27 746
Wijziging van enkele belastingwetten (herstel van enige onjuistheden)

nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP

Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet tot wijziging van enkele belastingwetten (herstel van enige onjuistheden).

De memorie van toelichting, die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.

En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.

's-Gravenhage

18 mei 2001

Beatrix

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is in de Wet inkomstenbelasting 2001 en enige daarmee samenhangende wetten, enige onjuistheden te herstellen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 2.5, tweede lid, eerste volzin, wordt na «3.83,» ingevoegd: 3 116, vierde lid,.

Voorts wordt de eerste volzin afgesloten met een punt.

B. In artikel 2.6 wordt «artikel 15a, onderdeel k» vervangen door: artikel 15a, eerste lid, onderdeel k.

C. In artikel 2.7, eerste lid, tweede volzin, wordt «Voor binnenlandse belastingplichtigen» vervangen door: Voor belastingplichtigen. Voorts wordt «in Nederland wonen» vervangen door: onder de regels van deze wet voor binnenlandse belastingplichtigen vallen.

D. Artikel 2.17 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanduiding van het artikel wordt na «inkomensbestanddelen» ingevoegd: en bestanddelen van de rendementsgrondslag.

2. Aan het eerste lid wordt toegevoegd: Bestanddelen van de rendementsgrondslag van de belastingplichtige en zijn partner worden in aanmerking genomen bij degene tot wiens bezit die bestanddelen behoren.

3. Aan het vijfde lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Het tweede tot en met het vierde lid zijn op bestanddelen van de rendementsgrondslag uitsluitend van toepassing indien de belastingplichtige het gehele kalenderjaar dezelfde partner heeft.

4. Na het vijfde lid wordt, onder vernummering van het zesde lid tot zevende lid, een lid ingevoegd, luidende:

6. Indien een persoonsgebonden aftrek van een belastingplichtige in aanmerking is genomen bij zijn partner wordt een met die aftrek verband houdende negatieve persoonsgebonden aftrek eveneens in aanmerking genomen bij die partner, zo die persoon nog steeds kan kwalificeren als partner van de belastingplichtige.

E. In artikel 3.3, tweede lid, wordt na «toepassing» ingevoegd: van.

F. In artikel 3.22, eerste lid, wordt «en 3.25 tot en met 3.65» vervangen door:, 3.25 tot en met 3.65, 3.79.

G. In artikel 3.42, zevende lid, onderdeel b, wordt «zevende lid» vervangen door: zesde lid.

H. In artikel 3.53, eerste lid, onderdeel c, wordt «paragraaf 3» vervangen door: paragraaf 3.2.3.

I. In artikel 3.104, onderdeel g, onder 4°, wordt «als bedoeld in onderdeel d» vervangen door: als bedoeld in onderdeel f.

J. In artikel 3.116, tweede lid, onderdeel e, wordt «de in de overeenkomst genoemde» vervangen door: de in onderdeel a bedoelde.

K. In artikel 3.130, eerste lid, wordt «of verrekend; voorzover» vervangen door: of verrekend, voorzover.

L. In artikel 3.133, tweede lid, onderdeel g, wordt «de verzekeraar of de belastingplichtige genoemd in artikel 3 126, eerste lid, onderdeel d,» vervangen door: de verzekeraar of de in artikel 3 126, eerste lid, onderdeel d, onder 2°, bedoelde belastingplichtige.

M. Artikel 4.13 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma, een nieuw onderdeel e toegevoegd, luidende:

e. de nominale waarde van aandelen die worden uitgereikt door een lichaam dat wordt aangemerkt als beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 28 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, voorzover niet blijkt dat storting heeft plaatsgevonden of zal plaatsvinden. Bijschrijving op die aandelen wordt met uitreiking van aandelen gelijkgesteld.

2. Het tweede lid wordt vervangen door:

2. Behoudens de toepassing van het eerste lid, onderdeel e, behoren tot de reguliere voordelen niet de aan aandeelhouders uitgereikte aandelen.

N. Artikel 4.17 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «geen deel uitmaken van het vermogen van een voor zijn rekening gedreven onderneming» vervangen door: geen deel uitmaken van het vermogen van een voor zijn rekening gedreven onderneming of tot het resultaat uit een werkzaamheid van hem behoren.

2. In het tweede lid wordt «geen deel uitmaken van het vermogen van een voor zijn rekening gedreven onderneming» vervangen door: geen deel uitmaken van het vermogen van een voor zijn rekening gedreven onderneming of tot het resultaat uit een werkzaamheid van hem behoren.

