Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2000-2001 | 27732 nr. 4 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2000-2001 | 27732 nr. 4 |
Vastgesteld 9 juli 2001
De vaste commissie voor Justitie1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, brengt als volgt verslag uit van haar bevindingen. Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.
1. Doel en inhoud van het wetsvoorstel
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Ze onderschrijven het uitgangspunt dat het gebruik van camera's voor de burger kenbaar moet zijn en ze steunen dan ook de opvatting dat deze norm duidelijk in de wet moet worden verankerd. Met het voorstel wordt onder meer bereikt dat de bestaande strafbaarstelling van heimelijk cameratoezicht in winkels of horecagelegenheden wordt uitgebreid naar alle voor het publiek toegankelijke plaatsen, waaronder de openbare weg.
Deze leden willen weten wanneer het aangekondigde voorstel tot wijziging van de Gemeentewet vermoedelijk bij de Kamer aanhangig wordt gemaakt (met regels voor cameratoezicht dat gemeenten toepassen in de publieke ruimte). Verder vragen zij of dit voorstel niet zo verwant is met het onderhavige dat ze bij voorkeur in samenhang beoordeeld moeten worden. Kan overigens worden toegelicht waarom het noodzakelijk is de tekst van artikel 139f Sr «meer» in lijn te brengen met artikel 441b Sr?
Tevens vragen zij of is overwogen de strafmaat te herzien? Wordt deze nog steeds als adequaat aangemerkt of is er reden een hogere maximum straf te introduceren gezien de gewijzigde opvattingen over het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer?
De leden van de VVD-fractie hebben al eerder aangegeven voorstander te zijn van het gebruik van camera's in de publieke ruimte ter vergroting van de openbare orde en veiligheid. Dit natuurlijk onder voorwaarden, die onder meer bedoeld zijn om de privacy te beschermen. Bij het gebruik van camera's vinden deze leden het in ieder geval van belang dat er een goede afweging wordt gemaakt tussen het belang van de privacy enerzijds en het legitiem gebruik van (verborgen) camera's ten behoeve van de openbare orde en veiligheid en de vrije nieuwsgaring anderzijds.
De leden van de VVD-fractie hebben de voorgestelde wetswijziging met belangstelling gelezen en heeft, alvorens zij al dan niet instemt, een aantal vragen die zij graag beantwoord zien.
De leden van de CDA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het wetsvoorstel. Het heeft erg lang geduurd voordat het wetsvoorstel aan de Kamer is aangeboden.
Deze leden vragen waarom pas nu dit wetsvoorstel aan de Kamer aangeboden is, gezien het feit dat er al jaren veel gebruik gemaakt wordt van cameratoezicht.
De minister van BZK bereidt ook een wetsvoorstel voor tot wijziging van de Gemeentewet, waarin regels worden neergelegd met betrekking tot vormen van cameratoezicht die worden toegepast door gemeenten in het publieke domein. Wanneer kan de Kamer dit wetsvoorstel verwachten? Ook vragen de CDA-leden om inzicht naar het aantal gemeenten die inmiddels toestemming verlenen voor cameratoezicht. Hoe zijn de ervaringen tot op heden?
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel tot wijziging van de artikelen 139f en 441b van het Wetboek van Strafrecht (uitbreiding strafbaarstelling heimelijk cameratoezicht). Deze leden achten cameratoezicht in openbare ruimte op zich acceptabel, mits het maar aan een aantal eisen voldoet. Het gaat hen natuurlijk op de eerste plaats om de eis van noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit. De bescherming van de persoonlijke levenssfeer is voor de leden van de D66-fractie een groot goed. Tegelijkertijd beseffen deze leden dat cameratoezicht in openbare ruimten haast niet meer is weg te denken in de moderne maatschappij. Volgens een onderzoek van het Platform voor de Informatiesamenleving zal over twee jaar ruim dertig procent van alle gemeenten in Nederland gebruik maken van cameratoezicht. Verhoging van (het gevoel van) veiligheid, voorkoming van criminaliteit alsmede opsporing daarvan vormen de voornaamste redenen om camera's te plaatsen. Het steeds verder oprukken van een zo indringende vorm van het uitoefenen van (overheids)toezicht met zo duidelijke implicaties voor de privacy vereist goede regelgeving en draagvlak onder de burgers. Uit onderzoek blijkt dat het bij de meeste burgers niet aan draagvlak ontbreekt: zij zijn bereid een gedeelte van hun privacy in te leveren in ruil voor een veiligere leefomgeving. De leden van deze fractie steunen in beginsel de voorgestelde uitbreiding van de reikwijdte en toevoeging van delictomschrijving van strafbaarstelling van heimelijk cameratoezicht, maar vinden deze op enkele punten nog onduidelijk. Deze leden hebben daarover en over enkele andere punten nog enkele vragen en opmerkingen.
