27 799
Wijziging van de Wet op de waterkering tot aanwijzing van het Markermeer als buitenwater

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 22 januari 2002

Inleiding

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het verslag van de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat en ik dank de fracties voor hun commentaar.

Uit de reacties van de fracties blijkt dat de veiligheid van de burger voorop staat en dat over het algemeen instemmend op het wetsvoorstel is gereageerd.

Met deze nota worden de in het verslag opgenomen vragen over het onderhavige wetsvoorstel beantwoord. Ter wille van de leesbaarheid en ter voorkoming van herhalingen, zijn bij de beantwoording de op een bepaald thema betrekking hebbende vragen zoveel mogelijk bijeen genomen. Dit betekent dat de beantwoording in deze nota, zonder af te doen aan de volledigheid, niet geheel overeenkomstig de volgorde van de vragen in het verslag plaatsvindt.

Normering

De leden van de fractie van de Partij van de Arbeid, alsmede de leden van de fractie van de Christenunie, vragen zich af waarom er bij de normering voor het voormalig eiland Marken gekozen is voor een lagere veiligheidsnorm, namelijk 1/1250 jaar, dan voor het nieuwe eiland IJburg, namelijk 1/4000 jaar. Kan de regering dit verklaren?

Bij de bepaling van de veiligheidsnormen is aansluiting gezocht bij vergelijkbare uitwerkingen die in het verleden voor gebieden rondom het IJsselmeer hebben plaatsgevonden. Bij deze uitwerkingen is uitgegaan van de aanwezige situatie (het aantal inwoners, de te verwachten economische schade bij overstroming door zoet of zout water, het peilbeheer en de aanwezigheid van landschappelijke, natuur- en cultuurhistorische waarden).

De volgende afwegingen hebben geleid tot de verschillende veiligheidsnormen. Voor IJburg is, gezien het aantal inwoners en de mogelijke overstromingsschade, aansluiting gezocht bij de IJsselmeerpolders die alle een norm van 1/4000 hebben. Implementatie van deze norm heeft nauwelijks effecten op de waarden van landschap, natuur en cultuurhistorie van IJburg.

Marken neemt juist wel een bijzondere situatie in vanwege de waarden van landschap, natuur en cultuurhistorie. Met name het grote belang dat aan de cultuurhistorische waarden wordt gehecht, heeft geresulteerd in de lagere veiligheidsnorm van 1/1250. Een hogere veiligheidsnorm zou hier leiden tot grote negatieve effecten op de waarden van landschap, natuur en cultuurhistorie. Ook in het verleden heeft de bescherming van het dorpsgezicht van Marken een belangrijke rol gespeeld bij de noodzakelijke verhoging van de kaden ter plekke.

Veiligheidssituatie Markermeer

De leden van de VVD-fractie vragen zich af of de situatie rond het Markermeer op dit moment als onveilig valt aan te merken. Zo ja, wanneer wordt aan deze situatie een einde gemaakt? Zo nee, waarom is dan de huidige wetswijziging noodzakelijk?

Vooropgesteld moet worden dat voor elk dijkringgebied geldt dat geen absolute veiligheid kan worden gegarandeerd, in die zin dat er altijd een kans bestaat op een overstroming. Vrijwel alle dijkvakken langs het Markermeer (met uitzondering van Flevoland) voldoen qua hoogte aan de wettelijke veiligheidsnorm. Van een deel van de vakken echter is de geotechnische stabiliteit niet voldoende of behoeft de dijkbekleding van gezette steen aanpassing.

Deze situatie heeft er toe geleid dat er verbeteringswerken zullen worden uitgevoerd in de toekomst. Hoewel er momenteel nog geen planning voor de uit te voeren werken is, kan worden aangenomen dat het tien à vijftien jaren zal duren voordat de verbeteringswerken volledig zijn uitgevoerd.

De verbetering van de Markermeerdijken van Flevoland is momenteel in voorbereiding. Naar de huidige verwachting voldoen deze dijken in 2005 aan de veiligheidsnorm.

