27 752
Wijziging van de Huursubsidiewet (introductie van het beperkt huursubsidiebericht voor bepaalde huurders)

nr. 5
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 2 juli 2001

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

Artikel I, onderdeel V, onder 2, komt te luiden:

2. Onder lettering van de onderdelen f tot en met h als g tot en met i wordt na onderdeel e een onderdeel ingevoegd, luidende:

f. voor de toepassing van artikel 26, tweede lid, voor «een daling van het vermogen na het peiljaar» gelezen: een daling van het vermogen na 1 januari 2000.

Toelichting

In artikel 56a, aanhef, en het bij deze nota van wijziging voorgestelde artikel 56a, onderdeel f, van de Huursubsidiewet wordt bepaald dat indien de aanvraag om toekenning van huursubsidie betrekking heeft op een subsidiejaar dat eindigt voor 1 juli 2002, voor de toepassing van artikel 26, tweede lid, van die wet «een daling van het vermogen na het peiljaar» wordt vervangen door: een daling van het vermogen na 1 januari 2000.

In verband met de invoering per 1 januari 2001 van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt niet meer uitgegaan van een bepaalde datum voor het vaststellen van het vermogen (1 januari), maar van een gemiddelde rendementsgrondslag in het kalenderjaar. Ten aanzien van de vermogenstoets bij een aanvraag om toekenning van huursubsidie over het subsidiejaar 1 juli 2001 tot en met 30 juni 2002 wordt – evenals over het subsidiejaar 1 juli 2000 tot en met 30 juni 2001 – echter nog gekeken naar de peildatum 1 januari 2000. Over de vermogensgegevens van het kalenderjaar 2001 beschikt de Rijksbelastingdienst namelijk pas in de loop van 2002, zodat daarvan pas gebruik kan worden gemaakt voor de vaststelling van het recht op huursubsidie in het subsidiejaar 1 juli 2002 tot en met 30 juni 2003.

Evenals thans het geval is, is de daling van het vermogen in de periode tussen twee achtereenvolgende peilmomenten voor het vermogen geen aanleiding om een beroep te doen op bijzondere hardheid als bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de Huursubsidiewet. Hoewel de periode tussen de twee peilmomenten eenmalig langer is dan een kalenderjaar, acht ik het vanuit een oogpunt van controlebeleid ongewenst bij een eventuele tussentijdse daling van het vermogen de mogelijkheid van een beroep op artikel 26, eerste lid, van de Huursubsidiewet open te stellen.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. W. Remkes

Naar boven