27 731
Wijziging van de Politiewet 1993 in verband met de aanpassing van de politieklachtregeling aan hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 28 juni 2001

De vaste commissie voor Justitie1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, brengt als volgt verslag uit van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

1. Algemeen

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel dat een aantal wijzigingen aanbrengt in de klachtenregeling van de politie. Het eindrapport «Klagen bij de politie» van januari 1998 maakte al duidelijk dat er heel wat is te verbeteren aan de wijze waarop de politiekorpsen met klachten omgaan. Een grote verscheidenheid aan klachtenregelingen is bovendien weinig geloofwaardig richting de burgers. Zij hebben er recht op dat min of meer vergelijkbare klachten op ongeveer dezelfde wijze worden behandeld en afgedaan. Deze leden vragen dan ook of periodiek zal worden nagegaan hoe klachtenregelingen van de politiekorpsen in de praktijk worden toegepast en hoe de regering bij zo'n vitale voorziening de vinger aan de pols zullen houden. Zij hechten er aan als de Kamer jaarlijks een analyse krijgt van de aard van de klachten voorzien van het oordeel van de regering. Is of wordt dat geregeld?

Deze leden hebben op de valreep kennisgenomen van de brief van 18 juni 2001 van het Nederlands Politie Instituut (NPI), het OM-politieberaad en de Raad van Hoofdcommissarissen, die onder meer ingaat op de vergroting van de werklast van de huidige klachtenadviescommissies. Op het in deze brief geschetste risico dat de dreigende vergroting van de werklast ertoe kan leiden dat de korpsen terughoudend zullen zijn bij de inschakeling van de commissie krijgen zij graag een uitvoerige reactie van de regering. Een dergelijke uitkomst zou haaks staan op het doel van het wetsvoorstel en de opvatting van deze leden.

De leden van de fractie van de VVD hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel «politieklachtregeling». Dit omdat zij belang hechten aan een goede afhandeling van klachten. Bij een professionele organisatie behoort een evenzo professionele klachtenregeling. De politie heeft veelvuldig contact met individuele personen en organisaties. De politie is een visitekaartje van de overheid. Niet valt echter te voorkomen dat naast de vele goede contacten er ook wel eens iets mis gaat. Dit is minder erg als hier lering uit wordt getrokken. Dit kan met een goede klachtenregeling.

Het voorliggende wetsvoorstel beoogt de klachtenregeling te harmoniseren. De bestaande klachtenregeling wordt aangepast aan hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht. Deze harmonisatie vergt een aanpassing van de werkwijze van de klachtadviescommissies. De regering spreekt de verwachting uit dat dit weinig tot geen extra investeringen door de korpsen zal vergen. Waarop baseert de regering die verwachting? Hoe beoordeelt de regering het standpunt van het Korpsbeheerdersberaad dat de consequenties van de gewijzigde rol van de klachtadviescommissie wel degelijk een zware wissel kunnen trekken op de interne organisatie van de politie en de commissies? In hoeverre hebben de klachtadviescommissies ook daadwerkelijk geanticipeerd op de voorliggende wijzigingen? Worden de korpsen gecompenseerd voor de eventuele lastenverzwaring die voortvloeit uit dit wetsvoorstel, zo vragen de leden van de fractie van de VVD. De leden van de fractie van de VVD-fractie hechten belang aan de voorgestelde registratieplicht. Alleen op die manier kan echt inzicht worden geboden in en lering worden getrokken uit de aangemelde klachten. De publicatie van die klachten versterkt deze werking. Kan de regering aangeven hoe tot dusverre is omgegaan met de registratie van klachten? Welk type klachten leidt gemiddeld vaker tot een gegrondverklaring? Welke lessen zijn getrokken uit de behandeling van de klachten sinds 1993?

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Wel hebben zij naar aanleiding daarvan een aantal vragen. De leden van deze fractie vragen de regering aan te geven hoeveel klachten sedert 1994 jaarlijks landelijk zijn ingediend. Hoeveel klachten werden gegrond verklaard? Wat is de aard van de klachten? Wat zijn sedert 1994 de kosten geweest van de klachtenregeling, en ten laste van welke budgetten kwamen deze kosten? Is bekend hoeveel capaciteit de politieorganisatie kwijt is geweest aan de afhandeling van klachten? Welke kosten zijn gemiddeld gemoeid met de afhandeling van één klacht?