Het voorstel komt volgens de leden van de D66-fractie aan de late kant. De huidige regels over strafbaarstelling van heimelijk cameragebruik zijn al geruime tijd achterhaald. Niet alleen de formulering «voor publiek toegankelijk besloten ruimten, waarin spijzen, dranken of andere waren aan particulieren worden geleverd» dateert uit begin jaren '70 van de vorige eeuw. Ook het opnemen van de delictomschrijving komt rijkelijk laat. In 1997 werd het wetsvoorstel al aangekondigd; de leden van deze fractie vragen waarom het nu – zo'n 4 jaar later – pas gereed is.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn verheugd over de voorgestelde uitbreiding van de strafbaarstelling van heimelijk cameratoezicht. Zij menen dat dit wetsvoorstel een noodzakelijk tegenwicht biedt aan het almaar uitdijende en breder geaccepteerde gebruik van cameratoezicht. De kenbaarheid van cameratoezicht is noodzakelijk om burgers nog enige keuzevrijheid te bieden bij het al dan niet accepteren van cameratoezicht, al wordt die keuzevrijheid beperkter naarmate het gebruik toeneemt. Zou het niet gewenst zijn deze uitbreiding eveneens voor te stellen waar het gaat om geluidsopnames? Ook daarvan kunnen de leden zich voorstellen dat de kenbaarheid van belang is voor de bescherming van de privacy van burgers.
Welke eisen stelt de regering aan de duidelijke wijze waarop de aanwezigheid van een technisch hulpmiddel kenbaar moet zijn gemaakt? Zijn daar criteria voor?
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van dit voorstel. Zij hebben dienaangaande enkele vragen.
Zij vragen toe te lichten hoe de handhaving van deze wijziging van het Wetboek van Strafrecht in de praktijk vorm moet krijgen. Dit voorstel is een aanmerkelijke uitbreiding van de strafbaarstelling van heimelijk cameratoezicht tot in niet voor het publiek toegankelijke plaatsen, zoals tuinen, besloten erven en andere plaatsen. Hoe ziet de regering de justitiële handhaving van dit voorstel en de publieksvoorlichting over deze wijziging? Komt er een meldplicht voor diegenen die aan cameratoezicht willen gaan doen of al doen?
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de wijzigingen die in het oorspronkelijke voorstel zijn aangebracht naar aanleiding van de gevraagde adviezen.
Kan worden toegelicht waarom aanvankelijk werd beoogd de reikwijdte van artikel 441b Sr te beperken tot «het heimelijk vastleggen van afbeeldingen»?
De leden van de D66-fractie zijn blij dat de regering de verschillende adviezen heeft opgevolgd om niet alleen het heimelijk vastleggen van afbeeldingen strafbaar te stellen, maar ook het maken van een afbeelding – ongeacht of deze op een gegevensdrager wordt vastgelegd – strafbaar te stellen. Graag zouden zij echter een nadere toelichting zien wat de regering tot dit gewijzigde inzicht heeft gebracht.
Artikel I, onderdeel B (artikel 441b Wetboek van strafrecht)
De leden van de PvdA-fractie zouden graag een grove schatting willen krijgen van het aantal camera's dat op voor publiek toegankelijke plaatsen (uitgezonderd winkels en horecagelegenheden) aanwezig is. Is verder bekend welk deel van die camera's openlijk respectievelijk heimelijk staat opgesteld?
Zij zijn ook benieuwd naar de praktische toepassing van het huidige artikel 441b Sr Hoe vaak zijn hierover processen-verbaal opgemaakt, op hoeveel verdachten hadden deze betrekking en tot hoeveel rechtszaken hebben ze geleid?
Deze leden willen weten of in de Gemeentewet geregeld gaat worden dat de burgemeester een camera kan laten verwijderen in geval in strijd wordt gehandeld met het nieuwe artikel 441b Sr? Hoe beoordeelt de regering de suggestie om een bestuurlijke bevoegdheid te creëren op basis waarvan tegen heimelijk cameragebruik direct kan worden opgetreden?
a. Voorgestelde wijzigingen van 441b W.v.Str.
