27 752
Wijziging van de Huursubsidiewet (introductie van het beperkt huursubsidiebericht voor bepaalde huurders)

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

1. Inleiding

Reeds eerder, in het bijzonder bij brief van 14 januari 2000, is de Tweede Kamer ingelicht over de modernisering van de uitvoering van de huursubsidie, het programma «Eos». De modernisering is mede ingegeven door de taakstelling uit het regeerakkoord (Kamerstukken II 1997/98, 26 024,nr. 10, blz. 20 onder a, 11) die uitgaat van een ombuiging op de uitvoeringskosten huursubsidie, waaronder de kostenvergoeding voor matigende verhuurders en bevoorschottende gemeenten, oplopend tot f 50 miljoen op jaarbasis.

Het programma «Eos» heeft drie doelstellingen, te weten: verbetering van de efficiëntie, verhoging van de klantvriendelijkheid en verbetering van de informatie-voorziening ten behoeve van de beleidsontwikkeling. Instrumenten om te komen tot de bedoelde modernisering zijn:

• het afschaffen van het vervolgaanvraagformulier, waardoor huursubsidie-ontvangers niet meer jaarlijks een aanvraag behoeven in te dienen;

• het in principe binnen vier weken reageren op een eerste aanvraag voor huursubsidie;

• het instellen van laagdrempelige klantcontactpunten.

In de nieuwe situatie wordt op basis van een directe uitwisseling van gegevens tussen het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: het Ministerie van VROM) en de primaire bronnen, te weten: de Belastingdienst, de Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de GBA) en de verhuurders, bij potentiële huursubsidie-ontvangers het recht op en de hoogte van de huursubsidie vastgesteld.

In het huursubsidietijdvak 2000/2001 is een begin gemaakt met het programma «Eos». Voor een toelichting hierop zij verwezen naar de memorie van toelichting bij het voorstel van wet tot wijziging van de Huursubsidiewet en de Huurprijzenwet woonruimte (vervallen van het vervolgaanvraagformulier voor bepaalde huurders) (Kamerstukken II 1999/2000, 27 230, nr. 3). Met het onderhavige wetsvoorstel wordt de mogelijkheid gecreëerd om voor een groter aantal huishoudens het vervolgaanvraagformulier te laten vervallen.

Achtereenvolgens wordt verder ingegaan op de gefaseerde invoering van het programma «Eos», de introductie van de zogenoemde landelijke zeef in het kader van de prestatienormering en de wijzigingen in het kader van de zogenoemde armoedeval.

Het wetsvoorstel is voorgelegd aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG), de koepels van verhuurders (Aedes, vereniging van woningcorporaties (hierna: Aedes), Institutionele Vastgoedbeleggers Nederland (hierna: IVBN) en Vastgoed Belang, Nederlandse Vereniging van Beleggers en Eigenaren (hierna: Vastgoed Belang)) en de Nederlandse Woonbond. Over het algemeen werd met de voorstellen ingestemd. Enkele kleine aanpassingen zijn aangebracht.

2. Gefaseerde invoering van het programma «Eos»

Selectie huishoudens

Met het oog op de continuïteit en de beheersbaarheid van het veranderingsproces wordt uitgegaan van een geleidelijke invoering van het programma «Eos». Voor de eerste fase (huursubsidietijdvak 2000/2001) zijn 135 000 huishoudens geselecteerd. Uiteindelijk is voor 118 000 huishoudens met ingang van 1 juli 2000 het vervolgaanvraagformulier komen te vervallen. De geselecteerde huishoudens, aan welke een huursubsidiebericht is toegezonden:

• huren een woning, als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel a, van de Huursubsidiewet, van een toegelaten instelling, als bedoeld in artikel 70 van de Woningwet;

• hebben over het huursubsidietijdvak dat loopt tot en met 30 juni 2000 een aanvraag om toekenning van huursubsidie ingediend waarop uiterlijk 1 april 2000 is beschikt, en

• waren over het jaar 1998 niet aangifteplichtig in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.

Uit zorgvuldigheidsoverwegingen is deze groep uit de eerste fase verder beperkt tot de huishoudens waarbij de meeste kans bestond dat de volledige brongegevens aanwezig waren en de minste kans bestond dat deze brongegevens tijdens de behandelperiode zouden wijzigen. Daarbij zijn de volgende criteria gehanteerd:

• de verhuurder is bij het Nationaal Computercentrum Woningcorporaties (NCCW) aangesloten en heeft het Ministerie van VROM gemachtigd om diens huurgegevens te gebruiken, en

• het betreft een huishouden van:

* ouderen boven 68 jaar, of

* alleenstaanden, of

* eenoudergezinnen boven 23 jaar met kinderen onder de 18 jaar.

