27 726
Wijziging van het Wetboek van Strafvordering met het oog op de herziening van vonnissen en arresten op grond van uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens

A
OORSPRONKELIJKE TEKST VAN HET VOORSTEL VAN WET EN VAN DE MEMORIE VAN TOELICHTING ZOALS VOORGELEGD AAN DE RAAD VAN STATE EN VOOR ZOVER NADIEN GEWIJZIGD

I. VOORSTEL VAN WET

ARTIKEL I

1. Aan het slot van het gestelde onder A zijn toegevoegd de woorden «als bedoeld in artikel 41 van dat verdrag».

2. Onderdeel C is ingevoegd.

II. MEMORIE VAN TOELICHTING

1. In paragraaf 3 vervangen de beide laatste alinea's een alinea die luidde:

Mede in dat licht is ervan afgezien te bepalen, dat de Hoge Raad de tenuitvoerlegging van de straf of maatregel vooruitlopend op de beslissing op de herzieningsaanvraag kan schorsen. Bij die keuze heeft ook een rol gespeeld dat een dergelijke mogelijkheid bij andere herzieningsgronden evenmin bestaat. Invoering van een dergelijke bevoegdheid over de gehele linie zou, zeker als ook de mogelijkheid wordt gecreëerd daartoe verzoeken te doen die gemotiveerd dienen te worden afgewezen, bovendien extra werk genereren. Van belang is ook, dat de behoefte aan een dergelijke spoedvoorziening niet naar voren komt uit de ervaringen die tot dusver met Straatsburgse uitspraken zijn opgedaan. De vaststelling van een processuele fout, zoals het niet horen van een raadsman, noopt zelden tot het schorsen van de vrijheidsbeneming. In het geval zulks anders zou liggen is het dermate evident dat herziening met het oog op rechtsherstel noodzakelijk is, dat de Hoge Raad binnen korte tijd tot dat oordeel zal kunnen komen. Tenslotte kan er nog op worden gewezen dat in dergelijke evidente gevallen de vrijheidsbeneming eventueel ook door een strafonderbreking kan worden opgeschort.

2. In paragraaf 4 ontbraken de zinnen:

Dat vloeit ook uit de in het wetsvoorstel gekozen formulering voort, waarin het begrip «rechtsherstel» is gekoppeld aan dat van artikel 41 EVRM. Aan dit begrip rechtsherstel wordt bijvoorbeeld in het eerder genoemde arrest Windisch tegen Oostenrijk gerefereerd, als van de nieuwe berechting tezamen met de volledige aftrek van reeds ondergane vrijheidsstraf wordt gezegd dat zij «have brought about a situation as close to restitutio in integrum as was possible in the nature of things».

3. In paragraaf 4 is voor de laatste alinea een alinea vervallen, die luidde:

De artikelen 41 en 46 EVRM enerzijds en de voorgestelde herzieningsgrond anderzijds zijn derhalve begripsmatig aan elkaar gekoppeld: in beide vervult het begrip «rechtsherstel» een belangrijke rol. De toepassing van de voorgestelde herzieningsgrond is echter niet processueel aan het EVRM gekoppeld. Denkbaar is bijvoorbeeld, dat het EHRM aangeeft de verdragsschending door de vaststelling daarvan voldoende gecompenseerd te achten. Dat impliceert niet, dat de Hoge Raad een eventueel herzieningsverzoek per definitie dient af te wijzen. De Hoge Raad heeft daarbij een eigen beoordelingsbevoegdheid. Anderzijds impliceert de enkele omstandigheid dat de Hoge Raad een herzieningsverzoek toewijst, nog niet dat het EHRM op grond daarvan, in gevallen waarin zulks aan hem ter beoordeling wordt voorgelegd, dient aan te nemen dat de gevolgen van de verdragsschending toereikend hersteld zijn. Ook het EHRM heeft – vanzelfsprekend – een eigen beoordelingsvrijheid.

4. In de artikelsgewijze toelichting is de toelichting op het gestelde onder C toegevoegd.

Overigens zijn enkele redactionele wijzigingen van ondergeschikte aard aangebracht.

Naar boven