV» op te stellen voor de minimaal benodigde deskundigheid (kennis, opleiding, ervaring en borging) voor de uitvoering van wettelijke externeveiligheidstaken. De «maatlat-EV» kan worden gebruikt om vast te stellen of een uitvoeringsorganisatie in principe in staat is om de EV-taken uit te voeren gegeven de minimaal benodigde deskundigheid voor de uitvoering van deze taken en de borging van de continuïteit van de uitvoering van deze taken. De maatlat betreft alleen aan de (wettelijke) regelingen gerelateerde kritieke massa. De maatlat schetst geen gewenst eindbeeld van een efficiënte organisatie maar de minimum eisen die gesteld moeten worden.

Een eerste meting op grond van het door IPO en VNG opgestelde toepassingsplan wordt thans voorbereid. Daarna zullen gemeenten en provincies tot oplossingen moeten komen om (alsnog) aan de maatlat te voldoen.

3. Programmafinanciering

Door middel van programmafinanciering wordt voor de periode 2006–2010 door het Rijk jaarlijks € 20 mln ingezet voor de versterking van de uitvoering van het externeveiligheidsbeleid door andere overheden. De (tussentijdse) evaluatie van de uitvoering van de subsidieregeling heeft duidelijk gemaakt dat de risico-inventarisaties voor een groot deel zijn uitgevoerd, de actualisatie van de vergunningen ligt evenals de uitvoering van de saneringen op schema. De integratie van externe veiligheid in de ruimtelijke ordening vormt echter een aandachtspunt.

Provincies stellen in overleg met gemeenten hun programma op. Dit leidt tot maatwerk per provincie met eigen prioriteiten. Van de beschikbaar gestelde middelen is ruim 60% besteed in relatie tot gemeentelijke taken op het gebied van externe veiligheid. Een kwart van de middelen is besteed in verband met provinciale taken en ca 14% door de veiligheidsregio’s.

De door de provincies opgestelde overkoepelende rapportage over 2007 komt niet tot een wezenlijk ander beeld dan de evaluatie. Wel wordt geconstateerd dat «doorwerking» op lokaal niveau een aandachtspunt is.

Op grond van de resultaten van de evaluatie en de bevindingen uit de overkoepelende rapportage over 2007 zijn stappen gezet om te komen tot uitvoeringsprogramma’s die effectiever zijn. Het gaat er daarbij om dat de provincies bij het opstellen van de uitvoeringsprogramma’s al het nodige doen om te borgen dat de uitvoering van wettelijke taken op het gebied van externe veiligheid op orde is aan het einde van 2010. Daarnaast zal als uitwerking van de bestuursovereenkomst tussen het Rijk en de provincies over de decentralisatie de professionalisering van de uitvoering van externe veiligheidstaken extra aandacht krijgen.

Naast de € 20 mln die jaarlijks beschikbaar is voor de versterking van de uitvoering van het externe veiligheidsbeleid door de andere overheden is jaarlijks € 5 mln beschikbaar voor de versterking van de uitvoeringstaken die liggen bij het Rijk. Als voorbeelden van projecten/activiteiten op dat vlak kunnen worden genoemd: de voortzetting en ontwikkeling van de nieuwe Inspectiemethode-Brzo, (aanvullende) tellingen ten behoeve van het Basisnet weg en de uitvoering van het project toezicht buisleidingen.

4. Transport gevaarlijke stoffen

Westerschelde

De externeveiligheidsberekeningen van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de (Wester)schelde van 2004 hebben laten zien dat de externe veiligheid voldoet aan de normen. Om te garanderen dat ook in de toekomst de normen gerespecteerd zullen worden, zijn in de bestuurlijke overeenkomst tussen het Rijk en de provincie Zeeland bepalingen opgenomen voor monitoring en toetsing van de externeveiligheidssituatie en voor ruimtelijk economische ontwikkelingen langs de (Wester)schelde. Deze bepalingen zijn eveneens opgenomen in het verdrag Gemeenschappelijk Nautisch Beheer (GNB) tussen Nederland en Vlaanderen.

