27 685
Wijziging van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (veterinair complex)

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 28 mei 2001

De vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, brengt als volgt verslag uit van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen afdoende beantwoordt, acht de commissie de openbare behandeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

Inhoud en aanleiding wetsvoorstel 1

Organisatie diergezondheidszorg 2

De positie van burgemeesters 3

De positie van de Stichting Gezondheidsdienst voor Dieren 3

Wijziging van de procedure van waardevaststelling 4

Besmettelijke dierziekten 4

Verbreding mogelijkheden bestuurlijke handhaving 5

Tarieven 5

Strafbaarstelling van de wet, de Diergeneesmiddelenweten de Landbouwwet 6

Hoogte van de (varkens)heffing en dierenwelzijn 6

Financiële gevolgen 8

Overleg met bedrijfsleven 8

Inhoud en aanleiding wetsvoorstel

De leden van de PvdA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het wetsvoorstel tot wijziging van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (veterinair complex). De wijzigingen hebben betrekking op een veelheid van zaken die te maken heeft met diergezondheid. Voor een deel zijn de wijzigingen inhoudelijk van aard, voor een deel procedureel en wettechnisch.

De crises rond BSE en MKZ hebben aangetoond hoe belangrijk het is om het veterinair complex actueel te houden. De leden van de PvdA-fractie vragen zich daarom af waarom het wetsvoorstel zo lang op zich heeft laten wachten. De wijzigingen waren immers al aangekondigd in het Beleidsbesluit diergezondheid (1998/1999) en het Regeerakkoord (1998).

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavig wetsvoorstel. Het wetsvoorstel strekt ertoe dat een aantal aanpassingen wordt doorgevoerd, zoals aangekondigd in het Beleidsbesluit diergezondheid. Verder wordt, met het opnemen van een grondslag waarmee het tarief van de varkensheffing kan worden verlaagd indien de varkenshouder bepaalde voorzieningen heeft getroffen op het gebied van dierenwelzijn, uitvoering gegeven aan een onderdeel van het Regeerakkoord van 1998. De opmerkingen van deze leden met betrekking tot onderhavig wetsvoorstel zullen zich beperken tot deze laatste wijziging.

Met deze wijziging van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, de Veewet en de Landbouwwet, constateren de leden van de CDA-fractie dat een tiental wijzigingen wordt doorgevoerd dat direct betrekking heeft op het veterinair complex, dit mede naar aanleiding van de dierziektencrises die de veehouderij de laatste jaren heeft doorgemaakt.

De wijziging van de onderhavige wet komt op een moment dat we hopelijk snel de afloop van de Mond- en Klauwzeercrisis kunnen vaststellen. Ook de evaluatie van deze crisis zal wellicht nog wijzigingen van het onderhavig wetsvoorstel met zich meebrengen. Het ware dan ook wenselijk deze evaluatie af te wachten en gelijktijdig te implementeren. Tevens komt de commissie-Wijffels op korte termijn met een rapport over de toekomst van de veehouderij naar buiten en ook andere organisaties presenteren toekomstvisies en aanbevelingen voor en na de MKZ-crisis.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggend wetsvoorstel. Deze leden onderschrijven het doel waarmee de wijziging wordt voorgesteld, namelijk het adequaat kunnen optreden ter voorkoming van uitbraak van een dierziekte, of ter bestrijding daarvan. Ze zijn met de regering van mening dat een heldere verantwoordelijkheidsverdeling daarvoor van groot belang is. Ze zijn echter nog niet overtuigd van de proportionaliteit van verschillende wijzigingen, die de minister ruimere bevoegdheden moeten bieden. Ze constateren dat de Raad van State zich op dit punt ook kritisch heeft uitgelaten.

Organisatie diergezondheidszorg

Terecht trekt de regering volgens de leden van de PvdA-fractie de conclusie dat de varkenspestepidemie en de BSE-crisis hebben aangetoond dat de verdeling van verantwoordelijkheid tussen verschillende actoren op het terrein van diergezondheid moet veranderen op sommige punten. Kan de regering in algemene zin nog eens aangeven welke rol de Nederlandse overheid hierin heeft?