Hoewel de situatie rond het Markermeer dus zeker niet als bijzonder onveilig valt aan te merken, is toch, juist op indringend verzoek van de Tweede Kamer, besloten tot de onderhavige wetswijziging. Naar het oordeel van de Tweede Kamer mag namelijk geen veiligheidstechnisch onderscheid gemaakt worden tussen IJsselmeer en Markermeer.

Duur wetgevingsproces

De leden van de fractie van de ChristenUnie, alsmede de leden van de SGP-fractie, vragen de regering waarom het zo lang heeft moeten duren voordat dit wetsvoorstel aan de Kamer is aangeboden. Wat wordt er gedaan – bijvoorbeeld in het kader van de ambtelijke capaciteit – om dergelijke wetsvoorstellen in het vervolg spoediger te kunnen afhandelen?

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of alsnog een verklaring kan worden gegeven voor het feit dat niet direct na advisering door WL/Delft Hydraulics en de Technische Adviescommissie voor de Waterkeringen in 1998 is overgegaan tot wetgeving?

Nadat in 1998 het onderzoek van WL/Delft Hydraulics was afgerond en de Technische Adviescommissie voor de Waterkeringen over het aanwijzen van het Markermeer als buitenwater had geadviseerd, is overleg gevoerd met de betrokken waterschappen en provincies over de bestaande en nog aan te wijzen veiligheidsnormen van de dijkringgebieden rond het Markermeer. Dit overleg is een wettelijk voorgeschreven procedurestap, alvorens een aanvang gemaakt kan worden met het wetgevingsproces. Tevens is deze periode benut voor het in kaart brengen van de benodigde versterkingskosten.

Pas toen medio 2000 alle betrokken besturen zich over de nieuwe normen hadden uitgesproken, kon een aanvang met het wetgevingstraject worden gemaakt. De reden van vertraging ligt derhalve niet in het gebrek aan ambtelijke wetgevingscapaciteit, maar in de duur van het benodigde overleg.

Risicoprofiel

De leden van de VVD-fractie merken op dat voorafgaand aan het wetsvoorstel een onderzoek van WL Delft Hydraulics, een brief van de Stuurgroep Markermeer en een advies van de TAW aan de Kamer zijn gezon-den. In haar advies stelt de TAW dat het uitsluitend hanteren van het criterium «risicoprofiel» voor de beoordeling of een water als buitenwater moet worden aangemerkt tot een onjuiste uitkomst kan leiden. De TAW acht echter de vereenvoudigde beschouwing op basis van risicoprofiel tussen IJsselmeer en Markermeer toelaatbaar omdat de systeemeigenschappen tussen beide wateren voor een belangrijk deel vergelijkbaar zijn. Acht de regering deze conclusie gerechtvaardigd? Zo ja, op basis waarvan?

De regering acht een vereenvoudigde beschouwing toelaatbaar omdat de uitkomst hiervan, namelijk dat het Markermeer als buitenwater moet worden aangemerkt, niet als een onjuiste uitkomst kan worden beschouwd. Met de aanwijzing wordt namelijk een betere garantie voor het behoud van de veiligheid afgegeven, dan in het geval niet tot aanwijzing zou worden overgegaan. Een onjuiste uitkomst zou een uitkomst zijn waar die betere garantie niet wordt afgegeven, waar dat feitelijk wel nodig zou zijn.

Randvoorwaardenboek

De leden van de VVD-fractie zouden graag willen weten wat de stand van zaken is met betrekking tot het Randvoorwaardenboek zoals wordt vermeld in de brief van de Stuurgroep Markermeer. Daarnaast is het deze leden opgevallen dat er een aantal zaken zoals aansluiting bij de Tweede tranche Deltaplan Grote Rivieren, proceduretijd voor dijkverbeteringen, in de brieven van de TAW en de Stuurgroep Markermeer aan de orde worden gesteld. De leden van de VVD-fractie vragen waarom in de Memorie van Toelichting hier niet op wordt teruggekomen. Kan hieraan alsnog worden voldaan?