De leden van de CDA-fractie zijn overtuigd van de noodzaak van een goede afhandeling van klachten. Anderzijds menen zij dat een klachtregeling de politie niet met een te grote bureaucratie mag opzadelen. Wat zijn de gevolgen van de voorgestelde klachtregeling voor de werklast bij de politie? Op grond waarvan verwacht de regering, anders dan de politieberaden, dat de extra inspanning die de nu voorgestelde wijze van klachtbehandeling met zich brengt, niet aanmerkelijk zal zijn (memorie van toelichting, bladzijde 3)? Wat verstaat de regering concreet onder zeer beperkte extra lasten? Waarop is de verwachting van de regering gebaseerd?

Als de voorgestelde regeling leidt tot een toename van het aantal klachten, gaat dat dan ten koste van «blauw op straat»?

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Het voorzien in een optimale regelgeving inzake klachtrecht over overheidsoptreden, dus ook dat van de politie, achten zij een belangrijke verantwoordelijkheid van de overheid. De integriteit van de overheid en het vertrouwen van de klager in de overheid kunnen immers op het spel staan. Het onderhavige wetsvoorstel voorziet in enkele technische verbeteringen van het politieklachtrecht, maar is volgens deze leden nog te weinig op de klager gericht en behoeft volgens hen nog enkele verbeteringen.

De leden van de GroenLinks-fractie zijn blij met het voorstel tot wijziging van de Politiewet, omdat daarmee de wet in overeenstemming met de Algemene wet bestuursrecht wordt gebracht. De leden hechten in het belang van de rechtszekerheid aan een transparante en eenduidige toepassing van de beginselen van het algemeen bestuursrecht. Vanuit deze optiek hebben zij wel enige vragen.

Strekken de bepalingen zich ook uit tot gedragingen van politieambtenaren ten aanzien van mensen die in een politiecel worden opgehouden? Zo ja, waar ligt de grens in competentie tussen de Commissies van Toezicht, ingesteld voor politiecellen, en onderhavige klachtenregeling?

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel. Ook de aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht met een regeling over de behandeling van klachten door bestuursorganen (25 837) hebben deze leden met het oog op de duidelijkheid en rechtszekerheid van de burger gesteund. Zij vinden het dan ook een goede zaak dat de Awb-klachtregeling ook voor de politie gaat gelden. De manier waarop met klachten wordt omgegaan is immers van belang voor de versterking van de integriteit van de politie. Ook heeft het invloed op het vertrouwen van de burger in de politie Volgens de memorie van toelichting zijn er voor de politie wel aanvullingen nodig op de klachtenregeling van de Awb. Hierover hebben deze leden enkele vragen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen de regering nader aan te geven wat de consequenties zijn van de voorgestelde nieuwe regelgeving op het terrein van de samenstelling, professionaliteit en het tijdbeslag van de commissie. Zij vragen de regering aan te geven of de angst gegrond is dat de verzwaring van de taak van de klachtencommissie in de regio's zou kunnen leiden tot een terughoudende opstelling ten aanzien van de inschakeling van de klachtencommissie.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij juichen het op zichzelf genomen toe dat de regeling omtrent klachten over de politie meer in overeenstemming zal worden gebracht met de klachtenregeling vervat in hoofdstuk 9 aan de Algemene wet bestuursrecht.

De leden van de SGP-fractie constateren aan de hand van een brief van de politieberaden d.d. 18 juni jl., waarvan de in deze eerstverantwoordelijke ministers afschrift is gezonden, dat er nog steeds een aanmerkelijk verschil van inschatting bestaat omtrent de te verwachten werklastverzwaring als gevolg van de voorgestelde gewijzigde rol van de klachtenadviescommissies. De beraden waarschuwen voor «ingrijpende consequenties» van de nieuwe regeling op dit punt, niet alleen op het terrein van de samenstelling, professionaliteit en tijdsbeslag, maar ook op budgettair terrein. Deze leden verzoeken om een nadere analyse van de beoordeling van het verschil in te verwachten consequenties.

Op bladzijde 5 van de memorie van toelichting is sprake van «de strafwaardigheid van klachten». De leden van de SGP-fractie vragen of zij mogen aannemen dat hier bedoeld is de strafwaardigheid van met klachten verband houdende feiten.

2. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 61

De leden van de fractie van de VVD constateren dat in het eerste lid van artikel 61 de zinsnede «met inachtneming van dit hoofdstuk» wordt geschrapt. Ook constateren zij dat de woorden «onderzoek» en «afdoening» vervallen. Wat is het gevolg van het vervallen van deze woorden? Moet onder «behandeling» ook het onderzoek en de afhandeling van klachten worden verstaan of is het uitdrukkelijk de bedoeling dat hierover geen nadere regels meer worden vastgesteld?

Adviescommissie (artikel 61, tweede lid, onder a, en derde lid)

De leden van de PvdA-fractie willen weten waarom er ruimte wordt geboden om voor bepaalde categorieën van klachten niet de adviescommissie in te schakelen. Hoe ver kunnen regio's daarin gaan en hoe wordt bekend gemaakt welke categorieën er buiten vallen? Kan de regering illustreren om welke categorieën het zou gaan? Zij vragen waarom voor de omschrijving «adviescommissie» is gekozen, nu de commissie nadrukkelijk ook de behandeling van de klacht zal gaan doen. Is het niet duidelijker te spreken van «klachtencommissie»? Kan hierop een reactie worden gegeven?

Deze leden hebben kennisgenomen van de opmerking dat het primair gaat om een «regierol», omdat het korps de benodigde informatie moet aanleveren. In welke mate heeft de commissie recht op ambtelijke ondersteuning? Wat zou er op tegen zijn dat de commissie, naar aanleiding van een klacht, zelf een onderzoek instelt en uitvoert?

Artikel 61 lid 2, onder a, bepaalt dat de commissie belast is met de behandeling van «in de regeling aangewezen categorieën van klachten». Hoe wordt de behandeling van klachten die niet in die categorieën vallen afgedaan, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

De regering stelt voor de taken van de klachtencommissies te veranderen van een adviescommissie in een onderzoekscommissie, zo merken de leden van de D66-fractie op. Het Korpsbeheerdersberaad, het Hoofdofficierenberaad en de Raad van Hoofdcommissarissen wijzen er in hun gezamenlijke reactie op dat onder andere de werklast en budgettaire consequenties voor de klachtenadviescommissies ernstig dreigen te worden verhoogd door de voorgestelde wijziging. De regering erkent dat de klachtenadviescommissies naast advisering omtrent de klachtafdoening, tevens verantwoordelijk worden voor het onderzoek naar de klacht. De nieuwe rol van de klachtenadviescommissie noemt ze zelfs een «regierol». Toch spreekt de regering de verwachting uit dat de extra inspanningen die de voorgestelde wijze van klachtenbehandeling met zich meebrengt voor de klachtencommissie niet aanmerkelijk zijn. In het licht van het eerder gestelde, verbaast deze verwachting de leden van de D66-fractie en zij vragen de regering deze verwachting nader te onderbouwen.

Op de door het veld verwachte consequenties op budgettair terrein wordt niet nader ingegaan. Kan de regering nog ingaan op deze verwachte budgettaire problemen?

De leden van de GroenLinks-fractie willen graag weten welke regels de regering geschikt acht om regionaal vast te stellen en welke bij uitstek landelijk vastgesteld moeten worden. Is de regering het met de leden eens dat de rechtszekerheid van burgers gebaat is bij zoveel mogelijke landelijke voorschriften en criteria? De leden achten de bepaling welke categorieën klachten zich lenen voor inschakeling van de adviescommissie, juist minder geschikt om aan de regio's over te laten. Wat is hiervan de ratio? En stelt de regering voor de bepaling daarvan nog wel landelijke criteria op? Zou de regering bijvoorbeeld niet ook criteria voor specifieke onderzoeksbevoegdheden voor de commissies willen opstellen?

De leden zijn positief over de keuze voor onafhankelijkheid van de adviescommissie. Welke criteria worden er aan de commissieleden gesteld, ten einde hun onafhankelijkheid te kunnen garanderen? Mag de klager zich bij het horen laten bijstaan door een derde, bijvoorbeeld een (rechts)hulpverlener?

Ook willen de leden graag weten waarom alleen een adviescommissie kan worden ingeschakeld bij klachten over gedragingen van ambtenaren van politie van het regionale politiekorps en niet over gedragingen van andere (politie)ambtenaren, in dienst van het KLPD, de minister van Justitie of de minister van Defensie.

Wordt bij de registratie en publicatie ook het advies van de adviescommissie opgenomen?

