Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2000-2001 | 27700 nr. 85 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2000-2001 | 27700 nr. 85 |
Vastgesteld 22 juni 2001
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen1 heeft op 14 juni 2001 overleg gevoerd met minister Hermans van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en staatssecretaris Adelmund van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen over de Financiële verantwoording over het jaar 2000 en aanverwante stukken.
Van het overleg brengt de commissie bijgaand stenografisch verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
Van der Hoeven
De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
Coenen
Donderdag 14 juni 2001
13.00 uur
De voorzitter: Cornielje
Aanwezig zijn 9 leden der Kamer, te weten:
Cornielje, Lambrechts, Barth, Hamer, Van Splunter, Eurlings, Ross-van Dorp, Rabbae en Slob,
en de heer Hermans, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, en mevrouw Adelmund, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.
Aan de orde is de behandeling van:
de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen d.d. 19 april 2001 ter aanbieding van het Onderwijsverslag 2000 (OCW-01-499);
de Financiële verantwoording van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen over het jaar 2000 (VIII) (27700, nr. 17);
het rapport van de Algemene Rekenkamer bij de Financiële verantwoording van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (27700, nr. 18).
De voorzitter:
Ik open de vergadering en heet de bewindslieden, de hun begeleidende ambtenaren en de aanwezigen op de publieke tribune van harte welkom.
Eerste termijn van de zijde van de commissie
MevrouwLambrechts(D66)
Voorzitter. Ik zal de verleiding weerstaan om tijdens deze bespreking ook iets te zeggen over het recente OESO-rapport "Education at a glance 2001" waarover in de Volkskrant van vandaag een artikel staat, maar ik permitteer mij toch er één opmerking over te maken. Uit het rapport kan namelijk geconcludeerd worden dat andere landen een inhaalslag aan het maken zijn en dat ze soms sneller opereren dan wij, hetgeen ons verplicht om door te gaan in de lijn van de investeringen.
Voorzitter. Het oordeel van de Rekenkamer over de financiële verantwoording is redelijk gunstig, in ieder geval gunstiger dan vorig jaar. De financiële verantwoording wordt deugdelijk genoemd. Waar de Rekenkamer doorgaans streng en kritisch is, lijkt mij dit een positief oordeel. Het accountantsrapport meldt dat er geen sprake is van noemenswaardige tekortkomingen. Wel is er een kritische kanttekening van de zijde van de Rekenkamer, in de zin dat de minister zich hier en daar onvoldoende inspant om alternatieve informatie te geven op die onderdelen waar de informatie niet echt voorhanden zou zijn. Ik moet eerlijk zeggen dat ik dat nog een positieve interpretatie vind op onderdelen waarvan ik het vermoeden heb dat de informatie er wel was. Een goed voorbeeld is de materiële bekostiging. Kostendekkendheid is een doelstelling die wij natuurlijk al jaren met elkaar hebben afgesproken: sober edoch doelmatig. Bij het verschijnen van de financiële verantwoording was er wel degelijk informatie voorhanden die aangaf dat er geen sprake was van die kostendekkendheid. Er is voor gekozen om dat niet weer te geven. Ik moet zeggen dat ik het politiek begrijpelijk vind om het probleem eerst op te lossen om het vervolgens te verwoorden. Tegelijkertijd meen ik dat de spelregels van VBTB alleen kunnen werken als op momenten dat de informatie er is en gegeven kan worden, die ook daadwerkelijk gegeven wordt.
Wat betreft de schooluitval heeft de Rekenkamer de vinger op de zere plek gelegd, door te stellen dat onze doelstellingen niet dezelfde zijn als hetgeen wij meten. Ik refereer onder meer aan de doelstelling dat in 2010 het aantal jongeren zonder startkwalificatie moet zijn gehalveerd. Wat wij meten is schooluitval en hoeveel mensen opnieuw in een traject komen. Gerelateerd aan het VBTB-traject is het tevens van belang om die doelstelling te proberen in beeld te brengen.
Met betrekking tot het lerarentekort hebben wij eerder gevraagd om vraag en aanbod in samenhang in beeld te brengen. Kennelijk is dat moeilijk, want wij hebben dit het vorig jaar ook gevraagd. Er wordt verwezen naar de arbeidsmarktbarometer waar veel in staat, maar ik zou wederom willen verzoeken om meer inzicht in dat type informatie en de inzet van financiële middelen. Verder is voorgesteld om de tekorten en het aanbod niet meer in aantallen personen docenten maar in fte's aan te geven. Ik wil die gegevens graag in fte's hebben als aanvulling, maar ik wil de gegevens ook gemeten naar aantallen docenten. Punt is namelijk dat docenten niet allemaal fulltime werken. De inspectie schrijft in het onderwijsverslag dat het lerarentekort de grootste bedreiging is voor de kwaliteit van het onderwijs. Die uitspraak loopt in feite als een rode draad door genoemd verslag heen. Ik lees dat er in de afgelopen jaren een langzame maar gestage inhaalslag is gemaakt als het gaat om onderwijsachterstanden van allochtone kinderen, maar dat dit nu stagneert. Dit heeft kennelijk mede een relatie met het lerarentekort. Ik hoor hierop dan ook graag een reactie van de staatssecretaris. De inspectie doet de aanbeveling dat wanneer de lestijden en het volwaardige lesprogramma niet meer gewaarborgd kunnen worden, absolute prioriteit wordt gegeven aan Nederlands en rekenen/wiskunde. Mijn vraag aan beide bewindslieden is of zij bereid zijn deze aanbeveling over te nemen en zij echt willen zoeken naar garanties en middelen om in elk geval dat taalonderwijs en het rekenen op 100% van het niveau te geven. Ik heb namelijk gelezen dat dit laatste her en der op dit moment niet gebeurt en dat er een soort kaasschaaf wordt gehanteerd, waarbij alle vakken wat inleveren.
Het is heel fijn kennis te mogen nemen van de constatering dat het overgrote deel van de scholen het goed doet. Desalniettemin is er nog steeds sprake van een percentage van 5 dat het minder goed doet, zijnde 400 scholen. Ik weet niet zeker of voor al die 400 scholen geldt, dat zij vallen binnen het extra instrumentarium in het kader van het onderwijskansenplan. Mijn vraag is derhalve of ze er inderdaad allemaal onder vallen en wat de scholen die heel zwak functioneren maar die niet vallen onder dat instrumentarium, nog geboden kan worden.
De staat van voorbereiding van het vmbo, zoals verwoord op de pagina's 131 en 132, is schokkend te noemen. Leraren en scholen zijn onvoldoende voorbereid op de nieuwe programma's. Er wordt in het uitvoerend werk geen prioriteit gegeven aan de implementatie van het vmbo, in elk geval niet de hoogste prioriteit. Het perspectief op een voorspoedige invoering raakt verduisterd door het lerarentekort. Het is niet duidelijk of leermiddelen op tijd beschikbaar zullen zijn en wat betreft de gemengde leerweg in het praktijkonderwijs wordt zelfs de vraag gesteld of op dit moment wel leermiddelen in ontwikkeling zijn. Verder wordt in het onderwijsjaarverslag de vraag opgeworpen of de kansen van zwakke kinderen wel toenemen door dit nieuwe programma. Tenzij er het afgelopen jaar een wonder is gebeurd, is er eigenlijk maar één conclusie mogelijk, namelijk dat scholen er absoluut niet klaar voor zijn en dat het eigenlijk onverantwoord is om door te gaan, hoewel het tegelijkertijd volslagen onverantwoord is om niet door te gaan. Mijn vraag aan de bewindslieden is dan ook of dit een juist beeld is wat de inspectie geeft van de staat van voorbereiding van het vmbo. Zo dat het geval is, wat stellen zij zich voor om uit deze wurggreep te komen?
Vorig jaar hebben wij aan de hand van het onderwijsverslag als voornaamste probleem bij het mbo kunnen identificeren dat het aantal contracturen niet toenam en dat het met de examens niet goed gesteld was. Het doet mij deugd om op basis van het nu voorliggende onderwijsverslag te kunnen constateren dat in elk geval de kwestie van de examens serieus wordt genomen en dat er vertrouwen kan zijn dat binnen een aantal jaren weer sprake is van examens met het beoogde effect. Wat mij wel verdriet, is dat het aantal contracturen niet waarneembaar stijgt. Is de minister bereid om zowel voor de tweede fase als voor het mbo een modelprogramma te maken? Als er dan problemen zijn, zien wij dat vanzelf met zo'n modelprogramma.
De interne kwaliteitszorg is op alle scholen nog een probleem, maar met voorrang op het mbo. Als ik de inspectie goed begrepen heb, zegt zij dat een rol speelt het feit dat er voor het mbo eigenlijk geen goede prestatie-indicatoren zijn. Het ontbreken daarvan maakt het natuurlijk erg moeilijk om te controleren of de afgesproken prestaties ook gehaald worden. Deelt de minister dit inzicht en wat gaat hij daaraan doen?
Over de precieze toerusting van de inspectie zou ik graag meer helderheid verkrijgen. De inspectie moet de gelegenheid hebben in haar toerusting op de gewenste manier te werken. Tegelijkertijd willen wij "oude" taken zoals het bezoeken van scholen, overeind houden. Mijn vraag is dan ook of de financiering en de toerusting van de inspectie gewaarborgd zijn.
Wat betreft het hoger onderwijs wordt als knelpunt genoemd de zogenaamde kleine kwaliteit. Dat klinkt kleiner dan het is, want het heeft mijns inziens alles te maken met de wijze waarop studenten kunnen studeren, doordat alles goed geregeld is. Is het niet een goed idee om de inspectie te vragen om de komende jaren het beeld hiervan helder te houden door het als thema in de komende jaarverslagen aan te merken?
MevrouwBarth(PvdA)
Voorzitter. Zowel de rekening als de andere stukken die beide bewindslieden naar ons gestuurd hebben, bieden ook dit jaar weer een mer à boire van feiten en wetenswaardigheden over het onderwijs die zeer inspireren tot betogen over tal van punten. De tijd om op al die punten in te gaan ontbreekt ons echter, maar gelukkig zijn een aantal thema's de afgelopen weken al zeer indringend aan de orde gekomen in deze Kamer. In de komende weken zal het voortgezet onderwijs hier ook nog uitgebreid aan de orde komen. Ik zal mijn inbreng derhalve beperken tot het thema kwaliteit, waarbij ik onder andere zal ingaan op een aantal signalen die de inspectie daarover afgegeven heeft.
De eerste samenhang met kwaliteit betreft de vraag in hoeverre de bekostiging van scholen in het primair en voortgezet onderwis toereikend is. Op initiatief van onze fractie is daarom onder andere de materiële bekostiging dit jaar aangewezen als speciaal aandachtspunt voor de Onderwijscommissie in het kader van de commissie-Van Zijl. De rapporten van TNO maar ook de jaarrekening laten wat dit betreft eigenlijk maar één conclusie overeind staan, namelijk dat de materiële bekostiging op dit moment niet toereikend is. De bekostiging is zodanig sober dat die niet meer doelmatig is binnen de scholen. Deze week hebben wij daarover een brief gekregen van de staatssecretaris. Ik neem aan dat wij ook die nog voor de zomer zullen bespreken. Wat mijn fractie betreft wordt daarin in elk geval een heel goede eerste stap gezet in de richting van het oplossen van de problemen in het primair onderwijs. Maar ook in het voortgezet onderwijs is er volgens de jaarrekening een tekort ontstaan op deze post van rond de 80 mln gulden per jaar. Mijn fractie hoort hierop graag de reactie van de bewindslieden. Overigens complimenten voor het feit dat het hun gelukt is om ondanks de lumpsumfinanciering in het voortgezet onderwijs, dit probleem boven water te krijgen. Dat geldt met name voor het verzamelen van de informatie en voor de vaststelling die in de jaarrekening wordt gedaan, dat een aantal scholen in het voortgezet onderwijs op de rand van het faillissement bungelt. Het is heel goed dat dit soort gegevens helder wordt, maar mijn fractie hoort wel graag wat de bewindslieden hieraan gaan doen. Verder zouden wij graag aangegeven willen zien wat de samenhang is tussen dit verschijnsel en het feit dat 5% van de scholen in het primair en voortgezet onderwis echt onder de maat is als het gaat om leveren van kwaliteit. Ik kan mij voorstellen dat beide zaken met elkaar te maken hebben, al moet je ook een goede analyse toepassen op waar het begint. Gaat het slecht met de school omdat de kwaliteit niet in orde is of is de kwaliteit niet in orde omdat het slecht gaat met de school? Mijn fractie heeft meermalen aangegeven er weinig voor te voelen dit soort problematiek te laten eindigen in koude sanering zodat de school de deuren moet sluiten, waarmee uiteindelijk niemand wat mee opschiet. Daarom hebben wij eerder al gepleit voor het introduceren van een soort artikel-12-status in het onderwijs, vergelijkbaar met de Financiële-Verhoudingswet. Ook dat is een onderwerp waarop wij in het kader van de bespreking van de toezichtswet die kort geleden aan de Kamer is gestuurd, binnenkort zullen terugkomen. Mijn fractie hecht er in ieder geval zeer aan dat er een instrumentarium komt voor de overheid om in te grijpen op scholen, hetzij door middel van het onder curatele stellen hetzij door boetebepalingen als scholen echt over de schreef gaan met het al dan niet toepassen van regelgeving. In elk geval moet er iets zijn tussen helemaal niets doen of de scholen sluiten. Uit onderzoek dat het ministerie zelf heeft laten uitvoeren, blijkt dat ouders in Nederland er toch wel zeer aan hechten dat ze erop kunnen vertrouwen dat het met die kwaliteit goed zit. Ouders hebben veel minder vertrouwen in autonome scholen; zij willen vooral heel graag dat de overheid ervoor zorgt dat het in de scholen goed gaat, zodat zij zich kunnen richten op andere thema's.
Dan de 5% scholen in het primair en voortgezet onderwis waarmee het echt helemaal niet goed gaat. Het onderwijsverslag toont duidelijk aan waar de kwaliteit niet goed is, hetzij via een koppeling van resultaten die achterblijven, hetzij op basis van de constatering van een tekortschietend pedagogisch-didactisch klimaat. Mijn fractie zou heel graag willen dat er meer onderzoek werd gedaan naar de oorzaken van de problemen. Hoewel de inspectie vaststelt dat scholen met veel allochtone achterstandsleerlingen kennelijk extra kwetsbaar zijn, staat in het verslag ook helder te lezen dat dit niet dé oorzaak is van achterblijvende kwaliteit, al was het maar omdat er ook volledig zwarte of witte scholen zijn met veel achterstandsleerlingen die prima kwaliteit weten te leveren. In het onderwijsverslag wordt tevens aangegeven dat het niet aan de schaal, de denominatie en de ligging ligt. Daarom zou mijn fractie willen bepleiten dat de staatssecretaris extra onderzoek uitzet naar de oorzaken. Er bestaat een heel beroemd onderzoek over effectieve scholen, dat tien succesfactoren van een goede school aangeeft. Dat onderzoek is inmiddels evenwel meer dan 10 jaar oud. Misschien is het goed alle gegevens naast elkaar te leggen. Zijn de factoren van de effectieve school nog steeds van toepassing en geldt dat wanneer die factoren op een school afwezig zijn, deze daardoor onder de streep terechtkomt die de inspectie getrokken heeft?
Een andere factor van kwaliteit is het aantal uren onderwijs. Het is terecht dat de inspectie daarvoor elk jaar aandacht vraagt. Het is voor mijn fractie dan ook een punt van zorg dat blijkt dat de urennorm in het studiehuis niet overal gehaald wordt. De inspectie stelt in het verslag dat de norm van 40 weken per jaar onhaalbaar is, maar licht verder niet toe waarom dat zo zou zijn. Wij zouden er dan ook heel graag een nadere toelichting op krijgen.
Het lerarentekort blijft voor ons allemaal het grootste punt van zorg. Ook op dit punt geeft de inspectie een indringend beeld, in de zin dat het lerarentekort zich langzaam maar zeker een weg vreet naar het primaire proces in de scholen en dat scholen er steeds minder in slagen om het primaire proces af te schermen van de gevolgen van het lerarentekort. Helaas blijkt dat de kwetsbaarste leerlingen, de achterstandsleerlingen in het vmbo, het hardst slachtoffer zijn van het lerarentekort. Mijn fractie pleit er wederom voor dat het kabinet probeert nog deze periode een doorbraak te bereiken als het gaat om de arbeidsvoorwaarden in het onderwijs. Het is van belang dat op een goede en moderne manier te regelen, zodat scholen in de gelegenheid zijn om maatwerk te regelen. Overigens is het naar het oordeel van mijn fractie mogelijk om in de huidige situatie op een wat kortere termijn reeds een aantal verbeteringen aan te brengen. Wij zijn daarom nogal geschrokken van een artikel in het Parool van vorige week over de problemen met de zij-instroom in Amsterdam. Daar loopt een project en het blijkt dat men er daar nauwelijks in slaagt om mensen te plaatsen. Het Parool geeft als reden dat de scholen geen zij-instromers willen. Welnu, als dat zo is, komen wij wel in een heel nijpende situatie terecht, want het is tenslotte een van de weinige bronnen die ons nog openstaan om tot verruiming van het aantal leraren te komen. Het inspectierapport laat overigens wel heel pregnant zien hoe belangrijk goed management in de scholen is. Wij hebben er al eens eerder voor gepleit om het mogelijk te maken dat mensen zonder onderwijsbevoegdheid leiding geven aan een school. Doe dat zo snel mogelijk, kom met die ruimte. Nu zien wij dat de directeur les gaat leven en dat op heel veel basisscholen überhaupt geen sprake meer is van voldoende management. Wij zijn bang dat hierdoor de spiraal naar beneden als het gaat om de kwaliteit al te gemakkelijk wordt ingezet. Het punt van het management is de afgelopen anderhalf jaar wat op de achtergrond geraakt, maar ik vraag de minister of hij bereid is om daarop vandaag in te gaan.
MevrouwHamer(PvdA)
Voorzitter. Voordat ik inga op de bve-sector en het hbo, zou ik twee opmerkingen willen maken over de thema's die wij hebben aangewezen. Het is goed te constateren dat hetgeen wij in het recente debat over de onderwijskansen gewisseld hebben, nog eens bevestigd wordt door het verslag van de onderwijsinspectie. Mijn vraag is dan ook op welke termijn wij de aanpassing van het landelijk beleid nader kunnen verwachten en of de aanbevelingen van de inspectie over met name de scholen die de inhaalrace niet weten te realiseren, daarin zullen worden opgenomen. Dat betreft enerzijds de zwarte scholen en anderzijds de situatie van autochtone achterstandsleerlingen.
Het tweede thema betreft de schoolverlaters. Wij hebben steeds een koppeling bepleit tussen de bereikte resultaten en de ingezette middelen. De voortgangsrapportages waarnaar de minister verwijst, geven daar niet echt een antwoord op. Ik zou er dus graag wat meer over horen. Ik begrijp op zichzelf wel dat de minister eerst wil wachten op de invoering van het onderwijsnummer, maar tegelijkertijd zijn wij heel ongeduldig om te weten hoe de ontwikkeling in de ambitie die de minister zelf heeft geformuleerd, vorm krijgt.
In het onderwijsverslag wordt duidelijk dat met betrekking tot schooluitval de schoolcultuur een heel belangrijke factor is. Dat heeft mijn fractie eigenlijk ook steeds verondersteld. Ik zou graag willen vernemen welke actie de bewindslieden op dit punt overwegen.
Als het gaat om het onderwijsverslag in relatie tot de bve-sector zijn wij enigszins in verwarring. Wij hebben uitgebreid in de krant kunnen lezen dat de conclusie is dat het niet goed gaat met de scholen in genoemde sector. Wij hebben een gesprek gehad met de onderwijsinspectie waarna wij weer wat gerustgesteld waren. Daarna ben ik het onderwijsverslag nog een keer goed gaan lezen, waardoor ik eigenlijk weer een stuk ongeruster ben geworden. Als je kijkt naar de kwaliteit van de examinering, een van de thema's die wij hadden vastgesteld voor deze financiële verantwoording, dan vind ik daarover in de reactie van de minister weinig terug. Ik vind het erg zorgwekkend om in het onderwijsverslag te lezen dat er heel weinig betrokkenheid is van het management bij de organisatie van die examinering. De inspectie doet daarvoor concrete voorstellen, zoals het verplichten tot registreren en melden van examenuitslagen. Ik ben benieuwd van de minister te vernemen of hij die voorstellen gaat overnemen en of hij de mening van de inspectie deelt om tot een sterkere regie van de overheid te komen.
Verder valt mij in de financiële verantwoording op dat er aangaande de bve-sector heel veel middelen die in 2000 besteed zouden worden, doorgeschoven zijn naar 2001, met als achterliggende reden dat er veelal sprake is van verkokering tussen ministeries waar het gaat om subsidies. Was dat echter niet te voorkomen en wat gaat er gebeuren om dit tegen te gaan? Destijds bij de onderwijsbegroting is er juist een debat over geweest dat de bve gekort zou worden in 2000. Er is toen ook uitgebreid gesproken over de leerlingaantallen. De minister heeft een motie daarover uitgevoerd die wij toen hebben ingediend. Nu blijkt achteraf, althans als ik het goed lees, dat de aantallen gegroeid zijn. Hoe verklaart de minister dat?
Uit het eerdergenoemde OESO-rapport komt naar voren dat het met het hoger onderwijs in Nederland het minst goed gaat waar het de investeringen betreft, hetgeen toch zeer zorgelijk is te noemen. Bij de bespreking van de begroting 2000 en de financiële verantwoording 1999 hebben wij gevraagd om een onderzoek naar het bedrag per student. Er was toen veel instroom en een tekort aan budget. Ik heb nu mogen lezen dat er minder meer studenten in het hbo worden verwacht. Nu wordt er gekort op het hoger onderwijs, maar toen wij bijplusten deden wij dat niet op basis van een bedrag per student. Ik vind het dan ook wat voorbarig dat er nu al gekort wordt, terwijl de resultaten van dat onderzoek nog niet bekend zijn, en er vooraf wordt afgegaan op voorspellingen. Hoe staat het inmiddels met dat onderzoek en is er al iets bekend over het bedrag per student, zowel voor hbo als wo? Is het ook in de ogen van de minister niet heel erg belangrijk dat het gehele onderwijssysteem van mbo en vo beter wordt afgestemd op de doorstroom naar het hoger onderwijs.
De heerVan Splunter(VVD)
Voorzitter. Een week geleden heeft de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen met de inspectie gesproken. De inspectie heeft daarbij aangegeven dat wij die middag vooral over knelpunten en problemen zouden spreken maar dat de kwaliteit van het onderwijs in 2000 in het overgrote deel van de scholen positief is te noemen; de staat van het onderwijs is sterk. Ik denk dat de inspectie hiermee beide bewindslieden een groot compliment heeft gemaakt. Naast de constatering dat het goed gaat, heeft de inspecteur wel gezegd dat het wat betreft de verspreiding van kennis op dit terrein wel iets beter zou kunnen. Het zou goed zijn om met de goede opgedane ervaringen iets meer te doen. Er zou ook wel wat meer structuur in aangebracht kunnen worden. Ik hoor graag de reactie van de bewindspersonen hierop.