O. In artikel 4.24a wordt «verveemdingsvoordeel» vervangen door: vervreemdingsvoordeel.

P. In artikel 4.26 wordt het eerste lid vervangen door:

1. In geval van uitreiking van aandelen, storting op bewijzen van deelgerechtigdheid in een fonds voor gemene rekening of uitreiking van winstbewijzen aan aandeelhouders, wordt als tegenprestatie aangemerkt het bedrag dat ter zake van die uitreiking of storting als regulier voordeel wordt aangemerkt, verhoogd met een eventuele toebetaling door de belastingplichtige.

Q. In artikel 5.3 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het tweede lid wordt de tweede volzin vervangen door: Bezittingen die voortvloeien uit de Algemene wet inzake rijksbelastingen, uit een belastingwet waarop de Algemene wet inzake rijksbelastingen van toepassing is of uit de Invorderingswet 1990, worden niet in aanmerking genomen.

2. Het derde lid, onderdeel a, wordt vervangen door:

a. verplichtingen die voortvloeien uit de Algemene wet inzake rijksbelastingen, uit een belastingwet waarop de Algemene wet inzake rijksbelastingen van toepassing is of uit de Invorderingswet 1990, niet in aanmerking worden genomen, en.

R. Artikel 5.16 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onderdeel c, wordt «culturele beleggingen» vervangen door: culturele beleggingen als bedoeld in artikel 5.18a.

2. Het vierde lid vervalt.

S. Na artikel 5.18 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5.18a Vrijstelling culturele beleggingen

1. Culturele beleggingen zijn aandelen in, winstbewijzen van en geldleningen aan bij ministeriële regeling aangewezen cultuurfondsen.

2. Als cultuurfondsen kunnen voor de toepassing van dit artikel worden aangewezen:

a. kredietinstellingen als bedoeld in de Wet toezicht kredietwezen 1992, waarvan het doel en de feitelijke werkzaamheden geheel of nagenoeg geheel bestaan in het verstrekken van kredieten ten behoeve van culturele projecten in Nederland, of in het direct of indirect beleggen van vermogen in dergelijke projecten;

b. beleggingsinstellingen als bedoeld in de Wet toezicht beleggingsinstellingen waarvan het doel en de feitelijke werkzaamheden geheel of nagenoeg geheel bestaan in het direct of indirect beleggen van vermogen in culturele projecten in Nederland.

3. Culturele projecten als bedoeld in het tweede lid zijn projecten die door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen bij ministeriële regeling of verklaring zijn aangewezen als projecten die in het belang zijn van:

a. de Nederlandse podiumkunsten;

b. de Nederlandse film of

c. de Nederlandse musea.

4. Op verklaringen en aanwijzingen als bedoeld in het derde lid is artikel 8.4, onderdeel g, van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld. Daaronder kunnen worden begrepen regels ter verzekering van de heffing over voordelen die niet voortvloeien uit het verstrekken van kredieten ten behoeve van culturele projecten in Nederland of uit het direct of indirect beleggen van vermogen in dergelijke projecten. Tevens kunnen daaronder worden begrepen regels ter verzekering van de heffing over voordelen voorzover deze verband houden met de in een cultuurfonds aanwezige zuivere winst ten tijde van de aanwijzing van het fonds.

6. Bij ministeriële regeling kunnen in overeenstemming met Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de verklaring bedoeld in het derde lid.

T. In artikel 6.2a, zesde lid, wordt «tweede lid, tweede volzin» vervangen door: derde lid, tweede volzin.

U. De artikelen 6.9 tot en met 6.12 vervallen.

V. In artikel 6.24, wordt aan het einde van het tweede lid, vóór de punt toegevoegd: en worden in het eerste lid, onderdeel a en onderdeel b, het bedrag van € 6 215 (f 13 696) vervangen door: € 12 430 (f 27 392) en het bedrag van € 696 (f 1 534) door: € 1 392 (f 3 068).

W. In artikel 8.2 wordt onderdeel b op een nieuwe regel weergegeven.

X. In artikel 8.7, eerste lid, eerste volzin, wordt «of de aanvullende ouderenkorting» vervangen door: , de aanvullende ouderenkorting, de korting voor maatschappelijke beleggingen of de korting voor beleggingen in durfkapitaal. Vervolgens wordt in de tweede volzin «en de aanvullende ouderenkorting» vervangen door: , de aanvullende ouderenkorting, de korting voor maatschappelijke beleggingen en de korting voor beleggingen in durfkapitaal.

Y. Artikel 8.19, tweede lid, wordt vervangen door:

2. De korting voor maatschappelijke beleggingen bedraagt 1,3% van het gemiddelde van de bedragen die ingevolge artikel 5.13 op begindatum en op einddatum zijn vrijgesteld.

Z. Artikel 8.20, tweede lid, wordt vervangen door:

2. De korting voor beleggingen in durfkapitaal bedraagt 1,3% van het gemiddelde van de bedragen die ingevolge artikel 5.16 op begindatum en op einddatum zijn vrijgesteld.