Met de voorgestelde wijziging van de Huursubsidiewet zal de tweede fase van het programma «Eos» (huursubsidietijdvak 2001/2002) zijn intrede doen. Met ingang van 1 juli 2001 zullen maximaal 500 000 potentieel huursubsidiegerechtigde huishoudens een (ten opzichte van de procedure omtrent het vervolgaanvraagformulier) nieuwe procedure gaan doorlopen. Om dit aantal te halen dienen de selectiecriteria uit de eerste fase te worden aangepast, zodat meer huishoudens onder de selectie vallen. De geselecteerde huishoudens huren bij een sociale verhuurder die in het huursubsidiebestand is opgenomen dan wel bij een aantal daartoe geselecteerde particuliere verhuurders.

De huishoudens, waarvan alle inkomens-, vermogens- en bewoningsgegevens bekend zijn, moeten voldoen aan de volgende criteria:

• over het huursubsidietijdvak dat loopt tot en met 30 juni 2001, is een aanvraag tot toekenning van huursubsidie ingediend of een huursubsidiebericht ontvangen waarna uiterlijk 1 april 2001 positief is beschikt, en

• de huurders huren een woning als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onder a, van de Huursubsidiewet, van een verhuurder die op verzoek het Ministerie van VROM heeft gemachtigd om de huurgegevens te gebruiken, of ontvangen de huursubsidiebijdrage rechtstreeks van het Ministerie van VROM.

De huishoudens die niet vallen onder bovengenoemde groepen dienen op de gebruikelijke wijze een vervolgaanvraagformulier in te dienen.

Het beperkt huursubsidiebericht

Uiteindelijk is het streven erop gericht dat in de derde fase van het programma «Eos» per 1 juli 2002 het vervolgaanvraagformulier volledig zal komen te vervallen. Vanaf dat tijdstip zal de huursubsidie van alle huishoudens waarvan de aanvraag wordt vervolgd en waarvan de inkomens-, vermogens-, huurprijs- en bewoningsgegevens bij de zogenoemde primaire bronnen kunnen worden betrokken, automatisch worden gecontinueerd. Deze procedure is klantvriendelijker dan die van het vervolgaanvraagformulier.

Het kan echter voorkomen dat van de huishoudens die huursubsidie ontvangen niet alle gegevens bekend zijn. Het gaat dan om huurprijs- en/of inkomensgegevens. In geval van inkomensgegevens betreft het informatie die nog niet bij de Belastingdienst is aangeleverd. Het ontbreken van huurprijsgegevens wordt veroorzaakt, doordat verhuurders nog geen gegevens (in geautomatiseerde vorm) aan het Ministerie van VROM hebben verstrekt. Deze huishoudens krijgen als gevolg hiervan een zogenoemd beperkt huursubsidiebericht toegezonden. Om voor huursubsidie in aanmerking te komen moet de huurder zelf de ontbrekende gegevens aanvullen. De huursubsidie wordt in deze gevallen weliswaar niet automatisch gecontinueerd, maar ten opzichte van de huidige situatie, waarin een huurder nog een vervolgaanvraagformulier moet indienen en dus het Ministerie van VROM van veel meer informatie dient te voorzien, betekent de introductie van (zelfs) een beperkt huursubsidiebericht in het kader van de hiervoor vermelde voordelen van «Eos» vooruitgang.

Voor het tijdvak 2001/2002 worden aan huishoudens waarvan de huurprijsgegevens niet bekend zijn beperkte huursubsidieberichten toegezonden. Door op deze kleine schaal ervaring op te doen met het beperkt huursubsidiebericht kan bij een volledige afschaffing van het vervolgaanvraagformulier per 1 juli 2002 adequater op mogelijke gevolgen worden ingespeeld.

De procedure omtrent het beperkt huursubsidiebericht ziet er als volgt uit.

Het Ministerie van VROM zendt een huursubsidiebericht of een beperkt huursubsidiebericht aan de huurder. Voor de procedure omtrent het huursubsidiebericht zij verwezen naar de memorie van toelichting bij het voorstel van wet tot wijziging van de Huursubsidiewet en de Huurprijzenwet woonruimte (vervallen van het vervolgaanvraagformulier voor bepaalde huurders) (Kamerstukken II 1999/2000, 27 230, nr. 3). Indien het Ministerie van VROM aan een huurder een beperkt huursubsidiebericht toezendt, dient de huurder de ontbrekende huurprijsgegevens door te geven aan het Ministerie van VROM. Dit controleert vervolgens alle gegevens op het beperkt huursubsidiebericht en zal vervolgens na akkoordbevinding de huurder een beschikking huursubsidie toezenden.

Indien op enig moment zal blijken dat de in eerste instantie door de huurder overgelegde huurprijsgegevens niet juist zijn, kan de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Minister van VROM) op basis van artikel 36 van de Huursubsidiewet overgaan tot het terugvorderen van het bedrag aan huursubsidie.

