27 695
Wijziging van de Telecommunicatiewet en de Wet Onafhankelijke post- en telecommunicatieautoriteit ter uitvoering van verordening (EG) nr. 2887/2000 van het Europees Parlement en de Raad van de Unie van 18 december 2000 inzake ontbundelde toegang tot het aansluitnetwerk (PbEG L 336/4)

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 19 juni 2001

De regering is de leden van de fracties van het CDA en D-66 erkentelijk voor de door hen in het verslag van de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat van 23 mei 2001 vermelde vragen en opmerkingen. Hieronder zal ondergetekende ingaan op de gegeven beschouwingen en de gestelde vragen beantwoorden, in de hoop dat de beantwoording van de vragen bijdraagt aan een spoedige afronding van het wetsvoorstel.

De leden van de CDA-fractie vragen hoe de positie van de OPTA zich verhoudt tot die van toezichthouders in de andere EU-lidstaten. Verder vragen deze leden of er volgens de regering sprake is van een level playing field en of er aanleiding bestaat als regering actie te ondernemen om tot meer eenvormigheid in toezicht binnen de EU te komen.

De vraag hoe de positie van de OPTA zich verhoudt tot die van toezichthouders in andere lidstaten is moeilijk te beantwoorden. Immers een vergelijking is pas dan goed te maken indien daarin het staatsrechtelijk bestel van de betreffende lidstaten, de wijze waarop de diverse EU-richtlijnen in nationale wetgeving zijn omgezet, alsmede de nationale, niet op Europese wetgeving gebaseerde regels, worden betrokken. Waar het naar de opvatting van de regering om gaat is dat bedrijven binnen de Europese Unie met vergelijkbare regels worden geconfronteerd die op een eenduidige manier worden toegepast. Een dergelijke situatie is een belangrijke voorwaarde voor het bestaan van een Europees level playing field. In het Nederlandse standpunt op hoofdlijnen met betrekking tot de voorstellen van de Europese Commissie voor een nieuw regelgevend kader voor de elektronische communicatie-infrastructuur en bijbehorende diensten (Kamerstukken II, 2000–2001, 21 501-10, nr. 57) heeft de regering aangegeven dat een meer uniform toezicht in Europa wenselijk is. Dit zou verwezenlijkt moeten worden door voor beslissingen die een duidelijk grensoverschrijdend karakter hebben een consultatieplicht voor zogenoemde nationale regelgevende instanties (NRI's) in te stellen, zodat de Europese Commissie en andere NRI's op de hoogte zijn van de wijze waarop in elk van de lidstaten uitvoering wordt gegeven aan de ONP-richtlijnen. De regering verwacht dat op deze wijze verzekerd is dat de nieuwe ONP-richtlijnen in elk van de lidstaten voldoende uniform worden toegepast.

Leden van de CDA-fractie hebben de indruk dat de OPTA wat betreft de rol enigszins in een vacuüm opereert. Bedoelde leden menen dat een door de DGTP op te stellen meerjaren beleidsnotitie een goed middel kan zijn om de OPTA te voorzien van een politiek gedragen beleidskader en richtpunt voor haar werkzaamheden. De leden van de CDA-fractie vragen of de regering bereid is tot het opstellen van zo'n beleidsnotitie.

De regering deelt de opvatting van de leden van de CDA-fractie dat de OPTA enigszins in een vacuüm opereert niet. De Telecommunicatiewet en de daarop gebaseerde regelgeving geven duidelijk aan wat de taken en de bevoegdheden van de OPTA zijn.

Daarbij is er, zoals bekend, voor gekozen de OPTA in beginsel onafhankelijk van marktpartijen en politiek te laten functioneren. Bovendien is er, om goed te kunnen inspelen op de actuele situatie in de markt en rekening te kunnen houden met de vaak complexe vraagstukken, voor gekozen de OPTA een zekere mate van vrijheid te geven in de toepassing van de regels. Hiermee is niet gezegd dat er geen verbeteringen in zowel het wettelijk kader als de wijze waarop de OPTA de regels toepast, mogelijk zijn. Naar aanleiding van de evaluatie zal tezamen met de OPTA worden bekeken waar verbeteringen mogelijk zijn. Ook de aanpassing van het hiervoor genoemde Europese kader en de daarbij naar de opvatting van de regering in het nieuwe ONP kader te zetten stappen met betrekking tot het meer op elkaar afstemmen van beslissingen van de NRI's in de verschillende lidstaten van de Europese Unie kunnen daarbij aan de verbetering bijdragen.

De leden van de D66-fractie vragen of het aan OPTA ter beschikking staande handhavingsinstrumentarium afdoende is.

Om de verplichtingen uit de verordening te handhaven staan de OPTA diverse middelen ter beschikking. Allereerst zijn er de in artikel 4 van de verordening (EG) nr. 2887/2000 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 18 december 2000 inzake ontbundelde toegang tot het aansluitnetwerk (PbEG L 336/4) (verder: de verordening) opgenomen bevoegdheden, waaronder bijvoorbeeld de mogelijkheid om wijzigingen op te leggen in het referentie-aanbod dat op grond van de verordening verplicht is, de mogelijkheid om wijzigingen in de tarieven op te leggen hieronder begrepen. Daarnaast zijn in dit wetsvoorstel een aantal aanvullende bevoegdheden en sanctiemogelijkheden opgenomen die nauw aansluiten bij het reeds op grond van de Telecommunicatiewet bestaande handhavingsinstrumentarium. Hierbij kan worden gedacht aan de verplichting voor de aangemelde exploitant om een kostentoerekeningssysteem op te stellen en de aan OPTA toekomende bevoegdheid om dat systeem goed te keuren. Voor wat betreft de sancties voorziet het wetsvoorstel in de mogelijkheid om bestuursdwang toe te passen dan wel een last onder dwangsom op te leggen alsmede de mogelijkheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete van ten hoogste een miljoen gulden. Hiermee beschikt de OPTA naar het oordeel van de regering over voldoende handhavingsmogelijkheden. In dit verband wordt ook nog opgemerkt dat de OPTA in de uitvoeringstoets er geen blijk van heeft gegeven te beschikken over onvoldoende handhavingsmiddelen.

