27 731
Wijziging van de Politiewet 1993 in verband met de aanpassing van de politieklachtregeling aan hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht

nr. 6
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 10 juli 2002

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 61 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het tweede lid, onderdeel a, wordt de puntkomma vervangen door: waarbij zo nodig aandacht wordt geschonken aan de in onderdeel c genoemde aspecten;.

b. Aan het derde lid wordt een volzin toegevoegd luidende: Indien een commissie over de klacht zal adviseren, deelt de korpsbeheerder dit, in afwijking van artikel 9:15, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht, zo spoedig mogelijk aan de indiener van de klacht mede.

Toelichting

Onderdeel a

De voorgestelde wijziging strekt ertoe tegemoet te komen aan de zorg die de Nationale ombudsman over het wetsvoorstel heeft geuit in een brief van 2 augustus 2001, gericht aan de voorzitter van de vaste Commissie voor Justitie van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, waarvan wij een afschrift mochten ontvangen. Die zorg ziet vooral op een mogelijk te beperkte taakopvatting van de klachtadviescommissies. Die beperkte taakopvatting zou in de hand gewerkt worden doordat het wetsvoorstel spreekt van klachten over gedragingen van ambtenaren in plaats van klachten over gedragingen van bestuursorganen. De ombudsman meent dat de formulering in het wetsvoorstel tot gevolg heeft dat het klachtrecht in de Politiewet 1993 beperkter zal zijn dan het klachtrecht in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Wet nationale ombudsman en vreest dat die formulering er niet toe uitnodigt om in het klachtonderzoek breed in de organisatie te kijken naar de omstandigheden die aan het ontstaan van de klacht hebben bijgedragen.

Wij menen de zorg van de Nationale ombudsman op eenvoudige wijze te kunnen wegnemen. Daartoe zij allereerst met grote nadruk opgemerkt dat, anders dan de Nationale ombudsman meent, het wetsvoorstel geen afwijking van de Awb behelst. Het wetsvoorstel beoogt juist het klachtrecht in de Politiewet 1993 aan te passen aan hoofdstuk 9 van de Awb en geeft slechts een praktische uitwerking en invulling van die algemene regeling. In de nota naar aanleiding van het verslag werd al opgemerkt dat aanvullende bepalingen in de Politiewet 1993 noodzakelijk zijn gelet op de wijze waarop de politie is georganiseerd en de specifieke bevoegdheidsverdeling binnen het politiebestel. De Awb gaat immers uit van een situatie waarin burger en ambtenaar met slechtséén bestuursorgaan van doen hebben. De Politiewet 1993 daarentegen maakt onderscheid tussen beheer en gezag en ook het gezag wordt nog gekenmerkt door dualisme. Binnen de politieorganisatie is zonder nadere regeling derhalve niet direct duidelijk wie het verantwoordelijke bestuursorgaan is in de zin van de Awb. Strikt genomen is steeds het bevoegde gezag, de officier van justitie of de burgemeester, verantwoordelijk voor een bepaald politieoptreden en in die betekenis het verantwoordelijke bestuursorgaan. Het is echter niet wenselijk, noch praktisch te realiseren om de officier van justitie en de burgemeester met de behandeling van klachten over gedragingen van de politie te belasten. Om een in de praktijk werkbare klachtregeling te creëren wordt in de Politiewet 1993 vastgelegd welk bestuursorgaan steeds verantwoordelijk is voor behandeling van een klacht. De beheerder draagt zorg voor de behandeling van de klacht terwijl de gezagsdragers in de gelegenheid worden gesteld over de afhandeling van de klacht te adviseren.

De bepalingen in de Politiewet 1993 strekken er derhalve slechts toe antwoord te geven op vragen als waar een klacht over gedragingen van de politie kan worden ingediend en wie zorg draagt voor behandeling van de klacht. Het feit dat wordt gesproken over gedragingen van ambtenaren van politie betekent niet dat een klacht slechts zal worden ontvangen wanneer de gedraging is terug te voeren op één met naam en toenaam aan te wijzen persoon. Met het wetsvoorstel wordt geenszins beoogd de reikwijdte van het klachtrecht en de omvang van de klachtbehandeling te beperken. Ook in het politieklachtrecht dienen de omstandigheden binnen de organisatie die hebben bijgedragen aan het ontstaan van een klacht in de behandeling daarvan betrokken te worden. Ook het politieklachtrecht is gericht op het verbeteren van het functioneren van de politie door lering te trekken uit klachten over haar optreden. Dat het niet onze bedoeling is om de gedraging van een individuele ambtenaar te isoleren van de organisatie waarin hij werkzaam is, mag ook blijken uit het voorgestelde artikel 61, tweede lid, onderdeel c, waarin is bepaald dat bij de jaarlijkse publicatie van de geregistreerde klachten en beslissingen dient te worden aangegeven in hoeverre bepaalde klachten wijzen op structurele tekortkomingen in het functioneren van de politie en, zo nodig, welke middelen de tekortkomingen kunnen opheffen.

Alhoewel wij de zorg van de Nationale ombudsman niet delen, willen wij graag de gelegenheid te baat nemen om die zorg geheel weg te nemen. Door middel van de voorgestelde aanvulling van artikel 61, tweede lid, onderdeel a, benadrukken wij dat de commissie die is belast met de behandeling van en advisering over klachten daarbij aandacht dient te besteden aan de in onderdeel c genoemde aspecten, derhalve aan de vraag in hoeverre bepaalde klachten wijzen op structurele tekortkomingen in het functioneren van de politie en met welke middelen eventuele tekortkomingen kunnen worden opgeheven.

Onderdeel b

Voor een toelichting bij dit onderdeel verwijzen wij naar dat gedeelte van de nota naar aanleiding van het verslag waarin wij antwoord geven op vragen over het inschakelen van de klachtadviescommissie (onderdeel 3, artikelsgewijze toelichting, artikel 61, onder het kopje «Nota van wijziging»).

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K. G. de Vries

Naar boven