Indien de gegevens niet binnen de daarvoor gestelde termijn zijn overgelegd, zal aan de huurder een rappel worden toegezonden. Overschrijdt de huurder ook de bij rappel gestelde termijn van vier weken, dan heeft de huurder de mogelijkheid om de ontbrekende huurprijsgegevens alsnog aan te leveren, met dien verstande dat – indien ook overigens wordt voldaan aan de vereisten voor het verkrijgen van huursubsidie – alsnog huursubsidie zal worden verstrekt met ingang van de eerste van de maand volgend op die waarin de betreffende gegevens zijn toegezonden.

Het is – evenals bij een huursubsidiebericht – de bedoeling dat de huurder het beperkt huursubsidiebericht retourneert indien hij geen huursubsidie meer wenst te ontvangen. Dit zal in het beperkt huursubsidiebericht worden vermeld.

Voor de goede orde zij hier nog het volgende opgemerkt. Voor het subsidietijdvak dat loopt van 1 juli 2000 tot en met 30 juni 2001 (2000/2001) is aan verhuurders, die voor 1 mei 2000 de betreffende huurprijsgegevens aan het Ministerie van VROM hebben aangeleverd, een bedrag toegekend van f 10 per huurder. Dit is vastgelegd in een convenant d.d. 3 december 1999 (artikel 5b), afgesloten tussen de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, verscheidene verhuurdersorganisaties en de VNG.

Op grond van artikel 5c en 5d van dit convenant zou afhankelijk van de ervaringen in het jaar 2000 worden bezien of ook betreffende het overleggen van huurprijsgegevens over de subsidietijdvakken 2001/2002 en 2002/2003 een dergelijke vergoeding aan verhuurders zou worden verstrekt. In de evaluatie is geen aanleiding gevonden om over voormelde subsidietijdvakken een dergelijke vergoeding te verstrekken.

Misbruik en oneigenlijk gebruik

In de klantvriendelijke opzet zal uiterlijk per 1 juli 2002 – indien de gegevens omtrent inkomen, vermogen, huurprijs en bewoningssituatie van de zogenoemde «primaire bronnen» kunnen worden betrokken – het vervolgaanvraagformulier definitief komen te vervallen. De huurder behoeft dan zelf geen gegevens – behoudens de ontbrekende gegevens bij het beperkt huursubsidiebericht en/of eventuele wijzigingen – op te geven. Hierdoor zal de kans op misbruik of oneigenlijk gebruik aanmerkelijk afnemen. Immers, de vaststelling van het recht op en het bedrag aan huursubsidie vindt direct zijn basis in informatie die betrokken wordt van de zogenoemde «primaire bronnen». Deze bronnen waren voorheen uitgangspunt voor het controlebeleid.

De eventuele reacties van huursubsidiegerechtigden ten aanzien van mogelijk onjuiste brongegevens zullen leiden tot nader onderzoek. Hierdoor zal uiteindelijk de kwaliteit van de brongegevens worden verhoogd. In overleg met de betrokken leveranciers zal daarnaast op basis van analyse van de kwaliteit van de brongegevens continu gewerkt worden aan het verbeteren hiervan.

Ook in de gemoderniseerde uitvoeringsorganisatie blijven controles achteraf op inkomen, huurprijs en bewoningssituatie gehandhaafd. Door gebruik te maken van fraude- en risicoprofielen wordt misbruik en oneigenlijk gebruik doelmatiger en intensiever tegengegaan. Ook in de gemoderniseerde opzet zal als sluitstuk van het controlebeleid veldonderzoek worden uitgevoerd.

Registratiekamer

In een eerder stadium heeft de Registratiekamer in het kader van het programma «Eos» advies uitgebracht over de gegevensuitwisseling bij de (nieuwe) wijze van uitvoering. In het advies constateert de Registratiekamer, dat het past bij een inkomensafhankelijke overheidsregeling als de Huursubsidiewet, dat de uitvoerende instantie het recht van de aanvrager op subsidie verifieert. In dit geval gaat het met name om een structurele verificatie van de informatie bij de GBA en de Belastingdienst. Dit standpunt vormt dan ook – in acht genomen het sociale belang van een goede afhandeling van de subsidieaanvragen – een toereikende rechtvaardiging voor een uitwisseling van persoonsgegevens. Volgens de Registratiekamer waren er, indien de uiterste zorgvuldigheid in acht werd genomen en een en ander wettelijk zou worden geregeld, geen belemmeringen om tot invoering van het programma «Eos» te komen.

Voor het advies van de Registratiekamer wordt verwezen naar de memorie van toelichting bij het voorstel van wet tot wijziging van de Huursubsidiewet en de Huurprijzenwet woonruimte (vervallen van het vervolgaanvraagformulier voor bepaalde huurders) (Kamerstukken II 1999/2000, 27 230, nr. 3).