De leden van PvdA-fractie vragen een verduidelijking van de redenering over het opnemen van het bestanddeel «wederrechtelijk» in de delictomschrijving. Enerzijds wordt gezegd dat er in artikel 126g/126o Wetboek van Strafrecht en artikel 2 Politiewet 1993 een voldoende wettelijke basis zit voor al dan niet stelselmatige observatie van personen door de politie, terwijl anderzijds het bestanddeel«wederrechtelijk» in de delictsomschrijving wordt opgenomen om misverstanden uit te sluiten. Waarom is de wetswijziging met betrekking tot het bestanddeel «wederrechtelijk» noodzakelijk om de rechter behulpzaam te zijn bij de beoordeling van de vraag of in een concreet geval de wederrechtelijk ontbreekt? Anders gezegd, de rechter zou de drie elementen die daarbij in civiele zaken een rol spelen nu toch ook al laten mee wegen in strafzaken?
Een van de redenen om het bestandsdeel «wederrechtelijk» op te nemen in de delictsomschrijving is de mogelijke botsing met het recht op vrije nieuwsgaring, zo merken de leden van de D66-fractie op. Dit speelt met name bij berichtgeving waarbij gebruik is gemaakt van een verborgen camera. De afweging tussen de bescherming van de persoonlijke levenssfeer versus het recht op vrije nieuwsgaring wordt terecht steeds per geval aan de rechter overgelaten. De afweging tussen met name het belang van het onderwerp van berichtgeving en de inbreuk in de persoonlijke levenssfeer is ook volgens de leden van de D66-fractie niet van tevoren vast te leggen. Wel vragen deze leden nog een nadere uiteenzetting op de vraag of in de hiervoor beschreven gevallen een rechterlijke uitspraak vóór of ná uitzending van de bewuste beelden plaatsvindt.
De leden van de GroenLinks-fractie zouden graag een nadere toelichting zien op de toevoeging van het begrip «wederrechtelijk» aan artikel 441b. Is de regering het met deze leden eens dat indien de politie de wettelijke bevoegdheid zou missen om heimelijk afbeeldingen te maken, er wel sprake is van wederrechtelijkheid? Kan dit niet tot onduidelijkheid leiden bij burgers, met name indien het niet om expliciete bevoegdheden gaat? Als het gaat om conflicterende grondrechten, dan zal altijd pas achteraf duidelijk worden of in het specifieke geval de inbreuk op de privacy gerechtvaardigd was. Daar hangt het vanaf of aan het begrip «wederrechtelijk» is voldaan of niet. Op welke wijze kunnen burgers vooraf inschatten of er sprake zal zijn van wederrechtelijkheid?
b. Toelichting op enkele bestaande bestanddelen van artikel 441b Sr
Niet op duidelijke wijze kenbaar gemaakt
De leden van de PvdA-fractie vinden het nuttig dat ook op enkele bestaande bestanddelen een toelichting wordt gegeven. Dat vergemakkelijkt de beoordeling van de wijzigingen die worden voorgesteld. Die toelichting levert nog wel een aantal vragen op.
Waarom kan worden volstaan met het plaatsen van camera's goed in het zicht? Zou het niet duidelijker zijn als er altijd een mededeling wordt geëist en dat die mededeling op een dusdanige plaats wordt aangebracht dat de burger nog de keuze heeft tussen zich wel of niet laten registreren door de camera? Zij vragen of uit de jurisprudentie duidelijk is geworden dat niet kan worden volstaan met een eenmalige mededeling in de krant dat in een bepaald gebied cameratoezicht plaatsvindt? Zo neen, waarop is deze uitleg dan gebaseerd?
Zij vinden de toelichting op de term «daartoe» niet geheel overtuigend, want er zijn inderdaad camera's die niet tot doel hebben afbeeldingen van personen te vervaardigen, maar waarmee wel personen in beeld worden gebracht, zoals fietsers en voetgangers, die niet weten dat ze via de camera worden geobserveerd Voor deze «verkeerscamera's» zou toch voor alle zekerheid en duidelijkheid moeten gelden dat de aanwezigheid wordt kenbaar gemaakt?
Artikel 441b Sr geeft aan dat niet «op duidelijke wijze» kenbaar maken van aangebrachte technische hulpmiddelen strafbaar is. Waarom blijft «op duidelijke wijze» opgenomen in het artikel, zo vragen de leden van de CDA-fractie.