De eigen verantwoordelijkheid van bedrijfsgenoten verspreiding van dierziekten te voorkomen is een juiste aanpak zoals deze nu in de wet is gekozen.

Daarnaast is vanzelfsprekend de verantwoordelijkheid van de verschillende overheden met betrekking tot de bestrijding van dierziekten, maar ook de voorlichting ter voorkoming van dierziekten, een zeer belangrijke taak. Te allen tijde blijft de overheid verantwoordelijk voor een goede gezondheidsstatus van de veestapel, die enerzijds door deskundigheid, anderzijds door wet- en regelgeving tot uitdrukking komt. De vraag van de leden van de CDA-fractie is of in de draaiboeken voor bestrijding van dierziekten genoeg aandacht besteed wordt aan een communicatieplan. Dat is immers een van de lessen van de huidige MKZ-crisis: gebrek aan een goede communicatie.

De positie van burgemeesters

Nog altijd heeft de burgemeester formele bevoegdheden bij de dierziektebestrijding. In de praktijk is de bestrijding echter al jarenlang een rijksaangelegenheid. Het voorstel om de resterende bevoegdheden van de burgemeester te laten vervallen en toe te kennen aan de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, heeft dan ook de instemming van de leden van de PvdA-fractie. Uiteraard zal de burgemeester ingevolge het nieuwe artikel 21 lid 2 onmiddellijk in kennis moeten worden gesteld van bestrijdingsmaatregelen die in zijn of haar gemeente zijn genomen. Betekent dit dat tot nu toe een dergelijke verplichting niet gold? De burgemeester blijft op grond van de Gemeentewet verantwoordelijk voor de openbare orde. In hoeverre kan dit de uitvoering van de bestrijding van dierziekten belemmeren, waarbij bijvoorbeeld gedacht kan worden aan de gebeurtenissen in Kootwijkerbroek rond MKZ, begin dit jaar. De juridische figuur van attributie van bevoegdheden aan ambtenaren wordt verlaten en omgezet in de mogelijkheid tot mandaatstelling. Heeft dit gevolgen voor de snelheid van handelen?

De rol van de burgemeester wordt aan banden gelegd (de resterende wettelijke bevoegdheden vervallen) in dit wetsvoorstel. Argument hiervoor is dat de huidige wettelijke mogelijkheden niet of nauwelijks door burgemeesters worden gebruikt, en de kaders voor bestrijding van dierziekten steeds meer het nationaal en internationaal beleid zijn. Tot nu toe behoorden tot de bevoegdheden van de burgemeester dat dierziekten aan de burgemeester moesten worden gemeld. Hij kan dan ontheffing verlenen aan het aan- en afvoerverbod dat van toepassing is op besmette of verdachte gebouwen of terreinen. Hij stelt middelen ter ontsmetting van deze gebouwen of terreinen ter beschikking, en hij kan een bevel uitvaardigen dat de in zijn gemeente aanwezige dieren van door hem aangewezen soorten moeten worden vastgelegd of opgesloten, dan wel worden gedood. De nieuwe rol van de burgemeester is met name op de openbare orde gericht. De leden van de CDA-fractie onderschrijven een dergelijke rol. De vraag is alleen of er over deze nieuwe invulling overleg is geweest met burgemeesters die zowel bij de varkenspest, als bij de MKZ-crisis betrokken zijn geweest. Tevens is er de vraag of over dit voorstel overlegd is met de VNG.

De positie van de Stichting Gezondheidsdienst voor Dieren

De leden van de PvdA-fractie stemmen in met het voorstel om de genoemde wettelijke bevoegdheden van de Stichting Gezondsheidsdienst voor Dieren te laten vervallen. De bevoegdheden zijn overbodig en bovendien niet gewenst in het streven naar een heldere verantwoordelijkheidsverdeling tussen overheid en bedrijfsleven. De regering stelt zich op het standpunt dat een structurele financiële bijdrage aan de Gezondheidsdienst (GD) niet gewenst is. Ze kiest voor een privaatrechtelijke verbintenis op het moment dat de GD zal worden ingeschakeld. Bovendien zullen de Europese aanbestedingsregels daarbij in acht moeten worden genomen. Deze leden vraagt zich af in hoeverre de GD in staat is om zonder overheidssteun op te treden. Zijn er Europese regels die een eventuele structurele steun zouden verhinderen? Hoe is de financiering in de ons omringende landen geregeld?