3. Landelijke zeef

Volgens de Huursubsidiewet zoals deze op 1 juli 1997 van kracht werd, wordt een bijdrage op grond van een overschrijding van de uitgavennorm door een verhuurder niet opgelegd indien de norm door de gezamenlijke verhuurders in de gemeente als geheel niet wordt overschreden. Het gemeentelijk niveau dient dus feitelijk als «zeef».

Met het op 7 oktober 1998 gesloten convenant tussen de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Aedes, IVBN en Vastgoed Belang is vervolgens onder meer afgesproken dat de bijdrage ingevolge de uitgavennorm eerst dan zal worden geïnd, indien deze norm landelijk bezien wordt overschreden.

De reden hiervoor is dat de regering van mening is dat de huursector als geheel in staat is om adequaat invulling te geven aan de medeverantwoordelijkheid voor een beheerste ontwikkeling van de huursubsidieuitgaven. Als landelijk de uitgavennorm niet wordt overschreden, worden de uitgaven feitelijk beheerst. Lokale en regionale verschillen in uitgangsposities en opgaven kunnen echter tot gevolg hebben dat in de resultaten ten aanzien van de uitgavennorm lokale en regionale verschillen zijn te onderkennen. Mede hierdoor dient eerst te worden gekomen tot een landelijke beoordeling van de uitgavennorm.

Met dit wetsvoorstel wordt de bepaling uit het convenant inzake de prestatienormering in de wet verankerd, waardoor eerst op landelijk niveau wordt beoordeeld of de uitgavennorm wordt overschreden. Wordt de norm op landelijk niveau niet overschreden, dan zijn de verhuurders geen bijdrage verschuldigd, ook niet als de norm op gemeentelijk en/of verhuurdersniveau wèl wordt overschreden. Wordt de norm op landelijk niveau wel overschreden, dan vindt een beoordeling op gemeentelijk niveau en vervolgens op verhuurdersniveau plaats. Vervolgens zal in voorkomende gevallen worden overgegaan tot het innen van de bijdrage.

Voor de goede orde zij hier nog vermeld dat bezien zal worden of er door middel van een samenstel van maatregelen tot een aanscherping van de prestatienormering kan worden gekomen.

4. Koopkrachttoeslag en armoedeval

In het kader van de bestrijding van de armoedeval en mede naar aanleiding van de motie Hofstra/Duivesteijn/Jeekel (Kamerstukken II 1996/97, 25 090, nr. 59), met betrekking tot opheffen van de ongelijke behandeling tussen huurders en eigenaar-bewoners door de toeslagen in de huursubsidie, zal per 1 juli 2001 de koopkrachttoeslag uit de huursubsidie worden afgeschaft. Deze bedraagt f 4 per maand voor een eenpersoons(ouderen-) huishouden en f 8 per maand voor een meerpersoons(ouderen)huishouden.

Het netto koopkrachtverlies dat door deze maatregel optreedt bij de eenpersoonshuishoudens en meerpersoonshuishoudens zal voor de periode 1 juli tot en met 31 december 2001 door een eenmalige uitkering via de huursubsidie worden gecompenseerd. Dit geldt zowel voor huurders die huursubsidie ontvangen als ook voor huurders die huursubsidie in combinatie met een bijzondere bijdrage in de huurlasten ontvangen. Bij huurders die betreffende voormelde periode enkel rechten kunnen doen gelden op een bijzondere bijdrage in de huurlasten blijft de koopkrachttoeslag tot 1 januari 2002 bestaan. Het is voor gemeenten, als uitvoerder van de Vangnetregeling huursubsidie, ondoenlijk dienaangaande reeds per 1 juli 2001 de nodige systeemaanpassingen te plegen. Vanaf 1 januari 2002 zal dit koopkrachtverlies fiscaal worden gecompenseerd (Kamerstukken II 2000/2001, 27 400 hoofdstuk XI, nr. 2, blz. 89). Het netto koopkrachtverlies dat door deze maatregel optreedt bij de eenpersoonsouderenhuishoudens en meerpersoonsouderenhuishoudens zal per 1 juli 2001 worden gecompenseerd door, na de gebruikelijke indexering van de normhuren, een verlaging van de normhuren zowel ten aanzien van de minimum-inkomensijkpunten als ook ten aanzien van de referentie-inkomensijkpunten door te voeren. Op deze huishoudens is namelijk een ander fiscaal regime van toepassing.

De financiële consequenties hiervan zijn reeds verwerkt in de begroting 2001.

Daarnaast zal om meer in het algemeen de armoedeval te bestrijden ten aanzien van eenpersoonshuishoudens en meerpersoonshuishoudens de progressiviteit in de huursubsidietabel worden verminderd door, na de gebruikelijke indexering van de normhuren, de normhuur ten aanzien van de referentie-inkomensijkpunten te verlagen met f 4 respectievelijk f 8.

De afschaffing van de koopkrachttoeslag in combinatie met de verlaging van de normhuur leidt tot een besparing op huursubsidie van 34 miljoen vanaf 2002. In 2001 wordt geen besparing gerealiseerd omdat compensatie in verband met de afschaffing van de koopkrachttoeslag plaatsvindt via de genoemde eenmalige uitkering.