De regering legt volgens de leden van de D66-fractie terecht de nadruk op het feit dat het voor de burger betrekkelijk eenvoudig moet zijn om ter plaatse na te gaan of op die plaats gebruik wordt gemaakt van camera's. Dit kan bijvoorbeeld door de camera's of een monitor goed in het zicht te plaatsen en/of een mededeling te plaatsen dat op de desbetreffende plaats gebruik wordt gemaakt van camera's. De leden van deze fractie vragen waarom het plaatsen van zo'n mededeling (bord) niet verplicht wordt, zodat geen misverstand kan bestaan over het gebruik van cameratoezicht. Het moet toch voor iedereen in een oogopslag duidelijk zijn dat er cameratoezicht is, zonder dat men hoeft te zoeken naar een camera? Zij vragen de regering wat zich tegen zo'n wettelijke verplichting verzet?
Met een daartoe aangebracht technisch hulpmiddel
De leden van de VVD-fractie vragen wat de grens is van de zinsnede «daartoe aangebracht», daarmee doelend op het aanbrengen van een camera met het oogmerk een afbeelding van een persoon te maken. De regering noemt in de memorie van toelichting het voorbeeld van de plaatsing van een webcam, gericht op een openbare plaats, niet bedoeld om personen in beeld te brengen maar om van een afstand een overzicht te geven van de desbetreffende plaats. In beginsel zijn personen door de afstand van de webcam tot de omgeving niet te herkennen. Wat indien dit wel het geval is maar de webcam niet «daartoe was aangebracht»? Wat zijn de grenzen en wie controleert dat? Valt in dit geval de webcam wel onder de strafbaarstelling van artikel 441b Sr?
De regering noemt in de memorie van toelichting twee voorbeelden van camera's die niet daartoe zijn aangebracht om met het oogmerk een afbeelding van een persoon te vervaardigen. De genoemde voorbeelden zijn duidelijk: het gaat om camera's die verkeersovertredingen of verkeerscongestie moeten signaleren. De leden van de D66-fractie vragen of er ook nog andere voorbeelden bij de regering bekend zijn van camera's die in de openbare ruimten zijn aangebracht zonder het oogmerk afbeeldingen van personen vast te leggen. Ook vragen zij de regering nader in te gaan op de vraag naar de rol die het beeldmateriaal van hiervoor genoemde camera's kan spelen als er toevalligerwijs toch strafbare feiten op te zien zijn? Mogen die beelden dan aan de politie worden doorgegeven?
Daartoe aangebrachte technische hulpmiddelen dienen volgens de regering te worden onderscheiden van camera's die rechtstreeks en openlijk met de hand worden bediend. Deze camera's kunnen volgens het voorstel niet als «aangebracht» worden aangemerkt en een toerist die op straat met een video filmt en daarbij ook mensen vastlegt die dat niet aanstonds opmerken, valt daarmee niet onder de strafbaarstelling. Het niet strafbaarstellen van het gebruik van een handcamera als in dit voorbeeld lijkt de leden van de D66-fractie correct. Echter volgens hen gaat het op voorhand niet strafbaarstellen van heimelijk toezicht door handcamera's te ver. Een camera hoeft toch niet per definitie te zijn «aangebracht» om er heimelijk en dus strafbaar toezicht mee te bedrijven, dit kan toch ook met niet «aangebrachte» camera's?
Kan de regering nader ingaan op de omschrijving «gebruik makende van een daartoe aangebracht technisch hulpmiddel», zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie. Blijkens de toelichting op artikel 441b is voor de strafbaarstelling vereist dat een apparaat zodanig in het bedrijf is aangebracht, dat het een enigszins permanente installatie veronderstelt. Komt deze uitleg nog steeds tegemoet aan de bedoeling van de regering, ook met de voorgestelde uitbreiding? Is een permanente installatie altijd nodig, nu de regering ook wil dat een eenmalige en tijdelijke beeldvorming anders dan op het netvlies onder de reikwijdte van de strafbaarstelling moet vallen? Kan de regering in dit licht nader ingaan op het criterium permanent? En bestaat ook niet het gevaar dat dit vereiste is of wordt achterhaald door de voortschrijdende techniek, waarbij een aangebracht hulpmiddel of permanente installatie helemaal niet nodig is? Klemt dit niet te meer daar de strafbaarstelling is uitgebreid tot alle voor het publiek toegankelijke plaatsen?
