27 784
Wijziging van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (afschaffing vrijstelling enkele overheidsbedrijven en voorkoming incidentele voor- en nadelen)

nr. 8
NADER VERSLAG

Vastgesteld 16 november 2001

In de vaste commissie voor Financiën1 bleek na kennisneming van de nota naar aanleiding van het verslag en de nota van wijziging nog een aantal vragen te bestaan. Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit nader verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Vrijstelling voor openbaar vervoerbedrijven

Met betrekking tot de vrijstelling voor openbaar vervoerbedrijven hebben de leden van de fractie van de PvdA nog de volgende aanvullende vragen.

Welke gevolgen heeft het indien de voorliggende wetgeving met betrekking tot het vervallen van de vrijstelling voor openbaar vervoerbedrijven niet meer kan worden afgerond voor 1 januari 2002?

Is er met betrekking tot de openbaar vervoerbedrijven sprake van een dwingende noodzaak vanuit Europese regelgeving om tot opheffing van de vrijstelling op korte termijn te komen? Zo ja, waaruit blijkt die dwingende noodzaak?

Op 26 november aanstaande verschijnt naar verwachting de notitie van de Commissie van de Europese Unie inzake diensten van algemeen belang. Kan deze notitie gevolgen hebben voor de wenselijkheid, noodzaak of de technische vormgeving van onderhavig wetsvoorstel?

Het Nederlandse standpunt inzake deze diensten van algemeen belang luidt dat niet iedere compensatie gezien moet worden als staatssteun. Wat zijn de gevolgen van dit standpunt voor de wenselijkheid, noodzaak of de technische vormgeving van onderhavig wetsvoorstel?

Heeft de mogelijkheid dat er een groepsvrijstelling komt voor specifieke sectoren die profiteren van staatssteun gevolgen voor het wetsvoorstel met betrekking tot de openbaar vervoerbedrijven en de Schipholgroep?

Er wordt verwacht dat het Europees Parlement een voorstel aanvaardt waarbij de openbaar vervoerbedrijven worden uitgezonderd van het verbod op staatssteun en/of de plicht tot het invoeren van concurrentie. Wat is de stand van zaken met betrekking tot de in Europa over nutsbedrijven in het algemeen en de openbaar vervoerbedrijven in het bijzonder gevoerde discussie over privatisering en de verplichtingen rondom de invoering van concurrentie c.q. het verbod op staatssteun? Kan de uitkomst van deze Europese discussie en de besluitvorming in het Europees Parlement gevolgen hebben voor de wetgeving ter zake van de vennootschapsbelasting in Nederland?

Welke gevolgen voorziet de regering en op welke wijze is voorzien in het accommoderen van noodzakelijke aanpassingen indien de Europese besluitvorming tendeert in de richting van het toestaan van vrijstellingen?

Nota van wijziging inzake N.V. Luchthaven Schiphol (27 784, nr. 7)

De leden van de fractie van de PvdA hebben kennis genomen van de nota van wijziging waarbij de vrijstelling van vennootschapsbelasting voor de gehele Schipholgroep vervalt. Dit gedeelte van het wetsvoorstel leidt bij deze leden tot enkele aanvullende vragen.

Welke precieze overwegingen liggen ten grondslag aan de bepaling door de Europese Commissie dat de vrijstelling van vennootschapsbelasting voor de Schipholgroep concurrentievervalsing teweeg kan brengen?

Welke activiteiten van de Schipholgroep hebben tot dit oordeel geleid?

Is er nader overleg gevoerd met de Europese Commissie over haar oordeel? Welke informatie is in dat overleg gewisseld en heeft dat tot bijstelling van het oordeel van de Europese Commissie geleid?

Over welke mogelijkheden beschikt de regering om tegen dit oordeel in het geweer te komen? Is er door de regering kabinet afgezien van verweermogelijkheden? Zo ja, op grond van welke overwegingen?

Zou het geheel of ten dele afstoten van activiteiten van de Schipholgroep leiden tot een ander oordeel?

Is het mogelijk de vrijstelling van vennootschapsbelasting slechts te laten vervallen voor die activiteiten waar sprake is van concurrentie met andere luchthavens in Europa? Zo ja, om welke activiteiten zou dat gaan? Zijn deze activiteiten ondergebracht in separate juridische of economische eenheden van de N.V. Luchthaven Schiphol? Hebben deze eenheden een afdoende verbijzonderde administratie om een grondslag voor de vaststelling van vennootschapsbelasting te kunnen vormen?