De kosten met betrekking tot de normhuurverlaging over de periode juli tot en met december 2001 bedragen 5 miljoen.

Door deze maatregelen zullen de armoedeval en de marginale druk in de huursubsidie worden verkleind.

De hiervoor vermelde maatregelen zien er per huishoudenscategorie als volgt uit.

Voor de eenpersoonshuishoudens, bedoeld in artikel 2, onderdeel a, van de Huursubsidiewet, bedraagt de koopkrachttoeslag f 4 per maand. Voor deze groep zal het vervallen van deze toeslag gecompenseerd worden door voormelde eenmalige uitkering.

Daarnaast zal ter algemene bestrijding van de armoedeval bij deze huishoudens de normhuur bij het desbetreffende referentie-inkomensijkpunt, na de gebruikelijke indexering van die normhuur, worden verlaagd met f 4.

Voor de meerpersoonshuishoudens, bedoeld in artikel 2, onderdeel b, van de Huursubsidiewet, bedraagt de koopkrachttoeslag f 8 per maand. Voor deze groep zal het vervallen van deze toeslag gecompenseerd worden door voormelde eenmalige uitkering.

Daarnaast zal ter algemene bestrijding van de armoedeval bij deze huishoudens de normhuur bij het desbetreffende referentie-inkomensijkpunt, na de gebruikelijke indexering van die normhuur, worden verlaagd met f 8.

Voor de eenpersoonsouderenhuishoudens, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Huursubsidiewet, bedraagt de koopkrachttoeslag f 4 per maand. Voor deze groep zal het vervallen van deze toeslag gecompenseerd worden door de normhuur bij het betreffende minimum-inkomensijkpunt, na de gebruikelijke indexering van de normhuur, te verlagen met f 4, en bij het betreffende referentie-inkomensijkpunt, na de gebruikelijke indexering van de normhuur, te verlagen met f 5.

Voor de meerpersoonsouderenhuishoudens, bedoeld in artikel 2, onderdeel d, van de Huursubsidiewet, bedraagt de koopkrachttoeslag f 8 per maand. Voor deze groep zal het vervallen van deze toeslag gecompenseerd worden door de normhuur bij het betreffende minimum-inkomensijkpunt, na de gebruikelijke indexering van de normhuur, te verlagen met f 8, en bij het betreffende referentie-inkomensijkpunt, na de gebruikelijke indexering van de normhuur, te verlagen met f 10.

Deze extra verlaging (f 5 ten opzichte van f 4 en f 10 ten opzichte van f 8) van de normhuur bij de betreffende referentie-inkomensijkpunten vindt plaats, omdat alsdan de een- en meerpersoonsouderenhuishoudens met een normhuur boven de kwaliteitskortingsgrens ten aanzien van het aan hen toegekende bedrag aan huursubsidie volledig worden gecompenseerd.

Op minimum-inkomensijkpunten-niveau speelt dit niet.

5. Overige wijzigingen

Voor een toelichting op een aantal andere voorgestelde wijzigingen in de Huursubsidiewet, die deels van terminologische en wetstechnische aard zijn, wordt verwezen naar het artikelsgewijze gedeelte van deze memorie van toelichting.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel I, onderdelen A, G, onder 2, I, J, K, L, M, N, O, T, U en V, onder 1, en artikel II

Indien de huurprijsgegevens ontbreken en de huurder voldoet aan de criteria, bedoeld in het voorgestelde artikel 30a, eerste lid, van de Huursubsidiewet, wordt aan hem een beperkt huursubsidiebericht gezonden. Het beperkt huursubsidiebericht is een schriftelijke kennisgeving van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (Minister van VROM) aan een huurder met gegevens over de samenstelling van het huishouden, het inkomen en het vermogen (onderdeel A, onder 1).

Dit beperkt huursubsidiebericht heeft dezelfde status als het huursubsidiebericht. Hiertegen kan geen bezwaar worden gemaakt of beroep worden ingesteld (onderdeel J, onder 2).

De doelgroep van huurders is thans ruimer dan de in eerste instantie via een huursubsidiebericht benaderde doelgroep. In eerste instantie werd namelijk aan ongeveer 118 000 huurders een huursubsidiebericht toegezonden. In het kader van de voorgestelde nieuwe procedure kan aan maximaal 500 000 huurders een huursubsidiebericht of een beperkt huursubsidiebericht worden toegezonden. De voormelde groep van 118 000 huurders valt onder de groep van 500 000 huurders.

Het voorgestelde artikel 30a, eerste lid, van de Huursubsidiewet bepaalt, dat aan de volgende huurders een huursubsidiebericht of een beperkt huursubsidiebericht wordt toegezonden. Het betreft huurders die over het subsidietijdvak dat loopt tot en met 30 juni 2001 een aanvraag om toekenning van huursubsidie hebben ingediend of een huursubsidiebericht hebben ontvangen, waarna uiterlijk 1 april 2001 positief is beschikt. Voorts betreft het huurders die een woning als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel a, huren van een verhuurder die op verzoek van de Minister van VROM deze heeft gemachtigd om van zijn huurprijsgegevens gebruik te maken of waarbij het bedrag aan huursubsidie door de huurders rechtstreeks van de Minister van VROM wordt ontvangen.

Met de uitbreiding van deze groep huurders zullen nog minder vervolgaanvragers de procedure van het vervolgaanvraagformulier moeten doorlopen. De artikelen 22a en 28 tot en met 30 van de Huursubsidiewet zijn dan ook niet van toepassing (onderdeel J, onder 1). Voor de voordelen hiervan zij verwezen naar het algemeen gedeelte van de memorie van toelichting bij het voorstel van wet tot wijziging van de Huursubsidiewet en de Huurprijzenwet woonruimte (vervallen van het vervolgaanvraagformulier voor bepaalde huurders) (Kamerstukken II 1999/2000, 27 230,nr. 3).

De wijzigingen in de onderdelen A, onder 2, G, onder 2, I, J, onder 3, L, M, N, O, T, U en V, onder 1, lopen hierbij mee.

In de voorgestelde artikelen 30aa en 30ab wordt de procedure omtrent het beperkt huursubsidiebericht omschreven (onderdeel K).

De voorgestelde artikelen 30aa en 30ab

In het voorgestelde artikel 30aa, eerste lid, van de Huursubsidiewet is bepaald dat de huurder aan wie een beperkt huursubsidiebericht wordt toegezonden de ontbrekende huurprijsgegevens binnen vier weken aan de Minister van VROM moet doen toekomen. Vervolgens kan de Minister van VROM de huurder ambtshalve nogmaals een termijn van vier weken gunnen (het voorgestelde artikel 30aa, tweede lid, van de Huursubsidiewet). Indien de Minister van VROM de huurprijsgegevens van de huurder heeft ontvangen, beslist de Minister van VROM mede op basis van die gegevens.

Ook bij ontvangst van een beperkt huursubsidiebericht dient de huurder te controleren of de reeds daarin vermelde gegevens juist zijn. Het zal dan in het algemeen gaan om de gegevens betreffende inkomen, vermogen en bewoningssituatie. Uiteraard kan de huurder bij een beperkt huursubsidiebericht – in tegenstelling tot bij een (volledig) huursubsidiebericht – niet constateren of hij op minder of meer huursubsidie aanspraak kan maken. Dit komt vanwege het feit dat door het ontbreken van de huurprijsgegevens ook het bedrag aan huursubsidie niet kan worden berekend en dus niet op het beperkt huursubsidiebericht kan worden vermeld. Het door de huurder en de medebewoners aan de Minister van VROM doorgeven van gegevens die zouden kunnen bijdragen tot het uitkeren van een lager bedrag aan huursubsidie, dient wat betreft een beperkt huursubsidiebericht te geschieden onder de vlag van het meer algemene artikel 33 van de Huursubsidiewet, alwaar is bepaald dat de huurder en de medebewoners te allen tijde zijn verplicht inlichtingen te verstrekken die van invloed kunnen zijn op het recht op en het bedrag aan huursubsidie.

De in dit kader door de huurder of diens medebewoners verstrekte gegevens zullen in de beslissing van de Minister van VROM worden meegenomen (het voorgestelde artikel 30aa, derde lid, van de Huursubsidiewet).

In het voorgestelde artikel 30aa, vierde lid, van de Huursubsidiewet wordt tot slot een soortgelijke bepaling opgenomen als in artikel 30a, achtste lid, van de Huursubsidiewet. Ook naar aanleiding van een beperkt huursubsidiebericht dient de Minister van VROM binnen een bepaalde termijn te beslissen. Een verschil ten opzichte van de procedure omtrent het huursubsidiebericht is dat de Minister van VROM ten aanzien van een beperkt huursubsidiebericht in eerste instantie pas kan beslissen nadat de huurder heeft voldaan aan het bepaalde in het voorgestelde artikel 30aa, eerste of tweede lid, van de Huursubsidiewet. Het beperkt huursubsidiebericht moet immers volledig zijn (gemaakt).

Indien de huurder niet binnen de daarvoor gestelde termijn(en) op het verzoek van de Minister van VROM heeft gereageerd, kan hij nadien alsnog de ontbrekende gegevens overleggen. Indien ook aan alle overige vereisten voor het verkrijgen van huursubsidie wordt voldaan, wordt huursubsidie verstrekt met ingang van de eerste van de maand volgend op die waarin de huurprijsgegevens alsnog zijn verstrekt. Zodoende kan de huurder ook na de gestelde termijnen mogelijk in aanmerking worden gebracht voor huursubsidie (het voorgestelde artikel 30ab, eerste lid, van de Huursubsidiewet). Het voorgestelde artikel 30aa, derde lid, van de Huursubsidiewet is van overeenkomstige toepassing (het voorgestelde artikel 30ab, tweede lid, van de Huursubsidiewet).