In het nieuwe wetsvoorstel worden geen middelen aan de GD verstrekt. Er worden alleen contracten afgesloten met het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij voor concrete diensten die de GD levert. De GD heeft echter een belangrijke rol, zo constateert de regering. De vraag is dan ook of er voldoende garanties zijn ingebouwd dat de GD overleeft? Stel dat er geen middelen meer beschikbaar zijn en de GD moet afslanken of minder taken aannemen, wat gebeurt er als er dan een crisis komt en het ministerie een contract aan de GD wil aanbieden? Is er dan nog genoeg deskundigheid in huis om het contract uit te voeren? De leden van de CDA-fractie willen er dan ook pleiten voor het beschikbaar stellen van algemene middelen, zodat men zeker weet dat de GD op alle gewenste momenten voor het ministerie kan inspringen. Ook het PVV en het PPE hebben soortgelijke opmerkingen geplaatst.

Wijziging van de procedure van waardevaststelling

De leden van de PvdA-fractie stemmen in met het voorstel om, bij algemene maatregel van bestuur, nadere criteria te maken voor de waardebepaling van dieren, producten en voorwerpen die in het kader van de bestrijding worden vernietigd. De genoemde verschillen die zich in de praktijk blijken voor te doen, rechtvaardigen nadere objectieve criteria. Deze komen de taxaties en daarmee de rechtsgelijkheid ten goede.

Ten aanzien van taxaties bij ruimingen zullen twee regimes gaan gelden. Voor zieke en potentieel besmette dieren zal de taxatieprocedure van deze wet gelden. Voor preventief te ruimen dieren en welzijnopkopen zal een ander regime van waardevaststelling gelden, namelijk dat van de EU. Het komt de leden van de PvdA-fractie voor dat een dergelijk onderscheid nogal gekunsteld is en zij vragen de regering naar mogelijke oplossingen.

Taxaties en/of waardevaststelling zullen nader gedefinieerd worden in bijvoorbeeld een algemene maatregel van bestuur, waarbij de marktwaarde op het moment van taxatie, het bijzondere gebruiksdoel van het dier en tevens de gezondheidstoestand van het dier belangrijk zijn. In hoeverre wordt in dergelijke situaties rekening gehouden met bijvoorbeeld stamboekvee, waar hogere kosten voor gemaakt moeten worden dan voor niet-stamboekvee (schapen). De leden van de CDA-fractie hebben sowieso de vraag of er niet meer duidelijkheid op voorhand kan komen omtrent de waardevaststellingsvraag, bijvoorbeeld door middel van een draaiboek, zodat latere slachtoffers vooraf beter weten wat hen te wachten staat.

Verschillende productschappen en de RDA menen in hun commentaar dat de taxatieprocedure onder andere ook van toepassing zou moeten zijn op preventief geruimde dieren. De regering merkt in reactie daarop op, dat in de wet een gesloten systeem van waardevaststelling is opgenomen voor dieren die drager zijn, of kunnen zijn, van smetstoffen. De leden van de fractie van de ChristenUnie zijn van mening dat dit ook kan gelden voor preventief geruimde dieren en vernemen graag de reactie van de minister hierop.

