27 741
Enkele wijzigingen van het Reglement van Orde

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 26 juni 2001

Het Presidium ontving uit twee fracties opmerkingen naar aanleiding van zijn voorstellen. Deze worden in dit verslag weergegeven met een reactie van het Presidium.

I. Vervroeging van de installatie van de nieuwe Kamer

De leden van de VVD-fractie vragen zich af of de wens de Tweede Kamer op de kortst (technisch) mogelijke termijn na de verkiezingen in nieuwe samenstelling bijeen te doen komen, wat het Presidium betreft, uitsluitend wordt ingegeven door de mogelijkheid dat de Tweede Kamer kort na de verkiezingen een debat kan houden over de kabinets(in)formatie.

Genoemde leden lazen in het advies van de Kiesraad over wetsvoorstel 27 673 dat herhaald wordt wat de Kiesraad heeft opgemerkt naar aanleiding van het voorontwerp dualisering gemeentebestuur, namelijk: «Zodra voor een vertegenwoordigd orgaan verkiezingen hebben plaatsgevonden, vervalt materieel de legitimatie van het orgaan in oude samenstelling. Voor de voortgang van het bestuur is het wenselijk dat het orgaan in nieuwe samenstelling zo spoedig mogelijk in functie treedt». Deelt het Presidium die opvatting van de Kiesraad en, zo ja, in hoeverre trekt het Presidium daaruit consequenties voor wat betreft de mogelijke verkorting van de termijn van eerste samenkomst na verkiezingen van andere vertegenwoordigende lichamen dan de Tweede Kamer?

Ook de leden van de SGP-fractie wezen erop dat aan het vervroegen van de installatie van een nieuw gekozen Tweede Kamer ook anderszins vormgegeven wordt namelijk in de aanhangige wijziging van de Kieswet, stuk 27 673. De achtergrond van die wijziging is bekend, te weten het effectueren van de mogelijkheid om de Tweede Kamer bij de kabinetsformatie het voortouw te geven. De SGP-fractie heeft al in een eerder stadium kenbaar gemaakt hier geen behoefte aan te hebben.

Het is dan ook tegen deze achtergrond dat de leden van de SGP-fractie de Reglementswijziging kritisch bezien. Daar komt bij dat, zeker waar het betreft de beoordeling van de geloofsbrieven van volksvertegenwoordigers, zorgvuldigheid voorrang dient te hebben boven snelheid. In de Toelichting wordt dit erkend door de waarde van de hoofdregel te onderstrepen en tegelijkertijd te beklemtonen dat de beoogde relativering alleen geldt voor uitzonderingssituaties. Waarom dan toch een inbreuk op de hoofdregel toegestaan, vraagt de SGP-fractie zich af. Kan aangegeven worden of, en, zo ja, wanneer er op dit punt in het verleden problemen zijn geweest van zodanige aard dat deze Reglementswijziging noodzakelijk is?

Overigens vragen de leden van de SGP-fractie zich nog af of juist is wat in de Toelichting staat, te weten dat de oude Kamer moet beslissen over de toelating van ten minste 76 leden «omdat anders de nieuwe kamer geen quorum heeft voor het nemen van besluiten». Kan dit na de Grondwetsherziening van 1983 nog zo gesteld worden? Het quorum kan sinds deze wijziging immers wisselen in verband met vacante Kamerzetels en daar is in dit geval toch sprake van? Het theoretische, en naar de mening van de SGP-fractie ongewenste geval zou zich kunnen voordoen dat slechts een zeer gering aantal kamerleden het quorum vormt. Wat dient in deze casus (wel verkozen, doch nog niet toegelaten leden) beschouwt te worden als «zitting hebbende leden» (art. 67 Grondwet)?

Reactie van het Presidium

Het Presidium is het eens met de stelling die de leden van de VVD-fractie aanhalen van de Kiesraad. Daarom wenst het Presidium dat de regelgeving waarvoor het zich verantwoordelijk voelt, namelijk het Reglement van orde, in geen enkel opzicht in de weg staat aan het zo spoedig mogelijk na de verkiezingen bijeenkomen van de nieuwe Kamer. Het Presidium acht zich niet verantwoordelijk voor de regelingen in de Kieswet en elders die betrekking hebben op andere vertegenwoordigende lichamen dan de Tweede Kamer en wil daarover dus geen uitspraak doen.