De wijziging van de regeling Hydraulische randvoorwaarden in verband met de vaststelling van de randvoorwaarden voor 2001, is inmiddels in werking getreden. Voor de hydraulische randvoorwaarden voor de toetsing van de primaire waterkeringen langs het Markermeer is in de inwerkingstredingsbepaling opgenomen, dat deze randvoorwaarden formeel pas van toepassing zijn als het onderhavige wetsvoorstel kracht van wet heeft gekregen. Dan zijn immers de Markermeerdijken onder het regiem van de wet gebracht en kunnen de randvoorwaarden die uitgangspunt voor de toetsing van de waterkeringen zijn, pas gaan gelden. De randvoorwaarden voor de met het Markermeer in open verbinding staande Eem vereisen nader onderzoek en zullen later separaat worden vastgesteld.

De regering zal het Deltaplan Grote Rivieren, waarin de Markermeerdijken overigens niet zijn opgenomen, binnen afzienbare tijd afronden. Alhoewel de Markermeerdijken niet in het Deltaplan opgenomen zijn, zal in ieder geval wel op een vergelijkbare manier als ingevolge het Deltaplan geschiedt, over de voortgang van de dijkverbeteringsprogramma's Markermeer, gerapporteerd worden aan de Kamer.

In de memorie van toelichting is vermeld dat de procedurele regeling van de artikelen 18 tot en met 31 van de wet, gekenmerkt door versnelling en coördinatie, van toepassing is op de verbetering van de dijken die dit wetsvoorstel betreffen.

Geotechnische stabiliteit

In het toegezonden advies van de TAW komt de «historisch bewezen sterkte» van dijken aan de orde. De leden van de VVD-fractie vragen of er al onderzoek van de TAW is geweest naar de «historisch bewezen sterkte» (geotechnische stabiliteit). Kan worden aangegeven wat er nadien gedaan is? Is inmiddels meer bekend over de geotechnische stabiliteit en de financiële gevolgen daarvan?

Er is in aanvulling op het rapport Onafhankelijk Onderzoek Markermeer in 2000 onderzoek gedaan naar de «historisch bewezen sterkte». De bevindingen zijn neergelegd in het rapport «Markermeer II» – bewezen sterkte met betrekking tot geotechnische stabiliteit, van december 2000. Dit rapport is opgesteld in opdracht van de Rijkswaterstaat.

Financiën

In de Memorie van Toelichting wordt niet ingegaan op de financiën. De leden van de VVD-fractie zouden graag een helder financieel overzicht ontvangen. Temeer daar in het rapport van WL Delft Hydraulics en in de brieven van de Stuurgroep en TAW verschillende bedragen met betrekking tot de kosten van de aanpassingen worden genoemd. Welke bedragen zijn op dit moment het meest waarschijnlijk en waar zijn deze op gebaseerd? Kan de regering een gedegen en onderbouwd financieel overzicht geven van de te maken kosten om de Markermeerdijken te laten voldoen aan de normstelling zoals bepaald in de Wet op de waterkering zoals die op dit moment gelden? Kan voorts worden aangegeven wie welke kosten voor zijn rekening neemt, gespecificeerd naar Rijk, provincies en waterschappen?

De leden van de VVD-fractie zouden tevens graag op de hoogte worden gesteld wat in casu de kosten zijn voor provincie en waterschappen en wat was hun reactie? Heeft het wetsontwerp nog invloed op de hoogte en op de verdeling van de kosten? Zo ja, waarom is hier in de Memorie van Toelichting niet op ingegaan?

Is de regering van menig dat de Markermeerdijken in de provincie Flevoland onder de financiële verantwoordelijkheid vallen van het Rijk? Is de bijdrage in de kosten door de provincies van 72%, zoals vermeld in het rapport van WL Delft Hydraulics, nog van toepassing? Wordt de mening van de regering over de financiering door de provincies onderschreven?

De leden van de SGP-fractie vragen tenslotte welke uitvoeringswerken de aanwijzing van het Markermeer als buitenwater met zich zal brengen. Ook vragen deze leden nader inzicht in de aard, omvang en financiële consequenties van deze uitvoeringswerken. Welke financieringsconstructie wordt bij de uitvoering van deze werken gehanteerd? Worden de dijkversterkingmaatregelen primair door het Rijk gefinancierd?

