nr. 6
NOTA VAN WIJZIGING
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 61 wordt als volgt gewijzigd:
a. In het tweede lid, onderdeel a, wordt de puntkomma vervangen door:
waarbij zo nodig aandacht wordt geschonken aan de in onderdeel c genoemde
aspecten;.
b. Aan het derde lid wordt een volzin toegevoegd luidende: Indien een
commissie over de klacht zal adviseren, deelt de korpsbeheerder dit, in afwijking
van artikel 9:15, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht, zo spoedig
mogelijk aan de indiener van de klacht mede.
Toelichting
Onderdeel a
De voorgestelde wijziging strekt ertoe tegemoet te komen aan de zorg die
de Nationale ombudsman over het wetsvoorstel heeft geuit in een brief van
2 augustus 2001, gericht aan de voorzitter van de vaste Commissie voor Justitie
van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, waarvan wij een afschrift mochten
ontvangen. Die zorg ziet vooral op een mogelijk te beperkte taakopvatting
van de klachtadviescommissies. Die beperkte taakopvatting zou in de hand gewerkt
worden doordat het wetsvoorstel spreekt van klachten over gedragingen van
ambtenaren in plaats van klachten over gedragingen van bestuursorganen. De
ombudsman meent dat de formulering in het wetsvoorstel tot gevolg heeft dat
het klachtrecht in de Politiewet 1993 beperkter zal zijn dan het klachtrecht
in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Wet nationale ombudsman en vreest
dat die formulering er niet toe uitnodigt om in het klachtonderzoek breed
in de organisatie te kijken naar de omstandigheden die aan het ontstaan van
de klacht hebben bijgedragen.
Wij menen de zorg van de Nationale ombudsman op eenvoudige wijze te kunnen
wegnemen. Daartoe zij allereerst met grote nadruk opgemerkt dat, anders dan
de Nationale ombudsman meent, het wetsvoorstel geen afwijking
van de Awb behelst. Het wetsvoorstel beoogt juist het klachtrecht in de Politiewet
1993 aan te passen aan hoofdstuk 9 van de Awb en geeft slechts een praktische
uitwerking en invulling van die algemene regeling. In de nota naar aanleiding
van het verslag werd al opgemerkt dat aanvullende bepalingen in de Politiewet
1993 noodzakelijk zijn gelet op de wijze waarop de politie is georganiseerd
en de specifieke bevoegdheidsverdeling binnen het politiebestel. De Awb gaat
immers uit van een situatie waarin burger en ambtenaar met slechtséén
bestuursorgaan van doen hebben. De Politiewet 1993 daarentegen maakt onderscheid
tussen beheer en gezag en ook het gezag wordt nog gekenmerkt door dualisme.
Binnen de politieorganisatie is zonder nadere regeling derhalve niet direct
duidelijk wie het verantwoordelijke bestuursorgaan is in de zin van de Awb.
Strikt genomen is steeds het bevoegde gezag, de officier van justitie of de
burgemeester, verantwoordelijk voor een bepaald politieoptreden en in die
betekenis het verantwoordelijke bestuursorgaan. Het is echter niet wenselijk,
noch praktisch te realiseren om de officier van justitie en de burgemeester
met de behandeling van klachten over gedragingen van de politie te belasten.
Om een in de praktijk werkbare klachtregeling te creëren wordt in de
Politiewet 1993 vastgelegd welk bestuursorgaan steeds verantwoordelijk is
voor behandeling van een klacht. De beheerder draagt zorg voor de behandeling
van de klacht terwijl de gezagsdragers in de gelegenheid worden gesteld over
de afhandeling van de klacht te adviseren.
De bepalingen in de Politiewet 1993 strekken er derhalve slechts toe antwoord
te geven op vragen als waar een klacht over gedragingen van de politie kan
worden ingediend en wie zorg draagt voor behandeling van de klacht. Het feit
dat wordt gesproken over gedragingen van ambtenaren van politie betekent niet
dat een klacht slechts zal worden ontvangen wanneer de gedraging is terug
te voeren op één met naam en toenaam aan te wijzen persoon.
Met het wetsvoorstel wordt geenszins beoogd de reikwijdte van het klachtrecht
en de omvang van de klachtbehandeling te beperken. Ook in het politieklachtrecht
dienen de omstandigheden binnen de organisatie die hebben bijgedragen aan
het ontstaan van een klacht in de behandeling daarvan betrokken te worden.
Ook het politieklachtrecht is gericht op het verbeteren van het functioneren
van de politie door lering te trekken uit klachten over haar optreden. Dat
het niet onze bedoeling is om de gedraging van een individuele ambtenaar te
isoleren van de organisatie waarin hij werkzaam is, mag ook blijken uit het
voorgestelde artikel 61, tweede lid, onderdeel c, waarin is bepaald dat bij
de jaarlijkse publicatie van de geregistreerde klachten en beslissingen dient
te worden aangegeven in hoeverre bepaalde klachten wijzen op structurele tekortkomingen
in het functioneren van de politie en, zo nodig, welke middelen de tekortkomingen
kunnen opheffen.
Alhoewel wij de zorg van de Nationale ombudsman niet delen, willen wij
graag de gelegenheid te baat nemen om die zorg geheel weg te nemen. Door middel
van de voorgestelde aanvulling van artikel 61, tweede lid, onderdeel a, benadrukken
wij dat de commissie die is belast met de behandeling van en advisering over
klachten daarbij aandacht dient te besteden aan de in onderdeel c genoemde
aspecten, derhalve aan de vraag in hoeverre bepaalde klachten wijzen op structurele
tekortkomingen in het functioneren van de politie en met welke middelen eventuele
tekortkomingen kunnen worden opgeheven.
Onderdeel b
Voor een toelichting bij dit onderdeel verwijzen wij naar dat gedeelte
van de nota naar aanleiding van het verslag waarin wij antwoord geven op vragen
over het inschakelen van de klachtadviescommissie (onderdeel 3, artikelsgewijze
toelichting, artikel 61, onder het kopje «Nota van wijziging»).
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K. G. de Vries