Er zijn verschillende activiteiten ontwikkeld ter verdere verbetering en versteviging van de veiligheid op de Westerschelde:

Het veiligheidsplan wordt onder leiding van de Permanente Commissie van Toezicht op de Scheldevaart opgesteld in het kader van het GNB-verdrag dat in december 2005 getekend is. De Eerste Kamer heeft de Scheldeverdragen recentelijk goedgekeurd. Ratificatie van het GNB-verdrag zal op korte termijn plaatsvinden. Het veiligheidsplan omvat zowel preventieve maatregelen als maatregelen ter preparatie op de rampenbestrijding. Ook de externe veiligheid, de handhaving en monitoring zullen in het veiligheidsplan worden opgenomen. De totstandkoming van dit veiligheidsplan is enigszins vertraagd en zal naar verwachting begin 2009 gereed zijn.

Een «quick scan», uitgevoerd in het kader van het tracéonderzoek naar de verruiming van de vaargeul van de Westerschelde over mogelijke externe veiligheidseffecten van de toekomstige ontwikkeling van de scheepvaart op de Westerschelde, heeft aangetoond dat in 2030 de risicocontouren in het scenario met de grootste economische groei op enkele plaatsen weer over het land dreigen te vallen. Als vervolg op deze «quick scan» wordt in de tweede helft van 2008 een volledig onderzoek ingesteld, met als doel actualisatie van de gegevens uit 2004. Op grond van de resultaten van dit onderzoek zal de Permanente Commissie van Toezicht op de Scheldevaart bezien of er aanvullende maatregelen nodig en mogelijk zijn om de nautische veiligheid op het gewenste niveau te houden. Een belangrijke graadmeter daarvoor is de (toekomstige) ligging van de risicocontouren. De resultaten van het onderzoek en eventuele aanvullende nautische maatregelen zullen in het veiligheidsplan worden opgenomen.

Voor het rampenbestrijdingsplan voor de Westerschelde (Samenwerking en Slagkracht) zijn het regionale bestuur en de minister van Verkeer en Waterstaat en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op onderdelen investeringen in mensen en middelen overeengekomen. Momenteel wordt een business case uitgevoerd om tot een optimale inzet hiervan te komen. Door verbreding van de opdracht is deze nog niet voltooid. Dit zal naar verwachting in de tweede helft van 2008 gebeuren.

Goederenemplacementen/PAGE

Het doel van het Plan van Aanpak Goederenemplacementen (PAGE) is om door het treffen van maatregelen te zorgen dat de goederenemplacementen voldoen aan de normen voor externe veiligheid, dat de toekomstige gewenste procesvoering de ruimte heeft én dat er afspraken zijn gemaakt omtrent het opvullen/gebruiken van de ruimte rondom een emplacement. Het programma is in de afrondende fase; naar verwachting kan begin 2009 de eindrapportage aan de Tweede Kamer worden toegezonden.

5. Verbeterprogramma VITAAL

Op 13 september 2007 is het Security convenant kunstmest ondertekend met de Minerale Meststoffen Federatie (MMF) en Vereniging van Kunstmest Producenten (VKP). In dit convenant staan afspraken over een registratiesysteem van producenten, handelaren en gebruikers van enkele kunstmeststoffen die in het verleden bewerkt zijn tot explosieven en afspraken om beveiligingsmaatregelen te nemen bij opslagplaatsen van kunstmeststoffen. De Begeleidingsgroep Implementatie Kunstmestconvenant stelt een meldingensysteem voor verdachte transacties op. De MMF voert het meldingensysteem in zodat in september 2008 alle geregistreerde bedrijven in de database de verplichtingen van het convenant kunnen uitvoeren. Ook is VROM actief betrokken om in Europees verband in het kader van het «Actieplan ter voorkoming van misbruik van zelfgemaakte explosieven» te komen tot een EU-breed verbod voor verkoop van bepaalde typen kunstmest aan particulieren. U bent hierover in een aparte brief (TK, 2007–2008, 28 385, nr. 108) geïnformeerd.