Met betrekking tot het voorgestelde artikel 61, tweede lid, onderdeel a, stellen de leden van de SGP-fractie de vraag of nader aangegeven kan worden welke ruimte het regionale college wordt geboden om de aldaar bedoelde onafhankelijke adviescommissie voor bepaalde categorieën van klachten niet in te schakelen. Welke categorieën klachten heeft de regering op het oog?

Registratieplicht (artikel 61, tweede lid, onder b)

De leden van de PvdA-fractie onderschrijven de noodzaak van een registratie- en publicatieplicht. Zij willen dat deze informatie ook via het internet voor het publiek beschikbaar komt. Kan en wil de regering dat regelen?

Deze leden geven trouwens de voorkeur aan een soort «integriteitsrapportage» boven allerlei op zichzelf staande, maar wel verwante registraties, bijvoorbeeld over disciplinaire maatregelen en over onderzoeken van de rijksrecherche. Visitaties (door externe deskundigen of door korpsen onderling) zouden daaraan een belangrijke bijdrage kunnen leveren. Wat is de reactie van de regering op deze suggestie?

In de voorgestelde regeling moeten alle klachten in een klachtenregistratie worden opgenomen, dus ook de mondelinge en telefonische klachten die direct naar tevredenheid worden afgehandeld. Op de vraag of dit tot veel extra werk leidt, zegt de regering moeilijk in het algemeen te kunnen antwoorden. De leden van de D66-fractie willen graag van de minister van BZK weten of deze plicht tot extra administratieve handelingen niet in strijd is met zijn streven om agenten minder achter het bureau en meer op straat te krijgen.

De jaarlijkse publicatieplicht vinden de leden van de D66-fractie een goede zaak. Zij verwachten dat hier een preventieve werking vanuit zal gaan in die zin dat politiekorpsen nog meer stil zullen staan bij de zorgvuldigheid van hun gedragingen. Een bijkomend effect van een jaarlijkse publicatie van klachten kan zijn dat de bekendheid van de politieklachtenprocedure groter wordt waardoor er minder mensen ongewild met hun klachten blijven zitten omdat zij niet weten waar ze er mee terechtkunnen.

Met betrekking tot de registratieplicht hebben de leden van de fractie van de ChristenUnie twijfel bij de noodzaak tot registratie van alle (mondelinge) klachten. Enerzijds begrijpen zij de noodzaak van het achteraf beoordelen van de kwaliteit en tijdigheid van de klachtafdoening. Het is daarnaast goed mogelijk dat een klacht mondeling tot ieders tevredenheid kan worden afgedaan. De regering geeft dit ook aan doordat aan de balie ingediende klachten die direct leiden tot een bevredigend resultaat geen registratie behoeven. Genoemde leden vragen waarom dit niet geldt voor bijvoorbeeld de telefonische afhandeling van klachten. Zij vragen waar precies de grens ligt tussen de verschillende vormen van indiening van klachten. De minister kan niet aangeven welke extra lasten er gemoeid zijn met deze regeling. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen hierover nadere gegevens.

Artikel 64

Welke eisen worden gesteld met betrekking tot de motiveringsplicht van het expliciet daarmee belaste bestuursorgaan, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie. Heeft de korpsbeheerder een extra motiveringsplicht indien hij het advies van de adviescommissie niet opvolgt?

Artikel 65

Indienen van de klacht (Artikel 65, eerste tot en met vijfde lid)

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom wordt verwacht dat het indienen van klachten bij de korpsbeheerder beter zal functioneren dan het indienen van de klachten bij de burgemeester?

Deze leden zijn (nog) niet overtuigd van de constructie die is gekozen voor klachten naar aanleiding van een grootschalig politieoptreden: die klachten worden afgedaan door de korpsbeheerder, waarbij de betrokken politieambtenaar in dienst is en dus niet door de korpsbeheerder in wiens regio het grootschalig optreden plaatsvond. Dat kan volgens deze leden betekenen dat een min of meer gelijke klacht over het optreden van drie politieagenten bij bijvoorbeeld de MKZ-crisis wordt afgedaan door drie verschillende korpsbeheerders. Waarom neemt de minister het risico dat hierover tegenstrijdige uitspraken worden gedaan en wat verzet zich tegen afdoening binnen de regio waar deze politieagenten hebben opgetreden? Hoe gaat de onderlinge afstemming tussen de betrokken korpsbeheerders praktisch plaatsvinden?