In het rapport Onafhankelijk Onderzoek Markermeer werd aangekondigd dat de provincies dienen bij te dragen in de kosten van de versterkingswerken. Deze bijdrage is tenminste 72% en vloeit voort uit de huidige wettelijke plicht van de provincies om bij te dragen in de versterking van de rivierdijken. Inmiddels is sprake van een beoogde nieuwe, gewijzigde financieringsstructuur voor de primaire waterkeringen, waarover ik de Tweede Kamer reeds heb geïnformeerd (TK 2001–2002, 27 625, nr. 13). Het voornemen bestaat deze financieringsstructuur te zijner tijd in de Wet op te nemen de waterkering op te nemen, een wetsvoorstel is daartoe in voorbereiding, maar er wordt nu al op geanticipeerd. Volgens deze nieuwe systematiek draagt het rijk 100% bij aan de kosten van nieuwe verbeteringswerken, de waterschappen nemen voor 100% de kosten voor beheer en onderhoud van waterkeringen voor hun rekening.

Voor wat betreft de Markermeerdijken zal deze financieringsstructuur toegepast worden. Dat betekent dat er geen sprake meer zal zijn van een provinciale bijdrage van tenminste 72%, maar van een rijksbijdrage van 100%.

De versterking van de Markermeerdijken van Flevoland door en op kosten van het rijk vloeit voort uit de in 1988 gesloten bestuursovereenkomst inzake de verzelfstandiging van de IJsselmeerpolders. De aanwijzing van het Markermeer als buitenwater en de daarbij behorende nieuwe veiligheidsnorm, noopte tot een aanpassing van de voor de versterking benodigde financiën. Op de Rijksbegroting 2001 is daartoe f 220 miljoen toegevoegd voor de versterking van de Markermeerdijken van Flevoland.

Als gevolg van de aanwijzing van het Markermeer als buitenwater dienen ook de dijken langs het Markermeer van het «oude» land (provincies Noord-Holland en Utrecht) te worden versterkt. Volgens de laatste inzichten zijn de kosten voor de versterking van deze waterkeringen f 67 miljoen. Het betreft circa 25 kilometer te versterken dijken van het Hoogheemraadschap van Uitwaterende Sluizen in Hollands Noorderkwartier; 19 kilometer te versterken dijken van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht en 38 kilometer van het waterschap Vallei en Eem. Voor de verbetering van de laatstgenoemde dijken is (nog) geen finaal tijdpad vastgesteld.

Op grond van de beoogde nieuwe financieringsstructuur voor de primaire waterkeringen worden ook de kosten voor de door genoemde waterschappen uit te voeren dijkverbetering van het «oude land» volledig voor rekening van het rijk gebracht. De kosten hiervoor worden binnen de begroting van Verkeer en Waterstaat gedekt.

Vrijval

Tijdens de Kamerbehandeling van de Wet op de waterkering was de regering van mening dat de vrijval voor de kosten van de waterkering kan worden benut. Is dat standpunt nog steeds van kracht? Kan de regering de Kamer op de hoogte stellen wanneer de vrijval optreedt?

Gezien de ontwikkelingen met betrekking tot de hoogwaterbescherming, meer specifiek het uitvoeren van werken ten behoeve van rivierverruiming, het herstel van de steenbekledingen en andere werken die uit de toetsing van de primaire waterkeringen voortvloeien, wordt thans voor circa 2050 geen vrijval meer voorzien.

Herziening van de Wet op de waterkering

De leden van de SGP-fractie vragen wanneer de aangekondigde herziening van de Wet op de waterkering, voortvloeiend uit de betreffende evaluatie, naar de Kamer zal worden gestuurd.

Mede naar aanleiding van de evaluatie van de wet zal nog voor de verkiezingen een voorontwerp van een wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de waterkering worden uitgebracht, waarin niet alleen de procedurele en financiële bepalingen zullen worden gewijzigd in lijn met de uitkomsten van de evaluatie, doch tevens aandacht zal worden besteed aan maatregelen die voortvloeien uit het beleid inzake hoogwaterbescherming. Na het doorlopen van de procedure zal een wetsvoorstel in gereedheid worden gebracht dat in de loop van 2003 aan de Kamer zal kunnen worden aangeboden.

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J. M. de Vries

Naar boven