Vervolgens kom ik te spreken over de onderwijstijd in de tweede fase havo/vwo. Bij de inventarisatie van de implementatie van de 1000 uur programmatijd in de tweede fase van het voortgezet onderwijs, constateert de inspectie dat het voorgeschreven aantal uren niet wordt gerealiseerd. Ongeveer 20% van de scholen voldoet aan de wettelijke verplichtingen binnen de tweede fase havo/vwo om in schooltijd een onderwijsprogramma te verzorgen dat voor elke leerling ten minste 1000 klokuren omvat. Om een programma te realiseren van 1000 uren per leerjaar moeten de scholen elke week een programma verzorgen van gemiddeld 25 uren. Scholen kennen echter in de loop van het schooljaar lesuitval als gevolg van organisatorische maatregelen. Bovendien kent de inzet van leraren begrenzingen die voortkomen uit bekostiging en CAO-bepalingen. Ook is het lerarentekort vaak oorzaak van uitval van uren. Mijn concrete vraag is wat de bewindslieden hieraan gaan doen. Ik wil hier expliciet bij stilstaan omdat de VVD-fractie niet wil dat wij hierbij met een glijdende schaal te maken krijgen.
Dan wil ik nog iets zeggen over de verantwoordelijkheidsverdeling. In het rapport van de Rekenkamer staat dat vraagtekens kunnen worden gezet bij de rechtmatigheid van de besteding van GOA- en OALT-gelden. De Rekenkamer beveelt dan ook aan voor de specifieke uitkeringen een toezichtsbeleid te ontwikkelen waarin onder meer eisen voor verantwoordings- en controle-informatie alsmede een sanctiebeleid worden uitgewerkt. De Rekenkamer meent dat de minister moet weten waaraan gemeenten deze middelen willen besteden, wil hij een beredeneerde beslissing kunnen nemen over al dan niet terugvorderen. In een wat breder kader wil ik daarom aan de minister vragen hoe hij aankijkt tegen de verantwoordelijkheidsverdeling bij gedecentraliseerd beleid. In hoeverre kan hij aangesproken worden op zaken die nu bij de gemeenten zijn komen te liggen? Ik denk bijvoorbeeld aan de onderwijshuisvesting. Wij spreken de bewindslieden aan op de slechte staat van de gebouwen, maar in feite is dit na de decentralisatie onder de verantwoordelijkheid van de gemeenten komen te vallen. Kan de minister daarom duidelijk maken hoe de verantwoordelijkheidsverdeling tussen het ministerie, de gemeenten en de scholen ten aanzien van specifieke uitkeringen is geregeld? Hoe zit het in dit kader met de verantwoordelijkheidsverdeling inzake de algemene uitkering?
De heerRabbae(GroenLinks)
Als deze competentieverdeling tussen het Rijk en de gemeenten zou kunnen impliceren dat de middelen die naar de gemeenten gaan geoormerkt moeten worden, zou de VVD dat dan willen steunen?
De heerVan Splunter(VVD)
Ik denk dat wij dat straks moeten gaan bekijken. Ik neem aan dat het u ook bekend is dat er over de decentralisatie huisvesting een motie ligt aan de hand waarvan in het najaar gekeken zal worden naar de staat van de gebouwen. Er komt dan een plan van aanpak om na te gaan hoe het er daadwerkelijk mee staat. Dan kunnen wij er een oordeel over vellen.
De heerRabbae(GroenLinks)
Ik heb het niet over de staat van de gebouwen. Ik heb de vraag gesteld of de VVD voorstander is van het oormerken van de bedoelde middelen.
De heerVan Splunter(VVD)
Decentralisatie is decentralisatie. Als je iets decentraliseert moet je daarvan ook de consequenties overzien.
De heerRabbae(GroenLinks)
De consequentie kan zijn dat je eigenlijk geen zicht krijgt op de besteding van de middelen.
De heerVan Splunter(VVD)
Dat moeten wij dus nog bekijken. U loopt nu vooruit op zaken waarop wij nu nog geen zicht hebben.
De voorzitter: Lambrechts
De heerCornielje(VVD)
Voorzitter. Mijn bijdrage wil ik voornamelijk richten op vmbo, mbo en hbo. Na de presentatie van het onderwijsverslag leek het wel alsof het mbo op de rand van de afgrond stond. Dat beeld wordt gelukkig niet bevestigd in het onderwijsverslag. Ook in het gesprek met de inspectie is het beeld aanmerkelijk positiever geschilderd. Wat mij evenwel de grootste zorgen baart, is het vmbo in ontwikkeling. De bevindingen van de inspectie op dat punt zijn zeer zorgwekkend. Ik citeer: "Uitvoerend werk met het oog op implementatie is maar in beperkte mate ter hand genomen." Verder stelt de inspectie dat de leraren onvoldoende zijn voorbereid, dat de examenprogramma's nog niet gereed zijn en dat er geen lesmateriaal ontwikkeld is. Dat betekent dat er aan de echte invoering die in augustus moet plaatsvinden, grote risico's verbonden zijn. De staatssecretaris heeft inmiddels de nota "Naar een versterkt vmbo" uitgebracht. Is zij van oordeel dat zij voldoende signalen krijgt uit het veld dat de invoering wel op de geplande datum kan beginnen? Vorig jaar hebben wij er ook over gesproken en bij die gelegenheid heb ik gevraagd of er in dezen niet sprake is van een stilte voor de storm. Wij kregen geen enkel signaal uit het veld dat het goed was maar ook niet dat het niet goed was. Eigenlijk is wat de inspectie aangeeft het eerste signaal dat de situatie zorgwekkend is.
De inspectie geeft verder aan dat een termijn is voorzien van zeven jaar voor de ontwikkeling van een stelsel van kwaliteitszorg gericht op zelfcorrigerend vermogen. Daarvan zijn inmiddels vijf jaar verstreken en het is nog niet goed. De inspectie betwijfelt ook of de instellingen op eigen kracht een systeem ten behoeve van kwaliteitszorg tot ontwikkeling kunnen brengen en zij bepleit een duidelijker regie van de overheid. Nu zit ik wel met het woordje regie want dat kan weer van alles betekenen. Het kan betekenen coördineren, stimuleren of bepalen. Met het oog op autonomievergroting en deregulering zou de VVD-fractie de minister niet willen oproepen om nu in te grijpen, maar wel om het signaal van de inspectie serieus te nemen dat de instellingen er op eigen kracht niet helemaal uit kunnen komen. Wij vragen hem dan ook wat hij met die aanbeveling doet, omdat over twee jaar de kwaliteitszorg op poten moet staan. Als je kijkt naar de kwaliteitskenmerken die de inspectie heeft nagelopen, dan scoren ROC's, vakinstellingen en exameninstellingen overwegend positief op alle kwaliteitskenmerken met uitzondering van maatwerk en flexibiliteit. Daarbij scoort men slechts in 56% van de gevallen positief. Dan gaat het met name om de aansluiting met het vmbo. Wij vinden dat dit percentage in ieder geval omhoog moet. Ik doe straks een voorstel om in een komend verslag van de inspectie daaraan aandacht te besteden.
Verder stelt de inspectie vast dat de educatie en de beroepsopleidingen in het vmbo nog steeds relatief los van elkaar staan, terwijl het zo goed zou zijn als inburgering en NT2 direct geïntegreerd aangeboden worden met de beroepsopleiding. Wij vragen ons dan ook af wat de belemmerende factoren zijn. Waarom gebeurt dat nu niet? Ligt het aan de bekostiging en zo ja, zou dat dan niet veranderd moeten worden, zodat je mensen, wanneer ze hier inburgeren, snel deel kunt laten nemen aan een beroepsopleiding?
In het onderwijsverslag wordt summier aandacht besteed aan de aansluiting voortgezet onderwijs hbo, terwijl de vernieuwingen die gaande zijn in de tweede fase van het voortgezet onderwijs juist bedoeld zijn om die aansluiting te verbeteren. Naar onze opvatting zou je dan dus in het onderwijsverslag verwachten dat daarin een beeld van wordt geschetst. De aansluiting mbo hbo is helemaal geen onderwerp van aandacht in het onderwijsverslag. Bij de begrotingsbehandeling en de koers bve heb ik erop gewezen dat de projecten geïntegreerde leerwegen mbo hbo geïntensiveerd zouden moeten worden. Daarnaast menen wij dat de inspectie zou moeten nagaan wat de kwaliteit van de nieuwe projecten geïntegreerd mbo hbo zou moeten inhouden. Dat brengt mij op een voorstel dat ik bij dezen zou willen doen in de richting van de onderwijsinspectie. De VVD-fractie zou het goed vinden wanneer, zoals dat in het verleden is gebeurd rond het thema tijd, een onderwijsverslag ingericht werd rond het thema aansluiting. Dan heb ik het over onderwijsinhoudelijke aansluiting en over aansluiting binnen sectoren, zoals volwasseneneducatie en mbo, en tussen sectoren, zoals vmbo en mbo en mbo en hbo. Bij externe aansluiting zou je kunnen denken aan thema's zoals de aansluiting op de onderwijsarbeidsmarkt, de aansluiting op de technologische ontwikkeling in verband met de kenniseconomie en de aansluiting op de elders verworven competenties en de internationale mobiliteit. Als je op zo'n manier het onderwijsverslag zou inrichten, zal veel extra informatie bekend worden. Daar wij nu streven naar maatwerk en variëteit, levert dat natuurlijk voortdurend aansluitingsproblemen op. Ik verneem graag de reactie van de minister op dit voorstel.
MevrouwHamer(PvdA)
Het thema waarmee de heer Cornielje nu komt, lijkt heel nieuw, maar in het verleden is het volgens mij wel degelijk al aan de orde geweest. Toen heette het efficiënte leerwegen. De inspectie en het ministerie hebben er toen ook uitgebreid aandacht aan besteed, waarbij de aansluiting vooral gericht was op het verkorten van die leerwegen en uiteindelijk op bezuinigingen. Ik zou eigenlijk willen weten met welk doel de heer Cornielje dit voorstel doet.
De heerCornielje(VVD)
Ik zie het veel breder. Ik heb het onder andere gehad over de interne en de externe aansluiting. Dat betreft in feite allemaal nieuwe thema's. Nu wij bezig zijn om variëteit en maatwerk te leveren in de opleidingen, wordt het vraagstuk van de aansluiting natuurlijk steeds groter. Het individualiseren van leerwegen kan tot problemen leiden in vervolgtrajecten.
MevrouwHamer(PvdA)
Dat lijken mij geen nieuwe thema's. De aansluiting onderwijsarbeidsmarkt hebben wij jaren geleden onder de titel Rauwenhoff al uitgebreid behandeld. Ik vind het overigens erg goed dat de heer Cornielje er aandacht voor vraagt, maar het wordt mij niet helder wat hij precies wil bereiken met zijn voorstel. Welk doel wil hij ermee bereiken?
De heerCornielje(VVD)
Zoals gezegd, zijn wij nu bezig met maatwerk en variëteit. Dat juichen wij allemaal toe, maar gerealiseerd moet wel worden dat er een probleem uit voort kan komen. Ik zou dat probleem voor willen zijn. Ik geef toe dat de aansluiting onderwijsmarkt door Rauwenhoff vijftien jaar geleden al is besproken, maar wij leven nu vijftien jaar verder en er komen nieuwe vraagstukken voor in de plaats, zoals de dualisering in het onderwijs en de overstap van lang naar kort. Dat zijn allemaal vraagstukken die eerder al incidenteel aan de orde zijn geweest, maar waarvan het goed zou zijn ze in een totaaloverzicht op te nemen. Ik ben erin geïnteresseerd om die informatie op tafel te krijgen.
Voorzitter. Vier jaar geleden heb ik via toenmalig staatssecretaris Netelenbos gevraagd om een nulmeting met betrekking tot discriminatie van homoseksuelen in het onderwijs. Die is door de inspectie verzorgd. Vier maanden geleden heb ik met staatssecretaris Adelmund in een debat gezegd dat ik vandaag op dit thema zou terugkomen. Enige weken geleden is er een vervelend incident geweest in Rotterdam. Wij zouden graag dit onderwerp de komende jaren een vaste plaats willen geven in het onderwijsverslag, aangezien het verschijnsel van pesten en zelfs discriminatie van deze specifieke groep nog steeds aan de orde is. De bedoeling van ons verzoek is dat de onderwijsinspectie in haar veelvuldige contacten met de scholen dit onderwerp agendeert en vraagt naar hun ervaringen. De vorige week in het gesprek met de inspecteur-generaal en de hoofdinspecteur heb ik dat al aan de orde gesteld. Zoals de inspecteur-generaal toen zei, valt het onder de politieke ministeriële verantwoordelijkheid van de minister om daarover een beslissing te nemen, maar zij stond er niet onwelwillend tegenover. Wil de minister deze suggestie overnemen?
Ten slotte wil ik mijn excuses maken, omdat ik mij de vorige week niet zorgvuldig genoeg heb uitgedrukt. Ik heb het toen gehad over Rotterdam. Aangezien ik uiteraard niet wilde discrimineren heb ik het wat breder getrokken door te zeggen: bij wijze van spreken van Urk tot Rotterdam. Dat is terecht in Urk slecht gevallen. Het was niet mijn bedoeling de mensen aldaar te kwetsen. Ik wil bij dezen in ieder geval mijn excuses aanbieden aan de bevolking van Urk. Het gaat er mij om dat op geen enkele school, van welke kleur, identiteit of levensbeschouwing dan ook, gediscrimineerd mag worden naar homoseksualiteit. Dat was de strekking van mijn opmerking en daar had ik het eigenlijk bij moeten laten.
De heerRabbae(GroenLinks)
Volgens mijn informatie wonen er weinig VVD-kiezers in Urk.
De heerCornielje(VVD)
Daar gaat het helemaal niet om.
De voorzitter: Cornielje
De voorzitter:
Dames en heren, ik deel u mede dat wij over vijf minuten de vergadering moeten schorsen in verband met de herdenking van de deze week overleden Mieke Holierhoek, die medewerkster van de dienst Automatisering en lid van de ondernemingsraad was. Ervan uitgaande dat de heer Eurlings zijn betoog binnen vijf minuten kan afronden, geef ik hem nu nog het woord, zodat wij daarna over kunnen gaan tot genoemde schorsing.
De heerEurlings(CDA)
Voorzitter. De hier voorliggende financiële verantwoording voor het jaar 2000 is het sluitstuk van de begrotingscyclus over dat jaar. In het kader van de VBTB-operatie die ten aanzien van de verantwoording eigenlijk officieel pas voor het eerst in het voorjaar van 2003 zal gelden, is er bij de verantwoordingen van alle ministeries een ontwikkeling zichtbaar van een financiële naar een tevens beleidsinhoudelijke verantwoording. Als wij vanuit die goede uitdaging naar de voorliggende OCW-verantwoording kijken, dan valt allereerst op dat het beeld dat van de financiële investeringen die in de loop van het jaar 2000 zijn ingezet, uitgebreid is te noemen. De constatering van de Algemene Rekenkamer dat er bij OCW een positieve ontwikkeling is in het financiële beheer onderstreept dit beeld. De beleidscomponent komt echter nog te veel als een aanvulling op de financiële gegevens naar voren. Er komt weliswaar, bijvoorbeeld onder de noemer terugblik op het gevoerde beleid, aan de orde wat er met het geld is gedaan, maar waartoe deze inspanningen hebben geleid, komt nog te weinig naar voren. Voor het goed functioneren van de verantwoording volgens de toekomstige VBTB-systematiek lijkt ons dat laatste een vereiste. Wij gaan er dus van uit dat de minister kan aangeven dat in de volgende financiële verantwoording de effectenanalyse een veel nadrukkelijker onderdeel zal zijn. Dat maakt de doelmatigheidsdiscussie een stuk waardevoller.
De vorige keer zijn een aantal duidelijke toezeggingen gedaan. Bij een aantal ontbreekt bij mij evenwel nog het beeld wat daarmee uiteindelijk is gebeurd. Ik wil er twee noemen. In het jaarverslag 2000 zou een verbetering van de kwaliteit van de examinering in de bve-sector worden aangetoond en de middelen van de eindejaarsmarge 1999 zouden in 2000 daadwerkelijk worden besteed. Mij is niet goed duidelijk wat met die toezeggingen is gebeurd.
Bij de behandeling van de begroting voor het jaar 2000 is nadrukkelijk aandacht besteed aan de financieel ongunstige positie van het hbo en het wo. Ten aanzien van het hbo waar de situatie wat dat betreft zeer zorgelijk is, is de mede door het CDA ondertekende motie-Hamer c.s. aangenomen die pleit voor bestuurlijk overleg over de ontwikkeling van de studentenaantallen en het gemiddeld per student beschikbare bedrag op basis van een gedegen analyse van de cijfers. Tevens vraagt deze motie de regering om de Kamer zo spoedig mogelijk maar in ieder geval ruimschoots voor de begroting van 2001 te rapporteren en inzicht te geven in de budgettaire consequenties van maarregelen, ter bestendiging van het beschikbare bedrag per student. Voorzover de CDA-fractie bekend, is er van bedoelde rapportage nooit iets terechtgekomen. Kan de minister aangeven op welke wijze hij uitvoering heeft gegeven aan de motie? Deze vraag is des te relevanter aangezien in het OESO-rapport "Education at a glance 2001" wederom wordt geconstateerd dat Nederland zijn koppositie als hoogopgeleide natie kwijtraakt. Niet alleen hobbelen wij qua onderwijsuitgaven verder achterop – vanuit de achterstandspositie volgen wij met de uitgavengroei niet de algemene economische groei – maar ook wordt uit het rapport duidelijk dat Nederland qua opleidingsniveau inmiddels door de meeste EU-landen is ingehaald. Of om met de onderwijsspecialist van het Sociaal en cultureel planbureau te spreken: "Wij ruilen onze koppositie in voor een plaatsje in de middenmoot." Kan de minister aangeven of deze middenmootpositie past bij zijn ambitieniveau? Als hij antwoordt dat hij alsnog een jump naar de kopgroep overweegt, hetgeen wij natuurlijk hopen, kan hij dan verduidelijken of een nog verder dalend bedrag per student in het hoger onderwijs voor hem het goede voedingssupplement is om de demarrage te laten slagen? Ik stel hem deze vraag aangezien het opvalt dat, daar waar in de eerste jaren van zijn ministerschap het bedrag per student terugliep wegens de te snelle groei van het aantal studenten en de Kamer en hij in de spelonken van de begroting hebben gezocht om tot stabilisatie te komen, het er nu op lijkt dat door de mindere groei er wederom een lager bedrag per student uitkomt. Dat is toch wel een heel vreemde situatie. De korting van 61 mln gulden in de suppletore begroting is al door mijn collega van de PvdA genoemd. Kortheidshalve vragen wij van de minister de duidelijke toezegging dat het bedrag per student niet verder zal wegzakken en dat dit het uitgangspunt zal zijn van toekomstige investeringsbeslissingen richting hbo en wo.
De Algemene Rekenkamer constateert dat er bij de IBG verbetering zichtbaar is maar dat nadere inspanningen noodzakelijk blijven. Tekortkomingen die in het voorliggende rapport onder andere worden geconstateerd, zijn de informatiebeveiliging – de IBG voldoet volgens de Rekenkamer niet aan het voorschrift Informatiebeveiliging rijksdienst 1994 – en het ontbreken van een actueel informatiebeveiligingsbeleid en van vitale systemen, waarbij er geen duidelijkheid is over afhankelijkheids- en kwetsbaarheidsanalyses. Ook ruime autorisaties die aan diverse medewerkers van de IBG zijn toegekend, vallen de Rekenkamer op. Bovendien zijn er tekortkomingen in de organisatie van de automatisering. Zonder en detail hierop in te gaan, kunnen wij wel constateren dat inmiddels op basis van duidelijk gebleken negatieve gevolgen van dit soort tekortkomingen, te weten mislukte vernieuwingsprojecten, demotivering van personeel en gebrekkige klantvriendelijkheid, verschillende partijen in de Kamer, waaronder het CDA, verscheidene malen hebben uitgesproken dat het nodig is dat de minister meer sturing, controle en toezicht gaat uitoefenen, niet alleen ter voorkoming van misstanden maar ook om de huidige situatie tegen te gaan waarin sprake is van grote verspilling van publiek geld en niemand zijn verantwoordelijkheid neemt. Tijdens het debat over de IBG van 25 april heeft de Kamer nogmaals, in dit geval via de motie-Rehwinkel/Eurlings, uitgesproken dat er meer toezicht en sturing moeten komen. Wij waren dan ook zeer teleurgesteld toen afgelopen dinsdag bij de stemming over een amendement waarmee de Kamer zich in meerderheid, op de VVD na, uitsprak voor meer sturing en controle, de minister het gehele verbeteringsvoorstel voor de IBG introk. Waar de Algemene Rekenkamer wederom constateert dat wij er met de IBG nog niet zijn en dat er echt verbeteringen moeten plaatsvinden en waar de Kamer duidelijk uitspreekt dat er meer toezicht en sturing behoren te komen, zijn wij benieuwd hoe de minister uitvoering gaat geven aan de opmerkingen van de Algemene Rekenkamer en aan de motie-Rehwinkel/Eurlings.
De vergadering wordt van 13.58 uur tot 14.10 uur geschorst.
MevrouwRoss-van Dorp(CDA)
Voorzitter. Aan de hand van een drietal hoofdpunten ga ik nader in op de kwaliteit van de financiële verantwoording, mede naar aanleiding van het onderwijsverslag.
Het eerste punt betreft de materiële bekostiging van het onderwijs. Deze zou sober en doelmatig moeten zijn, maar blijkt op veel punten te kort te schieten. De oorzaken daarvan zijn lastig te achterhalen. Als nu zoveel zaken onbekend zijn, waarop is de begroting van de materiële bekostiging dan überhaupt gebaseerd? In de financiële verantwoording worden ten aanzien van de materiële bekostiging wel grote bedragen genoemd, maar een nadere motivatie ontbreekt. Het is daarom buitengewoon moeilijk te achterhalen of het om voldoende middelen gaat. Het bekostigingsstelsel voor bijvoorbeeld het voortgezet onderwijs kent drie categorieën: schoonmaken, instandhouden gebouwen en overige exploitatie. Uit de financiële verantwoording blijkt dat scholen de tering naar de nering zetten en daarom prioriteit geven aan het up to date houden van leermiddelen en inventarissen. Tevens wordt, mede vanwege de toegenomen verantwoordelijkheid van de leiding, meer besteed aan bestuurs- en beheerslasten. De neiging bestaat daarom op het schoonmaken en instandhouding van gebouwen te bezuinigen. In ieder geval moet geconcludeerd worden dat er geen uitspraken gedaan kunnen worden over de toereikendheid van de bekostiging. In de stukken staat: hiermee is nog niet de vraag beantwoord of het daadwerkelijke uitgavenniveau toereikend is om de leerlingomgeving duurzaam in de gewenste staat te brengen en te houden; daarvoor is aanvullend onderzoek nodig naar bijvoorbeeld de staat van de gebouwen, de werkplekken van docenten en leerlingen, de actualiteit van de leermiddelen etc. Tegen deze achtergrond lijkt het mij verstandig om meer inzicht in deze materie te krijgen voordat er een nieuwe financiële verantwoording ligt en dit te bespreken in een degelijk debat. Pas dan is er sprake van een begroting die gerelateerd is aan beleid. De evaluatie materiële bekostiging kreeg ik gisteren pas op mijn bureau en dat is zeer laat. Ik vraag de minister ervoor zorg te dragen dat dit een volgende keer anders verloopt.
