nr. 301
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 juni 2001
Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen
op 5 juni 2001.
De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal
wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door
ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de
Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 5 juli 2001.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste
lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State
gehoord, heb ik de eer U hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen
het op 15/19 februari 2001 te 's-Gravenhage totstandgekomen Verdrag tussen
het Koninkrijk der Nederlanden en het Joegoslavië Tribunaal inzake de
positie van de ICTY-stagiairs in Nederland (Trb. 2001, 84)1.
Een toelichtende nota bij dit Verdrag treft U eveneens hierbij aan.
De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
J. J. van Aartsen
Toelichtende Nota
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het
uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde lid,
onder b, van de Wet op de Raad van State).Het Internationaal Joegoslavië-Tribunaal
(hierna te noemen ICTY, the International Criminal Tribunal for the former
Yugoslavia), dat te 's-Gravenhage is gevestigd, maakt met regelmaat gebruik
van onbezoldigde stagiairs uit zowel Nederland als het buitenland. Deze leveren
een belangrijke bijdrage aan het functioneren van het Tribunaal.
Het op 29 juli 1994 te New York tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk
der Nederlanden en de Verenigde Naties betreffende de zetel van het Internationaal
Tribunaal voor de vervolging van personen verantwoordelijk voor ernstige schendingen
van het internationaal humanitair recht op het grondgebied van het voormalige
Joegoslavië sedert 1991 (Trb. 1994, 189) voorziet echter niet in een
regeling met betrekking tot de positie van stagiairs. Hierdoor is het zeer
problematisch gebleken voor ICTY om voor uit het buitenland afkomstige stagiairs
de binnenkomst, het verblijf en de stage in Nederland mogelijk te maken via
de reguliere Nederlandse vreemdelingen- en tewerkstellingsregelgeving. Gezien
het belang dat ICTY heeft bij het inzetten van deze stagiairs, is dan ook
op verzoek van ICTY een verdrag voor die groep gesloten. Dit verdrag is bij
notawisseling tot stand gebracht.
Overigens doet dit verdrag geen afbreuk aan de rechten van stagiairs op
wie van toepassing zijn de bepalingen van, of vastgesteld worden krachtens,
het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (Trb. 1998, 13), betreffende
het recht op toelating en verblijf, alsmede het verrichten van werkzaamheden.
Ingevolge het verdrag zullen de uit het buitenland afkomstige stagiairs
voor de duur van maximaal zes maanden door het Ministerie van Buitenlandse
Zaken worden geregistreerd.
De stagiairs dienen voor hun verblijf in Nederland aan bepaalde voorwaarden
te voldoen, zoals een binnenkomst op reguliere wijze, het hebben van een afdoende
medische verzekering en voldoende financiële middelen. Het is betrokkenen
verder niet toegestaan in Nederland anders dan in het kader van de stagevervulling
arbeid te verrichten, en zij verplichten zich binnen twee weken na de beëindiging
van de stage Nederland te verlaten. Overigens zal voor de stagevervulling
de Wet arbeid vreemdelingen, gelet op artikel 3, eerste lid onder c, van die
wet, juncto artikel 1, onder d, van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen,
niet meer op hen van toepassing zijn.
De voorwaarden zijn opgenomen in een zogenoemd «Acceptance and Undertaking»-formulier
waarin de stage-verhouding tussen de stagiairs en ICTY wordt vastgelegd. Dit
formulier dat door betrokkenen ondertekend wordt, is ter informatie als bijlage
bij het verdrag gevoegd.
Op grond van het verdrag ontvangen de uit het buitenland afkomstige stagiaires
van het Ministerie van Buitenlandse Zaken een identiteitskaart. Het verdrag
bepaalt voorts dat zij geen privileges en immuniteiten zullen genieten.
Het verdrag geldt voor onbepaalde tijd, doch bevat een mogelijkheid tot
eenzijdige opzeggingen met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden.
Het verdrag zal, evenals het zetelverdrag van 1994, alleen voor Nederland
gelden.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
J. J. van Aartsen