Op 27 mei 2008 is het convenant «Olie en (petro-)chemische industrie – vitaal security» getekend. Dit convenant is ondertekend door de minister van Ruimte en Miieu, de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de minister van Economische Zaken, de Vereniging Nederlandse Chemische Industrie, de Vereniging van Nederlandse Petroleum Industrie en de Nederlandse Aërosol Vereniging. Het convenant richt zich op het verbeteren van de beveiliging bij inrichtingen waar in potentie meer dan tien dodelijke slachtoffers buiten de poort kunnen vallen en inrichtingen die een rol spelen voor de leveringszekerheid van olie. De bedrijven die meedoen verplichten zich tot de invoering van een «security managementsysteem». Het gaat om ongeveer 70 locaties. Ook heeft VROM een «Handreiking Security Management» ontwikkeld in samenwerking met de sector en het Nationaal Adviescentrum Vitale Infrastructuur (NAVI).

In opdracht van het ministerie van Economische Zaken en het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer voert het NAVI een risicoanalyse uit naar de beveiliging van buisleidingen in Nederland. In deze risicoanalyse wordt aan de hand van een aantal dreigingsscenario’s en informatie uit diverse bronnen, een actueel beeld gevormd van de beveiligingssituatie van buisleidingen in Nederland. In de National Technical Agreement 8000:2008 nl is in 9 april 2008 een securityparagraaf opgenomen op basis waarvan buisleidingenexploitanten security in hun veiligheidsmanagementsysteem kunnen inbedden.

In samenwerking met het ministerie van Verkeer en Waterstaat voert het NAVI een risicoanalyse uit van security in de vervoersketen van gevaarlijke stoffen. In deze risicoanalyse wordt een keur van bedrijven (verschillende bedrijven per modaliteit, leverancier, afnemer, verzekeraar, emplacementbeheerder) benaderd om een actueel beeld te vormen van het security-bewustzijn en van de toepassing van beveiligingsvoorschriften vanuit de vervoerswetgeving. De resultaten van dit onderzoek zijn dit najaar input voor het maken van een dreigingsanalyse door de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst en voor het evaluatieonderzoek van de beveiligingsvoorschriften uit de internationale vervoerswetgeving.

In bovengenoemde risicoanalyse van het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt apart aandacht besteed aan de beveiliging rond parkeerplaatsen en rangeerterreinen. In de risicoanalyse wordt ook gebruik gemaakt van onderzoek dat plaatsvond bij de twintig minst veilige parkeerplaatsen in Nederland. Deze selectie staat los van het vervoer van gevaarlijke stoffen, maar biedt mogelijk wel aanvullend inzicht. Daarnaast is in 2008 een onderzoek gestart met securityscenario’s voor emplacementen die vallen onder de regeling «Aanvullende voorschriften Risico-Inventarisatie en -Evaluatie ter voorkoming en beperking van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen» (ARIE).

In het Algemeen Overleg op 22 januari 2008 heeft uw Kamer gevraagd geïnformeerd te worden over de stand van zaken met betrekking tot de discussie over en realisatie van een maatregelenpakket om het onbevoegd bezit en gebruik van een aantal specifieke stoffen te bemoeilijken. Deze specifieke stoffen, als bijvoorbeeld ammoniumnitraat, kunnen worden gebruikt bij de vervaardiging van zelfgemaakte explosieven. Enkele geslaagde terroristische acties, en verijdelde pogingen daartoe, in (onder andere) Europa maken aanvullend acties met betrekking tot bepaalde stoffen noodzakelijk. Zo trof de Duitse politie in september 2007 700 kilogram grondstoffen aan, bedoeld om aanslagen op vliegvelden en drukbezochte locaties te plegen. Mede op basis van de gekende (pogingen tot) aanslagen is in 2007 een wetenschappelijke analyse verricht naar stoffen die gebruikt kunnen worden voor terroristische activiteiten. Dit heeft geleid tot een «short list» van 14 stoffen. Voor deze «short list» wordt momenteel bezien welke verdere focus noodzakelijk is, om op proportionele wijze beveiligingsmaatregelen te kunnen treffen.