Het tweede punt van zorg betreft het lerarentekort. Het onderwijsverslag maakt duidelijk dat de inspectie het lerarentekort ziet als één van de belangrijkste gevolgen van het afnemen van de kwaliteit van het onderwijs en wel op verschillende niveaus. In het onderwijsverslag komt dit bij verschillende punten aan de orde. Het aantal onvervulde schooluren in het primair onderwijs verdubbelde landelijk. Vooral scholen in de vier grote steden, met name scholen met allochtone kinderen, zijn daar de dupe van geworden. De leerlingenzorg neemt af; gedragsproblemen en verlies van leertijd nemen toe. De beleidsontwikkeling in scholen staat onder druk, omdat beleidsontwikkelaars voor de klas moeten gaan staan. De inspectie meent dat de genomen en de voorgenomen maatregelen geen wezenlijke verandering teweeg zullen brengen als het gaat om de schaarste aan docenten. Welke beleidsmaatregelen denkt de minister in dit kader te nemen? De Inspectie stelt voor om taal en rekenen door bevoegde docenten te laten geven en de rest door onbevoegde docenten. Ook zou het aantal uren voor de klas verminderd kunnen worden. Wellicht valt dat op te lossen met ICT: zelfstandig leren. Wat vindt de minister van deze suggesties? Als de Inspectie constateert dat de genomen en voorgenomen maatregelen geen zoden aan de dijk zetten, hoe gaat de volgende financiële verantwoording er dan uitzien?
Uit het OESO-onderwijsrapport Education at a glance dat vandaag in de publiciteit is gekomen, blijkt dat het gros van de Nederlandse onderwijskrachten ouder is dan veertig. De vergrijzing wordt in het dagblad Trouw dan ook een tijdbom genoemd. In hoeverre is de vergrijzing van invloed bij het uitstippelen van beleid en op de begroting? Het lerarentekort is één van de beleidsprioriteiten die de vaste Kamercommissie in 2000 genoemd heeft. Dat was ook al het geval in 1999. Wij vroegen toen vooral naar de ontwikkelingen aan vraag en aanbodzijde en naar de streefcijfers en de uitgaven die horen bij de maatregelen die in 1999 zijn genomen om het tekort te verminderen. De algemene tendens in de financiële verantwoording – en zeker op dit onderwerp – is dat er wel gesproken wordt over aantallen, maar dat streefcijfers en realisaties te weinig aan bod komen. Ook in het licht van de opmerkingen van de Inspectie, verzoek ik de bewindslieden of streefcijfers en realisaties in een volgende financiële verantwoording wel worden opgenomen.
Uit de beantwoording van vragen van onze kant blijkt dat in alle sectoren sprake is van een tekort. In het primair onderwijs is 11% van alle vacatures aan het begin van het schooljaar 2000/2001 nog niet vervuld. In het voortgezet onderwijs is de situatie nog ernstiger. Daar gaat het om 14%. Ook hier is moeilijk te zien, vooropgesteld dat deze tendens zich in de komende jaren voortzet, welk beleid de minister daarvoor wil ontwikkelen. Is het mogelijk om in de financiële verantwoording zicht te geven op de mogelijkheden van de inzet van onderwijsondersteunend personeel? Dit met het oog op de suggestie van de Inspectie om onbevoegden les te laten geven in andere vakken dan taal en rekenen.
Dan kom ik bij mijn derde punt van zorg, namelijk het voortijdig schoolverlaten. In de financiële verantwoording verwijst de minister naar de voortgangsrapportage van 5 februari en de analyse die door het bureau Sardes aan de hand van een steekproef is gemaakt. Hiervoor werden de effectenrapportages gebruikt van contactgemeenten die de RMC-functie (regionale melden coördinatiefunctie) uitvoeren. Hoewel de voortgangsrapportage nagenoeg invulling geeft aan de vragen en de wensen die door de werkgroep in 1999 ten aanzien van de financiële verantwoording zijn geuit, stoort het mij wel dat in de financiële verantwoording slechts wordt volstaan met een samenvatting van de voortgangsrapportage. Ik ben van mening dat de gevraagde gegevens in de financiële verantwoordingen opgenomen hadden moeten worden. Ik vind het ook vreemd dat er geen bedragen worden genoemd, laat staan dat genoemd wordt waaraan die bedragen zijn besteed en met welk effect. Ik vind het buitengewoon zorgelijk dat de financiële verantwoording meldt dat het aantal schoolverlaters zich lijkt te stabiliseren, terwijl uit het verslag van de Inspectie blijkt dat ernstig aan de betrouwbaarheid van de gegevens getwijfeld moet worden. De financiële verantwoording meldt verder dat de schooluitvalcijfers waarschijnlijk hoger zullen uitvallen wanneer de registratiemethoden verbeteren. Ik vraag mij af hoe ik die opmerking in de financiële verantwoording moet plaatsen. Dekt de minister zich op deze manier in tegen onzekerheden ten aanzien van toekomstige metingen of beschikt hij over niet harde informatie waaruit zou kunnen blijken dat de situatie momenteel toch nog te rooskleurig wordt ingeschat?
Voorzitter. Nog een laatste opmerking. In de publiciteit wordt een relatie gelegd tussen spijbelen en crimineel gedrag. Is het mogelijk om in de komende financiële verantwoording zicht te geven op integraal beleid van departementen op het gebied van zorg, onderwijs en veiligheid. Mij lijkt dat het beleid van de verschillende departementen op elkaar dient aan te sluiten departementen – zoals ook de VVD suggereerde – om een goed oordeel te kunnen vormen over het beleid op het onderwerp schooluitval. Gebleken is dat hier een zeer grote problematiek ligt. Denk alleen al aan de wachtlijsten zmok, wachtlijsten van justitie, de opvang van leerlingen die geschorst worden.
De heerRabbae(GroenLinks)
Voorzitter. De verantwoordingsoperatie dient eigenlijk een spiegelbeeld te zijn van de begrotingsoperatie. In de begroting behoort te staan wat de bewindspersonen met hun beleid willen bereiken en hoeveel dat zal kosten. Bij de verantwoordingsoperatie moet duidelijk worden wat gerealiseerd is en hoeveel middelen daarvoor nodig zijn geweest. Nadat ik alle stukken die betrekking hebben op de financiële verantwoording heb doorgenomen, kan ik constateren dat wij op de goede weg zijn, maar dat het nog niet geheel conform de bedoeling is. Dat betekent dat in ieder geval voor het komende jaar alle zeilen bijgezet moeten worden om de zaak correct uit te voeren, conform de afspraken die met de Kamer zijn gemaakt. Daarbij teken ik aan dat de fractie van GroenLinks geen zuiver boekhoudkundige plaatjes wil van wat gerealiseerd is, maar aan de andere kant ook niet alleen algemeenheden. Daarmee wil ik niet zeggen dat de bewindspersonen zich op dit moment schuldig maken aan het ene dan wel aan het andere. Mijn fractie zoekt een evenwicht, dus een beleidsmatig verslag met zoveel mogelijk kerncijfers die een inzicht geven in de realisaties. Worden er alleen maar cijfers verstrekt, dan zegt dat niet zoveel en het is ook onvoldoende om alleen een algemeen verhaal te leveren.
In het kader van de verantwoordingsoperatie hebben wij het over meetbare doelstellingen. Het gaat er dan om dat gemeten wordt wat wij met elkaar hebben kunnen realiseren. Als ik de minister van Onderwijs bijvoorbeeld vraag hoeveel leerkrachten hij de volgende jaren in het kader van het bestrijden van het lerarentekort denkt nodig te hebben, zegt hij dat hij dat niet durft te zeggen. Dat is geen kwantitatief antwoord. Ik begrijp wel waarom de minister dat antwoord geeft. Hij wil natuurlijk niet ten onrechte aangesproken worden op een moeilijk punt. Aan de andere kant is het ook niet de bedoeling dat wij wel middelen investeren zonder dat wij oriëntatiepunten hebben om na te gaan welke kant het beleid opgaat. Ik zeg in alle eerlijkheid: mijn fractie zoekt geen boosdoeners alleen vanwege het feit dat zij een oppositiepartij is. In die zin vind ik het beter dat er argumenten worden gegeven waarom iets niet gerealiseerd is, dan dat er helemaal geen cijfers worden verstrekt uit vrees dat het beleid misschien averechts zal uitpakken. Het gaat uiteindelijk om de argumenten. Dus als de minister of de staatssecretaris overtuigend kunnen beargumenteren waarom het uiteindelijk niet gelukt is om de doelstelling geheel te halen, gaat mijn fractie daarmee akkoord. In elk geval moeten er streefcijfers gegeven worden aan de hand waarvan wij kunnen beoordelen of het beleid de goede richting opgaat.
Voorzitter. Het gevaar van het zoveel mogelijk meetbaar maken van beleid is dat experimenteren niet meer mogelijk is. Ik bedoel dat iedereen zo bang wordt – en zeker de bewindspersonen – om er kwantitatief naast te zitten, dat het experimenteren helemaal weggedrukt wordt. Dat is absoluut niet de bedoeling van mijn fractie. Werken met mensen is immers niet hetzelfde als werken met machines en robots. Er is altijd een risicofactor. Ik pleit ervoor om ruimte te behouden voor experimenteren, juist om te kijken in hoeverre daarmee beleid gemaakt kan worden.
Nogmaals, ik constateer dat het beter is om realisaties aan te geven in plaats van te verwijzen naar ramingen. Naast informatie over het aantal personen dat in dienst is bij instellingen, moeten ook formatie-eenheden weergegeven worden. Beide cijfers geven veel betere informatie dan het één of het ander. In dit verband kom ik bij het probleem van de schooluitval. Daarover zijn verschillende stukken verschenen en de minister verwijst in de financiële verantwoording naar die stukken. Dat is begrijpelijk, maar de minister moet nu integraal verantwoording afleggen. Ik wil de minister en de staatssecretaris er niet toe bewegen om al die rapporten op te nemen in de financiële verantwoording, maar het zou wel goed zijn als zij de kernaspecten uit de verschillende rapporten in deze verantwoording vermelden. Dat betekent dat er een goede afstemming moet zijn als het gaat om de timing. Dat geldt trouwens niet alleen voor de rapporten uit de koker van de bewindslieden, maar ook voor rapporten van de agentschappen en de ZBO's. Die hebben hun eigen tempi. In die zin is het goed om te onderzoeken wat wel en niet mogelijk is.
De Rekenkamer stelt vast dat er sprake is van onrechtmatig gebruik door de gemeenten ten aanzien van GOA/OALT. De minister zegt in zijn repliek dat niet bij alle gemeentes die niet om gegevens is gevraagd, sprake is van onrechtmatigheid. Die redenering volg ik volledig. Maar aan de andere kant zegt de Rekenkamer terecht dat de minister, als er geen gegevens zijn, ook geen geld kan terugvorderen van de gemeenten, tenzij daarover goede afspraken zijn gemaakt. Zo niet, dan blijft er een manco. De minister kan geen geld terugvorderen, terwijl hij kan vermoeden dat het verkeerd is gegaan. Dat geldt ook voor de schoolbegeleidingsdiensten, conform de uitspraak van de Rekenkamer. Het lijkt mij goed als de bewindspersonen deze elementen willen verdisconteren in de volgende operatie. Dan kan namelijk gesproken worden van een echte wedstrijd en niet van alleen maar oefeningen.
Voorzitter. Twee toezeggingen springen in het oog. Ten eerste zou de minister aangeven welke verbeteringen er geconstateerd zijn bij de examens in de bve-sector. Die toezegging is hij niet nagekomen. Ten tweede zou de minister de eindejaarsmarges vanaf 2000 separaat laten zien. Ook die toezegging is hij niet nagekomen. Deze toezeggingen zijn dus in het luchtledige blijven hangen.
Dan kom ik bij het onderwijsverslag. Zoals gebruikelijk is het zeer prettig leesbaar, nuttig en informatief. Misschien is het zo dat hoe minder de minister zich ermee bemoeit, des te leesbaarder het wordt. Maar dat is een grapje natuurlijk. Ik vind het een winstpunt dat sinds deze bewindspersoon in functie is, de Inspectie in haar eigen verantwoordelijkheid gelaten wordt.
De Inspectie stelt in het onderwijsverslag dat het de bedoeling is dat er intensief toezicht komt op de 5% zwakke scholen. Wat zal dat in de praktijk betekenen? Mijn fractie zou graag zien – en ik ga ervan uit dat alle fracties het hiermee eens zijn – dat er na een traject van vijf tot acht jaar afgerekend wordt met de positie van deze scholen. Welke maatregelen neemt de minister samen met de Inspectie om dit probleem aan te pakken, op zo'n manier dat wij het vertrouwen kunnen hebben dat het een kwestie van tijd is?
Vervolgens constateert de Inspectie dat niet alle scholen effectieve lesmethoden hanteren gericht op allochtone kinderen. Dit is voor mij een open deur, maar ik vind het goed dat deze constatering uit onverdachte hoek komt. De vraag is natuurlijk: wat gaan wij eraan doen? Wij kunnen dat niet alleen maar constateren. De vraag is: welke maatregelen worden er genomen om effectieve lesmethoden voor deze scholen te ontwikkelen.
De Inspectie concludeert dat er niet op alle scholen passend onderwijs wordt geboden en dat dit ten koste gaat van de zwakke leerlingen. Volgens de Inspectie heeft dat gedeeltelijk te maken met de professionaliteit binnen de school. Ook hier geldt: welke maatregelen worden hiervoor genomen.
Ik sluit mij aan bij de zorgen die door verschillende collega's geuit zijn op het punt van het aantal uren onderwijs.
In het vorige onderwijsverslag stond dat allochtone leerlingen onderwerp van discriminatie waren bij het verkrijgen van stages bij bedrijven. De Kamer heeft daarover met de minister van gedachten gewisseld. Hem is toen verzocht de werkgevers zijn tanden te laten zien. Ik hoop dat hij dat gedaan heeft. Wat is de stand van zaken op dit moment? Heeft deze categorie leerlingen inmiddels gemakkelijker toegang tot bedrijven dan voorheen?
De klacht- en beroepregelingen binnen het hoger onderwijs zijn onder de maat, constateert de Inspectie. Dat is een slechte zaak. Daarom verzoek ik de minister krachtig op te treden tegen de instellingen voor het hoger onderwijs. Het gaat hier om de rechtspositie van de student en die moet duidelijk zijn.
Voorzitter. Dan kom ik tot een afronding. Langer dan 25 jaar speelt het punt van het bieden van onderwijs aan kinderen met een andere achtergrond en een andere afkomst dan de Nederlandse kinderen. Het is een zoektocht, zo stelde de staatssecretaris gisteren in een ander verband. Daarbij gaat het erom effectieve methoden te vinden om kinderen van een andere afkomst onderwijs te geven. Van belang is daarbij begrip voor de sociaal-culturele achtergronden. De Inspectie zou dit thema mee moeten nemen in het volgende onderwijsverslag en daarbij moeten onderzoeken in hoeverre het onderwijsstelsel in Nederland is ingesteld op de diversiteit binnen de scholen in alle geledingen.
Volgens de Inspectie zijn er drie factoren die het onderwijs bedreigen: het lerarentekort, gebrek aan professionaliteit van de scholen en de kwaliteitszorg. Graag verneem ik van beide bewindspersonen hoe zij dit zien. Het lijkt mij een goede zaak om deze thema's terug te laten komen in de onderwijsverslagen in de komende jaren totdat duidelijk is dat het goed gaat op deze punten.
De heerSlob(ChristenUnie)
Mijnheer de voorzitter. Ook de fractie van de ChristenUnie heeft zich de afgelopen weken door de stapels papier heengeworsteld: de financiële verantwoording van het kabinet, het rapport van de Algemene Rekenkamer, de beantwoording van de vragen en het Onderwijsverslag 2000. Echt een overdosis aan informatie als sluitstuk van de begrotingscyclus 2000. Daar kwam gisteren – en ik zal mij daar zeer terughoudend over opstellen – ook nog het OESO-rapport bij. In ieder geval was dit rapport vandaag aanleiding voor de Volkskrant om de prikkelende kop op te nemen dat Nederland uit de top van het Europees onderwijs is verdwenen. Nu vraagt zo'n interpretatie van het OESO-rapport wel enige nuancering. Ik heb al een persbericht onder ogen gekregen van de bewindslieden waarin zij dat ook gedaan hebben. Het lijkt mij niet goed om met elkaar paniekvoetbal te gaan spelen, ook al geven dit soort koppen daartoe misschien aanleiding. Op basis van alle verantwoordingen die wij gekregen hebben, kunnen wij met de Inspectie een globale beoordeling geven van de stand van zaken in het Nederlandse onderwijs. Die beoordeling is dat de algemene kwaliteit van het onderwijs voldoende tot goed is. Maar het is wel verstandig om alert te blijven. Diezelfde Inspectie geeft namelijk aan dat zich op een aantal punten ontwikkelingen voordoen binnen het onderwijs die reden tot zorg geven en soms zelfs tot grote zorg. Ik noem het grote percentage zwakke scholen, het onvermogen van sommige scholen en instellingen om passend onderwijs aan te bieden, de moeite die het kost om kwaliteitszorg tot stand te brengen binnen de onderwijsinstellingen en het lerarentekort, dat langzaam maar zeker de kwaliteit van het onderwijs begint aan te tasten. Ook noem ik de druk op het zittend personeel en het ziekteverzuim. Het lijken de plagen van Egypte wel, maar het zijn ontwikkelingen die zich gewoon voordoen en die reden tot zorg geven. Het gaat om zaken waarover tijdens AO's al uitvoerig is gesproken. Een en ander brengt mij tot de conclusie dat wij in een cruciale fase beland zijn en dat het van groot belang is dat de kwaliteitsinvesteringen die in de afgelopen twee jaar zijn toegepast in het Nederlands onderwijs, zowel financieel als inhoudelijk, resultaat opleveren. Als dat ons niet lukt, zullen wij er rekening mee moeten houden dat wij, om in voetbaltermen te spreken, in de degradatiezone terechtkomen. Dat is het laatste wat wij willen. Wij zullen dus met kracht moeten blijven doorgaan met kwaliteitsinvesteringen in het onderwijs, ook in een volgende kabinetsperiode.
Het is voor mij de eerste keer dat ik de behandeling van een financiële verantwoording meemaak. Ik heb mij afgevraagd of de verantwoording die voorligt beantwoordt aan wat wij daarbij voor ogen hebben. Ik zeg in alle bescheidenheid als nieuwkomer dat ik een beetje teleurgesteld ben, omdat die verantwoording voor een groot gedeelte blijft steken in een weergave van de stand van zaken van de verschillende dossiers en een beschrijving van doelen. Er is te weinig zicht op of de gewenste effecten op het niveau van de school zijn bereikt. Ik zal een voorbeeld geven om dit te illustreren. Er staat dat in het kader van het onderwijskansenbeleid 25 mln gulden is besteed aan ICT voor scholen met meer dan 70% achterstandsleerlingen. Dat is informatie die natuurlijk interessant is, maar die wel als bekend mag worden verondersteld. Dan is het ook uitermate boeiend om te weten of de scholen deze gelden rechtmatig hebben ingezet en wat er daadwerkelijk op het gebied van ICT op die scholen met behulp van deze gelden is gepresenteerd vorig jaar. Daar vind ik in deze verantwoording niets over terug. In dat opzicht leg ik een relatie met de aanbeveling van de Rekenkamer op blz. 2, waar staat dat de minister bij de beleidsprioriteiten zelf het initiatief dient te nemen om een relatie tussen doelen, middelen en prestaties inzichtelijk te maken. Ik wil het de minister op dit moment niet al te zwaar aanrekenen dat de verantwoording nog niet die vorm heeft. Wij zitten nog in een aanloopfase. Maar het lijkt mij wel goed als de Kamer uitspreekt welke vorm de verantwoording moet hebben.
Willen wij tot een dergelijke verantwoording komen, dan zal dit niet alleen consequenties hebben voor de wijze van rapportering door het ministerie, maar ook voor de verantwoordingen in het veld en dan denk ik aan scholen en gemeentes. Ter illustratie nog het volgende. In de verantwoording staat dat in 2000 112 mln gulden extra is geïnvesteerd voor het versnellen van het moderniseren van leermethodes. Dan wil ik niet alleen weten dat het ministerie deze uitgave heeft gerealiseerd, maar ook wat daar op macro- en op schoolniveau mee is gebeurd. Ik zou graag van de minister willen weten of hij het met mij eens is dat in de verantwoordingen in het veld ook een slag moet worden gemaakt om de jaarlijkse financiële verantwoording aan de Kamer tot een succes te maken.
In dit kader nog een opmerking over de werkwijze van de vaste commissie voor OCW. Ik vraag mij af welke consequenties een algemeen overleg over de financiële verantwoording heeft voor de werkwijze van de commissie. Onze fractie heeft vorig jaar bij het afsluitende debat over de eerste financiële verantwoording gesteld dat een jaarlijkse verantwoording gevolgen zou moeten hebben voor het aantal AO's dat gevoerd wordt. Ik heb daar geen pasklaar antwoord op, maar het lijkt mij wel goed om daarover na te denken. Vandaag is bijvoorbeeld het lerarentekort door verschillende van mijn collega's aangekaart, terwijl daar kort geleden uitvoerig over is gesproken in een algemeen overleg. Het risico van een dubbele behandeling komt dan in zicht. Daar moet meer lijn in gebracht worden, zodat wij efficiënter kunnen werken en mogelijk minder hoeven te vergaderen. In de periode van vier maanden Kamerlidmaatschap heb ik gemerkt dat vergaderen voor de meesten van ons een belangrijke bezigheid is.
De voorzitter:
Dat had ik u kunnen voorspellen, maar u kunt het natuurlijk kort houden.
De heerSlob(ChristenUnie)
Als je lid bent van een kleine fractie moet je wel eens een AO laten lopen en dan kun je in dat opzicht ook snoeien, maar dat is natuurlijk niet bevredigend. Ik had bijvoorbeeld gisteren graag het OALT-overleg bijgewoond, maar toen moest ik op een andere plek zijn.
Voorzitter. Het lijkt mij zinvol als de minister in zijn reactie naar aanleiding van de vragen over de verantwoording ook zijn reactie geeft op belangrijke gegevens uit het onderwijsverslag van de inspectie. Dat scheelt heel wat extra vragen.
Wat het financiële beheer betreft constateer ik dat de zaken voor een groot gedeelte op orde zijn, beter dan vorig jaar. Ook mij is opgevallen dat een aantal toezeggingen die vorig jaar zijn gedaan nog niet geheel zijn uitgevoerd. Ik sluit mij wat dat betreft aan bij de opmerkingen van de andere sprekers. Tevens vraag ik de aandacht van de bewindslieden voor de kanttekeningen die de Rekenkamer heeft gemaakt bij de rechtmatigheid van een aantal uitgaven. Ik noem in dit verband GOA/OALT en de schoolbegeleidingsdiensten. Het lijkt mij goed om met elkaar onder ogen te zien hoe wij het toezicht op die punten echt inhoud geven.
Tot slot wil ik een drietal punten kort aanstippen die ik van belang vind. Ten eerste de materiële bekostiging, met name voor het vo. Met betrekking tot het primair onderwijs is al een aantal rapporten verschenen en ligt er ook een reactie van de staatssecretaris. Ik realiseer mij dat het lastig is om alle cijfers voor het vo boven tafel te krijgen. In de tabel op blz. 102 van de Financiële verantwoordingen over het jaar 2000 valt mij op dat de uitgaven onder categorie III, overige exploitatie, beduidend hoger liggen dan de normbedragen. Dat zou erop kunnen duiden dat die normbedragen te laag zijn. Ik kan mij niet voorstellen dat in een tijd waarin scholen moeite moeten doen om de eindjes aan elkaar te knopen, zij de vrijheid die zij in het lumpsum-stelsel hebben, aanwenden voor allerlei luxueuze uitgaven. Het ziet ernaar uit dat vanwege de hoge uitgaven onder categorie III er beknibbeld zal moeten worden op de categorieën I en II, de kosten die met schoonmaak en het wegwerken van achterstallig onderhoud van de schoolgebouwen te maken hebben. Graag een reactie van de bewindslieden op dit punt.