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de opvatting dat webcams, gericht op openbare plaatsen, over het algemeen niet bedoeld zijn om personen in beeld te brengen. Kan deze opvatting worden onderbouwd?
Webcams kunnen gebruikt worden om via internet beelden te verspreiden van voor publiek toegankelijke plaatsen, zo merken de leden van de D66-fractie op. Het betreft doorgaans overzichten en sfeerbeelden van (feestelijke) evenementen zoals bijvoorbeeld concerten. In dergelijke gevallen is de webcam niet «daartoe aangebracht» om een afbeelding van een persoon te vervaardigen, maar om van een afstand een overzicht te geven. De regering stelt voor om dit gebruik van webcams dan ook niet strafbaar te stellen. De leden van de D66-fractie vragen de regering of in dergelijke gevallen de eis gehandhaafd blijft dat op duidelijke wijze kenbaar gemaakt moet worden dat er beelden worden gemaakt? Is het feit dat deze beelden via internet meestal live worden verspreid nog van invloed op de vraag of op duidelijke wijze moet worden kenbaar gemaakt dat er beelden worden gemaakt, ondanks dat de webcams niet «daartoe zijn aangebracht»?
Volgens de memorie van toelichting kan volgens objectieve omstandigheden (positie en technische mogelijkheden van de webcam) worden bepaald of een webcam is aangebracht met het doel een afbeelding van een persoon te vervaardigen. Deze leden willen graag van de regering weten of deze objectieve omstandigheden inhouden dat bepaalde typen webcams wel en andere niet kunnen worden aangemerkt als «daartoe worden aangebracht» of is dit onderscheid niet zo eenvoudig te maken?
De leden van de SP-fractie vragen de regering in te gaan op de mogelijkheid dat een webcam weliswaar niet is aangebracht met het oogmerk een afbeelding van een persoon te vervaardigen, maar dat wel door bijvoorbeeld uitvergroting de mogelijkheid bestaat passanten herkenbaar te maken. Te denken valt dan aan een webcam die aan een balkon is bevestigd op de zesde verdieping van een flat, gericht op de openbare weg. Naar mening van deze leden is het mogelijk door de steeds hogere resolutie van gedigitaliseerde beelden deze eenvoudig uit te vergroten. Is daarmee de veronderstelling gerechtvaardigd dat ook een dergelijke toepassing kan gaan vallen onder de strafbaarstelling van artikel 441b Sr. En is dan ook niet gewenst dat in die openbare ruimte de mededeling wordt gedaan dat een particulier verderop een webcam heeft geplaatst? Hoe moet deze aankondiging gebeuren, wil het effectief zijn? Hoe ziet de regering het toezicht op een dergelijk gebruik?
Televisieprogramma's en de verborgen camera («candid camera»)
Heeft dit wetsvoorstel mogelijke gevolgen voor de praktijk van de zogeheten «reality tv-programma's» en met name voor dergelijke programma's die overwegend of volledig bedoeld zijn voor amusement en zo ja, kunnen die worden toegelicht, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.
Alvorens de leden van de VVD-fractie al dan niet instemmen met dit voorstel tot wetswijziging willen zij graag antwoord op de volgende vraag. Hoe gaat de regering om met programma's die zich op de grens van vrije nieuwsgaring en amusement bevinden, de zogenaamde infotainmentprogramma's? Zijn hiervoor criteria? Waar ligt hier de grens tussen vrije nieuwsgaring en amusement?
Televisieprogramma's met een verborgen camera zijn strafbaar, tenzij Wat betekent dit voor programma's zoals Banana Split, zo vragen de leden van de CDA-fractie.
Artikel I, onderdeel A (artikel A 139f Wetboek van Strafrecht)
a. Voorgestelde wijzigingen van artikel 139f W.v.Str.
De leden van de PvdA-fractie kunnen instemmen met de voorgestelde verruiming, waardoor dit artikel zich richt op woningen en andere niet voor publiek toegankelijke plaatsen. Zij willen weten welke jurisprudentie over het huidige artikel 139f Sr bestaat.
Artikel 139f heeft tot gevolg dat de strafbaarstelling van het maken van een afbeelding van een persoon in een woning of een niet voor het publiek toegankelijk lokaal wordt uitgebreid met niet voor het publiek toegankelijke plaatsen zoals tuinen, parken en parkeerterreinen. Geldt dit voor afbeeldingen met een camera en/of ook voor afbeeldingen met een fototoestel, zo vragen de leden van de CDA-fractie.