In overleg met relevante producenten, importeurs, (tussen)handelaren, en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (NCTb), wordt de samenstelling van de mogelijke maatregelpakketten bezien. Uitgangspunt hierbij is dat een balans wordt gezocht tussen het verstoren van het economisch verkeer, de administratieve lastendruk en het op effectieve wijze voorkomen van het onbevoegd verkrijgen, bezit en gebruik van deze specifieke stoffen.

In overleg met de NCTb, en in overeenstemming met het beleid van de NCTb, concentreert het beleid zich op twee speerpunten. Ten eerste wordt op Europees niveau gewerkt aan het realiseren van Europese maatregelen, zodat aan het beginsel van «level playing field» voor alle betrokken landen recht wordt gedaan. Nederland heeft hier een actieve rol in. Op dit moment is echter nog geen uitsluitsel te geven over hoe en wanneer dit maatregelenpakket beschikbaar komt. Ten tweede worden op nationaal niveau met de betrokken Nederlandse sectoren afspraken gemaakt die zich richten op die maatregelen die de sector zelf op vrijwillige basis kan nemen.

Naast genoemde ontwikkelingen wordt een landelijk meldpunt «verdachte zaken» ingericht. De NCTb, FIOD-ECD, Nationale Recherche en VROM werken hierin samen. Het meldpunt is in eerste instantie bedoeld voor bedrijven en instellingen die met deze specifieke stoffen werken. Zaken als bijvoorbeeld vreemde transacties, vragen om informatie, abnormale leveringsverzoeken kunnen hierbij gemeld worden.

Op het vlak van het treffen van securitymaatregelen betreffende de Wet explosieven voor civiel gebruik (Wecg) wordt in overleg met de sector nagegaan welke maatregelen getroffen kunnen worden om het beveiligingsniveau te verhogen. Aansluiting bij bestaande internationale regelgeving, bijvoorbeeld op het vlak van transport, is hierbij een randvoorwaarde. Tevens wordt in overleg met de sector nagegaan of het mogelijk is desbetreffende beveiligingspakketten voor de vaste en tijdelijke opslag van explosieven voor civiel gebruik aan te laten sluiten bij de «Verbeterde risicoklassenindeling»-methodiek van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV).

6. Groepsrisico

Door de VROM-inspectie is een «Thema-onderzoek externe veiligheid» bij gemeenten uitgevoerd. Dit onderzoek vormt tevens de invulling van de aan uw Kamer tijdens het Algemeen Overleg op 4 april 2007 toegezegde audit groepsrisico. In een separate brief zal ik u informeren over de resultaten van het onderzoek en de betekenis van de audit voor de in 2009 uit te voeren evaluatie van het groepsrisicobeleid.

7. Risicocommunicatie en Model-Risicokaart

De overheid heeft sinds 1985 een wettelijke verplichting haar burgers actief te informeren over de risico’s in hun woon- en leefomgeving.

In 2007 ontwikkelden verschillende regio’s een beleidskader en actieplan voor risicocommunicatie, op basis van de «Wegwijzer Risicocommunicatie» (2006) en zijn nu doende met de uitvoering daarvan. De regio’s werden hierbij ondersteund door het Expertisecentrum Risico- en Crisiscommunicatie (ERC) van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties of vanuit de provinciale programma’s Externe Veiligheid. De regio’s maken in hun actieplan gebruik van de provinciale risicokaarten en de campagne «Denk Vooruit».

8. Implementatie van het kabinetsstandpunt Ketenstudies

Naast de reeds in het begin van de brief genoemde voortgang in relatie tot DSM en Yara Sluiskil is ten aanzien van de «modal shift» LPG van spoor naar water (traject Vlissingen–Duitsland) de volgende voortgang te melden:

VenW, VROM Shell en BP hebben in 2007 de mogelijkheden onderzocht om meer LPG over water in plaats van over het spoor te vervoeren op het traject Vlissingen-Duitsland. De conclusie van het onderzoek was dat een dergelijke «modal shift» niet haalbaar was. Shell en BP hebben aan de minister van Verkeer en Waterstaat en de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer schriftelijk toegezegd dat ze de LPG die ze via de Brabantroute naar Duitsland laten vervoeren vanaf 2008 geleidelijk via de Betuweroute zullen laten vervoeren.