Ten tweede noem ik de in- en uitstroom pabo. Aandachtspunt moet zijn dat er mensen zijn die tussentijds afhaken van de pabo's. De verwachting wordt uitgesproken dat de in- en uitstroom de komende jaren weer zal aantrekken. Waar is die verwachting op gebaseerd?
Ten derde de kwaliteitszorg, een punt dat elk jaar weer terugkomt. Het is voor scholen en instellingen moeilijk om daar handen en voeten aan te geven. Dat is zorgelijk. De kwaliteitszorg binnen de scholen dient optimaal te zijn, zeker met het oog op de voorziene vergroting van de autonomie en deregulering. Als dat niet het geval is, moeten wij ons afvragen of het zin heeft verdere automatisering en deregulering op deze wijze door te zetten. Graag krijg ik op dit punt van de minister een antwoord.
De vergadering wordt van 14.45 uur tot 14.50 uur geschorst.
Eerste termijn van de zijde van de regering
MinisterHermans
Voorzitter. Om te beginnen wil ik met de Kamer met tevredenheid constateren dat het financieel beheer op het ministerie op orde is. Dat is een groot compliment voor een departement met een begroting van meer dan 50 mld gulden en daarmee ook voor allen die zich daarvoor ingezet hebben. Er is ten opzichte van vorig jaar sprake van een verdere verbetering. Ik constateer wel dat een aantal punten nog verbetering behoeft.
Verschillende sprekers hebben erop gewezen dat de financiële verantwoording tot doel heeft inzichtelijk te maken welke middelen zijn ingezet om bepaalde resultaten te bereiken en welke resultaten bereikt zijn. Daar zijn wij twee jaar geleden mee begonnen. Bij de vorige begroting is een eerste poging gedaan om die richting uit te gaan. Tijdens de Kamerdebatten die hierover in mei zijn gehouden, is gebleken dat het omzetten een lastige zaak is. Wij zullen toch proberen bij elke begroting steeds meer die richting uit te gaan. Ik kan nog niet garanderen dat het volgend jaar voor 100% in orde zal zijn, maar wij zullen ons daar wel voor inzetten. In sommige gevallen is het niet mogelijk om één op één bij de verantwoording aan te geven wat er met de middelen is gebeurd en of de doelstelling is bereikt, bijvoorbeeld in het geval van de 112 mln gulden voor leermiddelen die worden ingezet in een lopend jaar. Dat komt doordat de verantwoording van het departement eerder klaar is dan de verantwoording van de scholen. Dat betekent in alle waarschijnlijkheid een jaar vertraging. Maar dat laat onverlet dat op de terreinen waar het departement zelf verantwoordelijkheid heeft de resultaten sneller te zien zijn. Wij moeten echter rekening houden met enige vertraging omdat wij te maken hebben met 8000 tot 10.000 onderwijsinstellingen.
Verschillende opmerkingen zijn gemaakt over toezeggingen die vorig jaar gedaan zijn. Ten eerste betreft dat de toezegging over de verbetering van de kwaliteit van de examinering in de bve-sector. In het Onderwijsverslag 2000 zou die verbetering worden aangetoond. Uit het onderwijsverslag blijkt dat er sprake is van een lichte verbetering van de kwaliteit van de examinering. Ik kan de Kamer melden dat ik op dit moment met de bve-sector in al zijn geledingen – de centrale organen, de kwalificatiestructuur en de examinering – zover ben, dat ik hoop daarover op korte termijn een nader standpunt aan de Kamer te kunnen voorleggen. Overigens heb ik in de brief over de "Voortgang Koers bve" aangegeven op welke wijze ik dat wil aanpakken. Ik ga hier straks nog uitvoeriger op in.
Ten tweede de toezegging om de middelen eindejaarsmarge 1999 in 2000 te besteden. Dat is ook grotendeels in 2000 gebeurd. In antwoord op vraag 102 van de Kamer wordt dit toegelicht. Ik zal straks nog in het algemeen ingaan op de eindejaarsmarge.
Ten derde de toezegging om cijfers over schooluitval in 2000 te leveren. Die informatie is verstrekt in de voortgangsrapportage van februari 2001. Terecht is opgemerkt dat deze gegevens meegenomen zouden moeten worden in de financiële verantwoording. Dat kunnen wij met elkaar afspreken, maar dat betekent wel dat sommige informatie later komt, namelijk pas bij de financiële verantwoording in mei. Ook is het mogelijk om de informatie wel te sturen zodra zij beschikbaar is en dan in de totale financiële verantwoording samenvattingen op te nemen.
MevrouwLambrechts(D66)
Voorzitter. Daar ben ik geen voorstander van en ik vraag de minister dan ook om bijvoorbeeld de arbeidsmarkteffectrapportage aan de Kamer te sturen zodra deze is verschenen. Wel moet in de financiële verantwoording op hoofdlijnen aangegeven worden welke middelen zijn ingezet en wat is bereikt. Ik vind het verkeerd om ervoor te kiezen alles bij elkaar te vegen. Dan zou er maar één moment zijn om over verschillende zaken te spreken.
MinisterHermans
Daarom stelde ik voor om beide te doen, dus de informatie wel tijdig opsturen en daarna een samenvatting opnemen in de financiële verantwoording.
Met betrekking tot de cijfers over schooluitval nog het volgende. In het najaar komen nadere cijfers. Overigens zal het aantal schooluitvallers wanneer scherper geregistreerd wordt – wat natuurlijk gebeurt in het kader van de RMC-functie – in eerste instantie oplopen, omdat de cijfers dan pas in volle hevigheid boven tafel komen.
MevrouwHamer(PvdA)
Ik ben het met mevrouw Lambrechts eens dat het belangrijk is dat wij de gegevens op tijd krijgen, maar belangrijker is nog dat zichtbaar wordt waar de middelen aan besteed zijn en hoe het zit met de ontwikkelingen rondom de schooluitval. De koppeling van die gegevens behoort te gebeuren in de financiële verantwoording.
MinisterHermans
Daar ben ik het mee eens.
De heerEurlings(CDA)
Kan de minister aangeven of het zijn ambitie is om al in de volgende verantwoording die duidelijke effectlink in te bouwen, zodat wij goed kunnen zien wat de effecten van de inspanningen zijn geweest en welke doelmatigheidsconclusies er getrokken kunnen worden? Ik zeg dat omdat die ambitie in de andere AO's in het kader van de VBTB de laatste weken duidelijk naar voren is gekomen.
MinisterHermans
Ik wil die ambitie natuurlijk ook uitspreken. Maar afgezien daarvan blijkt dat Onderwijs in de VBTB-aanpak bepaald niet achteraan loopt. Het is alleen de vraag of de effecten altijd één op één te zien zijn. Soms duurt het wat langer voordat het effect zichtbaar wordt. Die opmerking heb ik gemaakt als relativering. Uiteraard is het mijn bedoeling om volgend jaar een daadwerkelijke VBTB-verantwoording zo dicht mogelijk te benaderen.
MevrouwRoss-van Dorp(CDA)
Komt de minister nog terug op het onderdeel schooluitval of heeft hij dat hiermee behandeld?
De voorzitter:
Ik stel voor dat de minister de gelegenheid krijgt, zijn betoog op te bouwen en dat hij niet op ieder onderwerp geïnterrumpeerd wordt.
MinisterHermans
Dan kom ik bij de volgende toezegging, namelijk het systematisch verstrekken van cijfers over het lerarentekort in de sectoren bo, vo en bve. Ik ben het er volstrekt mee eens dat de cijfers zowel over het aantal personen als over fte's verstrekt moeten worden. Ook ben ik het ermee eens dat een verbetering van de informatievoorziening mogelijk is. Wij zullen ervoor zorgen de gegevens over het afgelopen jaar zo snel mogelijk ter tafel te krijgen. Met betrekking tot de start van het komend schoolseizoen zullen wij de Kamer ook zo snel mogelijk informeren. Mevrouw Ross merkte op dat de Inspectie in het onderwijsverslag heeft aangegeven dat van de maatregelen geen effecten te verwachten zijn. Dat heb ik niet gelezen. Dat heeft de Inspectie zo niet aangegeven in het onderwijsverslag.
MevrouwRoss-van Dorp(CDA)
Ik zal u de passage geven.
MinisterHermans
Heel graag, want ik heb het niet gevonden en de Inspectie zelf ook niet. Dus dat is interessant.
De voorzitter:
Nu worden wij allemaal erg nieuwsgierig natuurlijk. Maar ondertussen kan de minister zijn betoog vervolgen.
MinisterHermans
Voorzitter. Iets anders is dat de verschillende maatregelen ook niet van de ene op de andere dag resultaten zullen laten zien. Mevrouw Barth heeft daar terecht op gewezen. Ik heb evenals mevrouw Barth een artikel hierover gelezen, maar ik weet niet of dat een artikel in het Parool was. Gisteren is bij een bezoek aan de Inspectie gesproken over het punt van de zij-instroom. Dan zie je dat er vaak onbekendheid is met een aantal regelingen. In dit kader is op Kennisnet een site gemaakt, waarop informatie beschikbaar is die aan schoolleidingen laat zien op welke manieren men problemen kan opvangen waar het gaat over lerarentekorten en welke middelen daarvoor beschikbaar zijn. Tot nu toe heb ik in mijn contacten met mensen in het onderwijsveld niet de indruk gekregen dat er sprake is van aversie tegen zij-instromers. Wel is mij gebleken dat begeleiding en opvang binnen scholen niet altijd goed geregeld is en dat ook de financiële kant problemen geeft. Gelukkig is inmiddels uit de voorjaarsnota duidelijk geworden dat er een forse verhoging aankomt van de budgetten voor de scholen en die lijn zal volgend jaar worden voortgezet. Dit laat onverlet dat het probleem van het lerarentekort als centraal probleem in het onderwijs op dit moment door mij ten volle wordt erkend. Ik heb de Kamer vanaf de eerste dag dat ik aantrad als minister van OCW geïnformeerd over de maatregelen die ik wil nemen ten aanzien van het lerarentekort in Maatwerk 1 en Maatwerk 2. Voor de zomer krijgt de Kamer nog een vervolgnota Maatwerk 3, waarin nadere voorstellen staan en waarin ook resultaten van tot nu toe genomen maatregelen vermeld zullen worden. Iedere maatregel die wij nemen vraagt activiteiten van het zittend personeel en leidt dus ook tot extra belasting en dat levert weer problemen op. Dat is absoluut waar. De vraag is of de kost voor de baat uitgaat en of er straks een betere situatie ontstaat. Tegelijkertijd zien wij dat de vergrijzing en de problematiek van de komende jaren het niet gemakkelijker zullen maken voor het zittend personeel. Ik zal later nog ingaan op het lerarentekort in algemene zin.
Voorzitter. Gevraagd is naar het jaarverslag 2000 van het Vervangingsfonds. Dat is op 12 juni aan de Kamer toegezonden. Ik had vorig jaar toegezegd de cijfers voor de zomer aan de Kamer toe te sturen, zo mogelijk in mei. In mei is niet gelukt, omdat de aanlevering van cijfers wat meer tijd heeft gekost. Zoals bekend is in de afgelopen periode een discussie gevoerd over een andere opzet van het Vervangingsfonds in algemene zin.
Dan de toezegging om gedetailleerde informatie te geven over materiële bekostiging zodat er een onderbouwde politieke discussie kan plaatsvinden. In de verantwoording is aanvullende informatie verstrekt. In aanvulling hierop zijn op 8 juni brieven over de vereenvoudiging Londo aan de Tweede Kamer gestuurd. De staatssecretaris zal op dit punt specifiek ingaan.
Over de verbetering van het interne financieel beheer IB-Groep is met de Kamer gedebatteerd naar aanleiding van de wet op dat punt. Het is jammer dat die wet niet is aangenomen. Het per amendement wijzigen van een ZBO in een agentschap ging mij iets te ver. Het punt waar het nu om draait is op welke wijze de verbeteringen die in het wetsvoorstel zaten op een andere wijze inhoud kunnen krijgen in de verdere aansturing van de IB-Groep.
De voorzitter:
Ik zie dat er van verschillende kanten behoefte is om te interrumperen. Ik wijs erop dat nu interrumperen inhoudt, dat er straks geen tweede termijn gehouden kan worden. Ik constateer dat de leden behoefte hebben aan een tweede termijn en verzoek de minister zijn betoog te vervolgen.
MinisterHermans
Voorzitter. Mevrouw Barth heeft in het gesprek dat de vaste commissie voor OCW met de inspecteur-generaal heeft gevoerd, verwezen naar een uitlating die ik zou hebben gedaan over een aantal vo-scholen dat op de rand van het faillissement verkeert. Het is misschien goed dat ik hier in algemene zin iets over zeg. Vraag 110 gaat over de financiële positie van de vo-instellingen. Daar wordt gevraagd hoeveel scholen 1999 afgesloten hebben met een negatief resultaat. Wij hebben daarop geantwoord dat 88 bevoegde gezagen een negatief exploitatieresultaat hebben geboekt, lager dan min 1% van de baten. Hier is enige toelichting nodig. Dit betekent niet dat scholen dan failliet gaan, tenzij het negatieve exploitatiesaldo lang aanhoudt. Dan kan zich een probleem voordoen. Scholen zijn non-profitinstellingen. Het is daarom niet vreemd dat er jaren met een positief en jaren met een negatief resultaat zijn. Mevrouw Barth vroeg of er sprake is van een relatie tussen de financiële situatie en de kwaliteit van een school. Er zijn mij geen gegevens bekend dat een zwakke financiële positie automatisch samengaat met mindere kwaliteit. Omgekeerd kan vanwege moeilijk vervulbare vacatures de financiële reserve van een school toenemen, terwijl de kwaliteit er op den duur onder gaat lijden. Belangrijk in dat kader is in hoeverre er sprake is van achterstallig onderhoud in gebouwen en van een verouderde inventaris. Dat is op den duur geen goede voorwaarde voor de kwaliteit van het onderwijs. Hiernaar wordt in het voortgezet onderwijs op dit moment een onderzoek gestart. Hier zijn in het primair onderwijs inmiddels gegevens van bekend. In de voorjaarsnota zijn hiervoor de eerste aanvullende budgetten beschikbaar gesteld. Een belangrijk element met betrekking tot de kwaliteit en de financiële situatie van het onderwijs is ook of er een soort artikel-12-procedure mogelijk is in plaats van helemaal niets doen of sluiten. Die mogelijkheid is er. Wij hebben daar met elkaar over gedebatteerd bij de discussie over de notitie over het onderwijstoezicht. Mevrouw Barth heeft toen terecht aangegeven dat het goed zou zijn als er een soort artikel-12-constructie mogelijk zou zijn. Het is mijn bedoeling om die kant op te gaan. Daarnaast moeten we de vrijheid van onderwijs bij de discussie over deugdelijkheid en kwaliteit heel goed in de gaten houden. We hebben in het kader van de Wet op het onderwijstoezicht die de Kamer inmiddels heeft bereikt, het toezicht op de kwaliteit van de instellingen zeer zwaar aangezet. Daar ligt voor de staatssecretaris en mij een heel belangrijk element als het gaat om het afleggen van rekenschap door onderwijsinstellingen voor de budgetten die men krijgt en voor de geleverde prestatie, niet alleen aan de minister en de staatssecretaris van Onderwijs maar ook aan de deelnemers en de ouders. Wanneer er langdurig sprake is van een situatie waarin een school kwalitatief slecht presteert en niet in staat is daar zelf uit te komen, ook niet samen met de onderwijsorganisatie waar men lid van is, moet dan de mogelijkheid bestaan van een soort ondercuratelestelling? Dat zal ten aanzien van artikel 23 nogal wat discussie met zich brengen. Maar er kan wel gekeken worden of er in het kader van een artikel-12-constructie ondersteuning mogelijk is of dat afspraken gemaakt kunnen worden met de vertegenwoordigende onderwijsorganisatie om daarin een rol te gaan spelen. In de Wet op het onderwijstoezicht hebben wij de gedachte van mevrouw Barth verder uitgewerkt. Ik vind het op zichzelf een belangrijk element. Als het daarbij steeds om dezelfde 5% scholen zou gaan, hebben we met een groot probleem te maken. De indruk is op dit moment dat er sprake is van een wisselend bestand, waarin hier en daar enkele harde kernen zitten, maar we zullen dat in de toekomst verder blijven volgen. Wanneer men bij integraal schooltoezicht op basis van kwaliteit informatie krijgt over verbeteringen, dan blijken deze over het algemeen te worden toegepast, wat vaak leidt tot verbetering van de kwaliteit. Nogmaals, ik wil die discussie graag voeren bij de Wet op het onderwijstoezicht.
Voorzitter. Mevrouw Hamer heeft gevraagd naar de financiële verantwoording, de eindejaarsmarge ten aanzien van de bve-sector. Door verkokering zou het niet mogelijk zijn geweest in 2000 geld weg te zetten. Wat wordt hieraan gedaan? Het gaat dan met name over de middelen die samenhangen met het Europees Sociaal Fonds. Deze zijn in 2000 niet tot betaling gekomen. De oorzaak daarvan is dat er vertraging is gekomen in de Nederlandse regelgeving voor de nieuwe ESF-periode. De Kamer weet dat collega Vermeend met de Kamer een aantal malen heeft gesproken over de complexiteit van die regelgeving. De inzet om onregelmatigheden uit te sluiten heeft ertoe geleid dat er vertraging in de betaling is opgetreden. De Kamer weet dat er nog steeds enige problemen zijn. Het mag duidelijk zijn dat de kwalificatie "verkokering" hierbij op zichzelf niet van toepassing is. Het feit dat er bij aanpalende discussies problemen zijn, heeft echter geleid tot consequenties die ik helaas heb moeten accepteren om de middelen rechtmatig te kunnen wegzetten.
Mevrouw Hamer en de heer Eurlings hebben gevraagd naar het bedrag per student nodig in hbo en wo. Ik wil op dat punt graag in algemene zin over het OESO-rapport zeggen dat ik niet de mening deel die hier door enkele Kamerleden werd gegeven, dat het hoger onderwijs minder zou presteren. Er wordt aangegeven dat de deelname in het hoger onderwijs in sommige van de ons omringende landen hoger is. Dat blijkt met name te komen door het kort tertiair onderwijs. Ik heb dat in de begeleidende brief aangegeven. Dat spoort mij aan om met de instellingen van hoger onderwijs te gaan praten over de opvang van die categorie mensen die kort in het hbo of wo wil studeren. Ik wil kijken wat de oorzaken zijn dat we in dat opzicht achterlopen ten opzichte van het buitenland. Ik wil in algemene zin over het OESO-rapport zeggen dat ik de kop die vanmorgen in de krant stond, absoluut niet deel. We praten over 1997/1998. In het OESO-rapport wordt aangegeven dat de extra investeringen die door Nederland zijn gedaan, ver uitstijgen boven wat er in de ons omringende landen aan extra investeringen is gedaan. Het is in de jaren daarna alleen maar meer geworden. Dat wij straks opnieuw problemen zullen hebben dat het cijfer relatieve uitgaven ten opzichte van het BBP problemen oplevert, is logisch. Als er 5% groei is, terwijl de onderwijsuitgaven maar 4% groeien, dan is er een daling. Een minister van Onderwijs zou vanwege het OESO-cijfer haast verlangen naar een lagere economische groei en het handhaven van de huidige investeringen. Hij is dan binnen de kortst mogelijke tijd op niveau. Daar wordt alleen niemand gelukkiger van. We moeten daarom veel meer kijken naar het bedrag dat aan investeringen wordt gedaan. We hebben dat vorige keer ook heel nadrukkelijk bij de OESO neergelegd. Dat bedrag is de afgelopen tijd fors toegenomen.
De heerEurlings(CDA)
Voorzitter. Ik wil niet naar het verre OESO afreizen en gaan discussiëren over krantenkoppen. Ik wil graag een objectief Nederlands getal horen, dat niets te maken heeft met economische groei. Ik wil graag het bedrag per student horen. Dit bedrag zakte steeds verder weg. De minister is toen in de spelonken gaan zoeken en heeft daar tijdelijk wat geld gevonden. Nu wordt er echter opnieuw gekort op het hbo en gaat het bedrag waarschijnlijk verder zakken. Kan de minister garanderen binnen de Nederlandse cijfers dat het bedrag per student in het hbo en het wo niet verder gaat zakken?
MinisterHermans
Als de studentenaantallen dalen, is er een probleem. Ik ben op dit moment met de hbo-instellingen bezig om een vaste prijs per student af te spreken. De gesprekken daarover verkeren in een vergaand stadium. Daarbij moet dat element op tafel komen. Je blijft echter voortdurend zitten met het probleem van de ramingen. Dat geldt ook voor de bve-sector. De ramingen kunnen steeds verschillen, wat fluctuaties in bekostiging kan opleveren. Je kunt zien dat de ramingen van het vorig jaar in het hbo te hoog ingeschat waren. Er komt dan vervolgens dit jaar een lagere raming, waardoor men iets terugzakt vanwege het lagere aantal studenten. Ik ben ook op dit punt bezig met de hbo-raad een oplossing te zoeken. Ik zal hier niet op vooruitlopen. De Kamer zal bij de begroting voor 2002 de cijfers krijgen.
De heerEurlings(CDA)
Het is een goed vooruitzicht dat er in elk geval sprake zal zijn van een vast bedrag per student. Een groot aantal partijen pleit hier al een aantal jaren voor. Gaat u daarbij, met de voorgenomen extra korting van 61 mln gulden bij de suppletore begroting, uit van een stabiel bedrag per student?
MinisterHermans
Ik zal bij de begroting voor 2002 aangeven op welke wijze ik met de hbo-raad de problematiek die nu is ontstaan, wil oplossen. Dat betreft zowel de discussie over een bedrag per student als over wat er in 2001 gaat gebeuren.
MevrouwHamer(PvdA)
Voorzitter. Ik zou het op prijs stellen als de motie die indertijd door de Kamer is aangenomen, wordt uitgevoerd. Daarin werd gevraagd om een onderzoek naar het bedrag per student. We praten nu niet over de voorjaarsnota, maar ik zet vast een stapje vooruit. Het is vreemd dat er gekort wordt op minder of meer studenten. We moeten eerst het bedrag per student weten.
MinisterHermans
Er was tot nu toe een andere systematiek. Zolang er nog geen nieuwe systematiek is, moet ik in de lijn van de oude systematiek doorgaan. Ik zal de motie uitvoeren. Ik zal de Kamer het bedrag per student geven. Ik wil echter, als ik dat bedrag invoer, tegelijkertijd weten welke financiële consequenties dat heeft voor 2001.
MevrouwHamer(PvdA)
Mijn vraag blijft toch waarom dat onderzoek, vooruitlopend op deze ontwikkeling, niet is uitgevoerd. We hebben steeds gezegd dat er haast gemaakt diende te worden, omdat er een achterstand was. Het verbaast me dat dit nog niet gebeurd is.
MinisterHermans
Ik ga geen discussies voeren over een bedrag per student, zonder dat ik daar zelf onderzoek naar gedaan heb. Ik zal die gegevens aan de Kamer doen toekomen. Ik zal, wanneer deze discussie gevoerd gaat worden, op dat moment ook mijn keuze voorleggen. Ik ga niet zomaar de onderzoeksgegevens naar de Kamer toesturen. Ik geef tegelijkertijd aan op welke wijze ik daar verder mee wil omgaan. Ik ben op dit moment bezig met de afrondende besprekingen. Ik zal het resultaat vervolgens bij de begroting voor 2002 op tafel leggen. Ik wil in dit verband de opmerking maken dat er nogal wat verschillende bekostigingsniveaus zijn. Sommige opleidingen hebben een heel ander bekostigingsniveau dan andere. Denk maar aan kunstopleidingen of opleidingen voor tandheelkunde, geneeskunde of mondhygiëne Bij de vaststelling van het bedrag per student moet je deze elementen ook in aanmerking nemen. We hebben daar inmiddels nadere gegevens over. Ik zal zorgen dat de Kamer deze gegevens bij de begroting 2002 krijgt.