AA. In artikel 9.3, tweede lid, worden na onderdeel f, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel f door een puntkomma, twee onderdelen toegevoegd, luidende:

g. de korting voor maatschappelijke beleggingen;

h. de korting voor beleggingen in durfkapitaal.

AB. In artikel 9.4, vijfde lid, eerste volzin, wordt «Indien de belastingplichtige binnen een bij ministeriële regeling te stellen termijn aangifte heeft gedaan en het voorheffingssaldo» vervangen door: In het geval bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, wordt, indien het voorheffingssaldo. Voorts wordt in die volzin «wordt de aanslag» vervangen door: de aanslag.

AC. Artikel 10.10 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, wordt «De artikelen 3.35, 3.36, 3.38» vervangen door: De artikelen 3.34, 3.36, 3.38.

2. In het tweede lid, wordt «en artikel 3.51, eerste lid» vervangen door: , artikel 3.51, eerste lid, en artikel 3.52, eerste lid, onderdelen b en c. Voorts wordt «met dien verstande dat de tabellen die zijn opgenomen in de artikelen 3.41, tweede lid, respectievelijk 3.42, derde lid, afzonderlijk worden toegepast op deze investeringen» vervangen door: met dien verstande dat de tabel die is opgenomen in artikel 3.41, tweede lid, afzonderlijk wordt toegepast op deze investeringen.

ARTIKEL II

De Wet op de loonbelasting 1964 wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 18, derde lid, vervallen de woorden: dan wel tot de inkomsten uit vermogen.

B. In artikel 20a, eerste lid, wordt in de kop boven de kolommen III en IV «van het belastbare inkomen uit werk en woning» vervangen door: van het belastbare loon.

C. In artikel 22b, eerste lid, wordt «€ 27 677 (f 60 992)» vervangen door: € 27 704 (f 61 052).

D. Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:

1. Vóór de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Na het eerste lid wordt een lid toegevoegd luidende:

2. In afwijking van het eerste lid wordt het deel van de heffingskorting dat betrekking heeft op de jonggehandicaptenkorting geldend gemaakt tegenover de inhoudingsplichtige die de uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten uitbetaalt.

E. Artikel 31, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel d vervalt.

2. De puntkomma aan het slot van onderdeel c wordt vervangen door een punt.

F. In artikel 38b wordt «hoofdstuk IIA» telkens vervangen door: hoofdstuk IIB.

ARTIKEL III

De Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

A. In hoofdstuk 2, artikel I, onderdeel K (Oudedagsreserve bij begin van 2001), eerste lid, wordt «artikel 3.53, eerste lid, onder e» vervangen door: artikel 3.53, eerste lid, onderdeel c.

B. In hoofdstuk 2, artikel I, onderdeel R (Beëindiging eerbiedigende werking voor bepaalde rechten op periodieke uitkeringen en verstrekkingen bij emigratie), wordt na het derde lid toegevoegd:

4. Een keuze als bedoeld in artikel 2.5, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 geldt niet voor de toepassing van dit onderdeel.

C. Hoofdstuk 2, artikel I, onderdeel Ua, komt te luiden:

Ua. Negatieve persoonsgebonden aftrek

Voor de toepassing van artikel 3.139 van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt:

a. onder onderhoudsverplichtingen die op grond van afdeling 6.2 in aanmerking zijn genomen mede begrepen periodieke uitkeringen en verstrekkingen die op grond van artikel 45, eerste lid, onderdelen c, d of e, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 en afkoopsommen die op grond van onderdeel h van dat artikel in aanmerking zijn genomen;

b. onder verliezen die op grond van afdeling 6.3 in aanmerking zijn genomen mede begrepen verliezen die op grond van artikel 45, eerste lid, onderdeel i, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 in aanmerking zijn genomen;

c. onder uitgaven voor monumentenpanden die op grond van afdeling 6.8 in aanmerking zijn genomen mede begrepen kosten, lasten en afschrijvingen die op grond van artikel 42a, zevende lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 in aanmerking zijn genomen.

D. In hoofdstuk 2, artikel I, wordt na onderdeel AKab ingevoegd:

AKac. Overgangsrecht meegefinancierde bouwrente

Artikel 3.120, vierde lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 is niet van toepassing op schulden die zijn aangegaan ter betaling van renten van schulden als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en c, van dat artikel voor zover:

a. deze renten van schulden betrekking hebben op de periode waarin de eigen woning in aanbouw is en

b. de woning op 1 januari 2001 ten aanzien van de belastingplichtige of personen die behoren tot zijn huishouden reeds een eigen woning is als bedoeld in artikel 3.111 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

E. In hoofdstuk 2, artikel I, onderdeel AL (Kapitaalverzekeringen die via box I worden afgewikkeld), wordt na het derde lid toegevoegd:

4. Een keuze als bedoeld in artikel 2.5, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 geldt niet voor de toepassing van het derde lid.