9. Sanering LPG-tankstations

De urgente sanering van situaties met kwetsbare objecten binnen 25 meter van een LPG-tankstation verloopt voorspoedig en mag een succes worden genoemd. Van de 151 saneringsgevallen die naar de huidige inzichten in aanmerking komen voor een schadevergoeding is in 135 gevallen de schadevergoeding berekend en er zijn inmiddels 123 LPG-stations met schadevergoeding gesaneerd. De overige gevallen wachten nog op de administratieve afhandeling.

10. Adviesraad Gevaarlijke Stoffen

De Adviesraad gevaarlijke stoffen (AGS) heeft in de afgelopen periode twee rapporten opgeleverd. In januari van dit jaar heeft de AGS zowel het advies «Regels ontplofbare stoffen onoverzichtelijk en onvolledig» als ook het «Evaluatieverslag 2004–2007» aangeboden. De AGS geeft aan nog bezig te zijn met afronding van de volgende adviezen:

«QRA-modellering voor stationaire inrichtingen», «Risicobeleid en rampenbestrijding». Deze adviezen worden voor het eind van het jaar verwacht.

De adviezen «Kennis voor veilige chemie en energie» en «Ammoniak, opslag en verlading» waren eerder door de AGS aangekondigd voor de zomer van 2008. Het kabinet wacht oplevering van deze adviezen af. Zoals in het kabinetsstandpunt (TK, 2007–2008, 29 383, nr. 111) naar aanleiding van het Evaluatieverslag 2004–2007 werd aangekondigd, zijn de voorbereidingen gestart voor het intrekken van de wet op de AGS. De benoemingstermijn van de raadsleden is vanaf 1 juni 2008 verlengd tot 1 juni 2009, zodat de nu openstaande adviesaanvragen in elk geval nog door dezelfde leden kunnen worden afgerond.

Het kabinet heeft haar standpunt naar aanleiding van de AGS adviezen over «LPG en propaan», «Ammoniak als koudemiddel» en het overkoepelende advies «de Publicatiereeks nader beschouwd» eerder dit jaar tegelijkertijd aan uw Kamer aangeboden (TK 2007–2008, 27 801, nrs. 56, 57 en 58). In november 2007 heeft het kabinet haar standpunt naar aanleiding van het AGS advies «Veiligheid vereist kennis» aangeboden (TK, 2007–2008, 30 373, nr. 13) en is gestart met het versterken van de kennisplatforms ten behoeve van het operationele, tactische en strategische niveau.

11. Publicatiereeks gevaarlijke stoffen (PGS)

De Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen is een reeks «stand der techniek»-documenten die in overleg tussen bedrijfsleven en overheden tot stand komen. De richtlijnen zijn zo geformuleerd dat in voorkomende gevallen een bedrijf op basis van gelijkwaardigheid voor andere veiligheidsmaatregelen of toepassingen kan kiezen. Voor de actualisatie van de Publicatiereeks is een werkprogramma opgesteld op basis van prioriteiten (omvang, ouderdom, urgentie, etc) . Het werkprogramma wordt momenteel uitgevoerd. Er zijn sinds de introductie van de Publicatiereeks geactualiseerde richtlijnen gepubliceerd, te weten: de PGS 15, opslag verpakte gevaarlijke stoffen, PGS 6, aanwijzingen voor implementatie Brzo ’99 en PGS 7, opslag kunstmeststoffen. De richtlijnen voor gebruik, transport en opslag van chloor zijn ingetrokken omdat de branchedocumenten veilige toepassing van chloor voldoende afdekken. Voor propaantanks, ammoniakkoelinstallaties en aardgasafleverinstallaties (voor het wegverkeer) worden binnen enkele maanden geactualiseerde richtlijnen verwacht. Circa acht andere richtlijnen worden momenteel geactualiseerd. Deze richtlijnen zijn in de loop van volgend jaar gereed.