Voorzitter. Ik zal nog enkele opmerkingen maken over de eindejaarsmarge. Er worden een paar forse bedragen genoemd, zoals de centraal beheerde middelen voor 76 mln gulden. Dat heeft te maken met reservering van de CAO-middelen voor 2000/2001 en voorzieningen voor ramingsrisico's, die we altijd inbouwen. We hebben in het vervangingsfonds een reservering gemaakt voor tegenvallers. Er is sprake geweest van een impuls voor het beroepsonderwijs. Daar zit 100 mln gulden bij op grond van de Voorjaarsnota 2000. Er vindt volop doorschuiving plaats van 1999 naar 2000 en van 2000 naar 2001. Er is slechts een zeer klein gedeelte toegevoegd en ingeleverd in het kader van de eindejaarsmarge. De middelen komen voor het overgrote deel tot besteding. Er kan soms ook sprake zijn van een doorschuiven van middelen. De Kamer heeft bijvoorbeeld vorig jaar geamendeerd dat de schoolbudgetten met ingang van het schooljaar 2000/2001 al op het uiteindelijke niveau zouden moeten zitten. Men heeft daarvoor een eenmalig bedrag ingezet in het jaar 2000. We hebben dat bedrag zo ingezet dat het in 2000 niet heel hoog was en in 2001 omlaag zou gaan. Er is op dat punt een kasschuif geweest. Ook deze elementen zijn terug te vinden in de eindejaarsmarges. Soms wordt deze ook gebruikt om cijfers glad te strijken en geen al te grote pieken en dalen te krijgen.
Mevrouw Ross heeft gevraagd naar de doorkijk ten aanzien van de verantwoordelijkheid op het gebied van zorg, jeugd en veiligheid van de betrokken departementen. Er zullen bij VBTB vanaf 2002 overzichtsconstructies zichtbaar worden gemaakt. Een zo brede suggestie als mevrouw Ross deed, zit niet in de planning. Wij zijn van onze kant wel bereid om te bezien of er bij meer van dit soort concrete onderdelen vergelijkingen mogelijk zijn. De heer Cornielje heeft gevraagd of in het onderwijsverslag een aantal centrale thema's, die hij met name heeft genoemd, kan worden aangegeven. Ik denk dat het op zich terechte thema's zijn. Ik stel voor dat ik met de inspecteur-generaal van het onderwijs overleg of en, zo ja, hoe wij dit kunnen realiseren. Dit heeft natuurlijk ook te maken met de capaciteit die de inspectie heeft. Er is verder door mevrouw Barth, mevrouw Lambrechts en anderen gevraagd naar de financiële positie van de inspectie, gezien in het licht van de taken die zij moet verrichten. Er vindt momenteel overleg plaats over de vraag of een financiële inspanning mijnerzijds in de richting van de inspectie noodzakelijk is. Dit hangt overigens zeer nauw samen met de discussie die straks in de Kamer gevoerd gaat worden bij de Wet op het onderwijstoezicht over de termijnen waarbinnen herhaling van toezicht dient plaats te vinden. Daarmee hangt een zekere capaciteit van de inspectie samen. Ik zal met de inspectie tot nadere afspraken komen om dat helder op tafel te krijgen.
Mevrouw Ross vroeg in algemene zin naar de begrotingssystematiek materiële instandhouding. De staatssecretaris zal op de andere punten ingaan. Mevrouw Ross vroeg waar de begroting op gebaseerd is als hierin geen helder inzicht bestaat. Deze is gebaseerd op de bekostigingssystemen. Er zijn op dit moment geen problemen. Er zijn het afgelopen jaar en dit jaar forse extra bedragen incidenteel en structureel toegevoegd aan de materiële budgetten. Er is in het afgelopen jaar inclusief ICT 500 mln gulden incidenteel en 250 mln gulden structureel toegevoegd. Voor 2001 is dat nog eens 250 mln gulden incidenteel geweest. Vanaf 2002 komt er een bedrag bij van bijna 150 mln gulden structureel.
MevrouwRoss-van Dorp(CDA)
Er wordt van diverse zijden geconstateerd dat de materiële bekostiging tekortschiet. Is het niet zinvol om te kijken of het mogelijk is nauwkeuriger toe te zien op beleid voeren en begroten? Dit antwoord is wel erg gemakkelijk.
MinisterHermans
Voorzitter. De staatssecretaris noch ik hebben gezegd dat we met de budgetten die erbij zijn gekomen, klaar zijn als het gaat om investeringen in de materiële voorzieningen. Wij hebben alleen aangegeven wat er de afgelopen jaren is gebeurd op dat terrein. Er is veel gebeurd. Er zijn forse investeringen gedaan. Ik heb verder aangegeven dat wij op grond van de bekostigingssystematiek tot deze raming zijn gekomen.
De heerCornielje(VVD)
Ik wil nog een vraag stellen naar aanleiding van een publicatie in het AOB-blad. Daarin staat dat de gelden die overgemaakt zijn, niet tot besteding zijn gebracht door de scholen en dat het geld op een spaarrekening wordt gezet. Heeft de minister daar inzicht in?
MinisterHermans
Voorzitter. Voorzover mij bekend zijn die bedragen in het algemeen uitgegeven. Ik kan niet zeggen of dit op iedere school het geval is. We hebben het afgelopen jaar besteding gehad van de moa-budgetten. Er is een monitoronderzoek gedaan, uitgevoerd door Regioplan en het Instituut voor onderzoek en arbeidsmarkt. De uitkomsten van dit onderzoek worden binnenkort gepubliceerd en zullen voor de zomer naar de Kamer worden gestuurd. Uit onderzoek dat ik tot nu toe heb gezien, blijkt dat de meeste scholen het geld daadwerkelijk besteed hebben en dat er niet is gespaard. Dat zal uit de definitieve cijfers moeten blijken.
Voorzitter. Ik heb zonet al aangegeven dat de discussie over het lerarentekort al geruime tijd door de Kamer en mij wordt gevoerd. Er zijn allerlei maatregelen op dat terrein genomen, die inmiddels in werking zijn getreden en als zodanig vruchten beginnen af te werpen. Naar mijn mening werpen ze echter nog niet voldoende vruchten af. Het zou goed zijn als we de aantallen zij-instromers verder kunnen opvoeren evenals het aantal herintreders, dat op dit moment 3500 bedraagt. Ik vind het een goede suggestie om bij de verantwoording van het beleid de vermelding van personeel in fte's en personen te geven. Mevrouw Lambrechts en anderen hebben dit gevraagd. In de begroting 2000 stonden alleen personen vermeld. Vanwege de consistentie is ook de verantwoording daarom in personen gepresenteerd. Wij zullen in de toekomst personen en fte's aangeven. De rapportage over het schooljaar 2000/2001 verschijnt eind juni. Ik zal deze naar de Kamer toesturen.
De heer Slob vroeg hoe het staat met de instroom vanuit de pabo's. 95% van de gediplomeerden in 2000 is in het onderwijs ingestroomd. Daarnaast zijn er in 2000 bijna 4000 herintreders via bemiddeling van het CCO ingestroomd; de overige 2000 herintreders en wachtgelders hebben een andere weg gevonden om in het onderwijs te komen.
Mevrouw Lambrechts, mevrouw Barth en anderen hebben gevraagd naar de problematiek van de zij-instromers. Ik heb al aangegeven dat het probleem bij plaatsing op de school in de begeleiding en de kosten is gelegen. Er is een subsidieregeling voor zij-instromers, die een oplossing kan bieden. Mevrouw Barth heeft hiernaar gevraagd. De schoolbudgetten en de Van Rijn-middelen ten behoeve van de zij-instromers zijn beschikbaar. De vraag is alleen of het management altijd de meest geëigende partij is om deze activiteiten te gaan opzetten. De staatssecretaris en ik voeren momenteel een krachtig beleid om de verantwoordelijkheid bij de scholen neer te leggen, de scholen als medeopleidingsinstituten te zien, hun financiële ruimte te geven en belemmerende regelgeving weg te nemen. Daardoor wordt er steeds meer gevraagd van het management. De vraag is hoe we dat moeten gaan aanpakken. Er zijn in het kader van het integraal personeelsbeleid en het algemene beleid van scholen standaardpakketten beschikbaar bij de besturenorganisaties. Er zijn verder mogelijkheden van trainingen voor schoolleiders. De Algemene vereniging van schoolleiders in het basisonderwijs heeft inmiddels de Nederlandse schoolleidersacademie in opzet gereed. Daarmee kan dat soort activiteiten opgestart worden. Afgelopen maandag bleek mij bij een werkbezoek in Tilburg echter dat scholen dit wel willen doen, maar dat het probleem is dat de docent daardoor een aantal dagen weg is van de school. Dat betekent dat de trainingen in feite op andere tijden zouden moeten plaatsvinden. Dan gaan echter problemen als werkdruk en andere zaken weer een rol spelen. Ik zie de vicieuze cirkel heel goed. We zullen daar alleen met elkaar kunnen uitkomen, als we de inspanning gezamenlijk gaan doen. Zorgen dat er morgen meer leraren zijn, betekent dat we ons vandaag met de groep die we nu hebben, moeten inspannen om meer mensen binnen te krijgen. Daarom zijn de schoolbudgetten zo belangrijk. Langs die weg kunnen specifieke betalingen worden gerealiseerd voor diegenen die zich extra inspannen om die resultaten te bereiken.
MevrouwBarth(PvdA)
Dat zijn natuurlijk prima kwalitatieve investeringen in het management. Het is echter ook zeer noodzakelijk dat er snel meer kwantitatieve investeringen plaatsvinden in het management. Als een directeur zich extra heeft kunnen laten scholen, staat hij in veel gevallen toch weer gewoon voor de klas om lerarentekorten op te vangen, zoals uit het inspectierapport blijkt. Ik heb daarom de suggestie gedaan om er versneld voor te zorgen dat mensen met goede managementervaring en -training maar niet noodzakelijk met een volledige onderwijsbevoegdheid, in het management van scholen worden ingeschakeld.
MinisterHermans
Ik ben het daar zeer mee eens, voorzitter. De vraag is alleen op welke manier je dat zo snel mogelijk kunt doen. Wij hebben de Wet beroepen in het onderwijs klaarliggen. Deze gaat nu de adviesronde in. Wij hopen deze wet vervolgens zo snel mogelijk bij de Kamer te kunnen indienen. Daarin is die mogelijkheid opgenomen. We kunnen ook kijken of we in staat zijn om versneld via de bestaande wetgeving en een noodwetgeving iets te doen. Ik vraag me af of dat sneller zal werken. Ik wil er graag nog eens naar kijken. Ik deel dat punt. Ik vind dat het bevoegd gezag de mogelijkheid zou moeten hebben om te komen tot aanstelling van schoolleiders die geen onderwijsbevoegdheid hebben. Het bevoegd gezag zal ongetwijfeld kijken naar affiniteit met het onderwijs. Ik zeg mevrouw Barth toe dat ik hiernaar zal kijken.
De voorzitter:
Wij kunnen de minister toezeggen dat wij de wet snel zullen behandelen, als hij deze bij ons indient.
MinisterHermans
Mevrouw Hamer heeft gevraagd welk beleid er wordt gevoerd om de instroom in de lerarenopleiding te stimuleren. Ik heb inmiddels een akkoord kunnen bereiken met de lerarenopleiding. Ik zal de brief daarover zo snel mogelijk aan de Kamer sturen. Het beleid inzake het leraarschap en de lerarenopleiding ligt vast in Maatwerk 1 en Maatwerk 2. We hebben daarover inmiddels ook in de tweedegraadslerarenopleiding afspraken gemaakt. De kern van het beleid is om niet alleen te kijken naar de reguliere instroommogelijkheden, maar ook of er andere groepen zijn die, wellicht op latere leeftijd of via andere wegen, willen instromen in het beroep van leraar. We hebben een aantal groepen aangegeven, zoals zij-instromers en herintreders. Belangrijk daarbij is dat er maatwerk wordt geleverd, zowel door de opleiding als door de scholen. Er is flexibiliteit nodig. Er moet worden ingespeeld op de scholingsbehoefte van de potentiële nieuwe leraar. We hebben daarover nu een aantal afspraken gemaakt. De Kamer zal deze notitie spoedig ontvangen.
De heerRabbae(GroenLinks)
De inspectie wijst in het rapport op het feit dat van het etnisch talent in de pabo- en de lerarenopleidingen 20% afhaakt in de laatste fase van de opleiding. Dat is een gevoelig verlies, zeker als wij snakken naar nieuwe leerkrachten. Kan de minister naar dit aspect kijken en ons op de hoogte stellen van wat er gaande is en hoe hieraan iets gedaan kan worden?
MevrouwRoss-van Dorp(CDA)
Voorzitter. Ons bereiken steeds berichten dat ingestroomde leerkrachten slechts zeer kort in het onderwijs blijven. Wij hebben geen zicht op de cijfers, maar deze zijn wel zeer relevant. Kunnen daar gegevens over verstrekt worden?
MinisterHermans
Voorzitter. Ik heb net de cijfers gegeven van de uitstroom uit de pabo. Ik heb gezegd dat 95% van de uitstromers het onderwijs ingaat. Ik heb op dit moment geen verdere gegevens over het uitvalpercentage van 20. Hetzelfde geldt voor de vraag van mevrouw Ross. Ik dacht dat we er al eens over gesproken hadden en dat er gegevens over bekend waren. Ik zal het nazoeken en daar een schriftelijk antwoord op geven. Dat geldt ook voor de vraag van de heer Rabbae.
De voorzitter:
Ik stel de minister voor om dit in Maatwerk 3, dat wij voor de zomer krijgen, mee te nemen.
MinisterHermans
Dat is uitstekend. Het past goed in de afspraken die wij gemaakt hebben om de zaken zoveel mogelijk bij elkaar te krijgen.
De heerRabbae(GroenLinks)
De inspectie doet een interessant voorstel. De minister is terecht bezig met het vergroten van het volume leerkrachten. De inspectie stelt voor om het tekort te spreiden over het land. Het tekort concentreert zich met name in de Randstad. De inspectie legt een aantal maatregelen voor op dat gebied. Spreekt dit de minister aan? Gaat hij daarmee aan de slag in Maatwerk 3?
MinisterHermans
Voorzitter. Ik zal daar in Maatwerk 3 op terugkomen. Ik wijs ook nog op de algemene aantrekkelijkheid van het lerarenberoep. Ik zal daar nu geen opmerkingen over maken. Dit is echter een element dat ook bij de voorjaarsnota een centrale rol heeft gespeeld.
De tekorten in het primair onderwijs, het voortgezet onderwijs en het bve over het jaar 2001 zijn op dit moment nog niet te geven. Hetzelfde geldt voor het saldo van in- en uitstroom voor 2001. Het schooljaar is nog niet afgelopen. Er zijn wel gegevens bekend over het schooljaar 2000/2001 tot eind 2000. Hierover is op 19 maart een tussenrapportage gestuurd aan de Kamer ten behoeve van het algemeen overleg op 29 maart. Het aantal vacatures voorafgaand aan het schooljaar 2000/2001 was 6700 fte's waarvan bij de start van het schooljaar 750 fte's nog niet vervuld waren. Bij het voortgezet onderwijs was het aantal vacatures voorafgaand aan het schooljaar 2000/2001 3500 fte's, waarvan bij de start van het schooljaar 500 fte's nog niet vervuld waren. In de loop van het jaar zijn vrijwel alle vacatures ingevuld. Er ontstonden toen met name problemen bij vervanging wegens ziekte. De gegevens over het hele schooljaar 2000/2001 zullen eind juni bekend zijn. Ik zal deze zo spoedig mogelijk naar de Kamer sturen. Ik zal zien of dit samen met Maatwerk 3 kan gebeuren. De tekorten voor ondersteunend personeel worden tot nu toe nog niet gemeten. Vanaf het volgende schooljaar zullen de invallers en onderwijsassistenten wel in de onderzoeken worden meegenomen. Het aantal onderwijsassistenten is de laatste jaren fors toegenomen. Op de arbeidsmarkt is er geen gebrek aan mbo'ers met een onderwijsachtergrond. Nu de scholen in het personeelsbudget ruimte hebben gekregen, kunnen zij niet alleen iets doen aan de 1-op-1-situatie leraar/klas maar ook aan de onderwijsassistenten. Er liggen op dat punt mogelijkheden.
MevrouwLambrechts(D66)
Ik heb gevraagd om op die plaatsen waar niets meer gegarandeerd kan worden, in ieder geval Nederlands en rekenen te garanderen en daar stappen voor te ondernemen. Dat vraagt meer dan onderwijsbesturen op hun verantwoordelijkheid wijzen. Het vraagt om een type maatregelen waardoor aan de ouders een garantie gegeven kan worden.
MinisterHermans
Ik zal in Maatwerk 3 op dat punt ingaan. De suggestie die gedaan is, is in feite vanuit armoede ingegeven. Het is de allerlaatste noodmaatregel die we zouden kunnen nemen. Ik ben aan alle kanten aan het proberen om dat te voorkomen. Alle inzet van middelen moet geprobeerd worden. Als het noodzakelijk is moet echter de mogelijkheid bestaan om schoolbesturen erop te wijzen dat dit de uiterste grens moet zijn.
MevrouwLambrechts(D66)
Je kunt uit het verslag van de onderwijsinspectie opmaken dat dat noodzakelijk is. Zij doet daarom die aanbeveling. Ik ben daardoor geschokt en breng het daarom hier in. Zover zijn wij dus gekomen. Er wordt kennelijk op dit moment niet meer gewaarborgd dat in de cruciale vakken voor 100% les wordt gegeven, waardoor gewaarborgd wordt dat de leerlingen in groep 8 de vakken naar behoren beheersen en kunnen doorstromen naar het voortgezet onderwijs. We zitten al in die situatie. Daarom wordt die aanbeveling gedaan. Ik vraag de minister: draal niet, zeg dat in elk geval toe. Ik vind het ook een testimonium paupertatis. Maar het is noodzakelijk om een hek te zetten om datgene waar absoluut niet aan mag worden gekomen.
MevrouwRoss-van Dorp(CDA)
De inspectie zegt in haar verslag dat taal en rekenen door bevoegden moeten worden gegeven, terwijl in de andere vakken eventueel ook door onbevoegden les gegeven kan worden. Dat is een wezenlijke uitspraak. Misschien kunnen daar, met het fiat van de minister, oplossingen gezocht worden. Er kan dan heel anders tegen de vervangingsproblematiek aangekeken worden. Kan de minister daar een uitspraak over doen?
MinisterHermans
De suggestie mag niet worden gewekt dat de situatie in het Nederlandse onderwijs al zover is. Er zijn ongetwijfeld hier en daar situaties waarin zich zoiets tijdelijk heeft voorgedaan. Maar ik wil hier absoluut niet de indruk wekken als zou die situatie zich in Nederland voordoen op dit moment.
MevrouwLambrechts(D66)
Voorzitter. Met alle respect. De minister heeft het dan toch anders gelezen dan ik. In de grote steden, waar de lerarentekorten zijn, doet die situatie zich op de achterstandsscholen voor. In Almere doet zich die situatie voor op dit moment.
MinisterHermans
Voorzitter. In Almere betreft het een heel bijzondere situatie. Een aantal maatregelen dat men daar had kunnen nemen, was daar nog niet genomen. We moeten heel goed opletten. Ik ben het met mevrouw Lambrechts eens. Als de nood zo hoog is dat er niets anders meer mogelijk is, kies ik ook voor het concentreren van krachten op bepaalde vakken als taal en rekenen. Ik wil echter vermijden dat er een situatie ontstaat dat morgen groot wordt gemeld dat het Nederlandse onderwijs alleen nog maar rekenen en taal is. Dat is absoluut niet aan de orde. Er kan zich in een enkele situatie tijdelijk iets hebben voorgedaan. We zoeken daarvoor oplossingen. We hebben de vijfkwartsmaat waarvan Almere ook gebruikmaakt. We kijken ook naar andere situaties. Ik zal hier in Maatwerk 3 op terugkomen. Mevrouw Ross heeft heel terecht gewezen op de kettingreactie die ontstaat, als je hiertoe overgaat. Ik wil daarom kijken of we op dit punt meer samenhang in de verschillende elementen kunnen brengen. Hoe waardevol de suggestie van de inspectie ook is, ik wil het toch wat breder bekijken in Maatwerk 3. Het gaat dan over de positie van leraren in algemene zin, de positie van bevoegden en onbevoegden en over de onderwijsassistenten. Er zijn nog vele oplossingen te bedenken voordat ik zover ben dat ik een algemene maatregel ga afkondigen. Ik vind dat alle mogelijke inspanningen moeten worden gedaan. Ik wil graag helpen om die inspanningen mogelijk te maken en om oplossingen te vinden op de wijze zoals wij die tot nu toe met elkaar besproken hebben.
MevrouwRoss-van Dorp(CDA)
Voorzitter. De angst dat deze situatie reëel is en daadwerkelijk aanwezig, wordt gevoed door de opmerking die de inspectie maakt. Er wordt door de minister in twijfel getrokken of deze passage in het stuk voorkomt. Onder het kopje "perspectieven" staat echter duidelijk te lezen: "Ondanks de genomen en voorgenomen maatregelen van de overheid valt niet te verwachten dat de schaarste op korte termijn zal verdwijnen. Vooral in het schooljaar 2002/2003 zullen vele scholen ook in andere delen van het land dan in het westen met onvervulde uren kampen en met vervangingsproblemen geconfronteerd worden." Vervolgens komen al die suggesties De angst die u probeert te mitigeren, spreekt wel degelijk uit het onderwijsverslag.
MinisterHermans
Voorzitter. De opmerking van mevrouw Ross in eerste instantie was dat er geen effect werd verwacht van de ingezette maatregelen. Die opmerking maakte zij in eerste termijn. Ik ben het met de inspectie eens dat het effect van de ingezette maatregelen niet voor 100% een oplossing oplevert. Maar de inspectie zegt niet: Je kunt doen wat je wilt maar het heeft geen enkel effect. De inspectie ondersteunt de maatregelen heel duidelijk, zij geeft aan dat er een aantal aanloopproblemen is, maar zij laat in het verslag ook zien dat ondanks die maatregelen niet alle problemen zijn opgelost. Ik denk dat dat reëel is. Daar hebben we het steeds met elkaar over. We moeten kijken welke mogelijkheden er verder nog zijn.
MevrouwBarth(PvdA)
Ik heb het toch bij het juiste eind dat per 1 augustus a.s. de mogelijkheden voor scholen om vervanging creatief te regelen aanzienlijk worden verruimd ten opzichte van vorig jaar?
MinisterHermans
We proberen iedere keer verdere verruimingsmogelijkheden te maken onder handhaving van kwaliteitsnormen. Ook Kennisnet kan goed gebruikt worden om via best practice-voorbeelden te laten zien op welke wijze je tot oplossingen kunt komen. Ook de vijfkwartsmaat en de aanpak die we hebben gekozen in Amsterdam-Zuidoost zijn experimenten bedoeld om te kijken op welke wijze je andere dan bevoegde leerkrachten kunt inzetten. Het zijn in feite noodmaatregelen. Ik heb aangegeven dat ze op korte termijn verlichting kunnen geven, maar op lange termijn niet als oplossing mogen worden gebruikt voor het probleem. Dat is het verschil van mening tussen mevrouw Ross en mij. Ik erken dat de maatregelen niet alle problemen oplossen. Het gaat er echter om dat de inspectie niet zegt dat de maatregelen helemaal geen zin hebben.