F. Hoofdstuk 2, artikel I, onderdeel ATa, wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «, of» vervangen door: ;.

2. Aan het eerste lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door «, of», een onderdeel toegevoegd, luidende:

c. belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen geniet.

3. In het tweede lid wordt «de tijdelijke verhoging van de algemene heffingskorting en de maximering van de gecombineerde heffingskorting op grond van artikel 8.8 van de Wet inkomstenbelasting 2001» vervangen door: de tijdelijke verhoging van de algemene heffingskorting, de korting voor maatschappelijke beleggingen, de korting voor beleggingen in durfkapitaal en de maximering van de gecombineerde heffingskorting op grond van artikel 8.8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

G. Hoofdstuk 2, artikel IV, onderdeel B(Winstuitdelingen), wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid, onderdeel c, wordt vervangen door:

c. voor het geval het lichaam een boekjaar heeft of heeft gehad van korter dan twaalf maanden, is opgericht na 1 januari 1998, na 1 januari 1998 nieuwe aandelen heeft uitgegeven of gaat uitgeven, of in het kader van een fusie of splitsing onder algemene titel vermogen verkrijgt.

2. Aan het vierde lid wordt toegevoegd: Indien de aandelen in de belastingplichtige onmiddellijk voor minder dan vijf percent worden gehouden door een andere vennootschap, maar alle aandelen in de belastingplichtige middellijk of onmiddellijk gedurende een ononderbroken periode van 3 jaar worden gehouden door een vennootschap waarmee de belastingplichtige deel uitmaakt van een fiscale eenheid in de zin van artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, worden alle aandelen in de belastingplichtige geacht te worden gehouden door in de eerste volzin bedoelde lichamen.

ARTIKEL IV

In de Wet op de dividendbelasting 1965 wordt in artikel 4c, eerste lid, onderdeel d, «in de afgelopen vier kalenderjaren» vervangen door: in het kalenderjaar tot het tijdstip van de inkoop en in de vier daaraan voorafgaande kalenderjaren. Voorts wordt «of situaties» vervangen door: situaties waarin sprake is van een omzetting in nominaal aandelenkapitaal van hetgeen op aandelen is gestort boven het nominale aandelenkapitaal, of situaties.

ARTIKEL V

De Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt als volgt gewijzigd:

A. in artikel 13ca, zesde lid, eerste volzin wordt «artikel 5.15, tweede lid, onderdeel a, onder 2° en 3°, van de Wet inkomstenbelasting 2001» vervangen door: artikel 5.18, tweede lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001.

B. Artikel 23b wordt als volgt gewijzigd:

1. In de eerste volzin wordt «artikel 5.13» vervangen door: artikel 5.14 of artikel 5.15. Voorts wordt «artikel 5.15 of artikel 5.16» vervangen door: artikel 5.18.

2. In de tweede volzin wordt «0,1» vervangen door: 0,2.

C. Na de wijziging ingevolge onderdeel B wordt in artikel 23b, eerste volzin «artikel 5.14 of artikel 5.15» vervangen door: artikel 5.14, artikel 5.15 of artikel 5.18a.

ARTIKEL VI

In de Wet ondernemerspakket 2001 vervalt artikel II, onderdeel N.

ARTIKEL VII

In de Wet van 14 december 2000, Stb. 568, tot wijziging van enkele belastingwetten c.a. (Tariefwet 2001) wordt in artikel VII, derde lid, «artikel 11, vierde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964» vervangen door: artikel 11, achtste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964.

ARTIKEL VIII

In de Veegwet Wet inkomstenbelasting 2001 wordt in artikel XV, eerste lid «met uitzondering van artikel IX dat in werking treedt op 30 december 2000» vervangen door: met uitzondering van artikel IX, behoudens de onderdelen B.o en B.7a, dat in werking treedt op 30 december 2000.

ARTIKEL IX

De hoofdstukken 2 en 3 van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 zoals die luiden na de wijziging ingevolge deze wet, worden in het Staatsblad geplaatst.

ARTIKEL X

1. Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2001, met uitzondering van artikel VIII dat terugwerkt tot en met 30 december 2000.

2. De wijziging ingevolge artikel V, onderdeel B, tweede lid, vindt nog geen toepassing op maanden die zijn geëindigd voor de dag van inwerkingtreding van deze wet alsmede op een maand die daarvoor is aangevangen en daarna is geëindigd.

3. In afwijking van het eerste lid treden artikel I, onderdelen R en S, en artikel V, onderdeel C, in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Financiën,

Naar boven