Het Presidium stemt ook in met de opmerking van de leden van de SGP-fractie dat bij de beoordeling van geloofsbrieven van volksvertegenwoordigers – in dit geval leden van de Tweede Kamer – zorgvuldigheid voorrang dient te hebben boven snelheid. Dit is juist de reden waarom wordt voorgesteld het Reglement te veranderen. In zijn huidige formulering dringt artikel 2 immers tot snelheid wat ten koste van de zorgvuldigheid kan gaan. Na de wijziging zal de oude Kamer makkelijker kunnen beslissen om in geval van onzekerheid of onduidelijkheden de toelating uit te stellen. De gang van zaken bij de laatste verkiezingen (Gramsbergen) heeft aangetoond dat zich problemen kunnen voordoen.

Het Presidium is het ook eens met de tweede opmerking uit de SGP-fractie en met hun uitleg van artikel 67 eerste lid van de Grondwet. Hoewel dit bij de Grondwetswijziging van 1983 niet uitdrukkelijk is uitgesproken, brengt de logica mee dat het getal van «zitting hebbende leden» het geval is van de toegelaten – en, zo voegt het Presidium hieraan toe, beëdigde – leden. Het Presidium heeft echter in de toelichting op het voorstel willen aangeven dat de legitimatie van een Kamer waarvan minder dan 75 leden zijn toegelaten zeer gering is. Zoals de leden van de SGP-fractie schrijven mag men aannemen dat dit een theoretische situatie is.

II. Procedure voor de benoeming van een Voorzitter

De leden van de VVD-fractie vragen zich af of het wel noodzakelijk is een profielschets voor een te benoemen voorzitter te maken en, indien dat wel noodzakelijk geacht wordt, of het wel wenselijk is dit te laten voorbereiden door de Kamer in oude samenstelling. De verkiezingsuitslag en daarbij beoogde kandidaten kunnen het profiel nogal eens beïnvloeden.

In zekere zin gelden de reserves die de SGP-fractie bij het vorige onderdeel heeft ook bij het wijzigingsvoorstel inzake de procedure voor de benoeming van een voorzitter. Nu eenmaal is gekozen voor een profielschets en daaraan gekoppelde voorzittersverkiezing, vinden de leden van de SGP-fractie het niet logisch om de oude Kamer een ontwerpprofielschets te laten maken voor de nieuwe Tweede Kamer, zeker als de enige winst die daarmee geboekt wordt één dag tijd is. Ook hier geldt dat haastige spoed zelden goed is, in dit geval tot uitdrukking komend in een onlogische constructie. Kan hierop nog nader worden ingegaan?

Reactie van het Presidium

Het Presidium ziet af van een reactie op de vraag of het vaststellen van een profielschets wel wenselijk is. Nu deze beslissing pas zo kort geleden is genomen (in 1997), meent het Presidium dat er ervaring mee moet worden opgedaan. Die ervaring moet bij voorkeur worden opgedaan volgens een procedure die de kans op een bevredigend verloop zo groot mogelijk maakt.

Bij de eerste en tot nu toe enige toepassing van deze bepaling (in 1998) bleek onduidelijkheid te bestaan over de vraag wie een voorstel moest doen voor de profielschets. In feite is de profielschets toen voorbereid door het secretarissenoverleg van de oude Kamer en heeft de Voorzitter van die Kamer op 13 mei het uit die voorbereiding voorgekomen ontwerp zonder toelichting aan de Kamer toegezonden (stuk 26 033 nr. 1). Het debat over die profielschets vond plaats onder leiding van de tijdelijk Voorzitter op 19 mei terwijl de voorzitter van het secretarissenoverleg achter de Regeringstafel zat. In dat debat werd van verschillende zijden aanmerking gemaakt op het ondoorzichtige karakter van deze procedure. Dit was de belangrijkste reden voor het Presidium om een regeling van de voorbereiding van het ontwerp in het Reglement te willen opnemen.

Een tweede reden hangt samen met het vorige voorstel. Uiteraard moet de nieuwe Kamer het ontwerp – hoe het ook is voorbereid – vaststellen en uiteraard zal de nieuwe Kamer desgewenst een debat over dat ontwerp kunnen voeren en het ontwerp amenderen. De Reglementswijziging maakt het echter mogelijk dat de oude Kamer een debat voert. Als de oude Kamer van die mogelijkheid gebruik maakt zal de behoefte aan een nieuw debat in de nieuwe Kamer waarschijnlijk minder groot zijn zodat deze zonder veel tijdverlies kan overgaan tot de verkiezing van een Voorzitter uit haar midden.

