nr. 22
BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 2 juli 2009
Hieronder treft u de uitkomsten aan van het toegezegde onderzoek naar
het gebruik van de verklaring van erfrecht door de banken naar aanleiding
van kamervragen van de leden Blanksma-van den Heuvel en Van Vroonhoven-Kok
(beiden CDA) over het eisen van een verklaring van erfrecht (ingezonden op 21 januari 2009) die mij werden toegezonden
bij brief van 22 januari 2009, met kenmerk 2009Z00906/20809010290. De
eerste beantwoording van deze vragen vond plaats op 16 februari 2009
waarin het onderzoek werd toegezegd. Het onderstaande doe ik u mede namens
de Minister van Justitie toekomen.
Uit de enquête van de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB), de
branche-organisatie van alle bancaire instellingen in Nederland, blijkt het
volgende: voor de leden van de NVB is bij het gebruik van de verklaring van
erfrecht het uitgangspunt artikel 4:187, lid 2 van het Burgerlijk Wetboek.
Dit artikellid stelt dat een verklaring van erfrecht de bank ontslaat van
de plicht om, nadat zij eenmaal betaald heeft aan een persoon die niet bevoegd
was de betaling te ontvangen, nog eens te moeten betalen aan de persoon aan
wie wel betaald moest worden.
In de praktijk verlangen alle banken in sommige gevallen geen verklaring
van erfrecht, zij het niet altijd in dezelfde gevallen. Sommige banken verlangen
er geen indien er sprake is van een huwelijk of geregistreerd partnerschap
en er sprake is van wettelijke verdeling van de nalatenschap als bedoeld in
art. 4:13 e.v. BW. Andere banken verlangen er geen indien het totale tegoed
kleiner is dan een bedrag in de orde van enkele duizenden euro’s. Soms
wordt tevens geëist dat de overledene geen hypothecair krediet had dan
wel een levensverzekering bezat. En bij enkele, met name kleinere banken gelden
nog weer iets andere voorwaarden wat het verlangen van een verklaring van
erfrecht betreft.
Indien de banken geen verklaring van erfrecht verlangen, moet de langstlevende
gewoonlijk wel een verklaring ondertekenen waarin hij/zij verklaart op grond
van de wettelijke verdeling de rechthebbende te zijn, dat hij/zij
de wettelijke verdeling niet ongedaan heeft gemaakt of zal maken en dat hij/zij
niet de intentie heeft zich binnenkort in het buitenland te vestigen.
Sinds de nieuwe wetgeving inzake het erfrecht van 2003 geldt echter dat
in het geval er geen testament is de langstlevende
echtgeno(o)t(e) of geregistreerd partner van rechtswege automatisch de verkrijger van de nalatenschap is. Dit impliceert
dat voor de verkrijging door de langstlevende van alle goederen van de nalatenschap
geen extra rechtshandeling vereist is. Voor de bevoegdheid om over de nalatenschap
te beschikken zou in dit geval naar ik meen moeten kunnen worden volstaan
met de volgende minimale voorwaarden: het aantonen van de identiteit via een
paspoort of ander geldig identificatiedocument, het overleggen van de akte
van overlijden van de erflater en het overleggen van een verklaring van het
Centraal Testamenten Register (CTR) dat er geen testament door de erflater
is opgesteld. Een verklaring uit het CTR of er een testament opgesteld is,
kan gratis schriftelijk worden aangevraagd door eenieder bij het CTR in Den
Haag.
Volgens de NVB vragen de grote banken in het
geval dat de langstlevende echtgeno(o)t(e) of geregistreerd partner zich meldt
en er geen testament is inderdaad niet om een verklaring van erfrecht. Overleg
met de NVB heeft er toe geleid dat de NVB de kwestie van het al dan niet eisen
van een verklaring van erfrecht (inclusief het geval dat de langstlevende
echtgeno(o)t(e) of geregistreerd partner zich meldt en er geen testament is)
nader onderzoekt om te pogen tot een gemeenschappelijk beleid van alle Nederlandse banken te komen.
Ik ben van mening dat transparantie in het verkeer tussen klant en bank
een groot goed is. Ik heb er vertrouwen in dat de NVB in haar interbancaire
overleg tot een gemeenschappelijk beleid zal komen dat ervoor zorg draagt
dat de consument geen geld kwijt is aan een verklaring van erfrecht wanneer
deze niet werkelijk nodig is. Indien de NVB er niet toe in staat zou blijken
te zijn om tot een gemeenschappelijk beleid te komen, zal ik me te zijner
tijd op vervolgstappen beraden.
De minister van Financiën,
W. J. Bos