De leden van de D66-fractie onderschrijven de analyse dat het indienen van klachten bij de burgemeester in de bestaande praktijk niet naar behoren functioneert. Zij kunnen zich vinden in de voorgestelde hoofdregel dat klachten ingediend dienen te worden bij de korpsbeheerder binnen wiens regio de gedraging waarover wordt geklaagd heeft plaatsgevonden. Zij willen hier wel bij opmerken dat in een grote politieregio de fysieke afstand tot een korpsbeheerder groot kan zijn en er dus een barrière voor mensen kan zijn om te klagen.

Er bestaat bij deze leden verwarring over de afhandeling van klachten ten aanzien van gedragingen van agenten die op het betreffende moment hun functie buiten de eigen regio vervulden. Zij zouden graag meer duidelijkheid krijgen over wie er nu verantwoordelijk is voor de afhandeling van klachten over politiegedragingen bij grote gebeurtenissen zoals evenementen of crises, waar doorgaans politieagenten uit meerdere regio's worden ingezet. De Raad van State meent dat klachten moeten worden behandeld door de korpsbeheerder in wiens regio de gedragingen plaatsvonden. De minister meent dat de beheerder van het korps waarbij de ambtenaar in dienst is primair verantwoordelijk is voor de gedragingen van de politieambtenaar vanwege «de hiërarchische relatie waarin hij staat tot de politieambtenaar». De beheersverantwoordelijkheid blijft, aldus de regering, bij de beheerder van het korps, waarbij de ambtenaar is aangesteld. De leden van de D66-fractie vinden dit teveel vanuit de politiekorpsen beredeneerd en te weinig vanuit het perspectief van de klager. Zij willen de regering vragen of het belang van de klager niet voorop dient te staan en of de klager niet gebaat is bij een eenduidige – en het liefst een zo dicht mogelijk bij huis plaatsvindende – afhandeling van klachten. Wat is er, behalve het eventueel treden in rechtspositionele aspecten door een «vreemde» korpsbeheerder, op tegen om de korpsbeheerder van het ene korps verantwoordelijk te maken voor de afhandeling van klachten over gedragingen in die regio door een agent uit een ander korps?

De leden van de fractie van de ChristenUnie steunen de opmerkingen over de eenheid van klachtenbehandeling in de verschillende regio's. Wel vragen zij wat afstemming precies inhoudt, in de situatie dat de klacht gaat over een handeling in een andere regio. Op de eerste bladzijde van de memorie van toelichting wordt gesproken over het behoud van de mogelijkheid rekening te houden met regionale verschillen. Genoemde leden vragen wat het blijven bestaan van deze regionale verschillen betekent voor de rechtszekerheid van de (klagende) burger.

In verband met de memorie van toelichting op het voorgestelde artikel 65, waar gesteld wordt dat het indienen van de klachten bij de burgemeester in de bestaande praktijk niet naar behoren blijkt te functioneren, vragen de leden van de SGP-fractie welke gebreken zich op dat punt hebben geopenbaard.

Adviestaak burgemeester en hoofdofficier van justitie (artikel 65, zesde lid)

De leden van de PvdA-fractie willen weten hoe gehandeld wordt als een burger bij de Hoofdofficier van Justitie aangifte doet van een strafbaar feit gepleegd door een politieambtenaar. Wordt van die aanklacht automatisch een afschrift, ter kennisname, gestuurd aan de klachtencommissie? Als de Hoofdofficier van Justitie afziet van strafrechtelijke vervolging kan hij dan wel de aangifte aanmerken als een klacht die hij naar de commissie stuurt of moet de desbetreffende burger daartoe zelf het initiatief nemen?

Hoe lang kan de Hoofdofficier van Justitie zich overigens buigen over de vraag of sprake is van een strafwaardige klacht en heeft of krijgt de commissie de bevoegdheid om hem, na bijvoorbeeld zes weken, tot spoed te manen of in gebreke te stellen.

Artikel 66

De leden van de PvdA-fractie vragen een nadere onderbouwing van de afwijkende termijnen van 10 respectievelijk 14 weken voor het reageren op een klacht respectievelijk in het geval van het inschakelen van een klachtencommissie in plaats van 6 respectievelijk 10 weken volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Aan de ene kant is er veel voor te zeggen de termijnen van de Awb te volgen. Aan de andere kant moet de termijnstelling aansluiten op de werkbelasting die te verwachten is, want anders zal dit in de praktijk vrijwel zeker een loze bepaling opleveren. Kan in dit verband een raming worden gegeven van de hoeveelheid klachten die jaarlijks bij een «gemiddeld» korps binnenkomt?