Besmettelijke dierziekten

In de artikelen 100 en 120 worden dierenartsen en onderzoeksinstellingen opgedragen relevante informatie over dierziekten te melden. De in de Kamer aangenomen motie-Waalkens/Ter Veer (27 400 XIV, nr. 23) gaat echter verder en bepleit een systeem waarbij alle veterinaire handelingen worden gemeld. Hoe staat het met de uitvoering van deze motie? Dat een dergelijk systeem nodig is, blijkt eens te meer uit de toevoeging van artikel 31b. Dit artikel is een uitvloeisel van de slijtersproblematiek. Tegen dieren met onbekende ziekteverschijnselen kunnen nu ook maatregelen worden getroffen als niet kan worden uitgesloten dat de ziekteverschijnselen van deze dieren een gevaar voor de volks- of diergezondheid opleveren. Juist om zo snel mogelijk dergelijke diffuse ziekteverschijnselen te traceren, is een algemene meldplicht, zoals voorgesteld in de motie-Waalkens/Ter Veer, nodig. Gelden de geboden aan houders van dieren volgens artikel 101a ook voor de houders van dieren die vallen onder artikel 31b?

Wanneer wordt een dierziekte overigens als besmettelijk bestempeld? Welke nationale en internationale instanties gaan hierover en welke zelfstandige beleidsruimte heeft Nederland hierin? Stel dat zich een nieuwe, tot nu toe onbekende ziekte voordoet in Nederland, hoe snel kunnen dan maatregelen worden genomen?

De leden van de fractie van de ChristenUnie begrijpen dat bij (dreigende) uitbraak van een besmettelijke dierziekte het belangrijk is dat de regering snel en efficiënt kan ingrijpen. Toch zijn deze leden van mening dat het eveneens van belang is om degenen die de kosten moeten dragen een grote mate van inspraak te verlenen bij het vaststellen van de noodzakelijke maatregelen. Dit met het oog op het feit dat het bedrijfsleven in toenemende mate geconfronteerd wordt met de kosten van de bestrijding van besmettelijke dierziekten, terwijl de minister in toenemende mate bevoegdheden krijgt om zelfstandig maatregelen ter bestrijding van de dierziekte vast te stellen. Kan de regering aangeven of zij hierin mee kan gaan en hoe zij hier vorm aan gaat geven?

Verbreding mogelijkheden bestuurlijke handhaving

De leden van de PvdA-fractie vragen zich af of, bij de instelling van medebewind, de bevoegdheid tot bestuursdwang expliciet moet worden overgedragen, of dat deze automatisch mee over gaat? Kan de regering enkele voorbeelden geven van situaties waarbij gekozen zal worden voor toepassing van het strafrecht, dan wel bestuursdwang?

In de memorie van toelichting (paragraaf 2.5) wordt aangegeven dat in de huidige tekst van artikel 106 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren sprake is van een beperking bij het kunnen toepassen van bestuursdwang. Voorgesteld wordt nu, om deze restrictie te laten vervallen. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen zich af waarom die beperking in eerste instantie in de wet is aangebracht.

Deze leden vragen zich af waarom de regering ervoor kiest de essentialia «kring van belastingplichtigen» en «belastbaar feit» niet in de wet op te nemen, zoals de Raad van State adviseert, maar in een algemene maatregel van bestuur.

Deze leden vragen de regering verder nog eens helder uiteen te zetten in hoeverre zij tegemoetgekomen is aan het bezwaar van de Raad van State dat de vage wettelijke omschrijving, in combinatie met de mate van delegatie, het mogelijk maken dat ook onderzoeken in het kader van toezicht en opsporing voor een vergoeding in aanmerking kunnen komen.

Tarieven

De leden van de PvdA-fractie zijn het eens met de voorgestelde uitgangspunten bij de tariefstructuur voor de doorberekening van kosten van overheidsactiviteiten ten behoeve van derden. Zijn de voorstellen die hier worden gedaan in overeenstemming met de afspraken rond het Diergezondheidsfonds? Hoe worden de tarieven bekend gemaakt?