Indien de huurder niet binnen de daarvoor gestelde termijn(en) op het verzoek van de Minister van VROM heeft gereageerd en de ontbrekende gegevens op een later tijdstip alsnog aanlevert, zal de Minister van VROM beslissen binnen acht weken na dat aanleveren (het voorgestelde artikel 30ab, derde lid, van de Huursubsidiewet).

In het voorgestelde artikel II, eerste lid, is bepaald dat indien de zending van beperkte huursubsidieberichten, bedoeld in artikel 30a, eerste lid, van de Huursubsidiewet, de zending van gegevens, bedoeld in artikel 30aa, eerste lid, van de Huursubsidiewet, het stellen van een termijn, bedoeld in artikel 30aa, tweede lid, van de Huursubsidiewet, alsmede de gegevensuitwisseling omtrent de beperkte huursubsidieberichten, bedoeld in artikel 30b, eerste lid, van de Huursubsidiewet, plaatsvindt vóór de inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel, die zending van beperkte huursubsidieberichten, die zending van gegevens, dat stellen van een termijn en die gegevensuitwisseling wordt aangemerkt als te hebben plaatsgevonden ingevolge het betrokken genoemde artikellid, zoals dit komt te luiden na inwerkingtreding van deze wet.

Dit is geregeld om te voorkomen dat, bij een inwerkingtreding van dit wetsvoorstel na die verzending en gegevensuitwisseling, een en ander niet rechtsgeldig zou hebben plaatsgevonden. Voorts wordt hiermee bewerkstelligd dat zo snel mogelijk met de procedure omtrent het beperkt huursubsidiebericht kan worden begonnen. Een soortgelijke bepaling is opgenomen in artikel II van de wet van 21 december 2000 tot wijziging van de Huursubsidiewet en de Huurprijzenwet woonruimte (vervallen van het vervolgaanvraagformulier voor bepaalde huurders).

In artikel II, tweede lid, is tot slot bepaald dat in de gevallen, bedoeld in artikel II, eerste lid, de artikelen 22a en 28 tot en met 30 van de Huursubsidiewet niet van toepassing zijn. Dit is om te voorkomen dat huurders aan wie een beperkt huursubsidiebericht wordt toegezonden alsnog een vervolgaanvraagformulier kunnen indienen.

Artikel I, onderdelen B, C, G, onder 1, en V, onder 2

Deze wijzigingen zijn wetstechnisch van aard.

Artikelen I, onderdelen D, E, F en H, en III

Ter bestrijding van de armoedeval wordt onder meer voorgesteld de koopkrachttoeslag te laten vervallen (onderdeel F). De wijziging in onderdeel H loopt hierbij mee.

De maatregelen voor de bestrijding van de armoedeval hebben voor de verscheidene huishoudenstypes verschillende gevolgen. In het voorgestelde gewijzigde artikel 17, derde lid, wordt bepaald dat de normhuur, bedoeld in artikel 17, tweede lid, wordt verlaagd met f 4 als op de peildatum sprake is van een eenpersoonsouderenhuishouden, en met f 8 als op de peildatum sprake is van een meerpersoonsouderenhuishouden (onderdeel D).

In het voorgestelde gewijzigde artikel 18, derde lid, wordt bepaald dat de normhuur, bedoeld in artikel 18, tweede lid, wordt verlaagd met f 4 als op de peildatum sprake is van een eenpersoonshuishouden, met f 5 als op de peildatum sprake is van een eenpersoons-ouderenhuishouden, met f 8 als op de peildatum sprake is van een meerpersoonshuishouden, en met f 10 als op de peildatum sprake is van een meerpersoonsouderenhuishouden (onderdeel E).

Het door deze maatregel opgetreden netto koopkrachtverlies voor de één- en meerpersoonshuishoudens, bedoeld in artikel 2, onderdelen a en b, van de Huursubsidiewet, zal voor de periode 1 juli tot en met 31 december 2001 via de huursubsidie worden gecompenseerd door een eenmalige uitkering. Dit geldt ook indien de huurder tevens rechten op een bijzondere bijdrage in de huurlasten kan doen gelden. De eenmalige uitkering van f 24 respectievelijk f 48 wordt verstrekt ongeacht het aantal maanden dat de huurder gedurende voormelde periode recht heeft op huursubsidie al dan niet in combinatie met een bijzondere bijdrage in de huurlasten. Voor deze systematiek is gekozen om ingewikkelde systeemaanpassingen en een extra beslag op de uitvoeringsorganisatie te voorkomen. Indien zou moeten worden uitbetaald afhankelijk van het aantal maanden waarop een huurder rechten kan doen gelden op huursubsidie al dan niet in combinatie met een bijzondere bijdrage in de huurlasten, dienen aparte berekeningen te worden gemaakt naar rato van dit aantal maanden. Voorts gaat het hier om (relatief) kleine bedragen, zodat een uitkering ineens vergeleken met voormelde uitvoeringsperikelen goedkoper is. Deze systematiek heeft geen budgettaire consequenties, aangezien de hierdoor ontstane hogere uitkeringslast kan worden gefinancierd uit de besparingen als gevolg van deze eenvoudigere uitvoering.