Voorzitter. Ik kom bij de examinering in het mbo. Er komt een nieuwe examensystematiek. Er werd gevraagd naar de regie. Ik heb op dat punt activiteiten ondernomen. Ik zal vanavond opnieuw met de commissie-Deetman spreken over de aanpak van de examinering. We hebben vijf kwaliteitspijlers ontwikkeld. We gaan komen tot landelijke standaarden voor kwaliteit. Er komt een externe borg op het gehele examen voor theorie en praktijk, ontwikkeling en afname. In gebreke blijven betekent het afnemen van het recht op examineren. Interne borging wordt binnen de scholen verbeterd door aansluiting op externe borging. Ik kom straks te spreken over de kwaliteit. Terecht zijn er opmerkingen gemaakt dat deze moet verbeteren. Dat zal in de Wet op het onderwijstoezicht een belangrijke pijler zijn. Indien dat punt niet op orde is, zal de inspectie eerder overgaan tot integraal schooltoezicht in de verdere fases. Er moet aansluiting komen op de totale onderwijsketen, met name op de kwalificatiestructuur. Dus: landelijke standaarden, externe borg, bij in gebreke blijven afnemen van examenrechten, interne borging en aansluiting op de totale onderwijsketen.
De andere lijn is een heldere bestuurlijke vormgeving. De school is eindverantwoordelijk. Er is slechts één instantie die de standaarden en de externe borging gaat verzorgen. Er komen kwaliteitscentra voor examinering. Er komt een betrokkenheid van het bedrijfsleven voor het opstellen van standaarden en het vormgeven van de externe borg. De Kamer heeft hierover tot nu toe nog geen informatie van mij gehad. Zij krijgt ook nog schriftelijke informatie. Verder krijgt zij eind juni de beleidsreactie op het advies van de stuurgroep-Deetman, terwijl ik na de zomer de beleidsreactie op de implementatie en de inzet van de 25 mln gulden ten gevolge van de amendering, naar de Kamer zal sturen. Implementatie dient zo spoedig mogelijk te geschieden. Dat betekent dat er voorbereidingen moeten worden getroffen met het veld. Het is mogelijk om te komen tot een formele start van de hele aanpak in augustus 2003. We hebben dan de gehele examinering op orde volgens een door mij geregisseerd en ingezet model om te komen tot kwaliteitsverbetering van de examinering in de bve-sector. Mevrouw Lambrechts, mevrouw Hamer en anderen hebben hiernaar gevraagd.
Voorzitter. Ik kom bij de discussie over het voortijdig schoolverlaten. Mevrouw Lambrechts en mevrouw Hamer hebben gezegd dat het zicht ontbreekt op de ontwikkelingen rondom het voortijdig schoolverlaten en dat betrouwbare gegevens nog moeten komen. Ik heb op 5 februari gerapporteerd over de ontwikkelingen op het gebied van voortijdig schoolverlaten in het kader van de monitor Voortijdig schoolverlaten. Daaruit blijkt dat het gemelde aantal voortijdig schoolverlaters in 1998, 1999 en 2000 vrijwel constant is, namelijk 40.000. Het aantal herplaatsingen vormt een stijgende lijn. In 1998 werd 35% van de schoolverlaters herplaatst en in 2000 is dat 45%. Ik kan de stelling dat het zicht op de ontwikkeling rond het voortijdig schoolverlaten ontbreekt, niet onderschrijven. De vraag wat het effect is van de ingezette middelen en of extra inzet van middelen leidt tot een versnelling van terugplaatsing, kan ik op dit moment niet beantwoorden. Dat moet in het kader van de VBTB gebeuren. Ik zei zonet al dat dit in algemene zin verder aangescherpt moet worden bij de verantwoording volgend jaar.
MevrouwHamer(PvdA)
Wij hebben die constatering gehaald uit het rapport van de Rekenkamer. Wij hebben dat niet zelf verzonnen.
MinisterHermans
Ik kan geen 100% betrouwbaarheid van de gegevens garanderen. Ik kan niet zeggen dat er niets uitvalt. Er vindt wel een aanzienlijke verbetering plaats. Denk bijvoorbeeld aan de regionale meldcentra die gaan komen. Deze krijgen op gemeentelijk niveau een steeds grotere prioriteit. Het is een structurele voorziening geworden waarvan het budget fors verhoogd is. In samenwerking met de gemeenten zijn knelpunten in de registratie geïdentificeerd en zijn oplossingen op tafel gekomen. Ik ben ervan overtuigd dat het onderwijsnummer straks een uitstekend instrument kan zijn om te registreren waar iemand is of juist niet is.
Voorzitter. De heer Cornielje heeft gevraagd naar de belemmerende factoren voor koppeling inburgering NT2 en beroepsonderwijs. Deze belemmeringen zitten in de verschillen in aansturing in de organisatie van de educatie ten opzichte van het beroepsonderwijs. De begeleidings- en de bekostigingsstructuur voor de educatie komt vanuit de gemeente, de begeleiding en bekostiging van het mbo komt vanuit het Rijk. Ook binnen de instellingen zijn er organisatorische en cultuurverschillen tussen mbo en educatie. De ambitie van de deelnemers educatie is niet altijd gericht op een beroepskwalificatie. Toch begint de samenwerking op gang te komen. Er is in april een conferentie van leidinggevenden in het bve geweest, waar centrale aandacht was voor de verbetering van dit punt. Verder zien we dat de task force inburgering onder leiding van mevrouw Vogelaar in de rapportage aandacht besteedt aan dit punt en opmerkt dat de afstemming beter moet gaan lopen. Op het gebied van inburgering leidt een koppeling tussen inburgering in de Nederlandse samenleving en taallessen met langzamerhand een afname van die inspanning en een toename van de inspanning in het beroepsonderwijs vaak tot de beste resultaten. Best practice-voorbeelden op dat terrein zijn van groot belang.
De heerCornielje(VVD)
Mijn vraag was of de inspectie daar in de toekomst naar wil kijken en daarover rapporteren, omdat het een belangrijk onderwerp betreft.
MinisterHermans
Ik wil de verschillende vragen die over de inspectie zijn gesteld, graag in algemene zin beantwoorden. Ik zal met de inspecteur-generaal overleggen. Ik moet ook naar de capaciteit kijken. Ik begrijp het volle vertrouwen in de inspectie, dat naar mijn mening terecht is. Maar het gaat erom of er daadwerkelijk capaciteit beschikbaar is, ook op korte termijn. Ik zal de Kamer daarover rapporteren. We kunnen er dan met elkaar over spreken of wij de juiste keuzes hebben gemaakt.
Er is ook gevraagd naar de 1000-urenbrief. De staatssecretaris zal ingaan op de 1000-urenproblematiek in het voortgezet onderwijs. De Kamer wordt voor het zomerreces geïnformeerd over het alternatief dat van de zijde van de bve-raad op tafel is gelegd en de voorstellen die op basis daarvan door mij gedaan worden. Ik heb de brief inmiddels ontvangen en er een aantal opmerkingen over gemaakt. Deze zullen de Kamer nu zo snel mogelijk bereiken.
De heer Rabbae heeft gevraagd waarom er dit jaar in het onderwijsverslag geen aandacht is voor de gesignaleerde problematiek van ondervertegenwoordiging van allochtonen in leer- en stageplaatsen, terwijl dat vorig jaar wel het geval was. De inspectie heeft deze vermeende problematiek onderzocht en is in samenwerking met het Cinop tot de conclusie gekomen dat slechts een kwart van de problematiek deze specifiek herkenbare problematiek betreft. Mijn reactie daarop was dat op dit moment specifiek beleid, ook na afspraken met de werkgevers, niet nodig lijkt te zijn. De Kamer heeft daar overigens op 12 maart mijn reactie al op gekregen. Ik heb geen nadere informatie gekregen over de verdere ontwikkeling daarvan. Ik zal in de gaten houden of zich op dit punt problemen voordoen. De functionarissen die zich daar bij het beroepsonderwijs mee bezighouden, onderkennen deze problematiek. Zij zullen een signaal afgeven wanneer dit daadwerkelijk gaat leiden tot een situatie die extra problemen oplevert. Ik heb met de werkgeversorganisatie daarover gesproken in het kader van de convenanten die ik onlangs heb gesloten. Ik heb geen informatie die dateert van na 12 maart. Ik zal echter in de gaten blijven houden of zich hier geen voor het onderwijs ongewenste ontwikkelingen voordoen.
De heerRabbae(GroenLinks)
Dank voor deze informatie. Ik ben benieuwd naar de reactie van de werkgevers in uw richting.
MinisterHermans
De reactie van de werkgevers was dat dit geen reden mocht zijn om niet met een beroepspraktijkvormingsplaats te komen. Men vindt dat een verkeerde vorm van selectie. Iedere werkgever zal kijken of het aanbieden van een beroepspraktijkvormingsplaats past op zijn eigen vraag en die van de leerling. De functionarissen binnen de bve-sector hebben daarom voor dit punt speciale aandacht. Ik zal de ontwikkelingen volgen. Als dat een reden zou zijn, zal ik de Kamer daarover rapporteren en zo nodig maatregelen nemen.
Ik wil nog een algemene opmerking maken over het hoger onderwijs. Ik heb al iets gezegd over de korte opleiding van twee jaar. Ik was overigens verbaasd over het standpunt van de OESO ten aanzien van de positie van het Nederlandse hoger onderwijs. Vrij onlangs is er in de Verenigde Staten een rapport verschenen, waarin Nederland op het gebied van hoger onderwijs nummer één stond. Laten wij dus maar naar onze eigen cijfers kijken. Wij zullen de bachelor-masterstructuur en de accreditatie met versnelde aandacht aanpakken, zodat we straks een vergelijking hebben van het Nederlandse kwaliteitsniveau en dat van de ons omringende landen en de Verenigde Staten.
De voorzitter:
Heeft de Kamer het rapport uit de Verenigde Staten ontvangen? Het zou anders interessant zijn om dat te zien te krijgen.
MinisterHermans
Het ging over het algemene Nederlandse onderwijs. Ik heb het gezien toen ik in de Verenigde Staten was. De kop was: Hoe zouden de Amerikanen het vinden als dit de uitslag was van de medaillespiegel van de Olympische Spelen? Nummer 1: Nederland, nummer. 17: Verenigde Staten.
De voorzitter:
De minister zegt toe dat hij de Kamer het materiaal toestuurt, als hij het heeft. Ik wil het graag zien.
MevrouwBarth(PvdA)
Het was een advertentie, die ik in mijn archief heb zitten. Het ging over de invloed van ouders op de inrichting van het Nederlandse onderwijsstelsel en niet over de investering in het hoger onderwijs.
MinisterHermans
Volgens mij ging het over de kwaliteit van het onderwijs. Ik zal ernaar kijken.
StaatssecretarisAdelmund
De heer Slob heeft als laatste woordvoerder woorden gebruikt die in de verschillende inbrengen al duidelijk waren. Hij heeft opgemerkt dat wij ons in een zeer cruciale fase bevinden in het onderwijs. Mevrouw Lambrechts had als eerste woordvoerder naar aanleiding van de OESO-publicatie al in de mond genomen dat de inhaalslag moet doorgaan en een doorgaande lijn moet worden ontwikkeld op financieel-inhoudelijke aspecten die in deze periode zijn ingezet. Ik voorspel dat dat straks ook tot andere OESO-rapporten leidt.
Er is een aantal vragen gesteld over de 5% zwakke scholen. De heer Hermans is hier al op ingegaan. Hij heeft de helft van de antwoorden gegeven. Ik zal de andere helft geven. De Kamer moet dat dan combineren met wat door de heer Hermans al gezegd is. Wij zitten daarin op één lijn. Het onderwijsverslag is ten aanzien van de prestaties die scholen leveren, opzienbarend. Steeds meer scholen doen het voldoende tot goed. Er wordt zelfs het woord "fenomenaal" gebruikt op het vlak van de prestaties van het onderwijs. Dat is heel opmerkelijk. Het is tegelijkertijd logisch dat het debat getrokken wordt naar de 5% scholen die het niet goed doen. Daar zitten kinderen die dagelijks naar school gaan. Een school krijgt pas een negatieve kwalificatie van de inspectie als deze het drie jaar niet goed doet. Die scholen doen het dus al een tijdje niet goed en de kinderen op die scholen lijden daaronder.
Het is ook opvallend dat de scholen die het niet goed doen en onder de 5% vallen, nog altijd gerelateerd zijn aan de 1.9- en in meerdere mate aan de 1.25-leerlingen. Dat is opmerkelijk, omdat het hier gaat om kinderen die juist via het onderwijs hun kansen moeten realiseren. Wij zullen daar straks heel uitgebreid over komen te spreken in het kader van de Wet op het onderwijstoezicht. Dit gegeven komt ieder jaar opnieuw naar buiten. De Kamer ziet jaar in jaar uit het gegeven van een aantal scholen dat het niet goed doet. Wij kunnen daar met de Wet op het onderwijstoezicht direct greep op krijgen. Er is echter ook nu al sprake van intensivering van toezicht, overleggen met het bevoegd gezag, krachtige feed back en verbeterplannen. Ook in de wijze waarop op "onderwijskansen" wordt ingezet, is er sprake van directe schoolplannen die direct tot resultaat moeten leiden
De PvdA-fractie heeft gevraagd om een onderzoek naar de gemeenschappelijke kenmerken van zwakke scholen om inzicht te krijgen in de cruciale variabele. Dit lijkt me een zeer zinvolle suggestie. Iedereen wil dat graag weten. Het enige wat wij met elkaar wisselen, is dat het altijd een spiraal naar beneden is die zich op een bepaald moment op alle terreinen voordoet. Als je naar de school toegaat, kun je het bij het schoolplein al zien. Het schoolplein wordt niet onderhouden, de toiletten zijn niet schoon, het management is vaak een interim-management en de leraren zijn vaker ziek. Er ontstaat een zwaan-kleef-aan-spiraal ten aanzien van de verkeerde factoren. Het lijkt me goed om het inzicht daarin te verscherpen. Ik zal met de onderwijsinspectie graag over dat onderdeel spreken. Zwak presterende scholen hebben misschien kenmerken die op dat moment al herkend kunnen worden door scholen die in de gevarenzone komen.
Er wordt nadrukkelijk gesteld dat "onderwijskansen" een goed instrument is. Er is een behoefte bij de inspectie om deze aanpak direct door te zetten naar alle scholen. Op dit moment maken de gemeentes in overleg met de inspectie samen een keuze. Deze keuze en ook de omvang van het budget was voor die tijd bepaald door wat de inspectie aangaf ten aanzien van zwak presterende scholen. Het was 20%, maar het is inmiddels veel hoger geworden als je kijkt naar de onderwijskansenscholen die door de gemeenten zijn gekozen. Het rijtje dat de inspectie in haar verslag aangeeft, wordt door verschillende onderdelen bepaald. Voor- en vroegschoolse educatie is er een onderdeel van. De Kamer weet dat 100.000 peuters de kans krijgen om naar de voorschool te gaan. Deze gigantische operatie wordt dit jaar ingezet. Ik zou dat graag voor alle kinderen realiseren. Dat is ook de wens van de inspectie. De capaciteitsproblemen en het feit dat het dient te worden ingevoegd in een structuur die nog niet heeft samengewerkt met de scholen, maakt dat het ingewikkeld is om dat op zo grote schaal direct door te voeren bij alle scholen. Het is mijn wens en ook die van de Kamer naar ik begrijp om dat zo snel mogelijk te doen. Wij hebben nu 150 scholen in het onderwijskansentraject. Dat wordt nu doorgezet naar de scholen met veel autochtone achterstandskinderen, omdat het ook wordt doorgetrokken naar buiten de 100.000-plus-gemeenten. We komen daar nog uitgebreid over te spreken.
Mevrouw Lambrechts gaf aan dat er bij de positieve signalen die voortdurend worden gegeven sprake is van een inhaaleffect en dat daar stagnatie op zou treden. De conclusie van de inspectie is daar heel voorzichtig. Het is te vroeg om op basis van een jaar ervaring de definitieve conclusie te trekken dat het om stagnatie gaat. Het zou schrikbarend zijn als dit werkelijk het geval is, ook gerelateerd aan de opmerkingen van de heer Rabbae dat er nu 25 jaar onderwijsachterstandenbeleid en OALT-beleid is. Ik wil secuur monitoren of het een stagnatie is die te onderbouwen valt met daarbij passende verklaringen. Het is een voorzichtige conclusie van de inspectie, die we nauwlettend moeten volgen.
Ook de inspectie zegt dat de onderwijskansenaanpak goed werkt en veelbelovend is. We gaan die doorzetten naar de andere gebieden, de autochtone achterstandsleerlingen. Mevrouw Hamer heeft daar een vraag over gesteld. Deze leerlingen bevinden zich nog steeds in de oude achterstandsgebieden. Die aanpak moet zo snel mogelijk worden doorgezet naar de gebieden buiten de 100.000-plus.
Er is een vraag gesteld naar het landelijk beleidskader. We hebben een uitgebreide gedachtewisseling gehad in mei. De Kamer heeft daar een aantal zaken neergelegd, die ik aan het verwerken ben. Ik zal dat snel doen. Daarna gaat het voorstel naar de Raad van State en moet het worden voorgehangen. Dat debat is op een efficiënte wijze afgerond. Er tekende zich een grote meerderheid af, wat ook te vertalen is naar het landelijk beleidskader. We gaan heel precies meten, ook naar aanleiding van opmerkingen van de Rekenkamer.
De meest effectieve lesmethode voor allochtonen is een vraagstuk op zich. Het is jammer dat de heer Van der Vlies hier niet is. Dan hadden mevrouw Lambrechts en de heer Van der Vlies opnieuw een hartstochtelijke ontmoeting kunnen hebben. Als zij naar elkaar kijken bij dit onderwerp, start van twee kanten de motor en vindt de confrontatie plaats. Bij het onderwijskansendebat is dit punt zeer uitgebreid aan de orde geweest, evenals in het OALT-debat. De opmerking van de heer Van Splunter is zeer terecht. Als in artikel 23 nadrukkelijk over de methode wordt gesproken in relatie tot onderwijsvrijheid, is het heel goed mogelijk tegelijkertijd de weg te bewandelen van de goede praktijken en het verspreiden van de goede ervaringen. Het gaat om het inventariseren van de beschikbare instrumenten, ervaringen en goede praktijken en het uitwisselen op regionaal niveau via collegiale visitatie en het netwerk van de schoolleiders. Wij hebben nu zelfs een flying ontwikkelteam, dat op afroep scholen kan ondersteunen bij de invoering van de kwaliteitszorg en de bredere spreiding van de juiste lesmethode. De Kamer weet dat het bij het onderwijskansenbeleid niet alleen gaat om de scholen die daar direct in zitten. Daaraan gekoppeld is een brede strategie die zorgt dat ook alle andere scholen daar direct kennis van kunnen nemen.
De heerRabbae(GroenLinks)
Voorzitter. Ik twijfel niet aan de intentie van de staatssecretaris. Ik wil alleen voor een goed begrip graag van haar weten hoe zij de scholen die door de inspectie zijn gelokaliseerd als scholen met niet-effectieve lesmethoden, in de praktijk gaat benaderen, zodat wij in een volgende periode met een beter bericht geconfronteerd zullen worden.
StaatssecretarisAdelmund
De inspectie gaat daar duidelijke gesprekken voeren, intensiveert het toezicht en maakt afspraken tot en met de bestuurders die verantwoordelijk zijn. Blijft staan dat in artikel 23 het nodige is gezegd over methoden.
Er is een vraag gesteld over het eigentijds zijn van het onderwijs in de zin dat wij nu 25 jaar omgaan met diversiteit. De vraag is of er wel een passend aanbod is voor die leerlingen die zich nu al zoveel jaren in het onderwijs bevinden en of er maatwerk kan worden geleverd. Deze vraagstukken hangen ook samen met regelgeving. Wij hebben onlangs een debat gevoerd over de vraag of je moet prioriteren naar taal en rekenen naar aanleiding van de kwestie Almere. Dat is aan de orde geweest, gecombineerd met het probleem van het lerarentekort. We hebben dit type discussie ook gevoerd in combinatie met het vraagstuk van de verschillende typen leerlingen en de wijze waarop we deze leerlingen het meest effectieve aanbod kunnen doen. Daarover zullen nog uitgebreide discussies volgen, mede naar aanleiding van een prioritering in de kerndoelen. De commissie-Wijnen komt met een advies aan het eind van dit jaar. Dat is niet gerelateerd aan het lerarentekort maar aan de concretisering van de kerndoelen of leerstandaarden. Er zal concreet gesproken worden over de vraag welk type regelgeving nodig is om zo effectief mogelijk in te spelen op het feit dat er heel verschillende typen leerlingen zijn.
Wij willen naar aanleiding van alle initiatieven die in de afgelopen jaren zijn genomen en de beleidsbrieven nadrukkelijk met de Kamer overleggen over de uitvoering van een aantal zaken, die wij ter hand hebben genomen. Wij hebben initiatiefrijke scholen dankzij mevrouw Ross. Wij hebben de wedstrijd met straks een uitkomst. Wij hebben een strategische beleidsagenda. Wij hebben alle partijen om de tafel gezet omdat wij heel veel extra middelen hebben. Wij komen nu aan de uitvoering toe van de kwaliteitsagenda die wij via de beleidsbrief hebben neergelegd. Daar komt dit type zaken weer in terug.
Wij hebben de afgelopen periode veel gesproken over de gemeentes omdat het onderwijsachterstandenbeleid en ook de huisvesting daar zijn belegd. Wij hebben daar met verschillende ministers mooie debatten over gehad. Eerst was dat de heer Peper. Hij wilde tot creatieve oplossingen komen. Vervolgens was dat de heer De Vries, die zei dat we hem daar nooit van zouden kunnen verdenken. Soms waren de onderwijswoordvoerders bij deze debatten aanwezig. Het is goed dat wij daar nu een aantal stappen hebben gezet. Deze zullen leiden tot een helder debat in het najaar. We hebben kleine problemen opgelost. De grote problemen zullen we oplossen op het moment dat de schouw van de onderwijsgebouwen achter de rug is. De heer Van Splunter heeft de vraag gesteld of je wel of niet zou moeten oormerken. Dit punt is aan de orde gekomen omdat de heer Zalm tijdens de overleggen over de financiële knelpunten heeft gereflecteerd op een vraag die door de heer Crone is gesteld. Er komt zeker een vervolg op de vraag van het al dan niet oormerken. De gemeenten moeten mede in ogenschouw nemen dat het Rijk onderwijszorg en huisvesting als prioriteit heeft neergelegd. De gemeente krijgt daardoor vele extra middelen. Zou de gemeente niet ook eenzelfde type prioritering kunnen toepassen? De Kamer heeft gezien dat er een tekst is opgenomen in de voorjaarsnota. Er wordt aan andere tafels in dit gebouw vast ook over gesproken op welke wijze dat mogelijk is. De gemeentes ervaren het zelf als een gedachte die zij in hun eigen midden kunnen beleven.