Voorts vragen de leden van de D66-fractie om een verduidelijking van de in het wetsvoorstel voorziene terugwerkende kracht. In dit verband merken bedoelde leden op dat er voor gekozen is af te zien van het verlenen van terugwerkende kracht aan de mogelijkheid om een boete op te leggen en een last onder dwangsom op te leggen. De leden van de D66-fractie zouden ook graag op dit punt een nadere toelichting wensen.

In artikel 4 van verordening wordt het toezicht op de naleving van de in de verordening opgenomen verplichtingen opgedragen aan de «nationale regelgevende instantie». Daarbij wordt tevens een aantal belangrijke bevoegdheden aan die nationale regelgevende instantie toebedeeld, zoals bijvoorbeeld de hiervoor reeds genoemde bevoegdheid wijzigingen op te leggen in het referentie-aanbod dat op grond van de verordening verplicht is. In het voorliggende wetsvoorstel wordt bepaald dat deze regelgevende instantie in Nederland de OPTA is. Zonder een dergelijke wettelijke bevoegdheidsverlening is de OPTA op grond van het Nederlands recht niet bevoegd op basis van de verordening op te treden. Dit betekent onder meer dat zolang het voorliggende wetsvoorstel niet in werking is getreden de OPTA niet met een beroep op het bepaalde in artikel 4 van de verordening kan toezien op de naleving van de in de verordening opgenomen verplichtingen. Om aan de hieruit voortvloeiende bezwaren tegemoet te komen is, voorzover dat binnen de grenzen van de rechtsstaat mogelijk is, in het wetsvoorstel voorzien in terugwerkende kracht. Met deze terugwerkende kracht wordt bereikt dat na de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel de OPTA alsdan niet alleen bevoegd is om op grond van de verordening over het heden te oordelen, maar ook bevoegd is op grond van de verordening over het verleden te oordelen, dat wil zeggen over de periode beginnende op het tijdstip van inwerkingtreding van de verordening tot het tijdstip van inwerkingtreding van het voorliggende wetsvoorstel. Zijn er bijvoorbeeld in die periode door de aangemelde exploitant te hoge tarieven, dat wil zeggen niet kostengeoriënteerde tarieven, voor de ontbundelde toegang in rekening gebracht dan kan de OPTA ter uitvoering van de verordening bepalen dat het tarief vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van de verordening tot het tijdstip van inwerkingtreding van het voorliggende wetsvoorstel verlaagd moet worden. Het door de afnemers van de aangemelde exploitant te veel betaalde zal dan moeten worden terugbetaald. Deze vorm van terugwerkende kracht acht de regering toelaatbaar omdat de verplichting tot het hanteren van kostengeoriënteerde tarieven is opgenomen in de (rechtstreeks werkende) verordening en dus reeds bestond vanaf het moment dat de verordening in werking was getreden. Met de door de leden van de D66-fractie genoemde sanctiemaatregelen is dit niet het geval; deze vloeien niet rechtsreeks voort uit de verordening maar slechts uit het voorliggende wetsvoorstel. Op grond van onder andere het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is het niet toegestaan aan dergelijke maatregelen terugwerkende kracht te verlenen.

Tot slot wordt voor de duidelijkheid nog opgemerkt dat het wetsvoorstel zich op geen enkele wijze uitlaat over, of afbreuk doet aan, de bevoegdheden die de OPTA had vóór de inwerkingtreding van de verordening.

De leden van de D-66 fractie vragen verder wat de materiële betekenis is van het, overeenkomstig de wens van het college, van overeenkomstig van toepassing verklaren van artikel 6.2 van de Telecommunicatiewet.

In artikel 6.2 van de Telecommunicatiewet is geregeld dat overeenkomsten met betrekking tot interconnectie bij de OPTA moeten worden gedeponeerd. OPTA kan zo op eenvoudige wijze kennisnemen van deze overeenkomsten en kijken of voldaan wordt aan de wettelijke vereisten. Is dit naar het oordeel van de OPTA niet het geval dan kan de OPTA aangeven welke aanpassingen noodzakelijk zijn. Zolang deze aanpassingen niet hebben plaatsgevonden is niet naar behoren voldaan aan de wettelijke plicht tot interconnectie. Voorts biedt artikel 6.2 belanghebbenden de mogelijkheid om, met uitzondering van bedrijfsvertrouwelijke gegevens, een afschrift te krijgen van de afgesloten overeenkomsten. Door artikel 6.2 overeenkomstig van toepassing te verklaren geldt het zojuist uiteengezette ook voor overeenkomsten met betrekking tot toegang tot het aansluitnetwerk.

De Staatsecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J. M. de Vries

Naar boven