De wijziging van de wet houdt in dat meer kosten kunnen worden doorberekend (bijvoorbeeld werkzaamheden van de RVV, onderzoek, enz.). Bladzijde 15 van de memorie van toelichting beschrijft het achterliggende idee. De leden van de CDA-fractie voorzien hierin een gevaar van hoge kosten voor de boer, waardoor continuïteit van de dierziektebestrijding gevaar kan lopen. Bovendien worden in deze wijziging extra heffingsmogelijkheden gedefinieerd, terwijl de sector juist zelf reeds betaalt via het Diergezondheidsfonds. Waarom dus niet meer de kosten die gemaakt worden, halen uit het bestaande Diergezondheidsfonds? Het argument van de regering, dat individueel toe te rekenen kosten ook individueel moeten worden gedragen, is slechts gedeeltelijk juist, want men kan zich afvragen of het uitbreken van een dierziekte duidelijk te relateren is aan een individu. Het is puur toeval dat het betreffende individu te maken krijgt met een betreffende dierziekte. Tevens moet worden onderkend dat de overheid verantwoordelijkheden naar zich toetrekt op het gebied van bestrijding, maar tegelijkertijd de kosten ervan doorberekent aan het bedrijfsleven (bladzijde 16, memorie van toelichting).

De leden van de fractie van de ChristenUnie staan niet onverdeeld positief tegenover het uitgangspunt van kostendekkendheid welke zou nopen tot doorberekening van bepaalde kosten. Naar de mening van deze leden ligt er op het terrein waarop de RVV haar activiteiten verricht een algemene verantwoordelijkheid. Deze leden zouden graag uitgelegd krijgen waarom een tariefbasis ontbreekt en hoe de regering bij ontstentenis van deze basis komt tot de vaststelling van een tarief.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen zich af waarom controles die door de RVV worden verricht niet kunnen vallen onder de noemer preventieve handhaving.

Strafbaarstelling van de wet, de Diergeneesmiddelenwet en de Landbouwwet

De strafmaat ten aanzien van overtreding van regels rond preventie en bestrijding van dierziekten en de illegale toediening van groeihormonen wordt verhoogd. Ook de wettelijk beschikbare opsporingsmethoden nemen als gevolg hiervan toe. De leden van de PvdA-fractie juichen dit toe. Is Nederland hiermee weer ongeveer op gelijke hoogte gekomen met bijvoorbeeld Duitsland en België? Wordt in Europees verband nog gestreefd naar harmonisatie van de strafmaten? Zijn er in andere landen nog verdere verzwaringen op komst, of al aanwezig? Is het ook mogelijk om als straf landbouwbedrijven te sluiten, bijvoorbeeld bij recidive?

De Wet op de Economische Delicten (WED) is van toepassing. De leden van de CDA-fractie hechten aan een goede naleving van de voorschriften om dierziektenrisico's en vooral ook volksgezondheidsrisico's te voorkomen. Helaas worden nog steeds jaarlijks enkele veehouders betrapt op onder andere het illegaal gebruik van groeibevorderaars. De hoogte van de strafmaat is blijkbaar tot nu toe nog niet van dien aard dat daar een afschrikkende werking vanuit gaat. Het is om die reden dat deze leden achter het voorstel van de overheid staan om de strafmaat fors te verhogen indien sprake is van het illegaal gebruik van groeibevorderaars.

Hoogte van de (varkens)heffing en dierenwelzijn

De leden van PvdA-fractie zijn voorstander van systemen waarbij kortingen op heffingen kunnen worden verkregen indien het bedrijf investeringen doet ten behoeve van dierenwelzijn. Het moet daarbij uiteraard gaan om niet-verplichte, bovenwettelijke investeringen. Gaat het alleen om de varkenshouderij of worden er ook andere sectoren bij betrokken?

De leden van de VVD-fractie stellen vast dat, ingevolge artikel 91e, aan varkenshouders een extra mogelijkheid wordt verschaft om in aanmerking te komen voor een korting op de varkensheffing. In de voorgestelde wijziging van artikel 91h wordt voorzien in een zelfde kortingsmogelijkheid in verband met toekomstige heffingen voor andere diersoorten dan varkens. Bij de oplegging van heffingen ter dekking van de met dierziektebestrijding gemoeide kosten kan op deze manier, zo is beoogd, tevens rekening worden gehouden met op een bedrijf getroffen voorzieningen op het gebied van dierenwelzijn. De Raad van State stelt echter vast dat op deze wijze de directe relatie tussen de hoogte van de heffing en de mate waarin er sprake is van veterinair risico wordt losgelaten. De beperking van de uitgaven in het kader van dierziektebestrijding wordt op deze wijze niet meer ingegeven door voorzieningen in het kader van diergezondheid, maar door de meer algemene voorzieningen in het kader van dierwelzijn. De argumentatie van de regering voor deze systematiek overtuigt de Raad niet.