Een bijkomend voordeel van deze systematiek is, dat nog in 2001 kan worden begonnen met het uitbetalen van deze eenmalige uitkering. Het Ministerie van VROM behoeft immers niet af te wachten of de huurder betreffende het gehele tijdvak rechten kan doen gelden op huursubsidie al dan niet in combinatie met een bijzondere bijdrage in de huurlasten (het voorgestelde artikel III, eerste lid).

In het voorgestelde artikel III, tweede lid, is bepaald dat, voor het geval dat een huishouden als hiervoor bedoeld over de periode 1 juli 2001 tot en met 31 december 2001 enkel rechten kan doen gelden op een bijzondere bijdrage in de huurlasten, de koopkrachttoeslag, bedoeld in artikel 21, eerste lid, onder e, van de Huursubsidiewet, zoals zij laatstelijk luidde voor de inwerkingtreding van deze wet, van toepassing blijft. De Vangnetregeling huursubsidie wordt door de gemeente uitgevoerd. Het blijkt om uitvoeringstechnische redenen niet mogelijk dat gemeenten halverwege het kalenderjaar systeemaanpassingen plegen, zodat de koopkrachttoeslag nog tot 1 januari 2002 in de berekening van de bijzondere bijdrage in de huurlasten is verdisconteerd. De voorstellen zijn afgestemd met de VNG.

Voor een verdere toelichting zij verwezen naar het algemeen deel van deze memorie van toelichting onder paragraaf 4.

Artikel I, onderdelen P, Q, R en S

In het algemeen deel van deze memorie van toelichting is het nieuwe element (de landelijke «zeef») in het kader van de prestatienormering uitvoerig toegelicht. Dit nieuwe element vindt zijn basis in het voorgestelde gewijzigde artikel 43 van de Huursubsidiewet (onderdeel R).

In de huidige wet wordt een bijdrage op grond van een overschrijding van de uitgavennorm door een verhuurder niet opgelegd, indien de norm door de gezamenlijke verhuurders in de gemeente als geheel niet wordt overschreden. Het gemeentelijk niveau dient feitelijk als «zeef».

In het convenant d.d. 7 oktober 1998, dat met IVBN, Aedes en Vastgoed Belang is afgesloten, is aangegeven dat het innen van de verschuldigde bijdrage slechts wordt geëffectueerd indien en voorzover de vastgestelde norm landelijk in zijn totaliteit bezien wordt overschreden.

In het wetsvoorstel wordt dit zodanig vormgegeven dat eerst op landelijk niveau wordt beoordeeld of de uitgavennorm wordt overschreden. Wordt de norm op landelijk niveau niet overschreden, dan is de verhuurder geen bijdrage verschuldigd. Wordt de norm op landelijk niveau wel overschreden, dan wordt de norm eerst nog op gemeentelijk niveau bekeken en wordt bij overschrijding op gemeentelijk niveau aan de desbetreffende (overschrijdende) verhuurder een bijdrage opgelegd, binnen de context die de wet hiervoor stelt.

De wijziging in onderdeel S loopt hierbij mee.

In het voorgestelde gewijzigde artikel 42, eerste lid, van de Huursubsidiewet is neergelegd dat burgemeester en wethouders en de in de gemeente werkzame verhuurders eraan bijdragen dat de ontwikkeling van de huursubsidie-uitgaven, voortvloeiend uit de uitvoering van de wet, die ten goede komen aan de huurders van woningen, de huursubsidie-uitgavennorm landelijk niet overschrijdt. De voorgestelde wijziging in artikel 42, tweede lid, van de Huursubsidiewet loopt hierbij mee (onderdeel Q).

In het voorgestelde gewijzigde artikel 41, tweede lid, van de Huursubsidiewet wordt vervolgens verwezen naar het voorgestelde artikel 42, eerste lid, van de Huursubsidiewet, daar waar het betreft het totaal van de uitgaven. De huursubsidie-uitgavennorm geeft weer hoe zich dit laatste totaal aan uitgaven in dat subsidiejaar dient te verhouden tot het totaal van die uitgaven in het laatste subsidiejaar dat is geëindigd, uitgaande van een gelijkblijvend aantal huurders waaraan huursubsidie wordt toegekend (onderdeel P).

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. W. Remkes

Naar boven