Hoe luidt het vennootschapsbelastingregime voor de luchthavens in Londen, Frankfurt, Parijs, Madrid, Barcelona, Rome, Milaan, Wenen, Zurich, Brussel, Luxemburg, Kopenhagen, Stockholm, Helsinki, Oslo en Berlijn? Zijn er verschillen in deze belastingregimes?

De leden van de fractie van de PvdA beschikken graag over een uitputtend overzicht van deze verschillen. Voor zover er verschillende vennootschapsbelastingregimes kunnen worden onderscheiden, op grond van welke overwegingen en op grond van welke activiteiten bestaan deze verschillen? Hoe luidt het oordeel van de Europese Commissie over deze verschillen?

Heeft de regering overwogen om de structuur en de activiteiten van de N.V. Luchthaven Schiphol zodanig aan te passen dat een met andere luchthavens overeenkomstig vennootschapsbelastingregime kan worden gekozen?

Welke gevolgen kan de in het Europees Parlement gevoerde discussie over groepsvrijstelling voor specifieke sectoren die profiteren van staatssteun hebben voor het standpunt met betrekking tot de vrijstelling van vennootschapsbelasting voor de Schipholgroep? Op welke wijze is voorzien in het accommoderen van de gevolgen die een gewijzigd standpunt van Europese Commissie, Europees Parlement dan wel Europese Raad ter zake zou hebben?

Naar het oordeel van de leden van de fractie van de PvdA dient het publieke belang van Schiphol als mainport te worden zeker gesteld. In welke mate draagt de bestaande vrijstelling van vennootschapsbelasting bij aan het waarborgen van het publieke belang? Is het mogelijk inzicht te geven in de winstgevendheid per activiteit en juridische eenheid van de Schipholgroep?

Is het waar dat met name de publieke delen van de Schipholgroep verlieslijdend zijn? Zal dat ertoe leiden dat alleen over de winstgevende commerciële activiteiten vennootschapsbelasting wordt geheven zonder verliescompensatie met het publieke deel? Is een dergelijke situatie vermijdbaar? Zo ja, op welke wijze?

Is het publieke belang van Schiphol als mainport te waarborgen zonder de integratie van Landingsbanen, terminals, bagageafhandeling, de detailhandelsactiviteiten, de onroerend goedontwikkeling en de onroerend goed exploitatie?

De leden van de VVD-fractie vragen de regering meer informatie te geven over het plotseling vervallen van de vrijstelling van vennootschapsbelasting voor de Schipholgroep terwijl hier in de memorie van toelichting van dit wetsvoorstel niet over wordt gerept.

Wat zijn de consequenties van dit voorstel voor de Schipholgroep? Is er overleg geweest met de Schipholgroep? Zo, ja wat is hier uitgekomen?

Artikel van mr. S.H. Harkema d.d. 1 november 2001

De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering in te gaan op de publicatie van mr. S.H. Harkema in het fiscaal weekblad FED van 1 november 2001 onder de titel: «Het calculerend gedrag van de staatssecretaris van Financiën bij de invoering van artikel 33 Wet op de vennootschapsbelasting 1969». Daarbij zouden zij graag in het bijzonder een reactie vernemen op volgende vragen.

In de Contourenschets van 12 mei 1999, wordt aangegeven, dat, indien overheidslichamen belastingplichtig worden, onroerende zaken mogen worden gewaardeerd op de waarde in het economische verkeer. Alleen zo wordt bereikt dat de totaalwinst welke gedurende de belastingplichtige periode wordt behaald, en niet meer dan dat, in de heffing wordt betrokken. Wat is de reden dat dit uitgangspunt niet voor immateriële activa wordt toegepast?

Door geen herwaardering toe te staan van immateriële activa wordt meer dan de totale winst, welke gedurende de belastingplichtige periode wordt behaald, in de heffing betrokken. In zoverre wordt de vrijstelling van de subjectieve belastingplicht als het ware teruggedraaid. Wordt dit ook door de regering beoogd? En zo ja, waarom? Acht de regering het evenwichtig dat voor overheidsbedrijven effectief een hoger belastingtarief wordt gehanteerd dan voor andere concurrerende bedrijven?

Het wetsvoorstel en de memorie van toelichting spreken over incidentele voor- en nadelen. Is het waar, zoals door Harkema wordt verondersteld, dat door ook te spreken over incidentele nadelen, beoogd wordt een evenwichtige regeling te creëren waardoor naast een activeringsverbod voor immateriële activa, immateriële passiva niet op de waarde in het economische verkeer behoeven te worden geherwaardeerd? Indien het antwoord ontkennend luidt, waarom wordt dan in het opschift, in de beweegreden en in de toelichting op het wetsvoorstel gesproken over: voorkoming incidentele voor- en nadelen?