Met het kabinetsstandpunt op het AGS-advies «Publicatiereeks nader beschouwd» (TK, 2007–2008, 27 801, nr. 56) bent u geïnformeerd over de toekomst van de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen en de inrichting van een beheersorganisatie. Deze beheersorganisatie zal voornamelijk een faciliterende rol vervullen bij het opstellen van nieuwe publicaties en het in stand houden van een actuele Publicatiereeks.

De beheersorganisatie wordt inmiddels vormgegeven als herkenbare autonome eenheid bij het Nederlands Normalisatie Instituut (NEN). De programmeringwelke publicaties moeten worden herzien of nieuw worden opgesteld, wordt bepaald door bedrijfsleven en overheden. Deskundigen vanuit het bedrijfsleven en de uitvoerende overheden leveren de belangrijkste inhoudelijke inbreng bij het opstellen of herzien van publicaties. De beheersorganisatie faciliteert hierbij en het Rijk beperkt zich tot een toets op de zorgvuldige totstandkoming van de nieuwe publicaties alvorens deze op te laten nemen in de Publicatiereeks.

De PGS-beheersorganisatie zal in 2009 operationeel zijn. Het actualisatieprogramma dat momenteel nog onder verantwoordelijkheid van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer wordt uitgevoerd, zal volgend jaar geheel overgaan naar de nieuwe beheersorganisatie.

12. Coördinatie Vuurwerkbesluit

Eind 2007 bleek uit onderzoek van de VROM-inspectie dat een aantal gaasverpakkingen als omverpakking voor kartons consumentenvuurwerk niet voldeed aan de vereisten van het Vuurwerkbesluit met betrekking tot de classificatie 1.4G. Hierdoor is ook de opslag van dergelijk verpakt vuurwerk bij de detaillist of de importeur in Nederland in strijd met de regelgeving. Het risico was niet dat het vuurwerk bij een incident massa-explosief zou reageren, maar wel dat de uitworp van brandende delen meer dan 15 meter kon bedragen. Het betekende ook niet dat de vuurwerkartikelen op zich onveilig of niet geschikt voor verkoop aan de consument waren.

Na een gesprek met alle vuurwerkimporteurs is het betreffende vuurwerk in overleg tussen de VROM-inspectie, het Openbaar Ministerie en de provincies voor waarheidsvinding in beslag genomen, waarbij de importeurs formeel en onder een aantal extra voorwaarden als bewaarder werden aangewezen. Per importeur zijn vervolgens afspraken gemaakt en maatregelen getroffen om de geconstateerde tekortkomingen op te heffen.

De Vliegende brigade Vuurwerk zal in 2008 vuurwerk in gaasverpakkingen blijven controleren.

De Stichting Consument en Veiligheid constateerde dat opnieuw het aantal letselgevallen is toegenomen: 1100 personen werden bij Spoedeisende Hulp behandeld. Gelukkig halveerde het aantal ziekenhuisopnamen en was er minder letsel door siervuurwerk. Wel trad er vaker letsel op bij kinderen jonger dan 15 jaar. De voorlichting zal de komende jaren meer op jongere kinderen gericht worden. Het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer draagt jaarlijks bij in de kosten van de vuurwerkcampagne van de stichting. Inzet is de sector ook financieel aan de campagne bij te laten dragen.

De jaarwisseling is weer gepaard gegaan met ongeregeldheden. Brandstichting, geweld tegen hulpverleners en vernielingen hebben plaatsgevonden. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft de «Commissie overlast jaarwisseling» ingesteld om lering te trekken uit verschillende wijzen van aanpak. Dit om evenementen, zoals de jaarwisseling, beter beheersbaar te krijgen. De commissie is ook gevraagd te adviseren over het eventueel aanpassen van de afsteektijden van vuurwerk in het Vuurwerkbesluit.