De leden van de D66-fractie vinden in de memorie van toelichting onvoldoende argumenten terug om de behandeltermijn van klachten te verruimen naar 10 respectievelijk 14 weken. De uit het rapport «Klagen bij de politie» gebleken praktische oorzaken voor de termijnoverschrijdingen vragen volgens deze leden eerder om krachtig management en een hogere prioriteitstelling aan het afhandelen van klachten dan om het oprekken van de behandeltermijn. Ook het argument dat de termijn moet worden verlengd om de burgemeester en de Hoofdofficier van Justitie de tijd te geven advies uit te brengen, vinden deze leden niet voldoende. Zij vragen de regering nader uiteen te zetten waarom zij een termijn van 6 tot 10 weken niet realistisch vinden. Is het oprekken van een termijn die vaak niet blijkt gehaald te worden, niet een te makkelijke oplossing? Deze leden geven in overweging dat ook de politie moet investeren in maatregelen om de tijdigheid van klachtenbehandeling te verbeteren. Zij hechten aan het advies van de Raad van State op het punt van de klachtentermijn en ook aan gelijkstelling van de klachtentermijn aan de Awb.

Onder bepaalde omstandigheden hoeft een klacht (nog) niet in behandeling te worden genomen of kan een klachtonderzoek achterwege blijven. De leden van de D66-fractie is echter niet duidelijk geworden of dit ook aan de betrokkenen nader moet worden meegedeeld en vragen de regering hier nader op in te gaan.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen waarom de regering niet de termijnen hanteert zoals artikel 7:10 Awb voorschrijft voor de bepaling van een termijn waarbinnen redelijkerwijs op een kenbaar gemaakte klacht moet zijn gereageerd. Omdat het belang van korte termijnen nog eens is onderstreept bij de evaluatie van de Awb, achten de leden het niet correct dat in de uitwerking wordt afgeweken van de Awb-termijnen. De Awb hanteert hiervoor 6 weken, en bij inschakeling van een klachtencommissie 10 weken. De regering acht een ruimere termijn vooral noodzakelijk om de Hoofdofficier van Justitie en de burgemeester de kans te geven te kunnen reageren op de klacht. Zijn dit geen procedures die parallel kunnen lopen aan de rest van de behandeling? Hoe ziet de regering de volgorde en het verloop dan voor zich, uitgewerkt in termijnen?

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben moeite met de voorgestelde termijn van behandeling van een klacht binnen 10 respectievelijk 14 weken. Deze leden hebben de voorkeur om aan te sluiten bij de in artikel 9 lid 11 Awb bepaalde termijn van 6 of 10 weken. Indien een klacht direct voor advies wordt doorgezonden aan burgemeester en Hoofdofficier van Justitie hoeven voor deze adviesvraag in de ogen van genoemde leden geen langere termijnen te worden ingesteld.

De voorzitter van de commissie,

Swildens-Rozendaal

De griffier voor dit verslag,

Bregman


XNoot
1

Samenstelling: Swildens-Rozendaal (PvdA), voorzitter, Van de Camp (CDA), Biesheuvel (CDA), Scheltema-de Nie (D66), Zijlstra (PvdA), Apostolou (PvdA), Middel (PvdA), Van Heemst (PvdA), Dittrich (D66), Rabbae (GroenLinks), Van Oven (PvdA), Kamp (VVD), ondervoorzitter, Rouvoet (ChristenUnie), O.P.G. Vos (VVD), Passtoors (VVD), Van Wijmen (CDA), De Wit (SP), Ross-van Dorp (CDA), Niederer (VVD), Nicolaï (VVD), Halsema (GroenLinks), Weekers (VVD), Van der Staaij (SGP), Wijn (CDA), Vacature (PvdA).

Leden: Wagenaar (PvdA), Balkenende (CDA), C. Cörüz (CDA), Van Vliet (D66), Duijkers (PvdA), Kuijper (PvdA), Albayrak (PvdA), Barth (PvdA), Hoekema (D66), Karimi (GroenLinks), Santi (PvdA), Luchtenveld (VVD), Slob (ChristenUnie), Van den Doel (VVD), Rijpstra (VVD), Rietkerk (CDA), Marijnissen (SP), Buijs (CDA), Van Baalen (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), Vacature (GroenLinks), De Vries (VVD), Van Walsem (D66), De Pater-van der Meer (CDA), Arib (PvdA).

Naar boven