Is het waar dat de term «incidenteel fiscaal voordeel» in de jurisprudentie gebruikt wordt bij de uitleg van het jaarwinstbegrip en dat de bestaande jurisprudentie over deze term geen betrekking heeft op het begrip totaalwinst?

Indien de immateriële activa wel mogen worden geherwaardeerd wordt bereikt dat niet meer wordt belast dan de totaalwinst welke gedurende de belastingplichtige periode wordt behaald. Is het dan wel juist om, zoals in de memorie van toelichting wordt gedaan, dit te betitelen als het behalen van een voordeel? Is er niet veeleer sprake van een noodzaak tot herwaarderen om te voorkomen dat een nadeel ontstaat? De leden van de CDA-fractie hechten er aan dat ook bij overheidsbedrijven niet meer wordt belast dan de totaalwinst welke gedurende de belastingplichtige periode wordt behaald.

Uit de voorbeelden welke door Harkema in hoofdstuk 6 van zijn artikel worden aangehaald krijgen de leden van de CDA-fractie de indruk dat het wel toestaan van een herwaardering van de immateriële activa en van een afschrijving daarop, geen verstoring van concurrentieverhoudingen tot gevolg zal hebben. Veeleer vrezen zij dat het niet toestaan van herwaardering zal leiden tot een nadeligere concurrentieverhouding van de verzelfstandigde overheidsbedrijven. Dit nadeel zal dan door de (semi-)overheid in haar hoedanigheid als aandeelhouder weer tenietgedaan moeten worden.

Het blijkt dat in het verleden tussen de belastingplichtigen en de belastingdienst verschil van mening bestond over de interpretatie van het begrip goodwill. Voor de regering is dit aanleiding om voor te stellen het goodwill-activeringsverbod uit te breiden tot alle immateriële activa. Dit lijkt op de situatie, om maar een willekeurig voorbeeld te noemen, dat indien tussen Nederland en de EG-commissie discussie bestaat over de hoogte van een subsidie, de EG-commissie zou besluiten om in het geheel maar geen subsidie meer aan Nederland toe te kennen. De leden van de CDA-fractie achten dat een merkwaardige manier van denken en kunnen zich hierin niet vinden.

Het goodwill-activeringsverbod werd door de Hoge Raad niet gezien als een discriminatie van overheidsbedrijven. Acht de regering zijn gronden voor de uitbreiding van het goodwill-activeringsverbod tot een activeringsverbod van alle immateriële activa – het voorkomen van een discussie over de vraag of een immaterieel actief wel of niet als goodwill kan worden aangemerkt – een objectieve en redelijke rechtvaardiging om overheidsbedrijven op dit punt anders te behandelen dan andere bedrijven?

Blijkens de memorie van toelichting wordt met het activeringsverbod van immateriële activa beoogt het voorkomen van een toekomstige budgettaire derving van de op basis van de winstcijfers normaliter te verwachten budgettaire consequenties van het ontstaan van de belastingplicht. Acht de regering het niet meer voor de hand te liggen om de opbrengsten in te schatten uitgaande van een waardering van alle activa op de waarde in het economische verkeer? Is er dan wel sprake van een budgettaire derving?

De voorzitter van de commissie,

Van Gijzel

De griffier van de commissie,

Berck


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Witteveen-Hevinga (PvdA), Rosenmöller (GroenLinks), Van Gijzel (PvdA), voorzitter, Voûte-Droste (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Giskes (D66), Kamp (VVD), Marijnissen (SP), Crone (PvdA), Van Dijke (ChristenUnie), Bakker (D66), De Vries (VVD), Hofstra (VVD), De Haan (CDA), ondervoorzitter, Stroeken (CDA), Van Beek (VVD), Balkenende (CDA), Vendrik (GroenLinks), Remak (VVD), Wijn (CDA), Kuijper (PvdA), Dijsselbloem (PvdA), Bolhuis (PvdA), Slob (ChristenUnie) en Cörüz (CDA).

Plv. leden: Koenders (PvdA), Harrewijn (GroenLinks), Duijkers (PvdA), Balemans (VVD), Van Oven (PvdA), Schimmel (D66), Klein Molekamp (VVD), De Wit (SP), vacature PvdA, Hoekema (D66), Van Walsem (D66), Wilders (VVD), Blok (VVD), Dankers (CDA), Hillen (CDA), Weekers (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Rabbae (GroenLinks), Hessing (VVD), Van den Akker (CDA), Timmermans (PvdA), Hindriks (PvdA), Smits (PvdA), Van der Vlies (SGP) en Ten Hoopen (CDA).

Naar boven