Beveiliging van de woonomgeving
De leden van de SP-fractie vragen of een particulier die stickers aanbrengt op zijn onroerend goed waarop wordt aangegeven dat er sprake is van cameratoezicht, ook daadwerkelijk verplicht is camera's aan te brengen. Thans komt het in de praktijk regelmatig voor dat particulieren wel deze mededeling doen, maar de camera's ontbreken. Met andere woorden: is het aanbrengen van dergelijke mededelingen alleen toegestaan als er ook cameratoezicht is?
De leden van de PvdA-fractie nemen kennis van de opvatting dat «minder ingrijpende beveiligingsmethoden de voorkeur verdienen boven het plaatsen van camera's in pashokjes». Waarom wordt toch nog de mogelijkheid van rechtmatige plaatsing opengelaten? Zou het niet beter zijn dit onder alle omstandigheden te verbieden? Zij zijn benieuwd naar de reactie van de regering.
In de memorie van toezicht wordt er volgens de leden van de D66-fractie terecht op gewezen dat er tal van andere methoden zijn ontwikkeld, waarmee een winkeleigenaar zijn kleding tegen diefstal kan beveiligen die stukken minder ingrijpend zijn dan cameratoezicht. Deze leden zien, gezien het subsidiariteitsbeginsel, dan ook niet in waarom een winkelier zou overgaan tot het plaatsen van camera's in pashokjes. Duidelijk aangeven dat er camera's zijn geplaatst is wel het minste wat een winkelier in zo'n geval behoort te doen volgens de leden van de D66-fractie. Liever zouden deze leden zien dat winkeliers een gluurcultuur voorkomen en geen camera's in pashokjes plaatsen. Het verbaast deze leden enigszins dat de regering zich inzake dit onderwerp beperkt tot een enkele opmerking over het duidelijk maken aan de klant dat er gebruik gemaakt wordt van cameratoezicht en vragen de regering een nadere beschouwing te geven.
De leden van de D66-fractie merken nog op in het voorstel nergens iets gelezen te hebben over de strafbaarheid van het bewaren van beelden uit camera's waarmee (heimelijk) toezicht wordt gehouden en vragen de regering hier een uiteenzetting over.
Beveiliging van de woonomgeving
Voor wat betreft de beveiliging van de woonomgeving vragen de leden van de PvdA-fractie of de wet voldoende waarborgt dat de mededeling over de aanwezigheid van camera's op een dusdanige plaats staat dat bezoekers nog in staat zijn te beslissen of ze zich al dan niet laten registreren.
Cameratoezicht op de werkvloer
De leden van de PvdA-fractie willen weten waarom geen nadere, dat wil zeggen, scherpere eisen worden gesteld aan het gebruik van cameratoezicht op de werkvloer.
Samenstelling: Leden: Swildens-Rozendaal (PvdA), voorzitter, Van de Camp (CDA), Biesheuvel (CDA), Scheltema-de Nie (D66), Zijlstra (PvdA), Apostolou (PvdA), Middel (PvdA), Van Heemst (PvdA), Dittrich (D66), Rabbae (GroenLinks), Van Oven (PvdA), Kamp (VVD), ondervoorzitter, Rouvoet (ChristenUnie), O. P. G. Vos (VVD), Passtoors (VVD), Van Wijmen (CDA), De Wit (SP), Ross-van Dorp (CDA), Niederer (VVD), Nicolaï (VVD), Halsema (GroenLinks), Weekers (VVD), Van der Staaij (SGP), Wijn (CDA) en Vacature (PvdA).
Plv. leden: Wagenaar (PvdA), Balkenende (CDA), C. Cörüz (CDA), Van Vliet (D66), Duijkers (PvdA), Kuijper (PvdA), Albayrak (PvdA), Barth (PvdA), Hoekema (D66), Karimi (GroenLinks), Santi (PvdA), Luchtenveld (VVD), Slob (ChristenUnie), Van den Doel (VVD), Rijpstra (VVD), Rietkerk (CDA), Marijnissen (SP), Buijs (CDA), Van Baalen (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), Vacature (GroenLinks), De Vries (VVD), Van Walsem (D66), De Pater-van der Meer (CDA) en Arib (PvdA).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-27732-4.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.