B
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 23 februari
2001 en het nader rapport d.d. 13 april 2001, aangeboden aan de Koningin door
de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat. Het advies van de Raad van
State is cursief afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 23 januari 2001, no. 01.000343, heeft Uwe Majesteit,
op voordracht van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, bij de Raad
van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie
van toelichting tot wijziging van de Telecommunicatiewet en de Wet Onafhankelijke
post- en telecommunicatieautoriteit ter uitvoering van verordening (EG) nr.
2887/2000 van het Europees Parlement en de Raad van de Unie van 18 december
2000 inzake ontbundelde toegang tot het aansluitnetwerk (PbEG L 336/4).
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 23 januari
2001, nr. 01.000343, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies
inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen.
Dit advies, gedateerd 23 februari 2001, nr. W09.01.0039/V, bied ik U hierbij
aan.
Aanleiding tot het voorliggende wetsvoorstel is de verordening (EG) nr.
2887/2000 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 18
december 2000 inzake ontbundelde toegang tot het aansluitnetwerk (PbEG L 336/4)
(hierna: de verordening). De verordening, die per 1 januari 2001 in werking
is getreden, noopt tot enige aanpassing van de bestaande wetgeving.
Zo moet, voor de taken die in artikel 4 van de verordening aan de nationale
regelgevende instantie zijn opgedragen, een bevoegd bestuursorgaan worden
aangewezen. In Nederland berust het toezicht op de naleving van de (telecommunicatie)
sectorspecifieke toegangsverplichtingen bij het college, genoemd in artikel
2 van de Wet Onafhankelijke post- en telecommunicatieautoriteit. In het voorstel
wordt daarom dit college aangewezen als autoriteit bedoeld in artikel 4 van
de verordening.
Het advies van de Raad van State om het wetsvoorstel te herzien, naar
aanleiding van de door hem gemaakte opmerkingen aangaande de in het wetsvoorstel
voorziene terugwerkende kracht is, op grond van hetgeen hieronder wordt overwogen,
niet overgenomen.
Voor wat de inwerkingtreding betreft, voorziet het wetsvoorstel in terugwerkende
kracht tot en met 31 december 2000, zijnde de datum waarop de verplichtingen
op grond van artikel 3 van de verordening ingaan. Volgens de memorie van toelichting
wordt met de terugwerkende kracht bereikt dat een eventuele onbevoegdheid
van het college ten gevolge van het (te) laat in werking treden van het wetsvoorstel
achteraf wordt geheeld (onderdelen van het voorstel met een belastend karakter
zijn van de terugwerking terecht uitgezonderd).
De Raad van State is van oordeel dat de redenering inzake het achteraf
helen van onbevoegdheid ondeugdelijk is. Het bezwaar van het onbevoegd verrichten
van bestuurlijke handelingen kan nimmer verholpen worden door de ontbrekende
wettelijke basis later alsnog met terugwerkende kracht te leveren.
Bestuurlijke bevoegdheden behoeven immers de wettelijke grondslag op het
moment dat ze worden uitgeoefend.
Het wetsvoorstel dient in het licht van het vorenstaande te worden herzien.
Om tegemoet te komen aan eventuele problemen ware overigens te denken
aan de mogelijkheid om in de alsnog bevoegdelijk te nemen besluiten te bepalen
dat deze terugwerken tot de datum van inwerkingtreding van de verordening.
Anders dan de Raad van State meent, is in het wetsvoorstel niet geregeld,
dat onbevoegd door het college, genoemd in artikel 2 van de Wet Onafhankelijke
post- en telecommunicatieautoriteit, genomen beslissingen achteraf worden
gerepareerd, in die zin dat deze vanaf het moment van inwerkingtreding van
het wetsvoorstel alsnog bevoegd zijn genomen. De in het wetsvoorstel voorziene
terugwerkende kracht regelt slechts dat het college vanaf het moment van inwerkingtreding
van voorliggend wetsvoorstel bevoegd is te oordelen over de periode tussen
31 december 2000, zijnde de datum waarop de verplichtingen van artikel 3 van
de verordening zijn ingegaan, en de dag voorafgaande aan de inwerkingtreding
van onderhavig wetsvoorstel. De Raad is mogelijk tot zijn opvatting gekomen
door een passage in de memorie van toelichting waarin wordt opgemerkt dat
«Door de terugwerkende kracht wordt bewerkstelligd dat een eventuele
onbevoegdheid van het college ten gevolge van het (te) late inwerkingtreden
van dit wetsvoorstel achteraf wordt geheeld». De memorie van toelichting
is daarom op het punt van de terugwerkende kracht zodanig aangepast dat ieder
misverstand omtrent de betekenis van de in het voorstel van wet voorziene
terugwerkende kracht is uitgesloten.
De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden
aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening
zal zijn gehouden.
De Vice-President van de Raad van State,
H. D. Tjeenk Willink
Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde voorstel van wet en de gewijzigde
memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,
J. M. de Vries