De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat het aanvaardbaar en wenselijk kan worden geacht dat het bevorderen van het dierwelzijn een financiële beloning rechtvaardigt. Zowel de Raad van State als een aantal organisaties, aan welke een voorontwerp van het onderhavig wetsvoorstel is voorgelegd, zijn evenwel van mening dat daarvoor niet het instrument van de korting op de varkensheffing dient te worden gebruikt vanwege het oneigenlijke karakter daarvan. In hoeverre zijn er alternatieven denkbaar, waarbij enerzijds het bevorderen van het dierwelzijn financieel wordt beloond, conform het betreffende onderdeel van het Regeerakkoord van 1998, en anderzijds tegemoet wordt gekomen aan de kritiek van de Raad en een aantal organisaties met betrekking tot het oneigenlijke gebruik van de korting op de varkensheffing?

Een premiereductie kan worden verkregen indien het aantal diercontacten lager komt te liggen. Ter bevordering van dierenwelzijn wil de regering een korting op de varkensheffing toepassen van tenminste 5% en maximaal 25%. Tezamen met andere kortingsmogelijkheden kan een korting dan maximaal 70% worden. In de toekomst zou dit principe ook toegepast kunnen worden op andere diersoorten. De leden van de CDA-fractie kunnen het met de gedachtegang, om via een bonus-malussysteem prikkels door te voeren, volledig eens zijn (heffing op dierziekten verlagen als je dierenwelzijn verhoogt). De vraag aan de regering is of een dergelijke reductie een éénmalig karakter moet hebben, in verband met een eenmalige investering, of dat dergelijke reducties een structureel karakter zullen krijgen. Een derde mogelijkheid zou kunnen zijn om dit gedurende enkele jaren toe te passen. Tevens is er de vraag of de regering wil reageren op de kritieken op dit punt van de LTO en het PVV. Ook vragen deze leden of de korting van tussen 5% en 25% niet erg arbitrair is?.

Het voorstel voorziet in het opnemen van een grondslag waarmee het tarief van de varkensheffing kan worden verlaagd indien de varkenshouder bepaalde voorzieningen heeft getroffen op het gebied van dierenwelzijn. De leden van de fractie van de ChristenUnie ondersteunen van harte het streven om verbetering van het dierenwelzijn te bevorderen. Ze hebben echter bedenkingen tegen de wijze waarop dit gebeurt. Zoals ook de Raad van State aangeeft, betreft de varkensheffing een heffing ter dekking van de kosten die worden gemaakt bij uitbraak van een dierziekte. Het ligt in de rede om varkenshouders, die zich extra inspannen om met hun bedrijf een zo klein mogelijk risico te vormen voor de verspreiding van besmettelijke varkenszieken, een korting op de heffing te geven. Door hun risicomijdende gedrag verkleinen ze immers de kans dat er überhaupt kosten hoeven te worden gemaakt. Door nu eveneens een korting op de heffing te geven, ter bevordering van het dierenwelzijn, kunnen problemen ontstaan. Het is immers niet ondenkbaar dat maatregelen ter bevordering van het dierenwelzijn contraproductief zijn voor wat betreft het verkleinen van het risico van verspreiding van dierziektes. Waarom kiest de regering niet voor een eenduidig doel van de heffingskorting (namelijk verkleining van het verspreidingsrisico) en stimuleert zij bevordering van het dierenwelzijn niet via een andere weg?

Financiële gevolgen

Als een dier van een eigenaar ten behoeven van onderzoek is gedood, dan kan een tegemoetkoming van de schade worden verkregen die betaald wordt uit het Diergezondheidsfonds. De vraag van de leden van de CDA-fractie is of dit niet een sigaar uit eigen doos is. Boeren leggen immers geld in het fonds? Is het zo dat, als deze regel gaat gelden, ook de boeren waar het vee geruimd is, bijvoorbeeld tijdens de MKZ-crisis, waar uiteindelijk geen MKZ was (Sprang Capelle), op basis van deze wijziging ook vergoeding kunnen krijgen? Er staat immers «tegemoetkoming schade», en dat begrip gaat verder dan «waarde van het gedode dier» (taxatie).

Na wijziging van onderhavige wet kan geen aanspraak meer worden gemaakt op middelen uit het Diergezondheidsfonds voor het reinigen van het bedrijf (bladzijde 24, 25 van de memorie van toelichting). Deze leden vragen zich af of dit redelijk is. De situatie en regelgeving dwingen de boer immers om zijn bedrijf te reinigen? Op zich hoeft dit geen erg groot probleem te zijn, maar dan moet het wel zeker zijn dat de boer zelf de reiniging kan en mag uitvoeren. Als hij deze reiniging moet uitbesteden op grond van regelgeving, lijkt het deze leden niet juist dat de boer zelf voor de kosten moet opdraaien.

Overleg met bedrijfsleven

Het bedrijfsleven zal worden betrokken bij de samenstelling van de draaiboeken en rampenplannen, en tijdens crisis is er basisoverleg waar het bedrijfsleven ook bij betrokken wordt. De leden van de CDA-fractie vragen zich af of deze betrokkenheid voldoende is. De regering krijgt met deze wijziging immers meer rechten en het bedrijfsleven krijgt dat niet in de vaststelling van de dierziektebestrijding. De vraag is of een en ander het draagvlak zal vergroten voor medewerking bij een dergelijke calamiteit.

In hoofdstuk 6 van de memorie van toelichting wordt aangegeven dat afhankelijk van de aard en de ernst van de dierziekte-uitbraak het noodzakelijk kan zijn andere partijen, zoals onder andere de Dierenbescherming, te raadplegen of bij overleg te betrekken. De leden van de fractie van de ChristenUnie zijn van mening dat bij uitbraak van dierziekten er altijd dierenwelzijnsaspecten aan de orde zijn. Gezien deze overweging en het feit dat er tijdens de MKZ-crisis geen formeel contact is geweest tussen de minister en de Dierenbescherming, vragen deze leden zich af waarom er geen vaste plaats voor dierenwelzijnsorganisaties, als bijvoorbeeld de Dierenbescherming, is ingeruimd bij overleg ter voorbereiding van de draaiboeken en rampenplannen en bij het in de draaiboeken genoemde basisoverleg.

De voorzitter van de commissie,

Ter Veer

De griffier voor dit verslag,

Brandsema


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, Swildens-Rozendaal (PvdA), Ter Veer (D66), voorzitter, Witteveen-Hevinga (PvdA), Feenstra (PvdA), Poppe (SP), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Stellingwerf (ChristenUnie), M. B. Vos (GroenLinks), Augusteijn-Esser (D66), Klein Molekamp (VVD), Passtoors (VVD), Th. A. M. Meijer (CDA), Hermann (GroenLinks), Geluk (VVD), Schreijer-Pierik (CDA), Atsma (CDA), Oplaat (VVD), Schoenmakers (PvdA), Waalkens (PvdA), Udo (VVD), Herrebrugh (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Dijsselbloem (PvdA), Vacature (CDA).

Plv. leden: Van Vliet (D66), Depla (PvdA), Ravestein (D66), Zijlstra (PvdA), Albayrak (PvdA), Kant (SP), Mosterd (CDA), Van Middelkoop (ChristenUnie), Van der Steenhoven (GroenLinks), Scheltema-de Nie (D66), Verbugt (VVD), Cornielje (VVD), Rietkerk (CDA), Karimi (GroenLinks), Kamp (VVD), Reitsma (CDA), Van Wijmen (CDA), Weekers (VVD), Dijksma (PvdA), Bolhuis (PvdA), O. P. G. Vos (VVD), De Boer (GroenLinks), Te Veldhuis (VVD), Duivesteijn (PvdA), Buijs (CDA).

Naar boven