Er is een formulering van de Rekenkamer over de specifieke uitkeringen GOA, OALT en de schoolbegeleidingsdiensten. Een aantal woordvoerders is daarop ingegaan, naar aanleiding van de afspraken die daarover gemaakt zijn in het lbk maar ook naar aanleiding van de opmerking van de Rekenkamer. Ik heb al gezegd dat ik het eens ben met de aanbevelingen van de Rekenkamer. De verantwoording is alleen maar scherper geworden. Bij de brief van 8 maart 2001 zijn alle GOA- en OALT-gemeenten geïnformeerd dat voor het verslagjaar 2000 de verantwoording van de specifieke uitkering geldt en dat de accountant in zijn verklaring expliciet een uitspraak doet over de rechtmatigheid van die besteding. Dat is terecht. Het is voor de kinderen die het het hardste nodig hebben.
De minister is al kort ingegaan op de vraagstukken met betrekking tot taal, rekenen en wiskunde in Almere. Ik ben het eens met zijn beantwoording op het punt van de tekorten. Het vraagstuk heeft zich ook in een andere context voorgedaan, namelijk bij het prioriteren binnen de kerndoelen.
De vraag is aan de orde geweest over het rapporteren over discriminatie van homoseksuelen. De minister is er indirect op ingegaan. Er moet overleg plaatsvinden met de inspectie over wat wel en niet in het werkprogramma moet worden opgenomen. Dit vraagstuk is urgenter geworden, zoals ik heb gezien in een CNV-publicatie, vanuit de leerlingen en ook vanuit de leraren. Een soortgelijke vraag is wat wel of niet geprioriteerd kan worden in het volgende onderwijsverslag over doorstroom, aansluiting en mobiliteit. Ik vond de gedachtewisseling hierover zeer interessant. Ik hecht zeer aan het onderwerp, ook omdat aansluiting en doorstroming van zeer groot belang zijn voor kinderen, die gelijke kansen moeten krijgen via het onderwijs, waarbij het niet-compenseren vanuit andere gebieden wordt geleverd. Zij hebben soms behoefte aan een leertijdverlenging. We zien dat bij de groep 250.000 witte kinderen en 200.000 zwarte kinderen met extra kansenongelijkheid. Die leertijdverlenging zou je kunnen koppelen aan de vraag. Je kunt enerzijds de leertijdverkorting geven aan leerlingen die daar behoefte aan hebben, maar je kunt bij het type vraagstelling van de heer Cornielje heel goed vormen van leertijdverlenging plaatsen voor die leerlingen die daar juist weer behoefte aan hebben. We zouden de doorstroomagenda, zoals we die nu met werkgevers en werknemers afspreken, heel goed daarbij kunnen gebruiken. Er zijn behalve de onderwijsinspectie op dit moment ook andere actoren met de doorstroomagenda bezig. Ik vind het een zeer relevante vraag.
MevrouwHamer(PvdA)
Voorzitter. Ik zal de laatste zal zijn om te bestrijden dat de aansluitingsproblematiek van belang is. Ik heb steeds het belang benadrukt van vbo, mbo, hbo en andere routes naast elkaar. Ik plaatste het alleen in de context waarin het eerder door de inspectie is behandeld, omdat ik wil voorkomen dat we teruggaan naar het verhaal van de efficiënte leerwijzen.
StaatssecretarisAdelmund
De heer Hermans en ik vinden beiden dat alle scheermessen tussen de routes weggehaald moeten worden. Het kleurbad van deze periode kan maken dat het opnieuw in een heel andere context geplaatst kan worden, ook met werkgevers en werknemers, die een inspanning hebben geleverd om te komen tot een doorstroomagenda van het beroepsonderwijs. Je maakt de route dan ook evenwaardig aan de avo-route.
MevrouwHamer(PvdA)
Ik ben dat zeer met u eens. Zo is het destijds ook begonnen. Maar toen de situatie eromheen anders werd, moest er bezuinigd worden en werd het ineens in een heel andere context geplaatst. Er wordt nu gedaan alsof het een heel nieuw idee is. Ik plaatste daar mijn kanttekeningen bij.
De heerCornielje(VVD)
Ik heb geen nieuw idee willen lanceren. Ik heb alleen willen schetsen wat de inspectie ooit rond het aspect tijd heeft gedaan. Dat heeft heel verhelderend gewerkt. Je kijkt dan naar het onderwijs op het aspect tijd. Je zou dat ook kunnen doen op het aspect aansluiting in alle invullingen die je kunt geven. Het is niet nieuw, maar wel interessant.
StaatssecretarisAdelmund
De heer Slob heeft naar de kwaliteitszorg gevraagd evenals anderen, omdat de inspectie dat nadrukkelijk aangeeft. Kwaliteitszorg is een kwetsbaar punt. Er is vooruitgang gemaakt maar minder dan wij hoopten. Er is een stijging van 13% naar 38% in het schooljaar 1999/2000. Het eindpunt is zeker nog niet bereikt. Er is wel een versnelling aangebracht, maar het gaat lang niet zo snel als wij zouden willen. Wij komen binnenkort met een beleidsbrief in de uitvoering naar initiatiefrijke scholen. We gaan daarin zeer uitgebreid op het onderwerp in. Er is natuurlijk ook een relatie tussen kwaliteitszorg en deregulering. Op het moment dat je dereguleert wordt het veel belangrijker dat de kwaliteitszorg ook in die scholen plaatsvindt. In het primair onderwijs hebben daarom alle landelijke schoolleiders en besturenorganisaties het initiatief genomen om projecten op te zetten, zoals die in het vo als Q5 al draaien. Dat moet zorgen voor eigentijdse onderwijsinstellingen die goed aan de kwaliteitszorg werken. De inspectie heeft daar proportioneel toezicht op. Op het moment dat extra toezicht nodig is, zal zij ook extra toezicht houden.
De materiële bekostiging is door alle sprekers aangehaald. Er is afgesproken een vijfjaarlijkse evaluatie te houden. De Kamer heeft daar rapporten over gekregen in maart, omdat ik vond dat de Kamer deze direct in handen moest krijgen. Dit heeft ook direct invloed gehad op de onderhandelingen die wij hebben gevoerd, ook al heeft de Kamer de beleidsreactie nu pas ontvangen. De beleidsreactie geeft inzicht in de wijze waarop een en ander de komende tijd zal verlopen. De bedragen zijn al door de minister genoemd. Wij zien uit naar een uitnodiging voor een debat, mede naar aanleiding van de beleidsreactie die nu gevoegd kan worden bij de rapporten van maart.
MevrouwLambrechts(D66)
De toereikendheid van de bekostiging als zodanig is punt 1, maar punt 2 is of je dat soort informatie niet direct moet inbrengen in het traject van beleidsvoorbereiding naar beleidsverantwoording, opdat je daar doelstelling en realisatie helder in beeld hebt. Ik geef toe dat het minder urgent lijkt omdat er inmiddels duidelijkheid is over middelen.
StaatssecretarisAdelmund
Ik ben het ermee eens dat het een hink-stap-sprongprocessie is. Je moet eerst heel helder aankaarten aan de hand van onderzoeken dat er tekorten zijn. Vervolgens moet je heel hard onderhandelen om daar geld bij te krijgen. Dat heeft geleid tot dit type financiële verslaglegging. Ik ben het eens met de opmerkingen die over de systematiek zijn gemaakt. We groeien toe naar VBTB. Hoe krijg je nu het beleidsinhoudelijke proces gekoppeld aan de financiële verslaglegging? Niemand wil alleen boekhouden. Iedereen wil de combinatie tussen inhoud en boekhouden. Dat geldt met name op dit type thema's. Bij de onderzoeken in maart kon ik de beleidsreactie nog niet bijvoegen. Als ik een beleidsreactie had kunnen sturen op dat moment, met toestemming van het kabinet, dan had ik alleen op papier kunnen zetten dat het niet meer sober maar doelmatig was, maar dat het sober was in een mate dat het niet meer doelmatig is. Ik kon die reactie op dat moment niet bijvoegen, maar de Kamer heeft die reactie nu gekregen. Het is in de groei naar financiële jaarverslagen in de komende jaren, gecombineerd met VBTB, handig als de Kamer al deze zaken tegelijkertijd heeft.
Er zijn de afgelopen jaren investeringen geweest die substantieel waren in leermiddelen en ICT. Ook met de investeringen die ik nu heb neergelegd in de beleidsbrief, blijf ik zeggen dat het een eerste aanzet is voor het inlopen van de achterstand die erop het gebied van de materiële bekostiging is. Mevrouw Barth heeft het ook zo genoemd. Er zijn veel incidentele bedragen toegevoegd. Er is nu een structureel bedrag toegevoegd. Ook voor het komende jaar zijn er incidentele middelen en structurele middelen. De Kamer kan de onderzoeken ernaast leggen. Dit zal de komende jaren voortdurend een onderwerp zijn waaraan bij voor- en najaarsnota het een en ander is te doen. Dat geldt ook voor de minister en mijzelf.
Door een aantal sprekers is de kostendekkendheid aan de orde gesteld, ook in het voortgezet onderwijs. De min 80 is daarbij uit het staatje gehaald. Wij hebben van gedachten gewisseld over de bekostiging in het kader van de evaluatie BSM. Daar was het nog een vraag of de bekostiging wellicht te sober was. Inmiddels is er een rapportage over het vmbo en het vo in totaliteit. Het plan van evaluatie is onlangs afgesproken met de besturenorganisaties. De Kamer krijgt over de toereikendheid daarvan voor de jaarwisseling een rapportage, waardoor zij precies op de hoogte wordt gesteld. Het is wel ingewikkeld door de lumpsumbekostiging.
Aan het vmbo is een aantal woorden gewijd door D66 en de VVD. Ik kan de woordvoerders geruststellen, zonder dat ik ze de scherpte van hun analyse wil ontzeggen, dat het een rapport betreft dat wij al veel eerder hebben besproken. Een aantal rapporten uit dit onderwijsverslag is al afzonderlijk besproken. Dat was het rapport "het vmbo in ontwikkeling" Dat is vorig jaar november toegezonden en maakte deel uit van een algemeen overleg op 7 december 2000. Dat gaf het zorgelijke beeld, waar wij vervolgens allerlei operaties op hebben losgelaten. De Kamer heeft op 4 juli nog een algemeen overleg. Zij heeft dan het hele beeld van wat daarna allemaal is gebeurd: 50 regiobijeenkomsten, het opstarten van het scholingstraject "scholing in het vmbo", huisvesting en materiële voorzieningen die aan de orde zijn in de context van het actieprogramma vmbo, impulsmiddelen beroepsonderwijs, positie van de zwakke leerlingen – deze is zeer uitgebreid aan de orde geweest bij de leer/werktrajecten – en het programma van eisen voor de kwaliteit van de zorg in het vmbo.
MevrouwLambrechts(D66)
Het lijkt er dan een beetje op alsof de presentatie van de inspectie in het onderwijsverslag alleen maar een literatuurstudie is. Ik krijg niet dat gevoel. Ik heb het idee dat zij wel degelijk in haar oordeel meeweegt wat zij zelf op scholen tegenkomt. Ik kan het de inspectie hier niet vragen, dus ik vraag het via u. De volgende vraag is dan of in het afgelopen jaar het wonder inderdaad is gebeurd, waarvan u zegt dat het alle vertrouwen in de invoering geeft. Ik kan dat uit wat hier staat absoluut niet opmaken.
StaatssecretarisAdelmund
Wat de inspectie formuleert correleert helemaal met de uitkomsten van de integrale monitor van het vmbo-beleid uit juli 2000. Dit gaat over 2000. De inspectie heeft een timelag op het moment dat ze uitkomt met haar rapport. Ik heb de Kamer al toegezegd dat zij alle gegevens krijgt voor het algemeen overleg van 4 juli. Daar zitten de nieuwste gegevens in, zodat we dan het debat daarover kunnen voeren. Er zit ook een aantal andere gegevens in. Ik vind het echter vervelend te spreken over gegevens die ik al ken en die de Kamer nog niet heeft.
Onderwijstijd in het voortgezet onderwijs. Er wordt terecht gesproken over hoe secuur daarmee moet worden omgegaan, ook naar aanleiding van het vorige onderwijsverslag waarin de vorige inspecteur-generaal heeft gezegd dat dit de meest bedreigde factor was in het onderwijs naar aanleiding van het lerarentekort. De glijdende schaal moet er zeker niet komen. Er is heel precies onder woorden gebracht door de inspectie in haar verslaglegging over de basisvorming dat 40 weken voor de scholen een abstractie is. Er is daarna door de inspectie in haar aanbevelingen nadrukkelijk gepleit voor 38 weken. Ik heb dat toen willen meenemen in de kortetermijnregelgeving. Omdat het echter over onderwijstijd ging en dat in die periode een flink hoog opgelopen politiek debat was, heeft de Kamer toen een pleidooi gehouden om het onder te brengen in het advies van de Onderwijsraad. Het is dus in het advies van de Onderwijsraad voor de lange termijn opgenomen. Er komt straks in het advies van de Onderwijsraad uitsluitsel over de wijze waarop hij vindt dat je de onderwijstijd in het voortgezet onderwijs moet bezien. De basisvorming is een onderdeel, maar het sloeg op de 40 weken en de 1000-urendiscussie in het voortgezet onderwijs. Dat weegt door in wat er in de rest van het voortgezet onderwijs aan de orde was. Het gaat hier overigens om planbare lesuitval. Je kunt aan het begin van het schooljaar al zien wanneer de werkweken zijn en wanneer de examenweken en proefwerkweken voor de leerlingen in het voortgezet onderwijs zijn.
Mevrouw Ross heeft gevraagd naar de cultuur op de scholen en om een doorkijkje naar de afstemming zorg/veiligheid. De vaste Kamercommissies van VWS en OCW hebben zeer veel vragen gesteld over het rapport over de witte vlekken naar aanleiding van de opmerking van mevrouw Lambrechts. Ik wijs erop dat dit ook vertaald is in onderzoek. Er komt een Wet op de jeugdzorg aan. De Kamer spreekt op 21 juni over de implementatie van de Wet op de jeugdzorg. Dat is zeer van belang, want het gaat om de samenhang. Dat geldt voor de combinatie van huisvesting met Binnenlandse Zaken en jeugdzorg met VWS. Ik hoop van harte dat de Kamer een mentaliteit heeft van "boer let op je kippen" ten aanzien van de gecombineerde trajecten. Er zit een groot onderwijsbelang in.
Tweede termijn van de zijde van de commissie
MevrouwLambrechts(D66)
Ik dank de minister en de staatssecretaris voor hun beantwoording. Veel zaken waar de Kamer om gevraagd heeft, zullen in latere trajecten en informatie terugkomen bij de Kamer. Ik zal het daar niet opnieuw over hebben. Ik wil er een paar punten specifiek uittillen. Dat is om te beginnen de positie van de inspectie. Ik vind het belangrijk wat de inspectie doet. Ik vind het niet alleen belangrijk om te weten wat er op de 5% achterstandscholen gebeurt, maar ook wat er op de 95% scholen gebeurt waar het goed gaat. Mijn fractie zou erg ongelukkig zijn als zij straks nog maar eens in de vier jaar een verslag zou krijgen over de stand van zaken bij de 95% andere scholen. Als de minister het niet zo heeft bedoeld, hoor ik dat graag in tweede termijn. Als ik zeg dat ik hieraan hecht, dan bedoel ik dat er sprake moet zijn van een toerusting die alle nieuwe ambities die wij hebben op het gebied van het toezicht, waar kan maken maar tegelijkertijd garandeert dat het regulier toezicht gehandhaafd kan blijven. Overigens bestaat er bij mijn fractie en bij de inspectie behoefte om de financiële deskundigheid ook op het niveau van de inspectie te laten toenemen, omdat we nogal eens aanlopen tegen de relatie tussen inzet en toereikendheid van middelen en het primaire onderwijsproces, zoals dat op de werkvloer plaatsvindt.
Voorzitter. Vervolgens kom ik terug op de noodgreep om prioriteit te geven aan de vakken taal en rekenen en deze vakken door bevoegde docenten te laten geven en de overige vakken door onbevoegde docenten. Het onderwijsverslag van de inspectie is een lezenswaardig verslag en ik kan het aan de minister en de staatssecretaris ter lezing aanbevelen, ook al hebben zij buitengewoon veel ambtenaren die het ongetwijfeld voor hen zullen doornemen. Ik waag het een deel van mijn spreektijd te gebruiken om iets uit dit verslag te citeren.
De voorzitter:
Dat lijkt mij nu niet verstandig. U kunt ook verwijzen naar de pagina. U hebt twee minuten spreektijd en die hebt u al opgesoupeerd en dan gaat u nog citeren ook.
MevrouwLambrechts(D66)
In eerste termijn heb ik wat minder spreektijd gebruikt dan andere sprekers en ik vind dat u mij eigenlijk zou moeten toestaan om aan te geven hoe belangrijk dit punt is. De staatssecretaris zei dat er nog geen achterstand is. Maar ik wil niet dat de indruk ontstaat dat ik het beeld neerzet dat wij in een situatie terecht zijn gekomen die nog niet bestaat. De inspectie stelt in het onderwijsverslag dat het onvermijdelijk is dat de overheid, maar ook de scholen, keuzes maken en knopen doorhakken om verdere verschraling tegen te gaan. Zij pleit daarom voor prioritering van het onderwijs in de basisvaardigheden Nederlands en rekenen, vooral op de achterstandscholen waar het les geven in taal en rekenen op dit moment niet gewaarborgd kan worden. Vervolgens zegt de inspectie dat veel scholen zich genoodzaakt voelen keuzes te maken en de neiging hebben de kaasschaafmethode toe te passen. De inspectie beveelt daarom aan om in elk geval een hek te zetten rondom taal en rekenen. Dat geeft toch aan dat wij wel degelijk de bereidheid moeten hebben om hierover na te denken. Dan zeg ik erbij: dat mag niet te veel tijd kosten. Ik vraag hierop een reactie van de minister en ik wil niet opnieuw een evaluatie over een jaar om te bekijken of wij inderdaad in die situatie terecht zijn gekomen, want dan laten wij kostbare tijd verloren gaan en niet voor onszelf, maar wel voor de kinderen die het betreft.
Mijn laatste opmerking betreft het vmbo. Binnenkort zal hierover een overleg plaatsvinden en ik hoop inderdaad te kunnen constateren wat de staatssecretaris toezegt, namelijk dat dan wel de staat van het onderwijs zodanig is dat wij vertrouwen in de invoering kunnen hebben. Ik merk hierbij op dat er, gezien de conclusie van de inspectie dat de situatie in 2000 nog zeer ernstig is, heel wat zal moeten gebeuren om de situatie per augustus 2001 geheel op orde te hebben.
MevrouwBarth(PvdA)
Voorzitter. Ook ik dank de bewindslieden voor de beantwoording van mijn vragen. Ik heb nog twee punten. Ten eerste de vao-scholen met het negatieve saldo. De minister heeft aangegeven dat hij niet voldoende zicht heeft op die problematiek om te kunnen concluderen of de situatie ernstig is of niet. Ik verzoek hem te onderzoeken of bij die 88 scholen sprake is van een meerjarige problematiek of dat het incidenteel is en of er samenhang is met de geconstateerde kwaliteitstekorten. Ik verzoek hem hierover aan de Kamer een aparte brief te sturen. Volgens mij kan de inspectie vrij precies aangeven welke scholen in het voortgezet onderwijs achterblijven in kwaliteit.
Het tweede punt betreft het onderzoek dat de staatssecretaris heeft aangekondigd naar de 5% scholen waar het niet goed mee gaat. Ik heb haar gevraagd om dat te leggen naast het onderzoek over de effectieve school en daarbij ook te kijken naar scholen die het wel goed doen en in dezelfde omstandigheden verkeren. Misschien kan dat helder maken waardoor de problematiek wordt veroorzaakt.
MevrouwHamer(PvdA)
Voorzitter. Ik heb nog een aantal aanvullende opmerkingen. Over onderwijskansen en bve komen wij nog uitgebreid te spreken. Daar hoeven wij nu niet nader op in te gaan. Ik hoop wel dat de minister in het kader daarvan in zal gaan op de kwestie van autonomie en de regie van de overheid, die de inspectie heeft aangekaart.
Ik vind de interpretatie van de minister van het amendement over de IB-Groep wat kort door de bocht. Ik raad hem aan om daar nog eens met de heer Rehwinkel over te spreken.
Dan wil ik nog een algemene opmerking maken over de wijze waarop wij met het onderwijsverslag en het OESO-rapport omgaan. Ik vind het een beetje te Nederlands om te zeggen dat de gegevens op verschillende manieren geïnterpreteerd kunnen worden en dat het daarom beter is om onze eigen gegevens te hanteren. Het lijkt mij goed als de Kamer nog een overleg met de minister voert over het OESO-rapport.
Ik verzoek de minister om voor de behandeling van de voorjaarsnota te onderbouwen hoe hij tot het te bezuinigen bedrag van 61 mln gulden voor het hbo is gekomen. Waarom is voor deze bezuiniging gekozen? Hoe staat dit in relatie tot het onderzoek dat nog uitgevoerd wordt naar de kosten per student?
De minister is niet ingegaan op mijn vraag over de relatie tussen voortijdig schoolverlaters en de schoolcultuur. Ik sluit mij aan bij de suggestie van de heer Cornielje om door de inspectie te laten onderzoeken op welke wijze de schoolcultuur van invloed is op de doorstroom en op voortijdig schooluitval.
De heerVan Splunter(VVD)
Voorzitter. Ik meen dat de staatssecretaris heeft opgemerkt dat het drie jaar duurt voordat er een vermelding komt dat een school behoort tot de categorie zwakke scholen. Dat vind ik geen goede ontwikkeling. Die signalering zou eerder moeten gebeuren. Achterstanden moeten in een vroegtijdig stadium gesignaleerd worden en dan moet zo snel mogelijk actie ondernomen worden om ze weg te werken.
Ik kom nog terug op het punt van de onderwijstijd in de tweede fase havo/vwo. De uitleg vond ik verhelderend, maar toch meen ik dat de belangrijkste reden, zoals in het onderwijsverslag wordt aangegeven, zit in de organisatorische vergaderingen aan het begin en aan het eind van het schooljaar. Dat kan wellicht ook in de eerste en laatste weken van de zomervakantie gebeuren. Graag een reactie hierop van de staatssecretaris.
De heerCornielje(VVD)
Ik dank beide bewindslieden voor de beantwoording van mijn vragen. Mag ik uit de opmerkingen van de staatssecretaris over het vmbo opmaken dat de zin uit het onderwijsverslag, dat het uitvoerend werk met het oog op implementatie nog maar in beperkte mate ter hand is genomen, niet meer geldt en dat zij er nu alle vertrouwen in heeft dat wij in augustus een goede start kunnen maken met de leerwegen? Wij hebben hierover niets meer vernomen en ik ben bevreesd dat dit een stilte voor de storm is. Ik hoor het echter graag als de staatssecretaris signalen heeft gekregen dat het goed is.
De heerEurlings(CDA)
Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn toezegging dat de financiële verantwoording voor volgend jaar meer zal voldoen aan de wensen van de Kamer. Ik hoop dat de effectenanalyse op een hoger plan getild zal zijn, zodat een duidelijker beeld ontstaat van de bereikte resultaten en de middelen die daarvoor zijn ingezet. Dat is de richting die wij op moeten. Zeker omdat het hier gaat om een meerjarenontwikkeling die een meerjarenanalyse vergt, zou het goed zijn om daar ruim voor 2003 behoorlijk wat ervaring mee op te doen.
Dan nog een opmerking over het OESO-rapport. De discussie hierover zal ongetwijfeld op een ander tijdstip gevoerd worden. Wel vind ik het van belang dat de discussie over de Nederlandse cijfers op een goede manier gevoerd wordt. Dat geldt bijvoorbeeld voor de discussie over het bedrag per student. De minister heeft gezegd bereid te zijn tot een vast bedrag per student te komen en dat juichen wij toe. Maar dan moet hij wel aangeven hoe hij gekomen is tot de bezuiniging van 61 mln gulden. Het lijkt mij dan ook goed als de motie op dit punt zo snel mogelijk wordt uitgevoerd en dat wij een breder inzicht krijgen.