Het betekent wel dat dit niet meer voor de jaarwisseling kan plaatsvinden. Overigens bent u over vorengenoemde punten schriftelijk geïnformeerd op 11 december 2007, 25 januari 2008 en 1 juli 2008 (TK, 2007–2008, 31 200 XI, nr. 77, TK, 2007–2008, 1123 en TK, 2007–2008, 31 200 XI, nr. 135). Op 29 september heeft de commissie haar rapportage «Een prettige jaarwisseling» aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aangeboden. Binnenkort zal zij u informeren over haar reactie op het genoemde rapport.

Een aandachtpunt is ook het afval dat na de jaarwisseling op straat blijft liggen en de kosten die met het opruimen gepaard gaan. Veel gemeenten gaan zo snel mogelijk tot opruimen over, mede om letselschade door het alsnog afsteken van niet afgegaan vuurwerk te voorkomen. Over de kosten waren bij u enige vragen. Navraag bij de Vereniging Nederlandse Gemeenten en de Nederlandse Vereniging van Reinigingsdirecteuren heeft duidelijk gemaakt dat geen gegevens omtrent de kosten beschikbaar zijn.

13. Munitieactieprogramma (MAP)

VROM heeft alle 42 kwantitatieve risicoanalyses voor munitiecomplexen van het ministerie van Defensie beoordeeld en goedgekeurd. Defensie heeft de feitelijke maximale opgeslagen hoeveelheid munitie in de diverse munitiecomplexen in overeenstemming gebracht met de resultaten van de risicoanalyses. Van zeven risico-analyses, die VROM heeft beoordeeld en goedgekeurd, moeten de definitieve rapporten nog worden opgeleverd. De noodzakelijke vergunningaanpassingen (ambtshalve of via een revisievergunning) zijn in gang gezet. Voor twee complexen moeten nog gesprekken worden gevoerd over de ruimtelijke doorwerking van de resultaten van de risicoanalyses. De consequenties en mogelijke oplossingen worden besproken in een overleg tussen de betreffende gemeente, Defensie en VROM; de risicoanalyse wordt op basis van dat gesprek definitief gemaakt.

14. Verdrag van Helsinki

In oktober 2006 heeft uw Kamer het Verdrag over de grensoverschrijdende gevolgen van industriële ongevallen geratificeerd, waardoor Nederland actief partij werd per 5 februari 2007. Dit zogenoemde Verdrag van Helsinki is opgesteld in het kader van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (UNECE). Het verdrag heeft tot doel mens en het milieu te beschermen tegen industriële ongevallen die grensoverschrijdende gevolgen kunnen hebben en een actieve internationale samenwerking tussen de verdragspartijen bij het voorkómen en bestrijden van dergelijke ongevallen te bevorderen. Na uitgebreid overleg met de grensprovincies gaat VROM de komende tijd met de buurlanden overleggen, om tot werkafspraken te komen over de gegevensuitwisseling, de procedures voor inspraak vanuit het buurland, en de wijze waarop de relevante gegevens ter beschikking van de doelgroep GHOR (politie, brandweer, ambulance- en andere hulpverleningsdiensten) kunnen worden gesteld.

15. Implementatie van het kabinetsstandpunt AGS-advies ontplofbare stoffen

Op 17 juni 2008 heb ik uw Kamer geïnformeerd (TK, 2007–2008,29 383, nr. 110) over het kabinetsstandpunt inzake het AGS-advies «Regels ontplofbare stoffen onoverzichtelijk en onvolledig». Het kabinetsstandpunt is een reactie op het op 21 december 2007 uitgebrachte advies van de AGS over de veiligheidsaspecten rondom ontplofbare stoffen en daarmee samenhangend beleid en regelgeving. In dit kabinetsstandpunt zijn acties aangekondigd gericht op het verbeteren van de veiligheid rondom transport, gebruik en opslag van ontplofbare stoffen.