Het Presidium is het wederom eens met de SGP-fractie dat bij zulke belangrijke beslissingen haastige spoed zelden goed is. Het gevaar van onzorgvuldigheid wegens haastige spoed neemt echter naar de mening van het Presidium af als de oude Kamer in het openbaar voorwerk heeft kunnen doen.

III. Attributie en mandaat

Over dit voorstel werden geen opmerkingen gemaakt.

IV. Vervallen van de bevoegdheid om woorden uit de Handelingen te schrappen

De leden van de SGP-fractie hebben bezwaar tegen het schrappen van artikel 61 van het Reglement. Deze discussie is niet nieuw. Reeds in 1993 heeft de Kamer over hetzelfde thema van gedachten gewisseld n.a.v. een identiek voorstel. Toen is door middel van een SGP-amendement besloten tot het behouden van genoemd Reglementsartikel (zie de Handelingen van de Tweede Kamer 1992–1993, blz. 5533–5597 op stuk 22 590). Kan aangegeven worden waarom er nu teruggekomen dient te worden op dat besluit?

Voor de SGP-fractie geldt dat artikel 61 een logisch sluitstuk is van de opklimmende reeks ordemaatregelen in het Reglement van Orde. Weliswaar is het Reglement in eerste instantie een sanctiemiddel, gericht op het in goede banen leiden en houden van de parlementaire besluitvorming en werkwijze, er mag ook een zekere normerende werking van uitgaan. Dat doet het door de voorzitter de mogelijkheid te bieden ontoelaatbare woorden of uitdrukkingen uit de Handelingen te houden. Taalverruwing en vergroving van de omgangsvormen hoeven niet tot uitdrukking te komen in de officiële verslagen van de volksvertegenwoordiging. Of en hoe anderen, waaronder de pers, daar mee omgaan, doet volgens de leden van de SGP-fractie aan deze notie niets toe of af.

Overigens willen genoemde leden er nog op wijzen dat het niet alleen gaat om ordeverstoringen, beledigingen of ander onparlementair taalgebruik, het betreft tevens (zie artikel 58 Reglement van Orde) het schenden van de geheimhoudingsplicht. Dit gegeven zou op z'n minst aanleiding moeten zijn vast te houden aan handhaving van artikel 61. Graag ontvangt de SGP-fractie een reactie op dit punt.

Reactie van het Presidium

Het Presidium heeft zich bij dit voorstel gebaseerd op een advies van de Commissie voor de Werkwijze. In die commissie is de voorgeschiedenis waar de leden van de SGP-fractie naar verwijzen uitgebreid aan de orde geweest. Blijkens de discussie in de Commissie voor de Werkwijze waren er diverse argumenten om op dit moment, anders dan in 1993, wel in te stemmen met het vervallen van artikel 61 van het Reglement. Die argumenten zijn:

– dat het niet afdrukken in de Handelingen op geen enkele wijze het openbaar worden van de gemaakte woorden verhindert

– dat de beslissing van de Voorzitter om woorden niet in de Handelingen op te nemen tot extra publiciteit voor de woorden en voor de spreker leidt niet alleen op het moment zelf maar ook in de latere (parlementaire) geschiedschrijving

– dat de Handelingen, indien woorden worden weggelaten, toch altijd een mededeling van het weglaten van die woorden bevatten en ook latere verwijzingen door hetzelfde lid dan wel andere leden naar dat incident zodat zij minder goed begrijpelijk worden.

Het Presidium meent dat de opgesomde argumenten zowel gewicht hebben als het gaat om beledigend taalgebruik als om schenden van de geheimhoudingsplicht.

Ter voorkoming van misverstand deelt het Presidium mee dat het prijs stelt op een actief beleid ter voorkoming van beledigend taalgebruik, onwelgevoeglijk taalgebruik en schenden van de geheimhoudingsplicht. Uiteraard zal de Voorzitter bij plenaire vergaderingen hierop toezien maar ook voorzitters van openbare commissievergaderingen hebben die taak. Tenslotte ligt hier ook een verantwoordelijkheid bij de fracties. Het Presidium stelt overigens vast dat deze verschijnselen zich in de Kamer vrijwel nooit voordoen.

V. Herstel van een omissie

Over dit voorstel werden geen opmerkingen gemaakt.

De Voorzitter,

Jeltje van Nieuwenhoven

De Griffier,

Willem Hendrik de Beaufort

Naar boven