Voorzitter. Ik wijs er nog op dat de PvdA en het CDA van de IB-Groep absoluut geen agentschap willen maken. Dat geldt ook voor de andere partijen die voor het amendement hebben gestemd. Het gaat hier om een politiek verschil van inzicht. Ik voorspel de minister dat veel partijen bij de behandeling van de kaderwet-ZBO meer in de richting zullen gaan van sturing en toezicht, omdat de ZBO's vaak in een schemergebied verkeren. Ik wil de discussie op dit punt niet overdoen, maar voor alle duidelijkheid vraag ik de minister op welke termijn hij de Kamer duidelijkheid kan geven over de vraag of hij de motie-Rehwinkel/Eurlings alsnog zal uitvoeren.
MevrouwRoss-van Dorp(CDA)
Voorzitter. Om geen misverstand te laten bestaan over wat ik in eerste termijn heb uitgesproken over het lerarentekort en de schaarste aan docenten herhaal ik nogmaals de zin uit het onderwijsverslag: de inspectie meent dat de genomen en voorgenomen maatregelen geen wezenlijke verandering in de schaarste aan docenten zal opleveren. Dat heb ik gezegd en dat correspondeert volledig met de tekst in het onderwijsverslag.
De minister heeft een ambitieuze doelstelling op het gebied van voortijdig schoolverlaten: 50% in 2010 en 30% in 2006. Om die doelstelling te bereiken en het effect van het beleid te kunnen meten, is het nodig dat er een betrouwbare probleemanalyse is en betrouwbare cijfers. Een probleemanalyse vind ik niet in de stukken. De inspectie heeft bovendien grote twijfels over de betrouwbaarheid van de gegevens. Langdurige schorsingen nemen bijvoorbeeld toe, de afgelopen twee jaar met bijna 50%. Maar scholen reageren helemaal niet op spijbelgedrag. Spijbelaars geven in het onderzoek van de inspectie zelfs aan dat scholen niet reageren of dat scholen het niet eens lijken te weten dat er gespijbeld wordt. Dus de registratie als zodanig bij het RMC en de komst van het onderwijsnummer zullen de betrouwbaarheid van de gegevens niet vergroten. Ik vraag de minister wat hij in de tussentijd denkt te doen om daar beter inzicht in te geven.
De heerRabbae(GroenLinks)
Voorzitter. Ik dank beide bewindspersonen voor hun reactie in eerste termijn. Ik heb nog een aantal punten. Denken de minister en de staatssecretaris in het kader van Maatwerk 3 het lerarentekort te kunnen bestrijden middels een nieuwe organisatie van het lesgeven op scholen? Dan denk ik aan de formule om alle docenten voor alle klassen beschikbaar te stellen in plaats van één docent per groep van 25 à 30 leerlingen. Biedt dit enig soelaas?
Dan het bieden van passend onderwijs aan alle kinderen en de positie van zwakke kinderen daarin. Heb ik goed begrepen van de staatssecretaris dat om deze situatie aan te pakken er eerste wetgeving moet komen die de Tweede Kamer en de Eerste Kamer nog moet passeren? Dat zou mijns inziens te veel tijd kosten. Als ik mij vergis, word ik op dit punt graag gecorrigeerd.
In eerste termijn heb ik aangekaart dat de inspectie er in het onderwijsverslag op wijst dat de klacht- en beroepregelingen in het kader van het hoger onderwijs bij veel instellingen onder de maat zijn. Hierop is niet gereageerd. Graag alsnog een reactie.
De heerSlob(ChristenUnie)
Voorzitter. Ik wil ook beide bewindslieden bedanken voor hun beantwoording in eerste termijn. Het is voor mij de eerste keer dat ik de minister en de staatssecretaris samen in actie zie. Ik vind het bijzonder om te kunnen constateren dat er weinig licht tussen hen beiden zit, ondanks hun verschillende politieke achtergronden.
Ik wil nog twee zaken aan de orde stellen. Ten eerste de wijze van rapporteren in het kader van de VBTB. Ik had de minister gevraagd om de gegevens uit het inspectieverslag nadrukkelijker dan nu gebeurd is in de financiële en beleidsmatige verantwoordingen mee te nemen, als dat mogelijk is. Daar is de minister nog niet op ingegaan.
Ik heb aangegeven dat de vaste commissie voor OCW na zou moeten denken over haar werkwijze in het kader van de VBTB-operatie. Dan doel ik voornamelijk op het aantal AO's die daarmee samenhangen. Ik stel voor om in een procedurevergadering aan de orde te stellen of wat dat betreft efficiënter gewerkt kan worden.
Tot slot noem ik de kwaliteitszorg. In dit kader is verwezen naar het wetsvoorstel over het onderwijstoezicht die de Kamer recentelijk heeft bereikt. Ik vind dit een belangrijk aandachtspunt. Juist vanwege de tendens van de autonomievergroting en deregulering, een belangrijke invalshoek van dit kabinet, is het zaak om ervoor te zorgen dat de kwaliteitszorg binnen de verschillende onderwijsniveaus optimaal is. Ik sluit niet uit dat wij daarop een ander moment uitvoeriger met elkaar over moeten spreken.
Tweede termijn van de zijde van de regering
MinisterHermans
Voorzitter. Mevrouw Lambrechts vroeg mij of gehandhaafd wordt dat de inspectie jaarlijks een verslag over de staat van het Nederlands onderwijs op tafel legt. Het antwoord daar op is "ja". Ik zie de rol van de inspectie tweeledig. Ten eerste de functie van spiegel voor de school, om de school te laten zien welk product geleverd wordt. Dat is van belang voor de school, voor de deelnemers en voor de ouders. Ten tweede zal de inspectie jaarlijks, aan de hand van een aantal thema's en in algemene zin, rapporteren over de staat van het Nederlands onderwijs. Onderzocht wordt of voor het primair onderwijs een jaarrekening vastgesteld kan worden. Vanuit vo en andere onderwijssoorten vindt nu al een financiële verantwoording plaats, maar voor het primair onderwijs nog niet. Ik constateer dat mevrouw Lambrechts en ik niet van mening verschillen over de positie van de inspectie. Ik zal in algemene zin met de inspectie spreken over de vraag of de rapportage meer geordend kan worden aan de hand van specifieke thema's.
MevrouwRoss-van Dorp(CDA)
Vorig jaar heb ik al gevraagd of de gegevens op cd-rom aangeleverd kunnen worden, met trefwoorden. Dat moet toch mogelijk zijn, want alle gegevens zijn opgeslagen.
MevrouwBarth(PvdA)
Ik hoop dat de minister de toezegging van vorig jaar gestand doet, dat de inspectie in toenemende mate voor het onderwijsverslag zal putten uit eigen empirisch materiaal en steeds minder uit wetenschappelijke bronnen van elders die de Kamer ook zelf kan raadplegen.
MevrouwLambrechts(D66)
Inhakend op wat de minister zei, het gaat mij niet om een jaarlijks verslag. Het gaat mij om de neerslag van het verslag zijnde bezoeken aan de scholen en instandhouding van de frequentie van het reguliere toezicht dat op dit moment bestaat.
MinisterHermans
Voorzitter. Wat de cd-rom betreft moet ik navragen of dat technisch mogelijk is. Het lijkt mij echter geen probleem voor een departement dat van alle departementen het meeste geld uitgeeft aan ICT.
Ik ben het met mevrouw Barth eens dat de inspectie zoveel mogelijk gebruik moet maken van het eigen empirisch materiaal.
Wat de opmerking van mevrouw Lambrechts betreft heb ik enige aarzeling. Het is de bedoeling dat de inspectie aan de individuele scholen rapporteert met betrekking tot de horizontale verantwoording van die scholen voor hun directe omgeving. Wij zouden dat bij elkaar kunnen bundelen, er een nietje doorheen slaan en het daarbij laten, maar het kernpunt van de rol van de inspectie wordt dat men bepaalde tendensen signaleert op basis van specifiek schooltoezicht om op grond daarvan te kunnen komen tot algemene beleidsconclusies en -aanbevelingen. Uit het eigen empirisch onderzoek met betrekking tot integraal schooltoezicht van de eerste of tweede orde komen natuurlijk bepaalde gegevens naar voren. Dan komt natuurlijk ook op tafel hoeveel scholen toezicht van de eerste orde en hoeveel toezicht van de tweede orde hebben gehad. Dan komt ook op tafel wat men heeft aangetroffen op het punt van de kwaliteitszorg door scholen. Als de Wet op het onderwijstoezicht in werking gaat treden, wordt gebouwd op de systemen die scholen zelf hebben ontwikkeld voor kwaliteitszorg. Als die op orde zijn, is de rol van de inspectie een heel andere dan wanneer die niet op orde zijn. Op basis van deze nieuwe wet zullen de instellingen zeer waarschijnlijk meer drang voelen om met een eigen kwaliteitszorgsysteem te werken.
Mevrouw Lambrechts heeft terecht aangegeven dat zij niet het beeld heeft geschetst dat er nu al een achterstandssituatie is ontstaan met betrekking tot het lesgeven in taal en rekenen. Ik heb gezegd dat zich situaties hebben voorgedaan, waarbij er iets mis ging. Ik ben uiteraard niet van plan om af te wachten tot zich problemen voordoen en dan na een evaluatie pas te onderzoeken wat eraan gedaan kan worden. Mocht er, nadat alle mogelijkheden zijn aangewend, een situatie op een school ontstaan waarbij men door ziekte, door uitval of door vervangingsproblemen met de handen in het haar zit, lijkt het mij verstandig als het bevoegd gezag zich dan met name concentreert op het lesgeven in een paar belangrijke vakken. Maar ik vind dat te allen tijde moet worden voorkomen dat het bevoegd gezag tot een dergelijke inzet moet overgaan.
MevrouwLambrechts(D66)
Het gaat mij erom dat de bewindspersonen er vanuit hun verantwoordelijkheid voor zorgen dat scholen dat doen. Het komt bijvoorbeeld in Rotterdam al voor, zo is mij gebleken uit gesprekken met inspecteurs. Wij moeten wat dit betreft geen struisvogelpolitiek bedrijven en doen alsof de kwaliteit van de vakken Nederlandse taal en rekenen niet op het spel staat. Dat is wel zo.
MevrouwRoss-van Dorp(CDA)
Er zijn scholen die wel vervanging kunnen vinden, maar die zo'n groot beroep doen op het Vervangingsfonds dat zij daar boete voor moeten betalen. Dus in feite wordt de school gestraft voor het feit dat er vervanging is geregeld. Dan wordt het voor de scholen te duur en zullen zij ervoor kiezen om lessen uit te laten vallen. Dat is een heel vervelende situatie die zich met name in het oosten van het land voordoet. Ik vraag hiervoor de aandacht van de minister.
MinisterHermans
De discussie over het Vervangingsfonds is weer een apart probleem. Ik stel voor dat wij daar op een ander moment over spreken.
Mevrouw Lambrechts wees erop dat de situatie zich al heeft voorgedaan. Dat heb ik niet ontkend, maar ik wil niet dat de indruk wordt gewekt dat dit gemeengoed is in het Nederlands onderwijs. Wij doen er alles aan om de schaarste aan docenten terug te dringen. Maar zelfs met alle maatregelen die wij nemen, zal er een tekort aan docenten blijven. Het ziet er niet naar uit dat wij de zaak in de komende jaren oplossen en dat er een goede balans zal zijn tussen vraag en aanbod. In de situatie waarin zich een cumulatie van problemen voordoet op een bepaalde school, moet die mogelijkheid onderzocht worden. De inspectie zal dat ongetwijfeld opmerken en zal dan van mij de steun krijgen om een dergelijke maatregel te nemen. Dat mag dus alleen als alle andere maatregelen absoluut onuitvoerbaar bleken te zijn.
Ik zeg mevrouw Barth graag toe dat zij een brief krijgt met betrekking tot de vo-scholen met negatief saldo. Het beeld zou kunnen ontstaan dat er sprake is van een moeilijke situatie. Ik heb dat beeld op het ogenblik bepaald niet. Er was een aantal scholen met een negatief saldo in het afgelopen jaar, maar er is meen ik maar één school die in een moeilijke positie terecht is gekomen financieel gezien.
Mevrouw Hamer haalde het punt aan van de autonomie en de regie van de overheid. Mijn omschrijving van het woord regie is: anderen beter laten spelen. Zo zie ik de regie van de overheid. De overheid faciliteert en biedt mogelijkheden.
Ik wil graag met de Kamer een overleg voeren over het OESO-rapport Education at a glance. In mijn beleidsreactie daarop heb ik aangegeven dat een aantal punten nadere aandacht behoeft. Het is niet zo dat ik mij terugtrek op Hollandse stellingen en zeg: het gaat hier allemaal best wel aardig en de rest bekijkt het maar. Mocht die indruk zijn ontstaan, dan wil ik die graag wegnemen. Ik vind internationale vergelijkingen juist van zeer groot belang. Ik heb alleen willen aangeven dat je niet met één cijfer moet vergelijken. Dat zou veel te eenvoudig zijn. Een economische groei van 5% en 4% groei van de onderwijsuitgaven kan bijvoorbeeld tot een geweldige kwaliteitsverbetering in het onderwijs leiden, maar uiteindelijk op de internationale rating leiden tot een terugval. Overigens wijs ik de Kamer erop dat een private financiering bij een groot aantal landen die voorliggen, de grootste reden is dat men boven ons uitstijgt.
MevrouwHamer(PvdA)
Zonder dat dit gevolgen heeft voor de kwaliteit van het onderwijs.
MinisterHermans
Inderdaad.
Mevrouw Hamer en de heer Eurlings vroegen om informatie ter onderbouwing van het bedrag van 61 mln gulden dat in de voorjaarsnota genoemd wordt. De Kamer heeft officieel tot 20 juni de gelegenheid om vragen te stellen over de voorjaarsnota. Ik noteer deze vast en zorg dat het antwoord bij de behandeling van de voorjaarsnota gegeven wordt.
Dan de aansluitingsdiscussie. Heel lang is er nauwelijks sprake geweest van contact tussen vmbo en mbo en tussen vmbo en vo. De commissie-Boekhoudt heeft zich in het kader van de doorstroomagenda beziggehouden met maatregelen om de uitval in de overgang zoveel mogelijk terug te dringen. Het kabinet heeft in dit kader een impuls van 500 mln gulden voor het beroepsonderwijs gegeven. Ik wil daar graag nader met de Kamer over spreken. Mevrouw Ross had het in dit verband over betrouwbare gegevens en analyses. Bij de regionale meldcentra hebben wij aangegeven wanneer iemand voortijdig schoolverlater is. Een week spijbelen wordt niet beschouwd als voortijdig schoolverlaten. Dat laat onverlet dat spijbelen vaak het begin is van voortijdig schoolverlaten en dat het kan leiden tot problemen. Daar moeten wij de scholen ook op wijzen. Het is niet zo dat het onderwijsnummer de panacee voor alle oplossingen is, maar het biedt alles bij elkaar genomen een veel beter palet aan mogelijkheden dan wij op dit moment tot onze beschikking hebben.
Het is mijn inzet en ook die van de staatssecretaris om het VBTB-traject naar een hoger plan te tillen. Het is natuurlijk niet zo dat alles één op één vertaald kan worden van het ene op het andere jaar.
Over de IB-Groep kunnen wij heel lang met elkaar spreken, maar ik vind nog steeds dat de wet die voorlag, met de wijzigingsvoorstellen die ik heb gedaan, een perfecte uitvoering van de motie was. Wij zullen nu zoeken naar andere methoden. Ik zal de Kamer daarover zo snel mogelijk rapporteren. Eerst moet ik officieel gemachtigd zijn door Hare Majesteit om de wet in te trekken. Wanneer dat gaat gebeuren, zal ik de Kamer berichten en ook aangeven wanneer ik met nadere voorstellen op dat punt kom.
De heer Rabbae heeft gevraagd of er in Maatwerk 3 een passage komt over de organisatiewijze van de school. Dat punt heb ik er nu nog niet in opgenomen, maar ik ben bereid om daarover iets op te nemen. Belangrijk is in ieder geval wel dat de manier van organiseren in een school vaak invloed heeft op de wijze van opvang van tekorten. Wanneer een school anticipeert op bepaalde ontwikkelingen in het personeelsbeleid, zijn problemen beter te voorkomen dan wanneer de school zich plotseling voor een fait accompli geplaatst ziet.
De heer Rabbae stelde ook dat de klacht- en beroepregeling in het hoger onderwijs nog onder de maat is. Gisteren heeft een overleg plaatsgevonden met hbo-raad en de VSNU op dit punt. Ik heb aangegeven dat ik van mening ben dat de ombudsfunctie en klachtenregeling goed geregeld moeten zijn op universiteiten en hogescholen, omdat anders de Awb in werking gaat treden.
De heer Slob vroeg naar de mogelijkheid van het bij elkaar nemen van de reacties op het onderwijsverslag en de financiële verantwoording. Ik aarzel wat dat betreft. Ik wil die zaken wel met elkaar in verband brengen, maar vrees dat dit tot een zekere vertraging zal leiden. Daarnaast vind ik het belangrijk om de onderwijsinspectie een specifieke rol te geven. Dit lijkt mij echter een punt voor het procedureoverleg met de Kamercommissie.
De heerSlob(ChristenUnie)
Het is mij opgevallen dat wij vandaag drie kwart van de tijd gesproken hebben over gegevens uit het onderwijsverslag. Daarom lijkt het mij verstandig als een aantal van de gegevens die daaruit naar voren komen op voorhand meegenomen worden bij de reactie naar aanleiding van de financiële verantwoording. Volgens mij komt dat de efficiency van de vergaderwijze van de Kamer ten goede.
MinisterHermans
Ik kan nu alle consequenties daarvan niet overzien. Ik zal onderzoeken of het logisch is om dit te doen.
StaatssecretarisAdelmund
Voorzitter. Gevraagd is of de rapporten over het vmbo die aan de Kamer gestuurd worden er anders uit zullen zien. Natuurlijk heeft de Kamer over twee dagen het materiaal. Naar aanleiding van de overleggen die met het veld zijn gevoerd, kan ik niet anders dan concluderen dat het lied van Ramses Shaffy "Wij zullen doorgaan" hier zeker geldt.
MevrouwLambrechts(D66)
Dat was wel duidelijk, maar of zij er klaar voor zijn, is niet duidelijk.
StaatssecretarisAdelmund
Ja, maar dat kunt u lezen in de rapporten. Op basis daarvan kan in juli een nadere afweging gemaakt worden.
Voorzitter. Ik ben bereid om het onderzoek naar de effectieve school naast het onderzoek naar de zwakke scholen te leggen. Ook zeg ik toe dat de financiële huishouding over verschillende jaren van scholen met een negatief saldo daarbij betrokken wordt.
Ten aanzien van de vraag van de heer Van Splunter merk ik op dat wij middenin spannende cao-onderhandelingen zitten, maar dat wij niet hebben ingebracht of men een deel van de vakantie wil inleveren. Dus het maakt geen onderdeel uit van de huidige onderhandelingen. Een deel van de vakanties wordt al gebruikt voor organisatorische kwesties.
Met betrekking tot het lik-op-stuk-beleid wanneer scholen zwak presteren, merk ik op dat het de systematiek van de inspectie is dat men na drie jaar de scholen op de lijst meldt. Er vinden echter al vanaf het eerste jaar interventies plaats. Het is dus niet zo dat er drie jaar wordt gewacht. De interventies vinden direct plaats en pas na drie jaar op zo'n wijze functioneren valt een school onder de categorie zwak. Dat is onderverdeeld naar po en vo.
Wat de meest effectieve lesmethoden betreft behoeft niet op wetgeving gewacht te worden. Het geven van passend onderwijs is een onderwerp dat voortdurend aan de orde is, alleen zijn er ten aanzien van de regelgeving soms beperkingen bijvoorbeeld als het gaat om de concretisering van de kerndoelen. Daar is de commissie-Wijnen voor nodig. De inspectie heeft daarover een advies gegeven in een andere context dan die van het lerarentekort, namelijk om te prioriteren binnen de kerndoelen voor die groepen. Daar is uitvoerig over gedebatteerd en daarover zal ook naar aanleiding van het advies van de commissie-Wijnen opnieuw over gedebatteerd worden.
Naar aanleiding van de vraag of het onderwijsverslag op cd-rom kan verschijnen, kan ik meedelen dat het nu al mogelijk is het onderwijsverslag digitaal te downloaden.
MevrouwRoss-van Dorp(CDA)
Het zou zo handig zijn wanneer dit soort stukken en ook begrotingsstukken op cd-rom te verkrijgen zijn met trefwoorden, want het is vaak een heel zoekwerk. Ik zou het prettig vinden als de ontwikkeling op het departement in die richting ging, bijvoorbeeld via een directe link naar internet.
StaatssecretarisAdelmund
Ten aanzien van het vmbo is gesproken over de zorgen die er rondom de beroepskolom zijn. Zoals bekend hebben wij een aantal slagen kunnen maken. Volgende week vindt het voorjaarsoverleg plaats met de Stichting van de arbeid. Wij hebben tussentijds met hen overlegd over prioritering naar de beroepskolom met een versterkte inzet naar het vmbo. Tegelijkertijd hebben wij met de investeringen die wij nu hebben binnengehaald ook prioriteit gegeven aan het voortgezet onderwijs en dan met stip aan het vmbo. Dus het vmbo wordt nu van twee kanten bediend. Ik zeg dat hier hardop, omdat de heer Slob op zoek was naar het geheime recept tussen de heer Hermans en mij. Dat is dat wij voor onderwijs kiezen en alle overleggen over het geld gezamenlijk hebben gevoerd, onder de noemer van een Franse filosofe: de een beweegt niet zonder de ander. Dat maakt dat wij samenwerken.
De voorzitter:
Dat is een mooi slot van deze bijeenkomst. De suggestie van de heer Slob om de werkwijze van de commissie voor OCW verder te verbeteren wordt meegenomen naar de procedurevergadering. Ik dank de leden voor hun inbreng en de bewindslieden voor de beantwoording.
Sluiting 17.00 uur.
Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), Van der Hoeven (CDA), voorzitter, Rabbae (GroenLinks), Lambrechts (D66), Dittrich (D66), Cornielje (VVD), De Vries (VVD), Dijksma (PvdA), Cherribi (VVD), Rehwinkel (PvdA), ondervoorzitter, Visser-van Doorn (CDA), Wagenaar (PvdA), Belinfante (PvdA), Kortram (PvdA), Ross-van Dorp (CDA), Hamer (PvdA), Nicolaï (VVD), Van Bommel (SP), Barth (PvdA), Halsema (GroenLinks), Örgü (VVD), Eurlings (CDA), Slob (ChristenUnie) en Van Splunter (VVD).
Plv. leden: Schimmel (D66), Mosterd (CDA), Atsma (CDA), Harrewijn (GroenLinks), Bakker (D66), Ravestein (D66), E. Meijer (VVD), Van Baalen (VVD), Valk (PvdA), Udo (VVD), Van der Hoek (PvdA), De Pater-van der Meer (CDA), De Cloe (PvdA), Gortzak (PvdA), Molenaar (PvdA), Schreijer-Pierik (CDA), Spoelman (PvdA), Passtoors (VVD), Poppe (SP), Arib (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Rijpstra (VVD), Wijn (CDA), Stellingwerf (ChristenUnie) en Blok (VVD).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-27700-85.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.