Maatregelen hebben betrekking op het verbeteren van wet- en regelgeving (Wet explosieven voor civiel gebruik, Vuurwerkbesluit), diverse onderzoeksprojecten, handhavings- en toezichtsprogramma’s ten aanzien van bepaalde transportstromen van ontplofbare stoffen, en kennisversterking en communicatie. Het gaat om een totaalpakket van maatregelen wat meerdere jaren zal vergen om uit te voeren en te implementeren.

16. Overige aandachtspunten en projecten

«Enschede» gaf aanleiding tot een algehele bezinning op de veiligheid in Nederland en gaf nieuwe impulsen aan het beleidsterrein. Om het vertrouwen van de burger na «Enschede» terug te winnen, is gesteld dat vanuit de overheid voortdurende aandacht voor het onderwerp een vereiste is. De opgave was om een sterk overheidsbeleid te ontwikkelen en te voeren, dat aansluit bij een herkenbare maatschappelijke beleving van veiligheid. De afgelopen jaren is veel bereikt of in gang gezet. Toch blijft voortdurende aandacht en blijvende druk op het uitvoeren van beleid nodig, omdat veiligheid een fundamentele menselijke behoefte blijft.

Om Nederland ook in de toekomst veilig te houden, is het noodzakelijk te onderzoeken of, en zo ja welke onderwerpen, risico’s en ontwikkelingen ook na 2010 beleidsmatige aandacht verdienen. Het gaat om onderwerpen die een verdieping behoeven, opnieuw de beleidslevenscyclus ingaan, extra borging behoeven of compleet nieuw zijn. Nadrukkelijk is daartoe aandacht voor de benodigde verantwoordelijkheidsverdeling in het veiligheidsdomein. Enige tijd terug (2004) is daarom de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) gevraagd om advies uit te brengen over hoe de eigen verantwoordelijkheid in het fysieke veiligheidsdomein versterkt kan worden. Op 1 oktober jl. heeft dit geresulteerd in het WRR-advies «Onzekere Veiligheid». In een aparte kabinetsreactie zal het kabinet u informeren over de WRR-aanbevelingen en de wijze waarop het kabinet daarmee zal omgaan.

Intensiverend en meervoudig ruimtegebruik vraagt in een dichtbevolkt land om goede ruimtelijke afspraken en innovaties zodat ook in de toekomst een basisveiligheidsniveau gewaarborgd blijft. Toenemende verwevenheid van functies biedt kansen maar vergroot door de toegenomen afhankelijkheden ook de kwetsbaarheid van die functies. Dit vraagt om een vroegtijdige integratie van veiligheidsdenken in ruimtelijk economische vraagstukken. Veiligheid is een belangrijke ontwerpopgave geworden die het beleidsterrein van externe veiligheid overstijgt.

De aansluiting van extere veiligheid op andere beleidsterreinen en de uitwisseling van de in de afgelopen jaren binnen het externeveiligheidsbeleid opgedane kennis en kunde zie ik als een belangrijke opgave voor de komende jaren. Toepassing van de risicobenadering binnen andere beleidsdomeinen, toenemende aandacht voor security en potentiële nieuwe risico’s zoals de grootschalige toepassing van nieuwe energiedragers, nanotechnologie en klimaatverandering zijn andere vraagstukken die in de lange termijn agenda op veiligheidsgebied worden geduid.

Vorig jaar heb ik uw Kamer via deze jaarlijkse voortgangsrapportage geïnformeerd over de activiteiten die naar aanleiding van de explosie en brand van het Buncefield brandstofdepot in het Britse Hemel Hempstead zijn ondernomen. Inmiddels kan ik melden dat – in goede samenwerking met andere overheden, rampenbestrijdingsdiensten en bedrijven – is vastgesteld dat Nederland over het algemeen over een hoog veiligheidsniveau in de brandstofopslagsector beschikt. Naar aanleiding van «Buncefield» heb ik aanleiding gezien om samen met voorgenoemde partijen en op basis van een werkprogramma verbeteringen aan te brengen. In een aparte brief zal ik u hierover informeren.

De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer

Naar boven