27 727
Wijziging van het Verdrag betreffende de Internationale Hydrografische Organisatie; Monaco, 25 april 1997

nr. 282
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 mei 2001

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 8 mei 2001.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 7 juni 2001.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer U hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen de op 25 april 1997 te Monaco totstandgekomen wijziging van het Verdrag betreffende de Internationale Hydrografische Organisatie (Trb. 1998, 132).1

Een toelichtende nota bij deze verdragswijziging treft U eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. van Aartsen

TOELICHTENDE NOTA

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State).

Van 14 tot 25 april 1997 werd in Monaco de vijftiende Internationale Hydrografische Conferentie gehouden. Tijdens deze Conferentie werd een voorstel aangenomen tot toevoeging van een vierde lid aan artikel XXI van het op 3 mei 1967 te Monaco totstandgekomen Verdrag betreffende de Internationale Hydrografische Organisatie (Trb. 1968, 72, laatstelijk Trb. 1998, 132).

De toevoeging houdt in dat iedere verdragswijziging die is aangenomen en nog niet in werking is getreden, bij de opening van een volgende gewone zitting van de Conferentie komt te vervallen, tenzij de Conferentie anders beslist. Dit betekent dat wijzigingen niet meer behoeven te worden aangehouden, indien blijkt dat zij niet zullen worden aanvaard door de vereiste tweederde van de Verdragsluitende Partijen en daardoor niet van kracht zullen worden.

Koninkrijkspositie

Aangezien het verdrag alleen voor Nederland geldt, wordt de goedkeuring alleen voor Nederland gevraagd.

De Minister van Defensie,

F. H. G. de Grave

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. van Aartsen


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven